• No results found

Vergelijkbaarheid en transparantie onder IFRS

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Vergelijkbaarheid en transparantie onder IFRS"

Copied!
45
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Op basis van IAS 19

Auteur: Jan Louissen

Studentnummer: 1322958

Instituut:

Rijksuniversiteit Groningen

Faculteit:

Faculteit der Economische Wetenschappen

Afstudeerrichting:

Accountancy

&

Controlling variant Accountancy

1

e

begeleider:

Erik Koetje

2

e

begeleider:

Anne-Ruth

Valkman

Geschreven bij:

KPMG Accountants N.V. te De Meern

Begeleider:

Henk

Hakvoort

(2)

Inhoud

- 1 -

Inhoud

Samenvatting... - 3 -

Hoofdstuk 1: Inleiding ... - 4 -

1.1 Beschrijving probleem ... - 4 -

1.2 Meningen over IFRS ... - 5 -

1.3 Doel... - 7 -

1.4 Opbouw van het rapport ... - 7 -

Hoofdstuk 2: Beschrijving van het onderzoek... - 8 -

2.1 Afbakening van het onderzoek ... - 8 -

2.2 Hoofdvraag ... - 9 -

2.3 Deelvragen... - 9 -

2.4 Literatuur ... - 10 -

2.5 Methodologie ... - 12 -

2.6 Randvoorwaarden en definities ... - 13 -

Hoofdstuk 3: Hoe moeten de pensioenen volgens IAS 19 verwerkt worden in de

jaarrekening?... - 15 -

3.1 Algemeen... - 15 -

3.2 Defined contribution plans ... - 16 -

3.3 Defined benefit plans ... - 16 -

3.4 Multi-employer plans ... - 20 -

Hoofdstuk 4: Wat wordt er verstaan onder kwalitatief goede externe financiële

verslaggeving en hoe wordt het gemeten? ... - 21 -

4.1 Kwaliteit... - 21 -

4.2 Informatie-elementen ... - 21 -

4.3 Relevante informatie-elementen... - 22 -

4.4 Het meten van de kwaliteit... - 23 -

Hoofdstuk 5: Welke criteria kunnen opgesteld worden om de onderlinge

vergelijkbaarheid en transparantie van de verwerking van pensioenen te meten? . - 24 -

5.1 Onderlinge vergelijkbaarheid... - 24 -

5.2 Transparantie... - 25 -

Hoofdstuk 6: Resultaten... - 27 -

6.1 Onderlinge vergelijkbaarheid... - 27 -

6.1.1 Algemene omschrijving van de soort pensioenregeling... - 27 -

6.1.2 Verwerking actuariële winsten en verliezen ... - 27 -

6.1.3 De disconteringsvoet... - 28 -

6.1.4 Het verwachte rendement op fondsbeleggingen ... - 28 -

6.1.5 Het verwachte rendement op restitutierechten ... - 29 -

6.1.6 De verwachte groei van de salarissen ... - 29 -

6.1.7 Percentage voor medische kosten ... - 29 -

6.1.8 Overige gehanteerde materiële actuariële veronderstellingen... - 30 -

6.2 Transparantie... - 30 -

6.2.1 Statistische variabelen ... - 31 -

6.2.2 Score per informatie-element... - 31 -

Hoofdstuk 7: Analyse ... - 33 -

7.1 Onderlinge vergelijkbaarheid... - 33 -

7.1.1 Algemene omschrijving van de soort regeling... - 33 -

7.1.2 Verwerking actuariële winsten en verliezen ... - 34 -

7.1.3 De disconteringsvoet... - 34 -

(3)

Inhoud

- 2 -

7.1.5 Het verwachte rendement op restitutierechten ... - 35 -

7.1.6 De verwachte groei van de salarissen ... - 35 -

7.1.7 Percentage voor medische kosten ... - 35 -

7.1.8 Overige gehanteerde materiële actuariële veronderstellingen... - 35 -

7.1.9 Vergelijking met de literatuur... - 36 -

7.2 Transparantie... - 37 -

7.2.1 Analyse binnen 2004 ... - 37 -

7.2.2 Analyse 2004-2005... - 37 -

7.2.3 Analyse afzonderlijk informatie-elementen... - 38 -

7.2.4 Vergelijking met de literatuur... - 40 -

Hoofdstuk 8: Conclusie... - 41 -

8.1 Onderlinge vergelijkbaarheid... - 41 -

8.2 Transparantie... - 41 -

8.3 Onderlinge vergelijkbaarheid en transparantie onder IFRS... - 42 -

8.4 Beperkingen en nader onderzoek... - 42 -

Referenties ... - 43 -

Appendix A... - 45 -

Appendix B ... - 47 -

Appendix C ... - 49 -

(4)

Samenvatting

- 3 -

Samenvatting

Met ingang van het boekjaar beginnend op of na 1 januari 2005 dienen alle beursgenoteerde ondernemingen binnen Europa hun geconsolideerde jaarrekening op te stellen volgens de International Financial Reporting Standards (IFRS). Het doel van de invoering van deze internationale standaarden is het verbeteren van de onderlinge vergelijkbaarheid en het verhogen van de transparantie. Voor de invoering op 1 januari 2005 liepen de meningen met betrekking tot het halen van deze doelen uiteen. Aan de hand van de verwerking van de pensioenaanspraken in de jaarrekening is er onderzocht in hoeverre IAS 19, de standaard waarin de verwerking van personeelsbeloningen is opgenomen, bijdraagt aan een betere onderlinge vergelijkbaarheid en hogere transparantie van de verwerking van pensioenen bij beursgenoteerde ondernemingen in Europa. In het eerste deel van het onderzoek zijn er verschillende criteria opgesteld, waarmee de onderlinge vergelijkbaarheid en transparantie gemeten kunnen worden. Vervolgens zijn de jaarrekeningen van 2004 en 2005 van zestig ondernemingen geanalyseerd. Geconcludeerd kan worden dat IAS 19 (in eerste instantie) bijdraagt aan een betere onderlinge vergelijkbaarheid, maar er moet rekening gehouden worden met facetten die de vergelijkbaarheid negatief beïnvloeden. Daarnaast leidt IAS 19 tot een significant hogere transparantie.

(5)

Inleiding

- 4 -

Hoofdstuk 1: Inleiding

1.1 Beschrijving probleem

Tot en met 2004 maakten Nederlandse ondernemingen de geconsolideerde jaarrekening op volgens Titel 9 boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, oftewel de Dutch Generally Accepted Accounting Principles (Dutch GAAP), terwijl buitenlandse ondernemingen gebruik maakten van de voor hen lokale GAAP. Kortom ieder land had zijn eigen regels met betrekking tot financiële verslaggeving (Vergoossen, 2006). Dit maakt het internationaal vergelijken van verschillende jaarrekeningen van bedrijven moeilijk. De gebruiker van de jaarrekening moest niet alleen kennis hebben van de eigen GAAP, maar ook van de standaarden die in het andere land gebruikt werden.

Op 13 juni 2000 heeft de Commissie van de Europese gemeenschappen haar mededeling ‘Strategie van de EU inzake financiële verslaglegging: verdere maatregelen’ gepubliceerd. In deze mededeling wordt voorgesteld om alle beursgenoteerde ondernemingen met een boekjaar beginnend op of na 1 januari 2005 hun geconsolideerde jaarrekening te laten opstellen volgens de International Accounting Standards. Op 19 juli 2002 hebben Het Europese Parlement en de Raad van de Europese Unie een verordening (nr. 1606/2002) uitgegeven. Artikel 1 van deze verordening luidt als volgt:

Deze verordening beoogt de goedkeuring en het gebruik van internationale standaarden voor jaarrekeningen in de Gemeenschap, teneinde de financiële informatie die wordt verstrekt door de in artikel 4 bedoelde ondernemingen te harmoniseren en voor een hoge mate van transparantie en vergelijkbaarheid van jaarrekeningen te zorgen en zo de doeltreffende werking van de communautaire kapitaalmarkt en van de interne markt te waarborgen.

In bovenstaand artikel wordt verwezen naar artikel 4, daarin wordt onder andere het volgende beschreven:

Voor elk boekjaar, beginnend op of na 1 januari 2005, stellen ondernemingen die onder het recht van een lidstaat vallen hun geconsolideerde jaarrekening op overeenkomstig de internationale standaarden voor jaarrekeningen.

Uiteindelijk zijn de internationale standaarden voor jaarrekeningen op 29 september 2003 goedgekeurd door Het Europees Parlement en de Raad in verordening 1725/2003.

(6)

Inleiding

- 5 -

Kortom vanaf 2005 zijn alle beursgenoteerde ondernemingen in de Europese Unie, die onder het recht van een Europese lidstaat vallen, verplicht de internationale standaarden toe te passen bij de geconsolideerde jaarrekening.

Onder de standaarden waar hierboven over gesproken wordt, vallen de International Accounting Standards (IAS), de International Financial Reporting Standards (IFRS) en de daarmee verband houdende interpretaties (SIC/IFRIC interpretations). De overkoepelende term die voor deze verzameling standaarden wordt gebruikt, is IFRS. Deze standaarden zijn opgesteld door het International Accounting Standards Committee (IASC). Deze instantie is opgericht in 1973 en later zijn (een deel van) de standaarden aangepast en aangevuld door de International Accounting Standards Board (IASB). De Board is opgericht in 2001 na een reorganisatie van de IASC.

Het doel van de IASB is (zoals is te lezen op hun website www.iasb.org) om een eenduidige set wereldwijd toepasbare verslaggevingstandaarden van hoge kwaliteit te ontwikkelen, die bijdragen aan transparante en vergelijkbare jaarrekeningen. Dit komt overeen met het doel dat Het Europees Parlement en De Raad hebben met het invoeren van IFRS voor de beursgenoteerde ondernemingen.

In de loop van 2005 is een wetsvoorstel door de Tweede Kamer aangenomen dat het aan alle overige, onder Titel 9 BW 2 vallende, entiteiten mogelijk maakt IFRS toe te passen in plaats van de Nederlandse grondslagen.

1.2 Meningen over IFRS

De meningen over de vraag of IFRS tot een betere onderlinge vergelijkbaarheid en hogere transparantie zal leiden, waren voor 1 januari 2005 verdeeld.

Volgens Mike Muller en Matthijs de Boer (2003) bieden de internationale verslaggevingsregels (hiermee wordt IFRS bedoeld) te veel ruimte voor subjectiviteit, waardoor de ruimte voor winstbeïnvloeding toeneemt en de vergelijkbaarheid daalt. Deze conclusie is voornamelijk gebaseerd op de berekeningswijze van de fair value van een technische voorziening bij een verzekeringsmaatschappij. Een probleem hierbij is dat de veronderstellingen op basis waarvan de waarde wordt berekend per onderneming verschillen. Daarnaast kunnen de gebruikte schattingen voor dezelfde onderneming jaarlijks veranderen. Volgens de auteurs heeft dit negatieve gevolgen voor de onderlinge vergelijkbaarheid.

(7)

Inleiding

- 6 -

In 2004 heeft Ernst & Young een enquête gehouden onder zestien Nederlandse banken. Hieruit kwam naar voren dat slechts 44% van de banken positief is over toepassing van IFRS met betrekking tot het bevorderen van de onderlinge vergelijkbaarheid. Daarnaast vindt 31% dat het inzicht in de financiële positie en de resultaten van de bank wordt verbeterd. Hieruit blijkt dat de banken weinig vertrouwen hebben in het behalen van de doelstellingen van de IASB.

In een onderzoek van Ernst & Young (2005) komt naar voren dat de term ‘fair value’ verwarrend kan zijn voor de gebruikers van de jaarrekening. Het impliceert dat de cijfers getrouw en reëel zijn. Dit hoeft echter niet zo te zijn, want als er geen marktprijs of een goed vergelijkbaar alternatief is, dan moet de ‘fair value’ bepaald worden aan de hand van een (complex) rekenmodel. Volgens de schrijvers van het artikel leidt dit tot problemen. Dit heeft een aantal oorzaken. Er wordt namelijk gewerkt met (subjectieve) voorspellingen en de uitkomsten van de berekening ondergaan grote verschillen bij een kleine aanpassing in de achterliggende aannames. Hierdoor worden de cijfers lastig te vergelijken en minder transparant, als de bepaling van de ‘fair value’ niet goed wordt toegelicht.

Volgens anderen leidt IFRS wel tot een betere vergelijkbaarheid en meer transparantie. Enkele voorbeelden volgen hieronder.

De verslaggeving zal verbeteren door IFRS, aldus de heer Haarbosch (2002). Alleen al het feit dat de nieuwe IFRS integraal moeten worden toegepast en per onderwerp slechts één wijze van rapportage toestaan, maakt de verslaggeving aanmerkelijk eenduidiger. Dit gaat echter niet geheel op, want bij de toepassing van een aantal standaarden is er sprake van een keuzemogelijkheid bij de waardering. In het artikel stelt de schrijver duidelijk dat de onderlinge vergelijkbaarheid zal toenemen en dat de kritiek die geleverd wordt op het behalen van de doelen van IFRS na 2005 eerst maar eens bewezen moeten worden.

KPMG (2005) heeft een IFRS-onderzoek gedaan bij verzekeringsmaatschappijen. Uit dit onderzoek komt naar voren dat de vergelijkbaarheid tussen verschillende verzekeringsmaatschappijen wel is verbeterd. Hierbij wordt de kanttekening geplaatst dat de mate waarin er sprake is van verbetering niet altijd duidelijk uit de toelichting blijkt. Daarnaast zullen de definitieve keuzes binnen IFRS pas blijken uit de jaarrekeningen over 2005, aldus de schrijvers van het rapport.

Voor de invoering van IFRS bestond er, zoals hierboven te lezen is, twijfel over het verbeteren van de onderlinge vergelijkbaarheid en het verhogen van de transparantie. Deze

(8)

Inleiding

- 7 -

kritiek is na het uitkomen van de eerste jaarrekeningen volgens IFRS niet afgenomen. In Het Financieel Dagblad van 3 maart 2006 stond dat bedrijven en gebruikers van de jaarrekening van mening zijn dat de nieuwe standaarden de transparantie en vergelijkbaarheid in de praktijk verslechteren.

1.3 Doel

Uit het bovenstaande blijkt dat voor de invoering van IFRS de meningen verdeeld waren over de bijdrage aan de verbetering van de onderlinge vergelijkbaarheid en transparantie van ondernemingen. Door integrale toepassing van de regels moet de onderlinge vergelijkbaarheid toenemen. Echter subjectiviteit en schattingen kunnen de waardebepaling en het resultaat beïnvloeden, waardoor de cijfers lastig te vergelijken zijn en er extra informatie toegelicht moet worden. Met deze scriptie hoop ik een bijdrage te kunnen leveren aan de discussie over dit onderwerp door gebruik te maken van de eerste jaarrekeningen die volgens IFRS zijn opgesteld.

1.4 Opbouw van het rapport

In het tweede hoofdstuk van dit rapport wordt beschreven welke aannames, methoden, hoofd- en deelvragen zijn geformuleerd om bovenstaand doel te bereiken. Vervolgens worden in de hoofdstukken 3 tot en met 6 de deelvragen beantwoord. In hoofdstuk 3 zal IAS 19 met betrekking tot pensioenen verwerkt worden. Daarna komt in hoofdstuk 4 het onderzoek van het Limperg Instituut naar de kwaliteit van externe verslaggeving naar voren. Aan de hand van deze twee hoofdstukken wordt in hoofdstuk 5 een aantal criteria besproken waarmee de onderlinge vergelijkbaarheid en transparantie gemeten kan worden. De resultaten van het onderzoek worden in hoofdstuk 6 gepresenteerd. In hoofdstuk 7 zal vervolgens de analyse plaatsvinden. Tot slot zal in hoofdstuk 8 de conclusie van het onderzoek weergegeven worden.

(9)

Beschrijving van het onderzoek

- 8 -

Hoofdstuk 2: Beschrijving van het onderzoek

In dit hoofdstuk zal het onderzoek verder toegelicht worden. Nadat de afbakening uiteengezet is, zal er aandacht zijn voor de hoofdvraag en deelvragen. Vervolgens zal de relevante literatuur besproken worden. Daarna komen de methodologie en de randvoorwaarden ter sprake.

2.1 Afbakening van het onderzoek

De gevolgen van IFRS voor de onderlinge vergelijkbaarheid van ondernemingen en de transparantie van diezelfde ondernemingen is een erg breed onderwerp. Het is niet mogelijk, gezien de tijd die voor deze scriptie staat, om alle posten van de jaarrekening van alle beursgenoteerde ondernemingen in Europa te onderzoeken. Daarom is er gekozen om het onderzoek verder af te bakenen.

Ten eerste is ervoor gekozen om alleen naar de onderlinge vergelijkbaarheid en de transparantie van de verwerking van pensioenen te kijken. Waarom pensioenen? Er is een aantal posten waarbij mensen openlijk hun twijfels kenbaar hebben gemaakt over het behalen van de beoogde doelstellingen van onderlinge vergelijkbaarheid en transparantie. Een aantal van deze posten, waarvan enkele hiervoor behandeld zijn, is: de betaalde goodwill, pensioenvoorzieningen, technische voorziening en financiële instrumenten waarvoor geen actieve markt aanwezig is. Hierbij moet opgemerkt worden dat dit zeker geen limitatieve opsomming is. Daarnaast zijn dit slechts meningen en zeker geen vaststaande feiten. Het argument dat voor de twijfel aangevoerd wordt, is dat er sprake kan zijn van subjectiviteit waarmee de waardering en het resultaat beïnvloed kunnen worden. De waardering hangt namelijk in een bepaalde mate af van schattingen en aannames die door het management gedaan worden. Om de invloed van IFRS op de onderlinge vergelijkbaarheid en de transparantie van de jaarrekeningen te onderzoeken, is het interessant om naar een post te kijken waarover veel discussie bestaat en waar IFRS ruimte laat voor subjectiviteit en schattingen, die van invloed kunnen zijn op de waardering en resultaatbepaling. Er is voor de verwerking van pensioenen gekozen, omdat dit bij alle grote ondernemingen die IFRS toepassen speelt, ongeacht in welke sector de bedrijven zich bevinden.

(10)

Beschrijving van het onderzoek

- 9 -

Ten tweede wordt er gekeken naar fondsen uit de hoofdindices van de volgende Europese landen: - Nederland (AEX) - Frankrijk (CAC 40) - België (Bel 20) - Duitsland (DAX) - Engeland (FTSE 100)

Het onderzoek beperkt zich niet alleen tot Nederlandse ondernemingen. Hier is bewust voor gekozen, omdat IFRS internationale standaarden zijn, waarbij het gaat om internationale onderlinge vergelijkbaarheid. Zoals gezegd zijn alle beursgenoteerde ondernemingen, gezien de tijd die voor deze scriptie staat, niet haalbaar en daarom is ervoor gekozen om alleen naar fondsen uit de hoofdindices van de bovenstaande landen te kijken. Om zoveel mogelijk verschillende landen te onderzoeken zullen niet alle bedrijven uit de hoofdindices onderzocht worden, ook dit is gezien de beschikbare tijd niet uitvoerbaar. Om toch een gevarieerde internationale steekproef te krijgen, worden er in elk land twaalf ondernemingen geselecteerd. Uit elk van de landen zullen vier handelsondernemingen, vier productieondernemingen en vier overige ondernemingen geselecteerd worden. Wanneer het niet mogelijk is om bijvoorbeeld vier handelsondernemingen in de hoofdindex te vinden dan wordt er naar de eerst volgende index van dat land gekeken. In appendix A zijn alle geselecteerde ondernemingen weergegeven. In 2004 zijn alle zestig ondernemingen geanalyseerd en in 2005 zijn er vierenvijftig onderzocht, omdat niet alle jaarrekening op tijd beschikbaar waren. In totaal zijn er dus honderdveertien verslaggevingsjaren onderzocht.

2.2 Hoofdvraag

De vraag die in deze scriptie centraal zal staan en aan het eind beantwoord gaat worden, luidt als volgt:

In hoeverre draagt IAS 19 bij aan een betere onderlinge vergelijkbaarheid en een hogere transparantie van de verwerking van pensioenen in de jaarrekening van beursgenoteerde ondernemingen in Europa?

2.3 Deelvragen

Om de centrale vraag van deze scriptie te beantwoorden zal er eerst een theoretisch kader geschreven worden. Daarna wordt er praktijkonderzoek verricht. Dit heeft tot de volgende deelvragen geleid:

(11)

Beschrijving van het onderzoek

- 10 -

Theoretisch kader

1 Hoe moeten de pensioenen volgens IAS 19 verwerkt worden in de jaarrekening?

2 Wat wordt er verstaan onder kwalitatief goede externe financiële verslaggeving en hoe

wordt het gemeten? Praktijkonderzoek

3 Welke criteria kunnen opgesteld worden om de onderlinge vergelijkbaarheid en

transparantie van de verwerking van pensioenen te meten?

4 In hoeverre voldeed de verwerking van pensioenen van de geselecteerde ondernemingen

in het boekjaar beginnend op of na 1 januari 2004 aan de betreffende criteria?

5 In hoeverre voldoet de verwerking van pensioenen van de geselecteerde ondernemingen

in het boekjaar beginnend op of na 1 januari 2005 aan de betreffende criteria?

2.4 Literatuur

Het Limperg Instituut (2001) heeft onderzoek gedaan naar de kwaliteit van de externe financiële verslaggeving in Nederland. In haar onderzoek wordt kwaliteit in algemene zin omschreven als ‘voldoen aan eisen en verwachtingen’. Hieruit wordt afgeleid dat kwaliteit gerelateerd is aan de doelstelling van financiële verslaggeving, namelijk het voorzien in de informatiebehoefte van de stakeholders. Een met kwaliteit samenhangend begrip is transparantie. In het onderzoek van het Limperg Instituut zijn kwaliteit en transparantie aan elkaar gelijk gesteld. Het gaat erom dat de stakeholders zich op basis van de financiële verslaggeving een goed oordeel kunnen vormen over de financiële resultaten en financiële positie van de onderneming. Er kan gezegd worden: hoe beter zij zich een oordeel kunnen vormen, des te hoger is de kwaliteit van de verslaggeving. Volgens het instituut onderbouwt kwalitatief goede verslaggeving de juiste besluitvorming door stakeholders. Door de hogere transparantie zijn stakeholders beter in staat adequate afwegingen te maken tussen risico’s en rendementen, waardoor de optimale werking van de kapitaalmarkt wordt bevorderd.

Op deze plaats zal kort aandacht worden besteed aan het onderzoek van het Limperg Instituut, later bij het beantwoorden van deelvraag 2 zal er meer aandacht voor zijn. Als eerste hebben de onderzoekers een lijst samengesteld met allerlei criteria die kunnen gelden voor kwalitatief goede externe financiële verslaggeving. Vervolgens is deze lijst aan eenentwintig beleggingsanalisten voorgelegd, zodat er een lijst met criteria voor de kwaliteit van externe financiële verslaggeving overbleef die de stakeholders van belang vinden. Vervolgens zijn deze criteria naast zestig financiële verslagen van Nederlandse ondernemingen gelegd. Op deze manier kon de kwaliteit van de externe financiële verslaggeving beoordeeld worden. Volgens de onderzoekers had Libertel een kwalitatief goed financieel extern verslag. Het bedrijf paste als één van de weinige bedrijven in het onderzoek IFRS toe. De onderzoekers

(12)

Beschrijving van het onderzoek

- 11 -

stellen daarom dat dit een indicatie is dat toepassing van IFRS leidt tot kwalitatief goede jaarrekeningen.

Ter Hoeven en Vromans schrijven in ‘Het jaar verslagen 2004’ (Nivra geschriften, 2004) een artikel over pensioenen en de transparantie van de cijfers. In het onderzoek vergelijken de auteurs een aantal pensioenverwerkingsgrondslagen, die in 2004 gebruikt mochten worden. De verschillende manieren worden met elkaar vergeleken aan de hand van de aanwezigheid van informatie-elementen. In de conclusie komt naar voren dat het verplicht toepassen van IAS 19 met ingang van het boekjaar van 2005 (bij geconsolideerde jaarrekeningen) zal leiden tot een grotere transparantie in de berekeningswijze en samenstelling van de pensioenverplichting en de pensioenlast in de jaarrekening.

Niet iedereen is zo positief over IFRS. Hoogendoorn (2004) zegt in zijn boek ‘Regels over regels’ iets over de effectiviteit van de IASB. In de conclusie geeft hij aan dat IFRS zwakheden bevat waardoor navolging niet in alle gevallen leidt tot een financiële verslaggeving die een juist beeld geeft van de economische positie en economische resultaten van een onderneming. Bovendien is het proces van regelgeving onzorgvuldig doordat er lange tijd onduidelijkheid is geweest over de regels die van toepassing zouden zijn. Gezien de veelheid en ingrijpendheid van de nieuwe regels (2065 pagina’s gepubliceerd tussen juni 2003 en april 2004) betekent dit, dat ondernemingen te weinig tijd beschikbaar hebben voor een adequate implementatie. Hoogendoorn verwachtte hierdoor dat diverse beursgenoteerde ondernemingen niet in staat zouden zijn om tijdig aan alle IFRS te voldoen. Daarom stelde de auteur voor om het ingangstijdstip met twee jaar uit te stellen van 2005 naar 2007.

Hoogendoorn geeft zes criteria voor deugdelijke regels. Deze criteria zijn:

1 De regels dienen aan te sluiten op het doel waarvoor zij zijn opgezet.

2 Regels dienen duidelijk en begrijpelijk te zijn.

3 Regels dienen onderling consistent te zijn.

4 Regels dienen eerlijk en rechtvaardig te zijn.

5 De baten van de regels dienen op te wegen tegen de kosten.

(13)

Beschrijving van het onderzoek

- 12 -

Vervolgens toetst hij alle standaarden die onder IFRS vallen aan deze criteria, de score van IAS 19 is als volgt:

De regels dienen aan te sluiten op het doel waarvoor zij zijn opgezet +/-

Regels dienen duidelijk en begrijpelijk te zijn +

Regels dienen onderling consistent te zijn +/-

Regels dienen eerlijk en rechtvaardig te zijn +

De baten van de regels dienen op te wegen tegen de kosten. +/-

Het proces van totstandkoming van de regels dient zorgvuldig te zijn. +

In vergelijking met de andere standaarden eindigt IAS 19 met deze beoordeling in de achterhoede. In het rapport wordt vermeld dat IAS 19 erg complex is. Tevens kan de standaard leiden tot schijnvergelijkbaarheid, doordat er bij de waardering sprake is van enige subjectiviteit bij de aannames en schattingen die worden gebuikt. Daarnaast wordt getwijfeld of de kosten van IAS 19 opwegen tegen de baten (waaronder hogere transparantie en een betere onderlinge vergelijkbaarheid). De kosten van de administratieve verwerking van een defined benefit regeling (voor een uitleg zie de uitwerking van deelvraag 1) zijn hoog. Vooral voor de pensioensystemen die als defined benefit verwerkt moeten worden, maar dicht tegen de defined contribution regeling (zie wederom de uitwerking van deelvraag 1) aanliggen, is het de vraag of de baten wel opwegen tegen de kosten. Hieruit kan opgemaakt worden dat het nog niet zeker is dat toepassing van IFRS (en IAS 19 in het bijzonder) leidt tot betere onderlinge vergelijkbaarheid en transparantie van ondernemingen.

Volgens Van Dalen en Heeres, die in het tijdschrift Forum (Bojorge, 2004) geciteerd worden, zijn ondernemingen door IAS 19 verplicht niet bestaande risico’s onder te brengen in de balans. Onder deze risico’s verstaan ze een eventuele toekomstige premiestijging en een tekort bij het pensioenfonds, waarvoor de werkgever verantwoordelijk is. Dit heeft in hun ogen tot gevolg dat er geen getrouw beeld ontstaat over de onderneming. Hierom pleiten ze beide voor een vertaling van IAS 19 naar de Nederlandse situatie, zodat de Nederlandse pensioenregelingen gehandhaafd kunnen blijven.

2.5 Methodologie

Om de eerste deelvraag te beantwoorden is de betreffende regelgeving bestudeerd. Vervolgens zijn de voor dit onderzoek relevante regels en bepalingen weergegeven in het hoofdstuk waarin aandacht wordt besteed aan de inhoud van IAS 19. Daarna is er aan de hand van het onderzoek van het Limperg Instituut vastgesteld wat kwalitatief goede externe financiële verslaggeving is. Tevens is er gekeken hoe de kwaliteit van externe verslaggeving in dat onderzoek meetbaar is gemaakt. Hiermee wordt de tweede deelvraag beantwoord en is

(14)

Beschrijving van het onderzoek

- 13 -

het theoretische kader afgerond. Met behulp van de informatie die in het theoretische kader is verwerkt, is er vervolgens een lijst met criteria opgesteld waarmee de onderlinge vergelijkbaarheid en transparantie van ondernemingen gemeten kan worden. De uiteindelijke lijst met criteria is het antwoord op de derde deelvraag.

Bij de vierde deelvraag is gebruik gemaakt van de lijst met criteria die opgesteld is bij de derde deelvraag. Aan de hand van de jaarrekeningen van 2004 van de geselecteerde ondernemingen is gekeken in hoeverre de ondernemingen voldoen aan de criteria. Bij de vergelijkbaarheid is er gekeken naar de waarderingsgrondslag van de voorziening, de verwerking van actuariële resultaten en de actuariële aannames. Bij de transparantie is er gekeken of de opgestelde criteria aanwezig waren in de jaarrekening. Als het element aanwezig was, dan werden hiervoor punten toegekend. Op deze manier is er voor elke onderneming een transparantiescore berekend. Hiermee is de onderlinge vergelijkbaarheid en transparantie van 2004 bepaald. Vervolgens is er aan de hand van de jaarrekeningen van 2005 precies hetzelfde gedaan. Met behulp van deze werkzaamheden zijn deelvraag vier en vijf beantwoord.

Tot slot zijn de resultaten geanalyseerd, zodat de hoofdvraag beantwoord kon worden en zijn de uitkomsten in de conclusie vastgelegd.

2.6 Randvoorwaarden en definities

De volgende randvoorwaarden en definities worden in deze scriptie gehanteerd:

• Het onderzoek moet in één semester uitvoerbaar zijn;

• In dit onderzoek wordt alleen naar de verwerking van pensioenen gekeken. Om

betrouwbare uitspraken te kunnen doen, met betrekking tot alle posten in de jaarrekening en IFRS in het algemeen, zal er eerst nader onderzoek uitgevoerd moeten worden naar de overige jaarrekeningposten;

• In de hoofdvraag wordt gesproken over onderlinge vergelijkbaarheid en transparantie. Er

is een aantal onderzoeken waar ook aandacht wordt geschonken (soms in een andere context) aan deze twee begrippen. In deze onderzoeken werden de bovengenoemde begrippen niet expliciet toegelicht. Om verwarring en onduidelijkheid te voorkomen, wordt hier uiteengezet wat in dit onderzoek verstaan wordt onder de termen onderlinge vergelijkbaarheid en transparantie. Bij onderlinge vergelijkbaarheid gaat het erom hoe goed verschillende jaarrekeningen te vergelijken zijn. Hierbij wordt ten eerste gekeken in hoeverre er gebruik wordt gemaakt van dezelfde waarderingsgrondslagen. Daarnaast wordt er gekeken naar andere factoren die de vergelijkbaarheid kunnen beïnvloeden.

(15)

Beschrijving van het onderzoek

- 14 -

Hierbij valt onder andere te denken aan verschillende aannames en/of schattingen die gebruikt worden om de pensioenverplichting te berekenen. Deze punten worden in het onderzoek nader toegelicht. Bij transparantie gaat het om de hoeveelheid nuttige informatie die wordt gegeven, zodat men een goed inzicht krijgt in de organisatie. Op de term transparantie (en daarmee samenhangend de term kwaliteit) wordt nader ingegaan bij de tweede deelvraag;

• In deze scriptie worden onder beursgenoteerde ondernemingen in Europa die

ondernemingen verstaan die volgens het recht van een Europese lidstaat zijn opgericht. Aangezien alleen beursgenoteerde ondernemingen die volgens het recht van een lidstaat van de Europese Unie zijn opgericht volgens IFRS moeten rapporteren.

(16)

IAS 19

- 15 -

Hoofdstuk 3: Hoe moeten de pensioenen volgens IAS 19

verwerkt worden in de jaarrekening?

In dit hoofdstuk wordt de regelgeving die opgesteld is door de IASB kort uiteengezet. Hierbij wordt opgemerkt dat niet heel IAS 19 (in het vervolg: de standaard) wordt uitgewerkt, maar alleen de punten die voor de verwerking van pensioenen relevant zijn. Voor het beantwoorden van deze deelvraag wordt gebruik gemaakt van IAS 19, zoals die door de IASB is uitgegeven, en van het Publicatieblad van de Europese Unie uit 2002 met betrekking tot IAS 19.

3.1 Algemeen

De standaard vervangt de oude standaard over pensioenlasten die was goedgekeurd in 1993. De nieuwe standaard gaat in voor verslaggevingperiodes beginnend op of na 1 januari 1999 en heeft betrekking op het rapporteren en toelichten van de personeelsbeloningen (employee benefits). Hieronder wordt het volgende verstaan:

• Korte termijn personeelsbeloningen, zoals lonen, salarissen, sociale zekerheidsbijdragen,

vakantiegeld, doorbetaling van loon bij ziekte, winstdeling en bonussen (indien betaalbaar binnen twaalf maanden na het einde van de periode) en beloningen in natura (zoals medische zorgverlening, huisvesting, auto’s en gratis of deels door de onderneming betaalde goederen of diensten) voor huidige werknemers;

• Post-employment benefits (vergoedingen na uitdiensttreding), zoals pensioenen, andere

pensioenrechten, levensverzekeringen en medische zorgverlening na uitdiensttreding;

• Andere lange termijn personeelsbeloningen, waaronder sabbaticals, jubileumuitkeringen

of andere voordelen die samenhangen met een langdurig dienstverband, uitkeringen voor langdurige arbeidsongeschiktheid en, indien ze na twaalf maanden of later na het einde van de periode betaalbaar zijn, winstdeling, bonussen en uitgestelde vergoedingen;

• Ontslagvergoedingen; en

• Beloningen in de vorm van eigen vermogen instrumenten.

De post-employment benefits worden of als defined contribution plans (oftewel toegezegde-bijdragenregeling en in het vervolg: DCP) of defined benefit plans (oftewel toegezegd-pensioenregeling en in het vervolg: DBP) geclassificeerd. Daarnaast kan er ook sprake zijn van collectieve regelingen van meer werkgevers (multi-employer plans) of een wettelijke pensioenregeling, deze worden ofwel als DCP of als DBP behandeld. De standaard geeft specifieke richtlijnen voor het verwerken van multi-employer plans. Hierna worden de verschillende mogelijkheden nader toegelicht. Met uitzondering van de wettelijke

(17)

IAS 19

- 16 -

pensioenregelingen, omdat deze op dezelfde wijze verwerkt worden als de multi-employer plans.

3.2 Defined contribution plans

In het kort komt een DCP neer op een regeling waarbij een bepaalde bijdrage aan de werknemers is toegezegd. Deze bijdrage wordt aan een afzonderlijke entiteit betaald en op deze manier loopt de werkgever geen risico bij een tekort in het pensioen. De standaard schrijft voor dat een onderneming bijdragen in een DCP dient te verwerken op het moment dat een werknemer in ruil voor deze bijdrage prestaties heeft verricht.

Het rapporteren over DCP is relatief eenvoudig, want de verplichting van de entiteit wordt bepaald aan de hand van de betalingen die de betreffende periode gedaan moeten worden. Er spelen geen actuariële aannames en er is geen mogelijkheid van actuariële winsten of verliezen. Bovendien worden de verplichtingen gewaardeerd op niet-gedisconteerde basis, tenzij ze niet volledig betaalbaar zijn binnen twaalf maanden na het einde van de periode waarin de werknemers de gerelateerde prestaties verrichten.

Als een werknemer tijdens een verslaggevingsperiode prestaties heeft verricht voor een onderneming, dient de onderneming de bijdrage op te nemen die in ruil voor die prestaties aan een DCP is verschuldigd:

• Als een verplichting (te betalen kosten), na aftrek van alle reeds betaalde bijdragen. Als de

reeds betaalde bijdragen hoger zijn dan de verschuldigde bijdrage voor prestaties voor de balansdatum, dient de onderneming het surplus op te nemen als een actief (vooruitbetaalde kosten) in zoverre de vooruitbetaling bijvoorbeeld zal leiden tot een verlaging van toekomstige betalingen of een terugbetaling in contanten; en

• Als een last, tenzij een andere IAS voorschrijft of toestaat dat de bijdragen in de kostprijs

van een actief mogen worden opgenomen.

Als bijdragen aan een DCP niet volledig betaalbaar zijn binnen twaalf maanden na het einde van de periode waarin de werknemers de gerelateerde prestaties verrichten, dienen de bijdragen te worden gedisconteerd. In de toelichting dienen de kosten van de DCP opgenomen te worden en de eventuele disconteringsvoet.

3.3 Defined benefit plans

Alle overige post-employment benefits vallen onder de DBP. Hierbij gaat het om een bepaald pensioen in plaats van een bijdrage die aan de werknemer is toegezegd. Deze kunnen

(18)

niet-IAS 19

- 17 -

gefinancieerd, volledig gefinancierd of gedeeltelijk gefinancierd zijn. De standaard stelt de volgende eisen met betrekking tot deze manier van verwerken:

• Niet alleen de wettelijke verplichting (de pensioenverplichting) moet vastgelegd worden,

maar ook de morele verplichting (dit zijn verplichtingen die voortvloeien uit de bestendig toegepaste gedragslijnen van de onderneming);

• De contante waarde van de bruto defined benefit verplichting en de reële waarde van de

fondsbeleggingen moeten regelmatig bepaald worden, zodat de bedragen die in de jaarrekening worden opgenomen niet materieel verschillen van de bedragen die op de balansdatum zouden worden bepaald:

• De ‘projected unit credit method’ moet gebruikt worden om de verplichtingen en kosten

te waarderen;

• Beloningen moeten toegerekend worden aan dienstperioden volgens de

vergoedingsformule van de regeling, tenzij de diensttijd van een werknemer in latere jaren zal leiden tot een materieel hoger niveau van beloningen dan in voorgaande jaren;

• Er moeten onbevooroordeelde actuariële veronderstellingen gebruikt worden voor

demografische variabelen (zoals personeelsverloop en levensverwachting) en financiële variabelen (zoals toekomstige salarisstijgingen, verandering in de medische kosten en bepaalde wijzigingen in wettelijke pensioenen). De financiële aannames moeten gebaseerd zijn op de marktverwachtingen per balansdatum voor de periode waarover de verplichtingen moeten worden afgewikkeld;

• De disconteringsvoet moet bepaald worden op basis van het effectieve marktrendement

op de balansdatum van hoogwaardige ondernemingsobligaties (of, in landen waar er geen diepe markt bestaat voor dergelijke obligaties, overheidsobligaties) in een valuta en met een looptijd die overeenkomt met de valuta en de looptijd van de pensioenverplichting;

• De reële waarde van de fondsbeleggingen moet in mindering gebracht worden op de

boekwaarde van de voorziening, voorzover dat is toegestaan;

• De boekwaarde van een actief moet beperkt worden, zodat deze niet groter is dan het

netto totaal van:

o Niet-opgenomen pensioenkosten en actuariële verliezen uit het verleden,

vermeerdert met,

o De contante waarde van de economische voordelen, die beschikbaar zijn in de

vorm van restituties van de regeling of verlaging in toekomstige bijdragen aan de regeling;

• De pensioenkosten van verstreken diensttijd dienen lineair opgenomen te worden over de

(19)

IAS 19

- 18 -

• Winsten en verliezen in het DBP moeten herberekend en genomen worden op het moment

dat ze zich voordoen. In de winst of het verlies moeten alle resulterende mutaties zijn vervat van de contante waarde van de bruto verplichting uit hoofde van DBP, alsmede de reële waarde van de fondsbeleggingen en het niet opgenomen deel van enige gerelateerde actuariële winsten of verliezen en pensioenkosten van verstreken diensttijd; en

• Berekenen en nemen van een specifiek gedeelte van de netto opgebouwde actuariële

winsten en verliezen dat groter is dan het hoogste bedrag van:

o 10% van de contante waarde van de bruto pensioenvoorziening; en

o 10% van de contante waarde van de fondsbeleggingen.

De winsten en verliezen die boven bovenstaande grens uitkomen moeten in beginsel uitgesmeerd worden over de gemiddelde verwachte resterende diensttijd van de werknemers (corridor methode). Daarnaast worden andere systematische methoden, zoals meteen ten laste brengen van het resultaat, met betrekking tot het nemen van deze kosten ook aanvaard.

Rapporteren over DBP is complex, want actuariële aannames zijn nodig om de verplichting te bepalen en er is kans op actuariële winsten en verliezen. Daar komt nog bij dat de verplichtingen gedisconteerd moeten worden, omdat ze pas jaren nadat de werknemer het werk heeft verricht betaald moeten worden. De DBP kunnen niet gefinancierd, volledig gefinancierd of gedeeltelijk gefinancierd zijn door bijdragen van een onderneming, en soms van haar werknemers, in een entiteit (of fonds) die geen juridische banden heeft met de verslaggevende onderneming en waaruit de personeelsbeloningen worden betaald. De betaling van het pensioen hangt niet alleen af van de financiële positie en de beleggingsprestatie van het fonds, maar ook van de mogelijkheden die de onderneming heeft om tekorten in de fondsen te compenseren. Hieruit blijkt dat de onderneming het actuariële- en investeringsrisico draagt. Eén en ander heeft tot gevolg dat de bijdragen die de onderneming betaalt voor het pensioen niet gelijk hoeven te zijn aan de kosten die verantwoord zijn voor de pensioenen.

Het bedrag dat opgenomen wordt als defined benefit voorziening zal het totaal zijn van de volgende bedragen:

• De contante waarde van de bruto defined benefit verplichting;

• Vermeerderd met actuariële winsten (minus de actuariële verliezen) die niet erkend zijn

als gevolg van de corridor methode;

• Verminderd met enige pensioenkosten uit het verleden die nog niet verwerkt zijn;

(20)

IAS 19

- 19 -

Mocht de DBP overgefinancierd zijn of als er sprake is van veel actuariële winsten, dan ontstaat er onder voorwaarden een actief.

Zoals al gezegd is, is rapporteren over DBP complex. Dit heeft ook gevolgen voor de hoeveelheid informatie die in de toelichting opgenomen moet worden. Bij DBP moet namelijk het volgende opgenomen worden:

• De grondslagen voor financiële verslaggeving die de onderneming hanteert voor het

erkennen van actuariële winsten en verliezen;

• Een algemene omschrijving van de soort regeling;

• Een aansluiting van de activa en verplichtingen die opgenomen zijn in de balans, waarbij

op zijn minst aandacht is besteed aan:

o De contante waarde op de balansdatum van de bruto defined benefit verplichting die

geheel niet gefinancierd zijn;

o De contante waarde (voordat de reële waarde van fondsbeleggingen in mindering

worden gebracht) van de defined benefit verplichting die gedeeltelijk of helemaal gefinancierd zijn;

o De reële waarde van de fondsbeleggingen;

o De netto actuariële winsten of verliezen die niet erkend zijn in de balans, vanwege de

corridor methode;

o De pensioenkosten van verstreken diensttijd die nog niet in de balans zijn

opgenomen;

o Bedragen die wegens limieten in IAS 19 nog niet zijn opgenomen als actief;

o De reële waarde van enig restitutierecht dat als een actief is opgenomen; en

o De andere bedragen die opgenomen zijn in de balans;

• De bedragen die in de reële waarde van de fondsbeleggingen zijn opgenomen voor:

o Elke categorie van de eigen financiële instrumenten van de verslaggevende

ondernemingen; en

o Eigendommen of andere activa die gebruikt worden door de rapporterende

onderneming;

• Een aansluiting die de veranderingen gedurende de periode laat zien in de netto

voorziening (of actief) op de balans;

• De totale lasten die opgenomen zijn in de resultatenrekening voor elk van de volgende

punten:

o Aan het dienstjaar toegerekende pensioenkosten;

o Rente kosten;

(21)

IAS 19

- 20 -

o Verwacht rendement op de eventuele restitutierechten die zijn opgenomen als activa;

o Actuariële winsten en verliezen;

o Pensioenkosten uit het verleden; en

o Het effect van belangrijke inperkingen of afwikkelingen (curtailment of settlement);

• Het effectieve rendement op fondsbeleggingen en op restitutierechten, die als actief zijn

opgenomen;

• De voornaamste actuariële aannames die gebruikt worden, indien aanwezig:

o De disconteringsvoeten;

o Het verwachte rendement op de fondsbeleggingen voor de periode waarover verslag

gedaan wordt;

o Het verwachte rendement op restitutierechten, dat als actief is opgenomen;

o De verwachte groei van salarissen;

o Percentages die de tendensen voor medische kosten weerspiegelen; en

o Andere gehanteerde materiële actuariële veronderstellingen.

De percentages moeten in een absolute waarde vermeld worden en niet alleen als een marge tussen verschillende percentages en andere variabelen.

3.4 Multi-employer plans

Een onderneming kan een multi-employer plan classificeren als een DCP of DBP, afhankelijk van de voorwaarden van de regeling. Als er sprake is van een DBP, dan moet de entiteit:

• Verslagleggen voor haar proportionele aandeel in het fonds op dezelfde manier als bij een

andere DBP; en

• Dezelfde informatie toelichten als bij een normale DBP.

Als er onvoldoende informatie aanwezig is om DBP toe te passen, dan zal de entiteit:

• Rapporteren alsof het een DCP is;

• De volgende informatie toelichten:

o Het feit dat er sprake is van een DBP; en

o De reden waarom er onvoldoende informatie aanwezig is om de administratief te

verwerken als een DBP; en

• In zoverre sprake is van een overschot of tekort in de regeling dat invloed kan hebben op

het bedrag van toekomstige bijdragen, dan zal de onderneming eveneens de volgende informatie geven:

o Alle aanwezige informatie over het overschot of tekort;

o De basis die gebruikt is om het overschot of tekort te bepalen;

(22)

Het Limperg Instituut

- 21 -

Hoofdstuk 4: Wat wordt er verstaan onder kwalitatief goede

externe financiële verslaggeving en hoe wordt het gemeten?

In dit hoofdstuk wordt de kwaliteit van externe financiële verslaggeving besproken aan de hand van het onderzoek van het Limperg Instituut (2001). Daarnaast wordt er aandacht geschonken aan het meetbaar maken van de kwaliteit van externe financiële verslaggeving.

4.1 Kwaliteit

Om iets te kunnen zeggen over de kwaliteit van de externe financiële verslaggeving moet eerst bepaald worden wat kwaliteit precies is. Uit het onderzoek van het Limperg Instituut komt naar voren dat kwaliteit samenhangt met transparantie. In het kader van hun onderzoek hebben de onderzoekers deze twee begrippen aan elkaar gelijk gesteld. Een kwalitatief goede verslaggeving is volgens de onderzoekers een verslaggeving die transparant is naar de stakeholders.

Zoals in de inleiding al vermeld is, verstaat het Limperg Instituut onder de term kwaliteit ‘het voldoen aan eisen en verwachtingen’. Vervolgens werd dit gekoppeld aan de doelstelling van financiële verslaggeving, namelijk het voorzien in de informatiebehoefte van de stakeholders. De kwaliteit hangt samen met de mate waarin stakeholders zich een goed oordeel kunnen vormen over de financiële resultaten en de financiële positie van de onderneming: hoe beter het vormen van dit oordeel mogelijk is, des te hoger is de kwaliteit van de verslaggeving.

In het onderzoek van het Limperg Instituut ligt de nadruk op de kwaliteit van de inhoud van het financiële verslag. Hierbij staan de aard en de omvang van de informatie-elementen die in het verslag zijn opgenomen centraal. Volgens de onderzoekers hoeft een financieel verslag niet per definitie beter te zijn, als er meer informatie-elementen zijn opgenomen. Er kan

namelijk ook sprake zijn van een ‘information overload’1 en dat doet juist afbreuk aan de

kwaliteit van informatie. Daarom heeft het Limperg Instituut onderscheid gemaakt tussen informatie-elementen die van belang zijn voor stakeholders en de informatie-elementen die dat niet zijn.

4.2 Informatie-elementen

Als eerste hebben de onderzoekers een voorlopige lijst opgesteld met mogelijke kwaliteitscriteria. Dit is gedaan door de volgende drie bronnen te raadplegen:

1

Hier is sprake van als de gebruikers van de jaarrekening de hoeveelheid informatie niet meer goed kunnen verwerken, doordat er teveel informatie wordt gegeven.

(23)

Het Limperg Instituut

- 22 -

• Nationale en internationale wet- en regelgeving;

• Internationale studierapporten;

• Criteria voor verslaggevingsprijzen.

Wat het eerste punt betreft, is er door de betreffende onderzoekers gekeken naar de wet- en regelgeving in Nederland, de Europese Unie, de IASC, de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk. Voor het samenstellen van de kwaliteitscriteria met behulp van wet- en regelgeving is uitgegaan van de wet- en regelgeving per 1 januari 1998. De set van kwaliteitscriteria is nog een keer geactualiseerd per 31 december 1998 voor de IAS.

Doordat kwaliteitscriteria ook afgeleid kunnen worden uit de opvattingen van deskundigen heeft het Limperg Instituut gebruikt gemaakt van diverse internationale studierapporten. Al deze rapporten hebben tot doel de kwaliteit van de externe financiële verslaggeving te verbeteren.

Als laatste hebben de onderzoekers gekeken naar criteria die gehanteerd worden voor het toekennen van prijzen voor de beste financiële verslaggeving. In Nederland wordt bijvoorbeeld jaarlijks de Henri Sijthoffprijs toegekend aan de onderneming met het beste jaarverslag. Hiervoor wordt door de jury gebruik gemaakt van diverse vooraf vastgestelde algemene kwaliteitscriteria. Dit gebeurt niet alleen in Nederland, maar ook in andere landen. Daar wordt ook gebruik gemaakt van criteria voor het beoordelen van de kwaliteit. De onderzoekers hebben gebruik gemaakt van deze criteria om hun eigen lijst met informatie-elementen te bepalen.

Uit de drie besproken bronnen hebben de onderzoekers uiteindelijk één totaallijst met voorlopige kwaliteitscriteria opgesteld. Deze lijst bestaat uit 1812 informatie-elementen. In appendix B zijn alle informatie-elementen opgenomen, die betrekking hebben op de verwerking van pensioenen.

4.3 Relevante informatie-elementen

Hiervoor is al ter sprake gekomen, dat een financieel verslag niet per definitie beter is als er meer informatie-elementen in staan. Dit in verband met ‘information overload’. Om te bepalen hoeveel en welke informatie nuttig is voor de gebruikers van de jaarrekening is er onderzoek gedaan onder financiële analisten. Als eerste hebben de onderzoekers een aantal interviews afgenomen om het gebruik van jaarrekeninginformatie door financiële analisten vast te stellen. Aan de hand van deze interviews en de voorlopige lijst met kwaliteitscriteria is

(24)

Het Limperg Instituut

- 23 -

er een modeljaarrekening opgesteld. Vervolgens hebben 21 ervaren analisten deze modeljaarrekening beoordeeld. Hierbij moesten de analisten vragen invullen die betrekking hadden op het belang van de vermelde informatie-elementen. Dit werd gedaan op basis van een 5 punt (Likert) schaal, waarbij de antwoorden oplopen van totaal niet belangrijk (1) naar zeer belangrijk (5). Vervolgens zijn alle informatie-elementen met een mediaan van 5 en van 4 met een lage standaardafwijking geselecteerd als belangrijk informatie-element. Hierdoor bleven er van de 1812 voorlopige kwaliteitscriteria uiteindelijk 583 informatie-elementen over, die naar de mening van de analisten in belangrijke mate bijdragen aan de kwaliteit van de externe verslaggeving. Voor de verwerking van pensioenen bleven er tien informatie-elementen over, zie wederom appendix B.

4.4 Het meten van de kwaliteit

Vervolgens heeft het Instituut een steekproef genomen bij zestig Nederlandse ondernemingen. Aan de hand van de kwaliteitscriteria die zijn opgesteld, zijn de financiële verslagen van de ondernemingen beoordeeld. Hierbij konden de ondernemingen voor elk criteria een punt krijgen, al deze punten opgeteld was de totale score voor de onderneming. Vervolgens is de maximale score die de onderneming kon behalen berekend. Door de totale score te delen door de maximale score is de eindscore van de onderneming en daarmee de kwaliteit van de externe financiële verslaggeving bepaald.

(25)

De opgestelde criteria

- 24 -

Hoofdstuk 5: Welke criteria kunnen opgesteld worden om de

onderlinge vergelijkbaarheid en transparantie van de verwerking

van pensioenen te meten?

In dit hoofdstuk worden de criteria opgesteld, die gebruikt gaan worden om de onderlinge vergelijkbaarheid en transparantie van de voor de steekproef geselecteerde ondernemingen te meten. Als eerste zullen de elementen voor onderlinge vergelijkbaarheid behandeld worden, deze zijn bepaald met behulp van het antwoord op de eerste deelvraag. Daarna komen de criteria voor transparantie aan bod, deze zijn afgeleid uit het onderzoek van het Limperg Instituut (2001), dat in de tweede deelvraag naar voren is gekomen.

5.1 Onderlinge vergelijkbaarheid

In de inleiding van deze scriptie is onder de randvoorwaarden het volgende opgenomen met betrekking tot onderlinge vergelijkbaarheid:

Bij onderlinge vergelijkbaarheid gaat het erom hoe goed verschillende jaarrekeningen te vergelijken zijn. Hierbij wordt ten eerste gekeken in hoeverre er gebruik wordt gemaakt van dezelfde waarderingsgrondslagen. Daarnaast wordt er gekeken naar andere factoren die de vergelijkbaarheid kunnen beïnvloeden. Hierbij valt onder andere te denken aan verschillende aannames en/of schattingen die gebruikt worden om de pensioenverplichting te berekenen.

Om de onderlinge vergelijkbaarheid te meten van de verwerking van pensioenen, wordt als eerste gekeken naar de algemene waarderingsgrondslag die gebruikt wordt om de waarde te bepalen. In 2005 moest IAS 19 integraal worden toegepast, door de ondernemingen in de steekproef. Dit heeft tot gevolg dat in 2005 alleen de regelingen die in hoofdstuk 1 besproken zijn, worden verwacht. In 2004 hoefde IAS 19 nog niet toegepast te worden door alle ondernemingen in de steekproef. Hierdoor zijn er in dat jaar meerdere methoden mogelijk voor het bepalen van de waarde van de pensioenvoorziening.

Niet alleen de algemene waarderingsgrondslag is van belang, maar ook de verschillende aannames en/of schattingen beïnvloeden de waarde van de voorziening. Daarom wordt er ook gekeken naar de volgende punten, die onder IAS 19 ten grondslag liggen aan de verwerking van pensioenen en toegelicht moeten worden:

(26)

De opgestelde criteria

- 25 -

• De grondslagen voor financiële verslaggeving die de onderneming hanteert voor de

opname van actuariële winsten en verliezen;

• De disconteringsvoeten;

• Het verwachte rendement op de fondsbeleggingen voor de periode waarover verslag

gedaan wordt;

• Het verwachte rendement op restitutierechten, die als actief zijn opgenomen;

• De verwachte groei van salarissen;

• Percentages die de tendensen voor medische kosten weerspiegelen; en

• Andere gehanteerde materiële actuariële veronderstellingen.

5.2 Transparantie

Zoals in het vorige hoofdstuk al ter sprake kwam heeft het Limperg Instituut (2001) onderzoek gedaan naar de kwaliteit van externe financiële verslaggeving in Nederland. In dat onderzoek is kwaliteit gelijk gesteld aan transparantie. Dit heeft tot gevolg dat een gedeelte van de criteria die door het Limperg Instituut zorgvuldig zijn opgesteld, toegepast kunnen worden om de transparantie van de geselecteerde ondernemingen te bepalen.

In Appendix B zijn alle informatie-elementen opgenomen, die het Limperg Instituut opgesteld had met betrekking tot de verwerking van pensioenen. Met behulp van het analisten onderzoek bleven er tien elementen over die relevant zijn voor de transparantie. Dit zijn alle onderdelen met een mediaan van 5 en een mediaan van 4 in combinatie met een kleine standaardafwijking (kleiner dan 1,10). Alle overige informatie-elementen werden door de analisten als niet belangrijk ervaren en kunnen daardoor in de ogen van de onderzoekers van het Limperg Instituut een ‘ information overload’ veroorzaken.

Bij de criteria die in deze deelvraag geselecteerd worden, wordt enigszins afgestapt van de indeling die het Limperg Instituut heeft aangehouden. Bij het onderzoek van het Limperg Instituut zijn eenentwintig analisten geënquêteerd, dit heeft tot gevolg dat de mediaan de elfde waarneming is in de rij van de van laag naar hoog gesorteerde scores. Hieruit valt af te leiden dat bij een mediaan van 4 of 5 meer dan de helft van de analisten het informatie-element hebben aangemerkt als belangrijk (score 4) of zeer belangrijk (score 5). Hierom is besloten om alle informatie-elementen met een mediaan van 4 en 5 mee te nemen als criteria om de transparantie te meten. Op deze manier blijven er vijftien informatie-elementen over van de zesenveertig die waren opgesteld in de eerste fase van het onderzoek van het Limperg Instituut. Drie van de vijftien informatie-elementen hebben betrekking op voorzieningen in het algemeen en zijn niet of in mindere mate van toepassing op de pensioenvoorziening.

(27)

De opgestelde criteria

- 26 -

Hierbij gaat het om ‘splitsing voorziening in langlopend en kortlopend’, ‘saldo’s en mutaties gesplitst naar soort voorziening’ en ‘overboeking naar kortlopende schulden’. Aangezien de pensioenverplichting langlopend is, is een opsplitsing in lang- en kortlopend overbodig en vindt er geen overboeking naar de kortlopende schulden plaats. Een splitsing naar soort voorziening kan achterwege gelaten worden, omdat het alleen om de pensioenvoorziening gaat. Daarom kunnen deze informatie-elementen weggelaten worden, waardoor de volgende twaalf elementen overblijven:

• Waarderingsgrondslag van de voorziening;

• Saldo op 1 januari;

• Mutaties in de voorziening;

• Toevoegingen ten laste van het resultaat;

• Onttrekkingen;

• Vrijval ten gunste van het resultaat;

• Saldo 31 december;

• Wijze van toerekening van de pensioenlasten aan de boekjaren;

• Kosten van pensioenen over boekjaar;

• Verwachte salarisstijging;

• Bedrag totale verplichting (bruto verplichting) uit hoofde van pensioenaanspraken in

eigen beheer (DBP); en

• Reden afwijking pensioenkosten van pensioenkosten voorgaande boekjaar.2

(28)

Resultaten

- 27 -

Hoofdstuk 6: Resultaten

In dit hoofdstuk zullen de resultaten van het onderzoek weergegeven worden. Met het weergeven van deze resultaten worden de vierde en vijfde deelvraag beantwoord. Als eerste zal de onderlinge vergelijkbaarheid ter sprake komen. Vervolgens zal er aandacht worden besteed aan de transparantie. In de volgende hoofdstukken zullen de bevindingen geanalyseerd worden en zal de conclusie weergegeven worden.

6.1 Onderlinge vergelijkbaarheid

De onderlinge vergelijkbaarheid is gemeten met behulp van de criteria die in het vorige hoofdstuk zijn bepaald. Met behulp van de jaarrekeningen van de bedrijven zijn de benodigde gegevens verkregen. De bevindingen zullen hier per criteria weergegeven worden.

6.1.1 Algemene omschrijving van de soort pensioenregeling

Bij dit punt ging het om twee dingen. De eerste vraag die beantwoord moet worden is: Wordt de regeling omschreven? Met andere woorden wordt er weergegeven of er sprake is van een DBP, een DCP of beide. Daarnaast is er gekeken naar het verslaggevingstelsel dat gehanteerd wordt. De resultaten zijn weergegeven in figuur 6.1.

Figuur 6.1 Algemene omschrijving van de soort regeling

0 10 20 30 40 50 60 DBP en DCP volgens Dutch GAAP DBP en DCP volgens US GAAP DBP en DCP volgens UK GAAP DBP en DCP volgens IFRS DBP en DCP volgens Belgian GAAP DBP en DCP volgens French GAAP Soort regeling Fr e que nt ie 2004 2005

6.1.2 Verwerking actuariële winsten en verliezen

In figuur 6.2 staan de verschillende methodes die de bedrijven gebruiken voor het verwerken van het actuariële resultaat.

(29)

Resultaten

- 28 -

Figuur 6.2 Verwerking actuariële winsten en verliezen

0 5 10 15 20 25 30 35 Amortisatie toekomstige periodes Corridor Onmiddelijke verwerking Niet bekend

Wijze van verwerken

Fr e que nt ie 2004 2005 6.1.3 De disconteringsvoet

Aangezien er erg veel verschillende disconteringsvoeten worden genoemd door de verschillende ondernemingen, zal er op deze plaats alleen aandacht worden besteed aan een aantal statistische variabelen van de betreffende percentages (tabel 6.1). In appendix C is een histogram opgenomen met alle resultaten. De cijfers zijn afgerond op een decimaal.

Tabel 6.1 Statistische variabelen m.b.t. de disconteringsvoeten

2004 2005

Aantal waarnemingen 60 54

Aantal 'niet bekend' 15 11

Gemiddelde 5,05 4,50

Mediaan 5,03 4,56

Standaardafwijking 0,39 0,39

Sommige bedrijven geven de disconteringsvoet per regio of per land. In deze gevallen is er een gewogen disconteringsvoet berekend op basis van de bruto pensioenverplichting van die verschillende landen of regio’s. Als het niet mogelijk was om een gewogen gemiddelde uit te rekenen is er een ongewogen gemiddelde uitgerekend.

6.1.4 Het verwachte rendement op fondsbeleggingen

Net als bij de disconteringsvoet zijn ook de percentages van het verwachte rendement op fondsbeleggingen afgerond op één decimaal. Aangezien er erg veel verschillende rendementen worden genoemd, zal er ook hier alleen aandacht worden besteed aan een aantal statistische variabelen van de betreffende rendementen (tabel 6.2). In appendix C is een frequentietabel opgenomen met alle resultaten.

(30)

Resultaten

- 29 -

Tabel 6.2 Statistische variabelen m.b.t. het verwachte rendement op fondsbeleggingen

2004 2005

Aantal waarnemingen 60 54

Aantal 'niet bekend' 26 14

Gemiddelde 6,29 6,16

Mediaan 6,50 6,27

Standaardafwijking 1,25 0,97

Net als bij de disconteringsvoet was een aantal keer het verwachte rendement op de fondsbeleggingen gegeven per land of per regio. In deze gevallen is ook geprobeerd om een gewogen verwacht rendement uit te rekenen op basis van de fondsbeleggingen. Indien dit niet mogelijk was, is er een ongewogen gemiddelde bepaald.

6.1.5 Het verwachte rendement op restitutierechten

In 2004 is er geen enkel bedrijf dat een verwacht rendement op restitutierechten geeft. Het jaar daarop heeft alleen het Engelse bedrijf Imperial Chemical Industries een rendement op het restitutierecht geven. Dit rendement bedraagt 5,6 procent.

6.1.6 De verwachte groei van de salarissen

Bij de verwachte salarisgroei is er net als bij de disconteringsvoet en het verwachte rendement op fondsbeleggingen sprake van veel verschillende en uiteenlopende waarnemingen. Daarom worden er in tabel 6.3 weer enkele statistische variabelen weergegeven. In appendix C is een frequentietabel opgenomen met alle resultaten.

Tabel 6.3 Statistische variabelen m.b.t. de verwachte salarisgroei

2004 2005

Aantal waarnemingen 60 54

Aantal 'niet bekend' 24 16

Gemiddelde 3,47 3,52

Mediaan 3,62 3,59

Standaardafwijking 0,93 0,74

Wanneer de verwachte salarisgroei per land of regio gegeven is, is er voorzover mogelijk een gewogen gemiddelde uitgerekend op basis van de bruto pensioenverplichting. In de andere gevallen is er een ongewogen gemiddelde uitgerekend.

6.1.7 Percentage voor medische kosten

Slechts tien van de zestig ondernemingen in 2004 gaven een percentage voor toekomstige medische kosten. In 2005 gaven zeventien van de vierenvijftig ondernemingen een percentage. In tabel 6.4 zijn de statistische variabelen met betrekking tot deze percentages opgenomen. Alle resultaten zijn wederom opgenomen in appendix C.

(31)

Resultaten

- 30 -

Tabel 6.4 Statistische variabelen m.b.t. het percentage voor medische kosten

2004 2005

Aantal waarnemingen 60 54

Aantal 'niet bekend' 50 37

Gemiddelde 8,45 7,39

Mediaan 9,35 8,75

Standaardafwijking 2,60 3,70

Een aantal ondernemingen gaf in de jaarrekening meerdere percentages voor de medische kosten. In deze gevallen is er gekozen voor het percentage dat de verwachte trend aangeeft voor het komende jaar.

6.1.8 Overige gehanteerde materiële actuariële veronderstellingen

In 2004 noemen dertig van de geselecteerde bedrijven andere actuariële veronderstellingen dan de aannames die expliciet door IAS 19 worden benoemd. Van deze ondernemingen noemen zestien bedrijven één extra element, dertien noemen er twee en één organisatie noemt drie extra elementen. In 2005 is het aantal bedrijven dat andere actuariële veronderstellingen noemt toegenomen tot zesendertig. Van deze bedrijven noemen er eenentwintig één extra element, dertien ondernemingen noemen er twee en er zijn twee bedrijven die drie extra elementen noemen. De elementen staan met hun frequentie van voorkomen, weergegeven in figuur 6.3.

Figuur 6.3 Overige gehanteerde materiële actuariële veronderstellingen

0 5 10 15 20 25 30 P ens ioen v e rh o g ing In fl a ti e P e ns io en leeftijd R e s ter end e d iens tj a ren Wer k ne m e r v e rl oop S tijg ing s o c ia le ze ke rh e id T a ndh ee lk un dige cl a im s S ter ft ec ijf e rs Veronderstelling Fr e que nt ie 2004 2005 6.2 Transparantie

De transparantiescores die bepaald zijn aan de hand van de jaarrekeningen van de ondernemingen en de opgestelde informatie-elementen worden in deze paragraaf weergegeven. Als eerste zullen een aantal statistische variabelen met betrekking tot de

(32)

Resultaten

- 31 -

transparantiescores gepresenteerd worden. Vervolgens zullen de totaalscores van de informatie-elementen per jaar naar voren komen. De score per jaar per bedrijf zijn opgenomen in appendix A.

6.2.1 Statistische variabelen

In tabel 6.5 zijn de statistische variabelen met betrekking tot de transparantiescores weergegeven.

Tabel 6.5 Statistische variabelen m.b.t. de transparantiescore

Waarde 2004 Waarde 2005 Aantal waarnemingen 60 54 Totaal score 450 464 Gemiddelde score 7,5 8,59 Mediaan 8 9 Standaardafwijking 2,48 1,58 Minimum score 0 2 Maximum score 11 11

De totaal score in 2004 is gebaseerd op alle 60 ondernemingen, die binnen de steekproef vallen. Dit geeft een vertekend beeld, omdat van die 60 ondernemingen maar 54 jaarrekeningen van 2005 beschikbaar zijn. Als de zes ondernemingen, waarvan de jaarrekening van 2005 nog niet beschikbaar zijn, worden weggelaten dan komt de totale score van 2004 uit op 411.

6.2.2 Score per informatie-element

De scores per informatie-element zijn weergegeven in tabel 6.6.

Tabel 6.6 Scores per informatie-element

2004 2005

Waarderingsgrondslag van de voorziening 51 53

Saldo op 1 januari 52 53

Mutaties in de voorziening 42 49

Toevoeging ten laste van het resultaat 51 51

Onttrekkingen 41 50

Vrijval ten gunste van het resultaat 8 2

Saldo op 31 december 54 53

Wijze van toerekening van de pensioenlasten aan de boekjaren 16 9

Kosten van pensioenen over boekjaar 55 52

Verwachte salarisstijging 36 39

Contante waarde van de brutovoorziening 44 50

(33)

Resultaten

- 32 -

Bij een aantal elementen zal kort worden toegelicht aan welke eisen ze moeten voldoen, voordat ze aanwezig worden geacht. Ten eerste ‘de waarderingsgrondslag voor de voorziening’. Dit element is als aanwezig beschouwd als er iets over de betreffende standaard (IAS 19, FRS 17, SFAS 87 en/of RJ 271) vermeld wordt. Daarnaast is het expliciet vermelden dat de verplichting tot stand komt door middel van actuariële berekeningen ook voldoende. Aan de ‘mutaties in de voorziening’ is in het kader van dit onderzoek gelijk gesteld het weergeven van het verloop van de bruto verplichting en de fondsbeleggingen. Bij het element ‘wijze van toerekening van de pensioenlasten aan de boekjaren’ kan niet alleen worden volstaan met een overzicht van de kosten die toegerekend zijn aan het boekjaar. Bij dit element is extra toelichting vereist. Een aantal voorbeelden van extra toelichting is het uitleggen wat de kosten precies in houden, hoe deze ontstaan en hoe deze verwerkt worden. Het laatste element dat enige toelichting vereist is ‘de verwachte salarisstijging’. IAS 19 verlangt van de bedrijven dat alle actuariële aannames in absolute waarde worden gegeven, hierbij is een marge tussen verschillende percentages niet toereikend. Bedrijven die de verwachte salarisgroei in een range weergeven, hebben bij dit element dan ook geen punt gescoord. De overige informatie-elementen spreken voor zich en worden daarom niet nader toegelicht.

(34)

Analyse

- 33 -

Hoofdstuk 7: Analyse

In dit hoofdstuk zullen de resultaten die in het vorige hoofdstuk beschreven zijn, worden geanalyseerd. Als eerste zal de onderlinge vergelijkbaarheid ter sprake komen. Vervolgens komen de transparantiescores naar voren.

7.1 Onderlinge vergelijkbaarheid

De onderlinge vergelijkbaarheid wordt besproken per onderzocht punt. Hierbij zal dezelfde volgorde worden aangehouden als in het vorige hoofdstuk. Als alle criteria afzonderlijk besproken zijn, zullen de uitkomsten vergeleken worden met de bestaande literatuur en opvattingen over dit onderwerp.

7.1.1 Algemene omschrijving van de soort regeling

In figuur 6.1 is te zien dat zowel in 2004 als in 2005 alle ondernemingen (respectievelijk 60 en 54) de soort regeling die ze hanteren omschrijven. Op dit gebied verandert er niks door het verplicht gebruiken van IAS 19 per 1 januari 2005. Met andere woorden op dit punt neemt de onderlinge vergelijkbaarheid niet toe.

Als er vervolgens gekeken wordt naar de verslaggevingstelsels die gehanteerd worden. Dan is er wel degelijk sprake van een verschuiving. In 2004 werd er in de vijf geselecteerde landen nog gebruik gemaakt van zes verschillende stelsels. Het ging hierbij om Dutch (RJ-271), US (SFAS 87), UK (FRS 17), IFRS (IAS 19), Belgian en French GAAP. De eerste vier genoemde standaarden lijken op elkaar, maar toch zijn er verschillen. Zo geeft Ralph ter Hoeven (Deloitte, 2004) bijvoorbeeld in een artikel weer dat de drie belangrijkste verschillen tussen IAS 19 en RJ-271 betrekking hebben op de volgende punten: definitie DCP, onderscheid DCP en DBP en uitvoering door een bedrijfstakpensioenfonds. Daarnaast is er bijvoorbeeld een verschil in het verwerken van de actuariële winsten en verliezen tussen US GAAP en IFRS. In België bestonden er voor het verplicht toepassen van IAS 19 geen specifieke regels met betrekking tot het verwerken van pensioenen (PWC, 2005). Door het verplicht toepassen van IFRS in de geconsolideerde jaarrekeningen van beursgenoteerde ondernemingen per 2005 is er een enorme toename van het gebruik van IAS 19 ten opzichte van 2004. In totaal passen 51 van de 54 bedrijven in 2005 deze standaard toe. De overige drie ondernemingen maken gebruik van SFAS 87. Doordat bijna alle organisaties gebruik maken van dezelfde standaard wordt het makkelijker om de bedrijven onderling te vergelijken.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De elektrische veldkracht op de positieve kernen moet dus naar beneden gericht zijn. De elektrische veldsterkte is daarom in het vlak van tekening naar

Het beeld komt naar voren dat de verplichte beleidsindicatoren voor de categorie van grootste gemeenten een aanvulling is op de indicatoren die ze zelf al hanteren, terwijl meer

In het kader van de werkingssubsidies van de Vlaamse Zorgkas voor 2005 kan ik vermelden dat het bedrag van 1.765.000 euro bepaald werd op basis van een

„lucht“ roept, moeten een paar kinderen heel dicht bij elkaar gaan staan, om niet door de wind te worden

Dat wil onder meer zeggen dat de invloed van verontreinigende stoffen wordt bekeken in relatie tot andere bedreigingen, zoals klimaatgerelateerde stressoren, straling,

Omschrijving Hoeveelheid m2 Eenheidsprijs Bedrag Buitengebied Voorbereidingsk. Ontwerp, aanvraag, bestek, directievoering €

- Neem dan een isotoop met 80 protonen en meer dan 121 neutronen (op de horizontale 80-lijn , rechts van de verticale 120-lijn maar binnen het grijze gebied): het tweede

taalgebruik moet worden verstaan: fouten tegen de regels voor interpunctie, voor het gebruik van hoofdletters, voor zinsbouw, voor spelling, voor woordgebruik en voor