• No results found

Resultaten van de monitoring in de kernvlakte van het bosreservaat Kersselaerspleyn (Zoniënwoud)

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Resultaten van de monitoring in de kernvlakte van het bosreservaat Kersselaerspleyn (Zoniënwoud)"

Copied!
2
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

g

Bosstructuur voor en kort na

de stormen van 1989-1990

(Van Den Berge et al. 1990)

In de winter van 1985-1986 had het bos een zeer hoge levende voorraad van 694 m3/ha, bij een stamtal (voor

bomen met DBH>30 cm) van slechts 52 bomen per ha. Deze hoge levende biomassa was het gevolg van de uitzon-derlijke afmetingen die de Beuken in het Zoniënwoud na 210 jaar bereikt hadden: tot 48 m hoog en diameters van gemiddeld 90 cm, met uitschieters tot 130 cm.

Vóór 1990 werden 22 dode Beuken en twee dode eiken geteld (figuur 1), wat neerkomt op ongeveer 2 dode bomen per ha of een necromassa van 30 m3/ha. In de winter van

1989-1990 werden niet minder dan 56 Beuken van het oude bestand geveld door zeer krachtige stormen en enkele maanden later stierf nog een eik (figuur 1). Na de stormen viel de totale levende voorraad terug tot 615 m3/ha, en de

necromassa nam sterk toe tot 99 m3/ha. In het noorden

ont-stond een grote stormvlakte van 1,2 ha, op een plaats waar voorheen reeds een kleine opening in het kronendak was. De twee kleinere openingen die in het zuiden reeds aanwe-zig waren voor de stormen, werden minder sterk uitgebreid (figuur 1).

Resultaten van de herinventarisatie

in 2000 (De Keersmaeker et al. 2002)

Tussen 1990 en 2000 stierven in totaal nog 23 bomen af, waarvan 17 Beuken en 5 eiken (figuur 1). In totaal werden bij de herinventarisatie 104 dode bomen geteld (met DBH > 30 cm), goed voor 9,7 dode bomen per ha of een necro-massa van 138 m3/ha.

Een decennium na de zware stormen is van de terugval in de levende voorraad niets meer te merken, wel integendeel. In 2000 bedroeg de totale levende voorraad 745 m3/ha, wat

meer is dan de waarde die voor de stormen gemeten werd. Deze inhaalbeweging is voor de helft terug te brengen tot ingroei van jonge beuken (die de drempelwaarde van 30 cm diameter bereikt hadden), maar ook het gevolg van de sterke omtrekaanwas (gemiddeld ca 1,5 cm/jaar!) van de overblijvende oude beuken, inmiddels 230 jaar oud. De dik-ste beuken hadden in 2000 een diameter van bijna 160 cm bereikt.

Uit vergelijking blijkt dat de gevonden volumes levend en dood hout vergelijkbaar zijn met waarden in oerbosrelicten in Slovenië, Tsjechië en Slowakije (Weyembergh et al, 2005), en de maximumdiameters liggen zelfs een stuk hoger.

Toch zijn er nog duidelijke verschillen: de diameterverde-ling verwijst nog sterk naar de gelijkjarige aanplant uit de 18de eeuw (klokcurve), en het dood hout vertoont belang-rijke hiaten in de oudere verteringsklassen (wat uiteraard samengaat met het recente nulbeheer).

Niettemin blijven de cijfers opmerkelijk, en vertalen ze zich ook in de vastgestelde diversiteit aan saproxyle fauna en mycoflora (zie ook andere artikels in dit nummer). Uit beide inventarisaties kwam Kersselaerspleyn naar voren als een toplocatie voor de Benelux, maar het reservaat heeft nog een hele weg af te leggen vergeleken met langdurig onbeheerde bosreservaten elders in Europa (Vandekerk-hove et al, 2005).

Kartering van natuurlijke verjonging

en kruiden (De Keersmaeker et al. 2002)

In een deel van de kernvlakte, met een totale oppervlakte van 7,5 ha, werd een raster uitgezet om kruiden en verjon-gende bomen te inventariseren. De karteringen toonden aan dat beide sterk beïnvloed worden door de overscher-ming (figuur 2). Beukenverjonging werd vooral gevonden langs de randen van openingen in het kronendak. Beuk

15

[jan – feb – maa 2006]

BOS

revue

16

Resultaten van de monitoring in de kernvlakte van

het bosreservaat Kersselaerspleyn (Zoniënwoud)

L u c D e K e e r s m a e k e r & K r i s V a n d e k e r k h o v e ,

medewerkers van het team bosecologie en bosbehandeling van het INBO

In de kernvlakte van Kersselaerspleyn, een 15 ha groot deel van het Zoniënwoud met overwegend Beuken, werd het

bosbouwkundig beheer gestaakt in 1982 en daarmee is het feitelijk het oudste bosreservaat van Vlaanderen. De keuze om in dit deel van het Zoniënwoud een nulbeheer in te stellen was niet toevallig: afgezien van twee verjongingsgroepen vormde dit bosbestand nog één van de best bewaarde beukenbestanden van de generatie die eind 18de eeuw aangeplant was (met zelfs enkele ‘overstaanders’ die nog 80 jaar ouder zijn).

De centrale zone, met een oppervlakte van 10,75 ha, werd een eerste keer geïnventariseerd in 1985-1986 en aanvullend ook in 1990, na de zware winterstormen. Toen in 2000 het

(2)

heeft blijkbaar moeite om de grote ope-ning te koloniseren en is het meest gebaat bij kleine bestandsopeningen. De kruidve-getatie was eveneens het best ontwikkeld in de kleine open plekken in het zuiden, terwijl de grote stormvlakte in het noord-westen vrij soortenarm was. Waarschijn-lijk had de dominantie door Adelaarsvaren een negatieve invloed: volgens den Ouden (2000) is deze soort bij een hoge lichtinval in staat om alle andere soorten weg te concurreren (zie ook het artikel van Geu-dens et al. in Bosrevue 10). Nóg soorten-armer was de grote groep jonge Beuken in het westen: enkel Brede stekelvaren kwam er sporadisch voor. Kleinschalige verjonging lijkt een voorwaarde om de diversiteit van de kruidlaag in Beuken-bossen te behouden.

g

15

BOS

revue

17

[jan – feb – maa 2006]

Figuur 1: Kaart met boomposities in de kernvlakte van Kersselaerspleyn (situatie 2000).

Figuur 2: Invloed van de overscherming door de boomlaag op de soortenrijkdom van de kruidlaag en de verjonging van Beuk in de kernvlakte van Kersselaerspleyn.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Stamtal, grondvlak en volume van de levende bomen in bosreservaat Everzwijnbad, berekend op basis van de 46 steekproefcirkels, worden weergegeven in tabel 5.1.. Uit de vergelijking

Een verdere analyse van oude pachtboeken – die voor de Heirnisse reeds beschikbaar zijn vanaf 1417 – kan aantonen of het landgebruik tijdens het Ancien régime steeds weiland is

Deze resultaten kunnen de bodemkundige verschillen (in de Ah horizont), door Van Geffel (1983) waargenomen onder de 3 boomsoorten, goed verklaren.. De C/N verhouding was het

Verheyen & Hermy (2001a) wijzen evenwel op de twijfelachtige associatie tussen verspreidingswijze en verspreidingsbeperking: er bestaan soorten met een hoge

Totale bovengrondse biomassa (m 3 /ha) Nederlandse bosreservaten (10 - 20 jaar nulbeheer) (1 en 2) Duitse bosreservaten (> 100 jaar nulbeheer) (3) Franse bosreservaten (> 100

In figuur 16 wordt een overzicht gegeven van de verdeling van het aantal soorten volgens ecologische groepen in de verschillende landen van het Nat-Man-project. Opvallend komen in

Opvallend is dat de twee kleine open plekken in de kernvlakte een duidelijk soortenrijkere kruidlaag bezitten in vergelijking met de grote stormvlakte, die sterk door

De geschiedenis leert ons verder dat ten gevolge van diverse gebruiksrechten, voorrechten en houtroof vrijwel alle dood hout - ook het klein dood hout - tot in de negentiende