• No results found

Maatschappelijke verslaggeving op basis van de Global Reporting Initiatives…. Transparantie en vergelijkbaarheid bevorderend?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Maatschappelijke verslaggeving op basis van de Global Reporting Initiatives…. Transparantie en vergelijkbaarheid bevorderend?"

Copied!
60
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Maatschappelijke verslaggeving op basis van de

Global Reporting Initiatives….

Transparantie en vergelijkbaarheid bevorderend?

Afstudeerwerkstuk ten behoeve van de master Accountancy aan de

Rijksuniversiteit Groningen

Faculteit Economie en Bedrijfskunde

Rijksuniversiteit Groningen

Master Accountancy

Auteur: Lonneke Boet

Studentnummer: 1333682

Emailadres: Lonnekeboet@hotmail.com

Eerste begeleider: Dr. D.A. de Waard

Tweede begeleider:

Begeleider PricewaterhouseCoopers: Aad van den Burg

Amsterdam, maart 2009

(2)

INHOUDSOPGAVE

VOORWOORD... 4

SAMENVATTING... 5

HOOFDSTUK 1 INLEIDING EN PROBLEEMSTELLING... 6

1.1 Introductie ... 6 1.2 Probleemstelling... 7 1.2.1 Doelstelling ... 7 1.2.2 Probleemstelling... 7 1.2.3 Onderzoeksmodel en deelvragen... 7 1.3 Relevantie... 8 1.4 Structuur ... 9

HOOFDSTUK 2 THEORETISCH KADER MVO... 11

2.1 Introductie ... 11

2.2 Definitie... 11

2.3 Functies/beweegredenen achter het maatschappelijk verantwoord ondernemen... 11

2.3.1 Introductie ... 11

2.3.2 Legitimiteitstheorie... 12

2.3.3 Stakeholdertheorie ... 13

2.4 Het maatschappelijk verslag en haar stakeholders ... 14

2.5 Wet en Regelgeving voor maatschappelijke verslaggeving... 15

2.6 Global Reporting Initiatives ... 16

2.6.1 Inleiding ... 16

2.6.2 GRI Richtlijnen... 17

2.6.3 G3 Reporting Framework Deel 1: How to report... 17

2.6.4 G3 Reporting Framework Deel 2: Standard disclosures... 19

2.6.5 Vergelijkbaarheid van verslaglegging ... 20

2.7 GRI als praktische handreiking: kritiekpunten... 20

HOOFDSTUK 3 ONDERZOEKSOPZET... 22

3.1 Introductie ... 22

3.2 Steekproef en dataverzameling ... 22

3.3 Onderzoeksmethoden en ontwikkeling criteria... 23

HOOFDSTUK 4 ONDERZOEKSRESULTATEN ... 25

4.1 Introductie ... 25

4.2 GRI: In compliance? ... 25

4.3 Samenvatting: GRI: In Compliance? ... 27

4.4 GRI: Vergroten van transparantie? ... 27

4.4.1 Inhoud... 28

4.4.2 Kwaliteit ... 33

4.5 Samenvatting: GRI: Vergroten van transparantie? ... 41

(3)

HOOFDSTUK 5 CONCLUSIE... ………45

5.1 Introductie ... 45

5.2 Conclusie... 45

5.3 Beperkingen ... 46

5.4 Suggesties voor vervolgonderzoek... 477

LITERATUUR ... 44

BIJLAGEN ... 50

1. Dataverzameling: Onderzoeksgroep ... 50

2. Application Level Criteria... 51

3. Tabel: In Compliance ... 52

4. Criteria Inhoud ... 54

(4)

VOORWOORD

Na een fantastische meeloopstage van drie maanden in het zonnige Curaçao, het vervolgens afronden van mijn laatste mastervak, stond wat later bleek het meest pittige onderdeel van mijn master Accountancy nog voor mij; het schrijven van het afstudeerwerkstuk.

Vanaf begin augustus ben ik begonnen met mijn afstudeerstage bij PricewaterhouseCoopers Amsterdam. Al gauw wist ik dat ik ‘iets’ met Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen wilde gaan doen, een hot item waarover veel geschreven is, maar waarnaar ook zeker nog genoeg te onderzoeken valt. Bij het concreet stellen van mijn onderwerp en ook de latere uitvoering van het onderzoek heb ik veel hulp gehad van mijn toekomstige collega’s. Specifiek wil ik Aad van den Burg en Kim Aben bedanken voor de vele waardevolle input die zij mij tijdens de afgelopen periode hebben gegeven.

Daarnaast wil ik mijn afstudeerbegeleider, dr. D. de Waard, bedanken. Door zijn expertise op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen kon hij mij telkens weer verwijzen naar de juiste artikelen en voorzien van constructieve feedback, waardoor ik na een scriptieafspraak weer opgewekt de deur uitging en verder aan de slag kon. Het uiteindelijke resultaat ligt hier voor u: rest mij nog om u veel leesplezier toe te wensen.

Lonneke Boet

(5)

SAMENVATTING

Maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) is een ‘hot’ onderwerp. Steeds meer ondernemingen rapporteren over hun MVO verantwoordelijkheden door middel van een maatschappelijk verslag. Vanuit de stakeholdertheorie en de legitimiteitstheorie worden verschillende redenen gegeven waarom ondernemingen in een maatschappelijk verslag rapporteren over hun MVO beleid en prestaties op dat gebied.

De Global Reporting Initiatives, richtlijnen met betrekking tot maatschappelijke verslaggeving, hebben in 2006 hun derde richtlijnen gelanceerd. Deze zouden vergelijkbaarheid en transparantie van maatschappelijke verslaggeving moeten vergroten.

Door het opstellen van criteria, in de vorm van 29 vragen, is op kwalitatieve wijze onderzocht of een vijftiental maatschappelijke verslagen, welke aangeven in compliance te zijn met GRI, daadwerkelijk leiden tot betere vergelijkbaarheid en transparantie van verslaggeving. De doelstelling van dit onderzoek is dan ook als volgt:

Inzicht verkrijgen in welke mate Nederlandse ondernemingen, die aangeven met hun maatschappelijk verslag in compliance te zijn met GRI, daadwerkelijk in compliance zijn. Daaropvolgend inzicht verkrijgen in hoeverre het GRI (3de richtlijn) effectief is in haar doelstelling om transparantie en vergelijkbaarheid tussen ondernemingen te bevorderen.

Na het uitvoeren van dit onderzoek kan geconcludeerd worden dat de huidige GRI richtlijnen bovengenoemde doelstellingen nog niet halen. Er zal meer uniformiteit in verslagen moeten komen om ze daadwerkelijk beter vergelijkbaar en daardoor meer transparant te laten zijn. Daarnaast zijn maatschappelijke verslagen nog dusdanig uitgebreid dat de werkelijke boodschap – MVO kern issues van een onderneming – nog niet direct uit het verslag blijkt.

Kernwoorden: Maatschappelijk verantwoord ondernemen, maatschappelijk verslag, Global

(6)

HOOFDSTUK 1 INLEIDING EN PROBLEEMSTELLING 1.1 Introductie

Maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) is een ‘hot’ item. Wanneer je de kranten erbij openslaat, zie je met regelmaat artikelen over MVO. Recentelijk kopten verscheidene dagbladen over het bliksembezoek dat Al Gore onlangs in Nederland heeft afgelegd. ‘Als we niets doen volgt de klimaatcrisis onontkoombaar op de kredietcrisis’. Met deze harde en goed gefundeerde boodschap inspireerde Al Gore op 14 oktober ruim 2000 mensen tijdens het door MGMC in samenwerking met Urgenda georganiseerde evenement Time To Act. Time to act was een bijeenkomst waarbij onder andere oplossingen voor de klimaatcrisis uiteengezet werden. Vele ondernemingen en gemeentelijke instanties presenteerden deze dag hun plannen ten aanzien van duurzaam ondernemen.

Ook Philips, één van Nederlands grootste multinationals en al een aantal jaren bezig met het werken aan een ‘groen imago’, verscheen onlangs weer in het nieuws met de mededeling dat zij staakt met de verkoop van standaard tl-buizen. Vanaf juli volgend jaar verkoopt zij enkel nog ‘groene’ tl-buizen. Door deze maatregel verwacht Philips een afneming van 112 miljoen kilogram CO2-uitstoot. Dat staat gelijk aan het jaarlijkse energiegebruik van ruim 50.000 woningen.

MVO heeft het etiket van ‘hype’ al lang van zich afgeschud. MVO is ‘here to stay’. Door ontwikkelingen als mondialisering, informatisering (internet) en een steeds kritischer wordende consument en/of aandeelhouder kan een ondernemer niet meer zonder meer haar gang gaan. Niet alleen profit, maar ook people en planet zijn zaken waar een ondernemer rekening mee moet houden (Janssen Groesbeek, 2001).

Deze vergrote aandacht voor MVO is echter niet geheel vrijwillig op gang gekomen. Veel bedrijven zijn wakker geschud nadat ze verrast werden door negatieve berichten in de publiciteit, waarbij bedrijven zich niet bewust waren van het feit dat sommige kwesties deel uit maken van hun maatschappelijke verantwoordelijkheid. Nike bijvoorbeeld, kreeg begin jaren ’90 te maken met een consumenten boycot, nadat media berichtten dat leveranciers van Nike onder bizarre arbeidsomstandigheden werkten (Porter & Kramer, 2006).

Hoewel sommige ondernemingen MVO nog wel eens willen beschouwen als een kostenaspect, is het - wanneer je het op de juiste manier uitvoert - veel meer dan een kostenpost alleen en kan het juist een bron van mogelijkheden, innovaties of een concurrentievoordeel opleveren (Porter & Kramer, 2006).

Een manier om het MVO beleid en prestaties op dat gebied van een onderneming naar de buitenwereld te communiceren, is het maatschappelijk verslag. Steeds meer ondernemingen over de hele wereld publiceren tegenwoordig naast hun jaarverslag een maatschappelijk verslag (KPMG, 2005). En dat is niet voor niets. Stakeholders verlangen naast transparantie betreffende financiële verslaggeving ook steeds meer inzicht in maatschappelijk bewustzijn van een onderneming (Deegan, 2002).

Om tot meer uniformiteit op het gebied van maatschappelijk verslaggeving te komen, is in 1997 het Global Reporting Initiative (GRI) ontstaan. GRI streeft naar regels voor ondernemingen wereldwijd om de resultaten op het gebied van mens, milieu, en winstgevendheid te kunnen meten. Er is een aantal kenmerken waaraan de verslaggeving moet voldoen, waaronder relevantie, betrouwbaarheid, begrijpelijkheid, tijdigheid, controleerbaarheid en ten slotte

(7)

vergelijkbaarheid. Deze laatste komt in de doelstelling van de laatste versie van de richtlijnen (G3 Richtlijnen, 2006) duidelijk naar voren. Het doel van deze richtlijnen is om de maatschappelijke verslagen van verschillende ondernemingen met elkaar vergelijkbaar en daardoor meer transparant te maken. Een behoorlijk aantal ondernemingen geeft in haar jaarverslag aan in compliance te zijn met deze richtlijnen van GRI. Maar zijn ze dat wel? En wat betekent het nou eigenlijk om in compliance te zijn? En wanneer maatschappelijke verslagen daadwerkelijk in compliance zijn met GRI, in hoeverre zijn ze dan meer met elkaar te vergelijken? Oftewel, bereikt GRI haar doel van het vergroten van transparantie en vergelijkbaarheid? Bovenstaande leidt tot de volgende probleemstelling.

1.2 Probleemstelling 1.2.1 Doelstelling:

De doelstelling van dit onderzoek is als volgt:

Inzicht verkrijgen in welke mate Nederlandse ondernemingen die aangeven met hun maatschappelijk verslag in compliance te zijn met GRI, daadwerkelijk in compliance zijn. Daaropvolgend inzicht verkrijgen in hoeverre GRI (3de richtlijn) effectief is in haar doelstelling om transparantie en vergelijkbaarheid tussen ondernemingen te bevorderen.

1.2.2 Probleemstelling:

De probleemstelling voor dit onderzoek is als volgt gedefinieerd:

In hoeverre voldoen maatschappelijke verslagen die aangeven in compliance te zijn met GRI daadwerkelijk aan deze richtlijn en bevordert GRI zodoende haar doel van transparantie en vergelijkbaarheid (tussen ondernemingen)?

1.2.3 Onderzoeksmodel en deelvragen

Uit bovenstaande centrale vraag blijkt dat er een tweetal kwesties in dit onderzoek aanbod komt. Ten eerste komt het in compliance vraagstuk aan bod. Ten tweede wordt er gekeken naar in hoeverre maatschappelijke verslagen die voldoen aan GRI daadwerkelijk beter vergelijkbaar en daardoor meer transparant zijn.

De probleemstelling wordt beantwoord aan de hand van zes deelvragen. Deelvragen 1 t/m 3 richten zich voornamelijk op het in compliance vraagstuk. Terwijl deelvragen 4 t/m 6 zich richten op de kwestie van vergelijkbaarheid en transparantie.

Deelvragen 1 t/m 3:

1) In hoeverre hebben de ondernemingen de door GRI voorgeschreven checklist in hun maatschappelijk verslag opgenomen en op welk applicatie niveau rapporteert de onderneming (A-B-C)?

2) Welke maatschappelijke informatie zou er volgens de checklist opgesteld door GRI in het maatschappelijk verslag moeten zijn opgenomen, uitgesplitst naar applicatie level?

3) In welke mate komt de checklist van het maatschappelijk verslag van de onderneming inhoudelijk overeen met de checklist van GRI?

Nadat (door beantwoording van deelvragen 1 t/m 3) is vastgesteld of het maatschappelijk verslag volgens de richtlijnen van GRI is opgesteld, het in compliance is, wordt er bekeken in hoeverre deze verslaggevingrichtlijnen daadwerkelijk leiden tot betere mogelijkheden voor vergelijkbaarheid en meer transparantie van verslaggeving.

(8)

Deelvragen 4 t/m 6:

4) In welke mate realiseren ondernemingen die in compliance zijn met GRI de gewenste mate van transparantie?

5) In hoeverre verschilt het transparantieniveau van ondernemingen die in compliance zijn met GRI?

6) In welke mate zijn ondernemingen, opererend in dezelfde sector en met hun maatschappelijk verslag in compliance met GRI, met elkaar te vergelijken?

Bij deelvraag 5 wordt er rekening gehouden met het feit dat in de onderzoeksgroep maatschappelijke verslagen van een verschillend applicatieniveau zijn opgenomen. Per applicatieniveau (A-B-C) vindt een vergelijking plaats, waarbij er wordt verwacht dat een hoger applicatieniveau leidt tot meer transparantie.

Voor het bepalen van de mate van transparantie, worden in hoofdstuk drie Onderzoeksopzet criteria opgesteld waarmee het niveau van transparantie kan worden gemeten. Daarbij wordt ook uiteengezet wat er onder transparantie wordt verstaan. Deelvraag 4 vormt vervolgens de input voor deelvragen 5 en 6. Voor de beantwoording van deelvraag 6 worden twee maatschappelijke verslagen uit dezelfde sector geselecteerd en aan de hand van een aantal criteria wordt vervolgens de mate van vergelijkbaarheid beoordeeld. Antwoorden op de deelvragen 1 t/m 6 leiden uiteindelijk tot de beantwoording van de probleemstelling. Bij de beantwoording van deelvragen 1 t/m 6 is gebruikgemaakt van een onderzoeksgroep van vijftien maatschappelijke verslagen, welke door Nederlandse ondernemingen geproduceerd zijn.

1.3 Relevantie

Relevant is het antwoord op de vraagstelling waarom ondernemingen verantwoording afleggen over MVO? Verslaggeving over MVO is wettelijk niet verplicht, echter veel ondernemingen publiceren toch informatie over MVO.

Vooral nadat in 2006 Al Gore’s film ‘An Inconvenient Truth’ op de televisieschermen verscheen, is MVO, en via deze film in het bijzonder de klimaatcrisis, voor het brede publiek sterk in de spotlights getreden. Deze toenemende belangstelling voor duurzaam en verantwoord ondernemen heeft het bedrijfsleven ook geraakt: ondernemingen zijn zich meer bewust van hun maatschappelijke verantwoordelijkheden. Dit wordt versterkt door steeds mondiger wordende stakeholders die druk uitoefenen op het bedrijfsleven en sterk verbeterde nieuwsvoorzieningen, waardoor negatieve gevolgen van ondernemingsactiviteiten zich snel en wereldwijd kunnen verspreiden. Maatschappelijk verantwoord ondernemen wordt wereldwijd, en dus ook in Nederland, steeds belangrijker (Veltrop en De Waard, 2007).

De Sociaal Economische Raad (SER) (2000) geeft aan dat een onderneming een 'license to operate' nodig heeft. Dit wordt ook wel beschouwd als de algemene maatschappelijke acceptatie van een onderneming. De 'license to operate' wordt niet zo maar verstrekt. Ondernemingen worden door hun stakeholders gewezen op hun maatschappelijke verantwoordelijkheden. Een manier om deze verantwoording af te leggen is het maatschappelijk verslag. De hiervoor beschreven ‘license to

operate’ komt voort uit de legitimiteitstheorie, welke in hoofdstuk 2 verder wordt beschreven.

De Voluntary Disclosure Theory (Verrecchia (1983) en Dye (1985)) geeft aan dat hoe meer een onderneming uitspringt in haar prestaties op maatschappelijk gebied, hoe uitgebreider haar verslaggeving hieromtrent zal zijn. Dus als bijvoorbeeld een onderneming onder de maat presteert op MVO gebied, dan zal haar verslaggeving hieromtrent ook beperkter zijn.

(9)

Uit onderzoek van KPMG (2005) blijkt dat maatschappelijke verslaggeving al sinds 1993 gestaag toeneemt. Waar dit eerst alleen ging om maatschappelijke verslaggeving betreffende milieuaspecten, ziet men vanaf 1999 echter een verschuiving naar maatschappelijke verslagen in bredere zin, waarbij ook gerapporteerd wordt over menselijke en maatschappelijke effecten. Maatschappelijke verslaggeving samen met financiële verslaggeving is voor een onderneming een belangrijke manier waarop zij haar maatschappelijke verantwoordelijkheid naar stakeholders kan communiceren, waarbij zodoende transparantie wordt bevorderd en het vertrouwen van het publiek gewonnen wordt.

Uit hierboven genoemd onderzoek (KPMG, 2005) komt ook naar voren dat steeds meer ondernemingen wereldwijd, maar ook in Nederland, gebruikmaken van GRI als richtlijnen en indicatie voor het opstellen van hun maatschappelijk verslag. De maatschappelijke verslagen, die onderzocht zijn voor het onderzoek van KPMG, zijn echter nog gebaseerd op een momenteel verouderde versie van GRI, namelijk de versie die in 2002 is uitgebracht. In het onderzoek van KPMG geeft de CEO van GRI, dhr Ernst Ligteringen, aan dat het toenemende gebruik van de GRI Guidelines 2002 als richtlijn voor ondernemingen hen erop attent maakt dat GRI zich moet blijven ontwikkelen om zodoende een meer robuust framework te ontwikkelen. Dit zal uiteindelijk moeten resulteren in hogere kwaliteit, beter vergelijkbare en performance-focused verslaggeving.

Eind 2006 zijn deze verbeterde G3 richtlijnen geïntroduceerd. Het doel van deze richtlijnen is, zoals hierboven ook al is beschreven, om de maatschappelijke verslagen van verschillende ondernemingen beter vergelijkbaar en daardoor meer transparant te maken. Aangezien de invoering van G3 nog zeer recent is, alleen maatschappelijke verslagen van 2007 zijn er mogelijk op gebaseerd, is het interessant om te kijken of ondernemingen daadwerkelijk aan deze richtlijnen voldoen en te beoordelen of GRI haar doelstelling van vergelijkbaarheid en transparantie haalt.

Het belang van het kunnen vergelijken van maatschappelijke verslagen blijkt onder andere uit onderzoek van Anne Grafe-Buckens en Bozena Jankowska (2001). Zij geven aan dat maatschappelijke verslagen vergelijkbaar met elkaar moeten zijn, zodat stakeholders afgewogen beslissingen kunnen maken betreffende investeringen, aankopen en dergelijke. Dit is volgens hen alleen mogelijk wanneer er voor maatschappelijke verslaggeving een uniform format bestaat met daarin duidelijke verslaggevingrichtlijnen en indicatoren om prestaties weer te geven. Op deze manier worden stakeholders in staat gesteld prestaties beter te beoordelen en te benchmarken. Ook in de ‘Handreiking voor maatschappelijke verslaggeving’ komt het belang van vergelijkbaarheid terug. Financiële relaties willen, naast het feit dat zij toekomstperspectieven en prestaties willen vergelijken, bijvoorbeeld ook zien hoe de onderneming zich op maatschappelijk gebied in de loop van de jaren heeft ontwikkeld. Daarnaast gebruikt men steeds meer maatschappelijke verslagen voor de selectie van organisaties voor plaatsing in duurzame beleggingsfondsen. Voor bovenstaande geeft de financiële sector aan dat zij als gebruiker van het maatschappelijk verslag harmonisatie van verslaggeving via richtlijnen toejuicht.

Deze harmonisatie zou via Global Reporting Initiatives bewerkstelligd kunnen worden. In welke mate zij daarin effectief opereren, vormt onder andere onderwerp van dit onderzoek.

1.4 Structuur

In deze paragraaf volgt een toelichting per hoofdstuk van dit verslag. Na de hierboven beschreven introductie en probleemstelling zal in hoofdstuk 2, het theoretische kader, nader ingegaan worden op een aantal voor dit onderzoek belangrijke begrippen. Na een inleidende

(10)

paragraaf zal in paragraaf 2.2 het begrip MVO onder de loep genomen worden, waarna in paragraaf 2.3 de redenen achter MVO worden belicht. Paragraaf 2.4 beschrijft het maatschappelijk verslag en haar stakeholders, waarna in paragraaf 2.5 wordt ingegaan op de wet en regelgeving welke betrekking hebben op maatschappelijk verslaggeving. Paragraaf 2.6 geeft een uitgebreide beschrijving van de Global Reporting Initiatives. Hoofdstuk twee wordt afgesloten met een paragraaf waarbij een aantal negatieve aspecten van GRI als praktische handreiking aan bod komen.

Hoofdstuk 3 beschrijft de wijze waarop het onderzoek is uitgevoerd, hoe de selectie van de ondernemingen heeft plaatsgevonden en op welke manier criteria zijn opgesteld om te beoordelen in hoeverre ondernemingen daadwerkelijk in compliance zijn met GRI en zodoende haar doelstellingen van vergelijkbaarheid en transparantie behaalt.

Hoofdstuk 4 geeft de resultaten van het onderzoek weer. Na een introductie worden in paragrafen 2 en 3 resultaten beschreven in hoeverre ondernemingen, die aangeven in compliance te zijn met GRI, daadwerkelijk in compliance zijn. Paragrafen 4 en 5 geven resultaten weer in hoeverre GRI daadwerkelijk leidt tot meer transparantie. Paragraaf 6 geeft weer in hoeverre GRI ook leidt tot betere mogelijkheden voor vergelijkbaarheid van maatschappelijke verslaggeving.

Tot slot geeft hoofdstuk 5 een antwoord op de onderzoeksvraag. Daarnaast worden beperkingen van het onderzoek aangegeven en volgen er suggesties voor vervolgonderzoek.

(11)

HOOFDSTUK 2 THEORETISCH KADER MVO 2.1 Introductie

In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op het begrip maatschappelijk verantwoord ondernemen en daarmee samenhangende elementen. Nadat in paragraaf 2.2 een definitie is gegeven van MVO wordt in de daaropvolgende paragraaf (2.3) uiteengezet wat beweegredenen voor MVO kunnen zijn, waarbij de stakeholdertheorie en de legitimiteitstheorie besproken worden.

Paragraaf 2.4 gaat in op het maatschappelijk verslag en haar stakeholders, waarbij in de daarop volgende paragraaf (2.5) gerelateerde wet- en regelgeving wordt behandeld. Paragraaf 2.6 beschrijft de Global Reporting Initiatives waarna dit hoofdstuk wordt afgesloten met een aantal kritiekpunten betreffende GRI als praktische handreiking (2.7).

2.2 Definitie

Wat is maatschappelijk verantwoord ondernemen? Hiervoor is geen eenduidige definitie voor handen. In de literatuur zijn door de jaren heen al vele benaderingen en definities voor MVO gegeven (Caroll, 1999). Zo gebruikt het World Business Council for Sustainable Development (2004) de volgende definitie voor Corporate Responsibility: ‘The commitment of business to

contribute to sustainable economic development, working with employees, their families, the local community and society at large to improve their quality of life’.

In GRI wordt aangegeven dat het doel van duurzaam ondernemen is: ‘To meet the needs of the

present without comprising the ability of future generations to meet their own needs’. Deze

definitie is niet door GRI zelf bedacht maar overgenomen uit het in 1987 gepubliceerde Brundtland Report, ook wel bekend als Our Common Future Report (World Commission on Environment and Development, 1987)

In veel definities komt ook het aspect van ‘het zich niet alleen richten op economische belangen’ terug. Ook het ministerie van Economische zaken stelt op haar website dat bij MVO de factoren mens en milieu net zo belangrijk zijn als het verdienen van geld, en dat ondernemen meer is dan het maken van winst.

De ontwikkeling die het begrip MVO doormaakt en het nog steeds aanwezig zijn van verschillende definities voor MVO is niet merkwaardig. MVO is maatwerk dat door ondernemingen in overleg met hun stakeholders uitvoerig geoperationaliseerd moet worden. Iedere onderneming heeft daarbij te maken met een specifieke maatschappelijke context (Kamp-Roelands, 2003).

2.3 Functies/beweegredenen achter het maatschappelijk verantwoord ondernemen 2.3.1 Introductie

Nadat in de voorgaande paragraaf de definitie van MVO behandeld is, gaan we in deze paragraaf in op de zogenaamde business drivers. Vroeger was het zaak om zo min mogelijk informatie prijs te geven, om zodoende concurrenten voor te blijven. Tegenwoordig wordt er echter steeds meer informatie gepubliceerd en daarbij komen af en toe ook negatieve aspecten/ervaringen van de onderneming aan bod. Het vrijwillige karakter hierbij vormt voor onderzoekers aanleiding om te analyseren wat de redenen zijn dat ondernemingen deze informatie naar buiten brengen. Deegan (2002) somt daarbij een niet limitatieve reeks redenen op:

(12)

 Het verlangen om aan wet en regelgeving te voldoen (Deegan, 2002); dit vormt niet de belangrijkste overweging, aangezien er in de meeste landen nog weinig regelgeving is betreffende dit gebied.

 Economische rationaliteit overwegingen (Friedman, 1962), het brengt zakelijke voordelen met zich mee door ‘to do the right thing’.

 Geloof dat je als onderneming de verantwoordelijkheid hebt om te rapporteren (Hasnas, 1998, Donaldson & Prestion, 1995, Freeman & Reed, 1983)

 Het aantrekken van investeringsmaatschappijen

 Handelen in overeenstemming met de verwachting van de maatschappij  Het winnen van bepaalde prijzen

 Het vermijden van regelgeving

 Het managen van stakeholder groups (Ullman 1985, Roberts, 1992)  Als resultaat van bedreigingen van de legitimiteit van de organisatie

2.3.2 Legitimiteitstheorie

Uiteraard zijn er nog meerdere redenen voor het publiceren van MVO informatie. De ene reden sluit de ander niet uit en vaak zijn ze gerelateerd aan elkaar. Veel onderzoekers verwijzen naar de legitimiteitstheorie om toe te lichten waarom ondernemingen vrijwillig aan MVO rapportage doen (bijv Deegan & Gordon, 1996, Guthrie & Parker 1989, Patten, 1991). Deze theorie stelt dat managers sociale en milieugerelateerde informatie publiceren om zodoende hun management te legitimeren. Centraal hierbij staat het sociale contract (license to operate), wat een ‘overeenkomst’ vormt tussen de maatschappij en de onderneming over wat de partijen acceptabel achten over welk gedrag legitiem is. Wanneer de maatschappij ontevreden is over de naleving van het contract door de onderneming, zal zij het contract ‘verbreken’. Een voorbeeld hiervan is wanneer een onderneming negatief in het nieuws komt, doordat zij kinderarbeid inzet voor productie van schoenen. De maatschappij acht dit onacceptabel en verbreekt het contract, waarna de maatschappij, bijvoorbeeld de consument, minder schoenen zal afnemen (Mathews, 1993). Lindblom (1994) geeft aan dat er voor de organisatie vier mogelijkheden zijn om op maatschappelijke druk te reageren en zodoende een breuk van het sociale contract kan voorkomen:

1) Inlichten van haar stakeholders over de intenties van de onderneming om sociale prestaties op te schroeven.

2) Het veranderen van de perceptie van de stakeholders, zonder het feitelijke gedrag van de onderneming te veranderen.

3) Het manipuleren van de perceptie van de stakeholders door de aandacht te verleggen naar minder gevoelige gebeurtenissen door bijvoorbeeld emotive symbols.

4) Het veranderen van stakeholders verwachtingen betreffende prestaties.

Porter en Kramer (2006) geven aan dat ondernemingen zich bewust zijn van het feit dat zij reputatieschade kunnen oplopen. Echter is nog onduidelijk voor hen hoe hier op te reageren. Vaak blijkt de reactie in verslaggeving noch strategisch, noch operationeel. Ondernemingen produceren glossy verslagen waarbij ze benadrukken in welke grote mate ze aan liefdadigheid doen. Volgens Porter en Kramer (2006) blijken verslagen daarbij vaak niet transparant te zijn over werkelijke prestaties. Als voorbeeld noemen zij de rapportage omtrent CO2 uitstoot. Door te rapporteren per divisie in plaats van over de gehele organisatie ontbreekt het totaalplaatje voor de lezer van het verslag en dat komt de transparantie van het verslag niet ten goede.

(13)

2.3.3 Stakeholdertheorie

Ondernemingen vormen onderdeel van de maatschappij. Het succes van de onderneming is daarbij voor een groot deel afhankelijk van de acceptatie in de samenleving. De relatie tussen onderneming en samenleving en de invloed op de verslaggeving, kan uit verschillende theorieën worden bekeken. Hiervoor is de legitimiteitstheorie al beschreven. In deze paragraaf volgt een beschrijving van de stakeholdertheorie. In deze theorie wordt de relatie tussen de onderneming en haar omgeving gezien als een managementvraagstuk. De stakeholdertheorie houdt zich daarbij vooral bezig met de manier waarop een onderneming de relatie met haar stakeholders beheerst. Centraal staat het legitimeren van het bedrijf (Kamp-Roelands, 2001). Gray (1997) gaat er van uit dat de onderneming in het algemeen reageert op de behoeften van de stakeholders als het aansluit bij de traditionele interesses van het bedrijf.

Stakeholders hebben een belangrijke rol binnen de standaarden en richtlijnen die voor maatschappelijke verslaggeving zijn opgesteld. Een stakeholder kan daarbij gedefinieerd worden als: ‘any group or individual who can affect or is affected by the achievement of the firm’s

objectives’ (Freeman, 1984). Ten eerste zijn stakeholders de geadresseerden van de richtlijnen.

Daarnaast zijn stakeholders participanten bij de implementatie van standaarden. Ten derde acteren stakeholders als ‘watchdogs’ door te kijken of een onderneming daadwerkelijk in

compliance is met een richtlijn wanneer zij aangeeft te voldoen aan deze richtlijn (Gilbert &

Rasche, 2007)

Vele artikelen hebben een toevoeging geleverd aan de ontwikkeling van de stakeholdertheorie. Donaldson en Preston (1995) onderscheiden drie motieven waarom een onderneming zich toelegt op maatschappelijk verantwoord ondernemen.

1) Beschrijvende Stakeholder Benadering

Dit deel beschrijft hoe organisaties rekening kunnen houden moet stakeholderbelangen en hoe zij contact met haar stakeholders legt en onderhoudt.

2) Instrumentele Stakeholder Benadering

Hierin wordt beschreven of het voordelig is voor een organisatie om zich bezig te houden met bepaalde stakeholders, oftewel bestaat er een relatie tussen de aanwezigheid van stakeholder management en het behalen van traditionele ondernemingsdoelstellingen (winstmaximalisatie). 3) Normatieve Stakeholder Benadering

Dit deel van de theorie beschrijft waarom een organisatie rekening moet houden met belangen van haar stakeholders. De normatieve stakeholder benadering gaat uit van het morele perspectief: ‘Do this or that because it is the right thing to do’.

Uit onderzoek van Gilbert en Rasche (2007) blijkt dat standaardisatie van richtlijnen voor rapporteren over MVO vanuit de stakeholdertheorie ook problemen met zich meebrengt. Zo leidt het niet gespecificeerd voorschrijven van communicatie met stakeholders in de richtlijnen tot implementatieproblemen. Ook kunnen besprekingen met stakeholders volgens standaarden leiden tot hogere kosten (vooral kleinere organisaties).

(14)

2.4 Het maatschappelijk verslag en haar stakeholders

Nadat hierboven is beschreven waarom ondernemingen energie steken in MVO, wordt in deze paragraaf het maatschappelijk verslag en haar stakeholders behandeld.

Bij MVO staan het nemen van verantwoordelijkheden en het bieden van transparantie daarover centraal. Ondernemingen kunnen op verschillende wijzen gehoor geven aan deze transparantie (Kamp-Roelands, 2003). In plaats van een apart hoofdstuk in het jaarverslag kiezen steeds meer ondernemingen ervoor om openheid te geven over de stand van zaken betreffende hun MVO beleid, het management en de behaalde prestaties door middel van een maatschappelijk jaarverslag (KPMG, 2005). Door open en duidelijk te zijn stelt een onderneming zich kwetsbaar op en kan de onderneming door belanghebbenden worden aangesproken op haar activiteiten. Transparantie maakt het mogelijk dat belanghebbenden een bedrijf kunnen aanspreken op de gemaakte beslissingen (Transparantiebenchmark 2007).

In GRI Guidelines staat geschreven dat ‘Sustainability Reporting is the practice of measuring,

disclosing, and being accountable to internal and external stakeholders for organizational performance towards the goal of sustainable development’.

Daarop voortbordurend staat in de Handreiking voor Maatschappelijke verslaggeving de volgende doelstelling van het maatschappelijk verslag beschreven

‘Het informeren van belanghebbenden en verantwoording afleggen over maatschappelijke

verantwoordelijkheden. Belanghebbenden kunnen deze informatie gebruiken voor hun oordeels-of besluitvorming. Daarnaast biedt het maatschappelijk verslag een uitgangspunt voor de dialoog tussen organisaties en hun stakeholders.

Van belang is daarbij dat zowel positieve als negatieve bijdragen aan het licht komen, zodat de gebruiker een fair beeld krijgt van de situatie (GRI richtlijnen).

Om de geloofwaardigheid van het maatschappelijk verslag en zodoende het vertrouwen van de stakeholders te vergroten, kan de onderneming een assurance opdracht laten uitvoeren door een onafhankelijke deskundige, bijvoorbeeld een accountant. De accountant kan bij de uitvoering van de assurance opdracht gebruikmaken van COS 3410. Deze standaard is speciaal ontwikkeld voor assurance opdrachten betreffende maatschappelijke verslaggeving. Daarbij kan een redelijke of beperkte mate van zekerheid worden verkregen. Het doel van deze assurance opdracht is dat de accountant onderzoekt of de gegeven informatie in het verslag voldoet aan de verslaggevingcriteria, waarbij dan vaak verwezen wordt naar de Global Reporting Initiatives, welke in paragraaf 2.7 uitvoerig worden beschreven.

Voorgaande alinea’s geven een beschrijving van het maatschappelijk verslag, welke van belang is voor een diverse groep stakeholders. Hieronder volgt een niet limitatieve groep van stakeholders, waarvan de belangen verschillen dan wel soms uiteenlopen.

 Werknemers, deze hebben vooral interesse in de plannen en voornemens van het bedrijf. Daarnaast zijn ze ook geïnteresseerd in de arbeidsomstandigheden.

 Omwonenden, deze zijn voorgal geïnteresseerd in welke mate er maatregelen worden getroffen om overlast te voorkomen.

 Financiële relaties, deze bestaan uit onder andere aandeelhouders en banken, welke voornamelijk geïnteresseerd zullen zijn in de financiële consequenties van milieu en sociale aspecten. Ook maken zij gebruik van het maatschappelijk verslag voor het ‘benchmarken’ van de organisatie.

 Overige zakelijke relaties, onder andere leveranciers en afnemers, welke interesse hebben in de onderneming vanuit het perspectief van zakelijke betrekkingen met de onderneming.

(15)

 Maatschappelijke organisaties, deze zullen de informatie uit het verslag gebruiken om onder andere de dialoog aan te gaan met de organisatie over hetgeen gerapporteerd is. Maatschappelijke organisaties willen vooral informatie verkrijgen over het beleid en de uitvoering op dat gebied. Ook zijn zij geïnteresseerd in ‘benchmarken’.

 Consumenten, deze groep is voornamelijk geïnteresseerd naar de omstandigheden waaronder een product wordt vervaardigd.

 Overheden en hun instellingen, de overheid wil weten in hoeverre een onderneming haar maatschappelijke verantwoordelijkheid neemt en in welke mate zij zich inzet voor vrijwillige initiatieven.

Naast het feit dat bovenstaande groepen gebruik zullen maken van het maatschappelijk verslag, vormen zij ook input voor het verslag door middel van de stakeholderdialoog. Het geniet daarbij de voorkeur om in het maatschappelijk verslag de rol die deze stakeholders gespeeld hebben bij de keuze van de op te nemen informatie kenbaar te maken (Handreiking voor maatschappelijk verslaggeving).

2.5 Wet en Regelgeving voor maatschappelijke verslaggeving

In paragraaf 2.4 werd onder andere het maatschappelijk verslag beschreven. In tegenstelling tot jaarverslagen en milieuverslaggeving ontbreekt voor maatschappelijke verslaggeving wetgeving. Wel staat in art 2:391 BW dat de volgende informatie moet blijken uit het jaarverslag:

Indien noodzakelijk voor een goed begrip van ontwikkeling, de resultaten of positie van rechtspersoon en groepsmaatschappijen, omvat de analyse zowel financiële als niet-financiële prestatie-indicatoren, met inbegrip van milieu- en personeelsaangelegenheden.

Van organisaties wordt verwacht dat zij een eigen verantwoordelijkheid nemen om op een juiste en toereikende wijze over maatschappelijk verantwoord ondernemen te rapporteren. Wel heeft de Nederlandse regering door het ondertekenen van de OESO richtlijnen voor multinationals zich verantwoordelijk gesteld voor het stimuleren van MVO in het bedrijfsleven (Kamp-Roelands, 2003). De OESO richtlijnen zijn opgesteld door de regeringen van de OESO-lidstaten met medewerking van het ondernemingsleven, de vakbeweging en maatschappelijke organisaties. Zodoende hebben zij een breed draagvlak. OESO richtlijnen gaan in op de informatievoorziening over activiteiten, rechten van werknemers, milieu, het bestrijden van corruptie, consumentenbelangen en eerlijke concurrentie.

Daarnaast is op verzoek van de Staatssecretaris van Economische Zaken een tweetal trajecten door de Raad voor Jaarverslaggeving opgezet (Handreiking voor Maatschappelijke verslaggeving, 2003). Uitgangspunten daarbij zijn vrijwilligheid en eigen verantwoordelijkheid. Ten eerste is in Nederland de Richtlijn 400 van toepassing. De Raad voor Jaarverslaggeving heeft in RJ 400 aanbevelingen gepubliceerd voor het directieverslag betreffende informatie over maatschappelijke verantwoord ondernemen. In deze Richtlijn wordt uitgegaan van de aspecten People, Planet en Profit. Concreet betekent dat in deze Richtlijn 400 wordt aanbevolen informatie te geven over algemene aspecten, zoals de belangrijkste problemen en uitdagingen ten aanzien van MVO en de invloed op de ondernemerstrategie, en over economische, milieu en sociale aspecten van de bedrijfsvoering. Daarbij dient ook informatie vrijgegeven te worden over de uitkomsten van de stakeholderdialoog betreffende bovenstaande punten. Ook wordt aanbevolen om over deze punten het beleid, de uitvoering en uitkomsten, en de toekomstverwachtingen te rapporteren (Raad voor Jaarverslaggeving, 2003a).

(16)

Het tweede traject is de Handreiking voor Maatschappelijke verslaggeving. Doelstelling van deze handreiking is het bieden van een kader dat organisaties kunnen gebruiken bij het opstellen van hun maatschappelijk verslag. Echter, zoals al eerder vermeld, blijft maatschappelijke verslaggeving maatwerk en de handreiking tracht dan ook voldoende ruimte te bieden voor eigen invulling van de organisatie. Wel geldt voor alle verslagen dat de informatie begrijpelijk, relevant, betrouwbaar en vergelijkbaar moet zijn. De informatie wordt gepresenteerd volgens een logische structuur van beleid, doelstellingen, management, prestaties en toekomstige ontwikkelingen. Bij de uitwerking van deze handreiking is mede gebruikgemaakt van de Global Reporting Initiatives (Handreiking voor Maatschappelijke verslaggeving, versie 2003). Deze worden in paragraaf 2.6 nader uiteengezet.

Zoals hierboven is vermeld, is verslaggeving over MVO niet verplicht. Er is discussie over of Nederland moet gaan nadenken over een enigszins verplicht karakter van MVO verslaggeving. Uit reacties op de Ontwerp-Richtlijn 400 van de RJ blijkt behoefte aan meer stellige uitspraken. Voordeel hiervan is dat ook reactieve bedrijven worden gedwongen bewust met MVO bezig te zijn en hierover te rapporteren. Nadeel is echter dat bij wetgeving ondernemingen alleen doen wat ze moeten doen en zodoende niet-verplichte initiatieven stop zetten (Kamp-Roelands, 2003).

2.6 Global Reporting Initiatives 2.6.1 Inleiding

De Global Reporting Initiatives (GRI), richtlijnen voor maatschappelijke verslaggeving, werd opgericht in 1997 door het Coalition for Environmental Responsible Economies (CERES) en het United Nations Environment Programm (UNEP) met als missie het voorzien in een raamwerk voor een eenduidig duurzaamheidverslag. Uiteindelijk zal dat moeten leiden tot het verheffen van duurzaamheidrapportages naar het niveau van financiële rapportages. Bij de ontwikkeling van deze richtlijnen hebben ondernemingen, niet-gouvernementele organisaties, accountants, universiteiten en brancheorganisaties meegewerkt. Doel daarbij is om te komen tot een wereldwijd aanvaard kader voor verslaggeving over zowel economische als milieu en sociale bedrijfsprestaties die op een vergelijkbare manier in kaart gebracht kunnen worden.

In relatief korte tijd hebben de richtlijnen een belangrijke positie ingenomen. Nadat in 2000 en 2002 versies van de GRI richtlijnen zijn uitgegeven, is in 2006 alweer de derde generatie richtlijnen gelanceerd. Doelstelling is om maatschappelijke verslagen van verschillende ondernemingen beter vergelijkbaar en daardoor meer transparant te maken (GRI 3, 2006). Dat de GRI richtlijnen een succesvol raamwerk vormen, blijkt onder andere uit onderzoek van KPMG (2005). Daaruit blijkt dat de inhoud van de maatschappelijk verslagen voor ongeveer 40% gebaseerd is op basis van GRI richtlijnen.

Een belangrijk principe van GRI is de betrokkenheid van stakeholders. Het GRI is een

multi-stakeholder netwerk waarbij duizenden experts in veel verschillende landen participeren in GRI

werkgroepen en overheidsinstanties. Deze maken gebruik van de GRI richtlijnen om te rapporteren, hebben toegang tot op GRI gebaseerde rapporten en leveren zodoende hun bijdrage aan de ontwikkeling van het verslaggevingsframework. Deze multi-stakeholder benadering verzekert de geloofwaardigheid en het vertrouwen van stakeholders wat vereist is om een dergelijk wereldwijd gebruikt framework effectief te laten functioneren.

Zoals in paragraaf 2.5 is vermeld ontbreken er tot op heden nog verplichte richtlijnen betreffende maatschappelijke verslaggeving. GRI is dientengevolge een vrijwillige rapportagelijn, waarbij er een aantal voorlopers en achterblijvers zijn. ABN Amro is een voorbeeld van een voorloper. ABN Amro vindt dat internationale concurrenten zich ook aan de regels moeten houden, waarbij

(17)

zij actie ondernomen hebben door aan Europees Commissaris Verheugen een brief te sturen met een pleidooi voor het verplichtstellen van een duurzaamheidsrapportage. Nederland zelf is terughoudend wat betreft verplichte wetgeving, zij verwijst vaak naar de concurrentiepositie. (Interview Teresa Fogelberg, directeur van Global Reporting Initiatives)

2.6.2 GRI richtlijnen

In deze paragraaf wordt uiteengezet hoe een maatschappelijk verslag, dat in compliance wil zijn met GRI, moet worden opgesteld. Daarbij wordt gebruikgemaakt van het G3 Reporting Framework.

Kort gezegd wordt in een maatschappelijk verslag dat conform GRI richtlijnen wordt opgesteld, informatie gegeven over de visie van de onderneming over duurzame ontwikkeling en de strategie en het beleid op dit gebied, de beheersing middels managementsystemen en de uiteindelijke behaalde prestaties. De informatie over de prestaties is zowel kwantitatief als kwalitatief van aard.

Hierboven werd het G3 Reporting Framework al aangehaald. Wanneer ondernemingen aangeven

in compliance te zijn met GRI, moeten ze rapporteren volgens dit framework, dat hieronder staat

afgebeeld (figuur 1). Paragrafen 2.6.3 en 2.6.4 gaan nader op dit framework in.

Figuur 1:

G3 Reporting Framework

2.6.3 G3 Reporting Framework Deel 1: How to report

Deel één geeft richtlijnen/uitgangspunten op welke wijze een onderneming de inhoud van haar maatschappelijk verslag kan bepalen en hoe zij kan zorgen voor een kwalitatief goed maatschappelijk verslag. Gezamenlijk heeft dit tot doel om transparantie over verslaggeving te bevorderen. Hieronder volgen twee tabellen met daarin uitgangspunten voor de inhoud en kwaliteit van het verslag.

Tabel 1: Inhoud van het rapport

Uitgangspunten Omschrijving

1. Materialiteit De informatie in het maatschappelijk verslag moet issues en indicatoren omvatten die weergeven waarop de onderneming een grote economische, sociale of milieu impact heeft of indicatoren en issues die invloed hebben op de beoordelingen en besluiten van stakeholders

(18)

stakeholders identificeert en in het verslag uiteenzet hoe gehoor wordt gegeven aan de verwachtingen en belangen van deze stakeholders. Wanneer er geen gehoor wordt gegeven aan belangen van de stakeholders zal dit leiden tot ongeschikte en onbetrouwbare rapportages voor de stakeholders. Belangrijk is de mate waarin het maatschappelijk verslag een verslag voor en van stakeholders is.

3. Sustainability Context Van de rapporterende organisatie wordt verwacht dat ze haar prestaties in context plaatst. Hoe staan prestaties in verhouding tot regionaal, nationaal of globaal niveau. Of hoe staan indicatoren in verhouding tot een andere eenheid, bv Co2 per aantal werknemers.

4. Volledigheid Dit is een statement en gaat in op welke mate alle relevante topics zijn bedekt. Volledigheid omvat in deze drie begrippen: bereik, grenzen en tijd. Bereik betreft in hoeverre relevante topics worden bedekt in een maatschappelijk verslag. Met grenzen wordt aangegeven welke gerelateerde ondernemingen in het verslag worden betrokken. Tenslotte geeft tijd aan dat issues en indicatoren in het verslag betrekking moeten hebben op de verslaggevingperiode.

Nadat bovenstaande uitgangspunten hebben geleid tot een solide inhoud, gaat een volgende sectie in op de kwaliteit van de gerapporteerde informatie. Informatie van hoge kwaliteit stelt stakeholders in staat om afgewogen beoordelingen te maken betreffende prestaties en daarbij behorende acties te ondernemen. De volgende uitgangspunten worden in de GRI richtlijnen genoemd.

Tabel 2: Kwaliteit van de gerapporteerde informatie

Uitgangspunten Omschrijving

1. Balans (evenwichtigheid) In het maatschappelijk verslag dienen zowel positieve als negatieve prestaties in kaart gebracht te worden.

2. Vergelijkbaarheid Voor stakeholders is het van belang dat maatschappelijke verslagen met elkaar vergelijkbaar zijn en dat zij ontwikkelingen in de verslaggeving over de jaren heen kunnen waarnemen. 3. Nauwkeurigheid Informatie in maatschappelijke verslagen dient nauwkeurig en

gedetailleerd te zijn zodat stakeholders weloverwogen besluiten kunnen maken. Nauwkeurigheid van informatie kan daarbij kwantitatief of kwalitatief van aard zijn.

4. Tijdigheid Maatschappelijke verslaggeving gebeurt op periodieke basis en is tijdig beschikbaar voor stakeholders om weloverwogen beslissingen te maken.

5. Helderheid Informatie in het maatschappelijk verslag moet begrijpelijk en toegankelijk zijn voor de gebruikers van het verslag.

6. Betrouwbaarheid Informatie en processen die leiden tot het maatschappelijk verslag moeten verzameld, vastgelegd en bekend gemaakt worden op een manier die geëxamineerd kan worden en die leiden tot kwalitatieve informatie.

Zoals eerder in de deze paragraaf is vermeld, vormen de pijlers ‘inhoud’ en ‘kwaliteit’ de basis voor transparante verslaggeving. Deelvraag 4 en 5 gaan in op de mate van deze transparantie. Voor de beantwoording van deze deelvragen zijn criteria opgesteld waarbij de hierboven

(19)

beschreven uitgangspunten als basis dienen. Hoofdstuk 3 gaat nader in op de ontwikkeling van deze criteria.

2.6.4 G3 Reporting Framework Deel 2: Standard Disclosures

Deel 2 (What to report) geeft aan wat volgens GRI belangrijke topics (Standard Disclosures) zijn die aan bod moeten komen in het maatschappelijk verslag. Deze Standard Disclosures zijn onderverdeeld in een drietal categorieën, welke gezamenlijk de GRI CHECKLIST vormen (http://www.globalreporting.org/ ReportingFramework/G3Online), zie ook figuur 2:

1) Strategie en Profiel: Geeft de samenhang weer tussen strategie, profiel en bestuursstructuur van de onderneming. Rapportage dient plaats te vinden over welke strategie de onderneming ten opzichte van MVO aanneemt, het organisatieprofiel van de onderneming, het rapportage profiel en daarbij horende grenzen, de verplichting tot het opnemen van de GRI checklist, welke mate van assurance wordt verleend, de bestuursstructuur van de onderneming en hoe stakeholdermanagement wordt ingericht.

(G3 Profile Disclosures)

2) Management benadering: Betreft management systemen om de visie met betrekking tot duurzaamheid te realiseren en prestaties te beheersen (G3 Management Approach

Disclosures (MAD))

3) Prestatie indicatoren: Deze categorie brengt vergelijkbare informatie aan het licht betreffende de economische, milieu en sociale prestaties van een onderneming (G3

Performance Indicators). Figuur 2:

Overzicht van 3 categorieën van G3 Standard Disclosures, deze vormen de GRI Checklist.

Een overzicht van alle topics welke een onderneming in haar maatschappelijk verslag (de zogenoemde GRI checklist) aan de orde moet laten komen verschilt per applicatieniveau (A-B-C). Deelvraag 2 geeft antwoord op de vraag welke informatie uit bovenstaande drietal categorieën volgens de checklist in het verslag moet worden opgenomen, uitgesplitst naar applicatie level A-B-C. Deelvraag 3, In welke mate komt de checklist van het maatschappelijk

verslag van de onderneming inhoudelijk overeen met de checklist van GRI? geeft vervolgens

antwoord op de vraag in hoerverre het maatschappelijk verslag daadwerkelijk in hun eigen checklist de genoemde aspecten van de GRI checklist aanstipt.

(20)

Bovenstaande richtlijnen vormen algemene punten waaraan in principe elke onderneming kan voldoen. Echter geldt dat een groot aantal sectoren behoefte heeft aan gespecialiseerde richtlijnen welke specifiek betrekking hebben op het gebied waarin zij opereren. Voor deze behoefte heeft GRI de sector supplementen ingevoerd. Deze dienen gezien te worden als aanvulling op de GRI richtlijnen en niet als vervanging van de GRI richtlijnen. Voorbeelden van sectoren waarvoor sector supplementen zijn ingevoerd zijn transport, bank en verzekeringen en toerisme.

2.6.5 Vergelijkbaarheid van verslaggeving

Eén van de doelstellingen van het GRI is het bevorderen van vergelijkbaarheid. In de Handreiking voor Maatschappelijke verslaggeving (2003) wordt nader uiteengezet wat er met vergelijkbaarheid wordt bedoeld. Ten eerste moeten gebruikers van het maatschappelijk verslag organisaties in de tijd kunnen vergelijken. Daarvoor is het van belang dat in het maatschappelijk verslag overeenkomstige informatie over eerdere periode(s) wordt getoond. Wanneer dit niet gebeurt, moet de organisatie de redenen hieromtrent kunnen aangeven. Daarnaast streeft GRI naar vergelijkbaarheid tussen verslagen onderling. Zodoende kunnen gebruikers de relatieve positieve en negatieve punten van een organisatie op maatschappelijk gebied beoordelen. Deelvraag 6 geeft antwoord op de vraag of GRI daadwerkelijk deze vergelijkbaarheid bevordert.

2.7 GRI als praktische handreiking: kritiekpunten

Zoals in voorgaande paragrafen is beschreven, zijn er onder andere twee belangrijke theorieën die invloed hebben op de verslaggeving betreffende MVO: Legitimiteit en Stakeholdertheorie. Daarbij heeft de stakeholdertheorie als insteek het bepalen van welke onderwerpen er in een maatschappelijk verslag aan de orde moeten komen, bekeken vanuit het perspectief van de stakeholders. Binnen GRI wordt hier invulling aan gegeven doordat het stakeholderdialoog één van de centrale thema’s vormt. Echter blijft er ondanks de richtlijnen van GRI ruimte voor ondernemingen hoe zij rapporteren over het stakeholderdialoog en vraag blijft in welke mate zij daarover transparant rapporteren of dat rapportage meer dient om een bepaald gedrag te legitimeren.

Voortbordurend op de legitimiteittheorie bleek uit onderzoek van Bebbington e.a (2004) dat GRI (2de versie) gebruikt wordt voor het legitimeren van management beslissingen en acties, wat uiteraard niet de doelstelling van de richtlijnen geweest is.

Ook uit andere verschillende hoeken valt kritiek waar te nemen betreffende de Global Reporting Initiatives. Zo geeft Kamp-Roelands (2003) in haar onderzoek aan dat GRI weliswaar leidt tot meer volledige verslaggeving, maar dat het door de groeiende omvang van de verslagen weinig informatief is, en dat de meeste relevante aspecten van de onderneming opgaat in de grote massa aan informatie. Ook Monerva e.a (2006) geven in hun onderzoek aan dat rapporteren volgens GRI (2002) het risico met zich meebrengt dat the big picture van duurzaam ondernemen uit het oog verloren wordt.

Eden (2000) geeft aan dat het enige waarover academici het eens zijn, is dat er geen eenduidige betekenis aan MVO kan worden gegeven en dat dit problemen geeft voor het opstellen van uniforme richtlijnen voor de verslaggeving over MVO. Springett (2003) voegt daar aan toe: ‘sustainability can be made to mean what one would like to mean’.

(21)

Bovenstaande kritieken zijn veelal nog gebaseerd op een eerder verschenen versie van de GRI richtlijnen. Door middel van dit onderzoek wordt onder andere beoordeeld of de derde generatie GRI richtlijnen deze kritiekpunten kan weerleggen en daadwerkelijk leidt tot meer transparantie en vergelijkbaarheid. Kan GRI er voor zorgen dat het maatschappelijk verslag een fair beeld geeft van de werkelijkheid in plaats van een glossy verslag waaruit nauwelijks de werkelijke prestaties blijken (Porter & Kramer, 2006)?

(22)

HOOFDSTUK 3 ONDERZOEKSOPZET 3.1 Introductie

In dit hoofdstuk wordt in de tweede paragraaf uiteengezet hoe de maatschappelijk verslagen van de ondernemingen geselecteerd zijn. Vervolgens wordt in paragraaf drie de onderzoeksmethode uiteengezet, waarbij ook de ontwikkeling van criteria wordt behandeld.

3.2 Steekproef en dataverzameling

In dit onderzoek naar maatschappelijke verslaggeving wordt bij het selecteren van de maatschappelijke verslagen gebruikgemaakt van de steekproef welke door de Transparantie Benchmark 2007 gehanteerd is. Daarbij was de onderzoeksgroep samengesteld door de grootste ondernemingen van Nederland, in termen van omzet, te selecteren. Zodoende kwamen zij tot een groep van 171 maatschappelijke verslagen (verslagjaar 2006). Op deze 171 maatschappelijke verslagen van de Transparantie Benchmark zijn de volgende selectiecriteria toegepast om tot de onderzoeksgroep voor dit onderzoek te komen:

1) De onderneming heeft een afzonderlijk maatschappelijk verslag in 2008 over het jaar 2007 uitgebracht

2) In het maatschappelijk verslag wordt expliciet vermeld dat het is opgesteld in compliance met GRI richtlijnen en dat het voldoet aan de A, B of C status

In de onderzoeksgroep van de Transparantie Benchmark (2007) zitten 47 ondernemingen die een afzonderlijk maatschappelijk verslag uit hebben gebracht over 2006. Via de website

www.corporateregister.com is gekeken of deze 47 ondernemingen over 2007 wederom een maatschappelijk verslag hebben uitgebracht (selectiecriterium 1). Ook is op de hiervoor genoemde website een vermelding opgenomen of het maatschappelijk verslag in compliance is met GRI en aan welk applicatie level (status) het voldoet (selectiecriterium 2). Wanneer het afzonderlijke maatschappelijk verslag in compliance is met GRI, wordt het opgenomen in de onderzoeksgroep. In totaal zijn er 21 maatschappelijk verslagen die overblijven na het toepassen van de selectiecriteria. Daarvan hebben er 4 een A status. Gekozen is om ongeveer een zelfde aantal van alle drie de soorten verslagen (A, B, C) op te nemen. De A status bepaalt zodoende de omvang van de onderzoeksgroep. De uiteindelijke onderzoeksgroep is als volgt:

- 4 maatschappelijke verslagen met een A status - 6 maatschappelijke verslagen met een B status - 5 maatschappelijke verslagen met een C status

Het applicatie level (status) geeft de mate aan waarin de onderneming voor het opstellen van het maatschappelijk verslag gebruikmaakt van GRI. Wanneer wordt voldaan aan alle GRI richtlijnen, krijgt de onderneming de status A toegewezen. Status B en C zijn weggelegd voor ondernemingen die zich in mindere mate hebben toegelegd op het GRI Framework. Voor het onderzoek is het van belang dat het applicatie level in het maatschappelijk verslag vermeld wordt, aangezien er vanuit GRI per applicatie level is voorgeschreven over welke topics gerapporteerd dient te worden. Dit heeft zodoende invloed op de beoordeling of een maatschappelijk verslag dat aangeeft in compliance te zijn met GRI daadwerkelijk in compliance is (zie ook bijlage 2). Daarnaast krijgt de onderneming bij haar maatschappelijk verslag een + toegewezen wanneer zij bij haar verslag external assurance heeft verkregen.

Van de 15 maatschappelijke verslagen wordt naast het applicatie level ook vermeld in welke branche de betrokken onderneming opereert. Deze branchevermelding is van belang bij het

(23)

onderzoek naar vergelijkbaarheid, aangezien daarbij ondernemingen uit één en dezelfde sector zijn gekozen om te beoordelen of deze eenvoudig met elkaar te vergelijken zijn. Het overzicht van geselecteerde maatschappelijke verslagen is te vinden in bijlage 1.

3.3 Onderzoeksmethoden en ontwikkeling criteria

In deze paragraaf worden de deelvragen herhaald en per deelvraag wordt aangegeven op welke wijze een antwoord verkregen wordt.

Deelvragen 1 t/m 3:

1) In hoeverre hebben de ondernemingen de door GRI voorgeschreven checklist in hun maatschappelijk verslag opgenomen en op welk applicatie level rapporteert de onderneming (A-B-C)?

2) Welke maatschappelijke informatie zou er volgens de checklist opgesteld door GRI in het maatschappelijk verslag moeten zijn opgenomen, uitgesplitst naar applicatie level?

3) In welke mate komt de checklist van het maatschappelijk verslag van de onderneming inhoudelijk overeen met de checklist van GRI?

Deelvraag 1 wordt onderzocht door te verifiëren of er in de maatschappelijke verslagen een GRI checklist aanwezig is. Vervolgens wordt door middel van de GRI checklist en de Application

Criteria (bijlage 2) een antwoord verkregen op deelvragen 2 en 3. Hierbij wordt gekeken naar

wat er volgens de GRI richtlijnen per applicatie level is voorgeschreven (bijlage 2) en of dat volgens de checklist (opgenomen in het maatschappelijk verslag) daadwerkelijk is terug te vinden is in het maatschappelijk verslag.

Deelvraag 4:

4) In welke mate realiseren ondernemingen die in compliance zijn met GRI de gewenste mate van transparantie?

Voor de beantwoording van deelvraag 4 is het van belang om het begrip transparantie nader te definiëren. In de GRI richtlijnen (3derichtlijn, pagina zes) staat transparantie als volgt genoteerd:

“The complete disclosure of information on the topics and indicators required to reflect impacts and enable stakeholders to make decisions, and the processes, procedures, and assumptions used to prepare those disclosures”.

In GRI wordt daarbij aangegeven dat het fundament voor transparantie gevormd wordt door de uitgangspunten welke vermeld worden in de twee tabellen welke beschreven zijn in paragraaf 2.6.3. De eerste tabel die daarbij werd beschreven betreft ‘Inhoud van het rapport’ en de tweede betreft de tabel ‘Kwaliteit van de gerapporteerde informatie’. In beide tabellen werden een aantal uitgangspunten genoemd, welke hieronder nogmaals op een rijtje worden gezet (figuur 3):

INHOUD KWALITEIT

- Materialiteit - Balans

- Stakeholderdialoog - Vergelijkbaarheid

- Sustainability Context - Nauwkeurigheid - Volledigheid (statement) - Tijdigheid

- Helderheid - Betrouwbaarheid

(24)

Deelvraag 4 wordt beantwoord door de 15 geselecteerde verslagen aan de hand van een aantal criteria en vragen te analyseren. Bovengenoemde uitgangspunten vormen de basis voor de ontwikkeling van de criteria. Per uitgangspunt zijn een aantal vragen ontwikkeld.

Bij de ontwikkeling van criteria is gebruikgemaakt van criteria welke bij eerder onderzoek toegepast zijn. Ten eerste is gebruikgemaakt van criteria ontwikkeld door Ernst & Young (Kamp-Roelands & De Waard, 2008). Ernst & Young heeft onderzoek gedaan naar de kwaliteit van maatschappelijke verslaggeving. Als uitgangspunt werden daarbij de kwaliteitseisen zoals deze in de Handreiking voor Maatschappelijke Verslaggeving staan gebruikt. Deze zijn op hun beurt weer gebaseerd op het raamwerk voor verslaggeving van de International Accounting Standards Board (IASB, 1989). Het GRI heeft deze kwaliteitskenmerken weer uitgesplitst, zie daarvoor de in paragraaf 2.6.3 opgenomen tabellen. Kwaliteitsaspecten welke Ernst & Young heeft onderzocht en welke tevens als uitgangspunt dienen voor dit onderzoek zijn stakeholdermanagement, evenwichtigheid, vergelijkbaarheid, leesbaarheid en betrouwbaarheid. Naast het onderzoek van Ernst & Young is gebruikgemaakt van criteria opgesteld door de Transparantie Benchmark 2007. Zij hebben transparantie in maatschappelijke verslaggeving onderzocht aan de hand van een beoordelingsmodel bestaande uit 10 categorieën, waaronder stakeholders, ondernemingsbestuur, visie en strategie en economische, milieu en sociale aspecten.

Tot slot worden er in de GRI richtlijnen een aantal testen vermeld om de uitgangspunten uit de tabel te toetsen, ook deze zijn bij de ontwikkeling van de criteria voor dit onderzoek meegenomen.

In totaal zijn er 29 vragen opgesteld om de mate van transparantie te beoordelen. Vragen 1 t/m 10 gaan daarbij in op de inhoud (bijlage 4). Vragen 11 t/m 29 testen de kwaliteit (bijlage 5). Uit deze bijlagen blijkt ook per vraag van welke bron (Transparantie Benchmark, Ernst & Young, GRI) deze is af te leiden. Door gebruik te maken van verschillende, al deels aanwezige (en in de praktijk gebruikte) criteria, is getracht te komen tot een gedegen set aan criteria welke op kwalitatieve wijze het transparantieniveau beoordeelt van maatschappelijk verslagen welke pogen in compliance te zijn met GRI.

Deelvraag 5:

5) In hoeverre verschilt het transparantieniveau van ondernemingen die in compliance zijn met GRI?

Aan de hand van de resultaten welke volgen uit deelvraag 4 wordt bij deelvraag 5 gekeken in hoeverre er verschil zit tussen het transparantieniveau van de verschillende verslagen. Daarbij wordt ook in kaart gebracht in welke mate het applicatie level (A,B,C) hierin een rol speelt. Deelvraag 6:

6) In welke mate zijn ondernemingen, opererend in dezelfde sector en met hun maatschappelijk verslag in compliance met GRI, met elkaar te vergelijken?

Voor de beantwoording van deelvraag 6 wordt nader ingegaan op de scores die door de ondernemingen behaald zijn op het uitgangspunt van vergelijkbaarheid, welke een onderdeel vormt van het transparantieniveau. Daarbij worden twee maatschappelijke verslagen, opererend in dezelfde sector, met elkaar vergeleken.

(25)

HOOFDSTUK 4 ONDERZOEKSRESULTATEN 4.1 Introductie

In dit hoofdstuk volgt een uitwerking van de resultaten die uit het onderzoek naar voren zijn gekomen. Daarbij zijn 15 maatschappelijke verslagen, met een gemiddeld aantal bladzijden van 60 per verslag, onderzocht. Van deze 15 maatschappelijke verslagen zijn er vier die voldoen aan het hoogste applicatie level (A) en vanuit GRI dus de meeste rapporteringsverplichtingen hebben. Er zijn zes verslagen onderzocht die voldoen aan level B en vijf verslagen welke voldoen aan level C.

Paragrafen 4.2 en 4.3 behandelen het in compliance issue (deelvragen 1 t/m 3), daarna trachten paragrafen 4.3 en 4.4 een antwoord te geven op de deelvragen 4 en 5 betreffende transparantie. Paragraaf 4.6 geeft antwoord op deelvraag 6, in hoeverre GRI daadwerkelijk vergelijkbaarheid bevordert.

4.2 GRI: In compliance?

In deze paragraaf wordt antwoord gegeven op de deelvragen 1 t/m 3 (in compliance issue). Voor de beantwoording van deze deelvragen wordt ook verwezen naar bijlage 3 ‘Tabel In

Compliance’.

Deelvraag 1: In hoeverre hebben de ondernemingen de door GRI voorgeschreven checklist in hun maatschappelijk verslag opgenomen en op welk applicatie level rapporteert de onderneming (A-B-C)?

Uit het onderzoek (zie ook bijlage 3: Tabel in Compliance) blijkt dat elf van de vijftien geselecteerde ondernemingen in hun maatschappelijk verslag een GRI checklist opnemen. Voor de overige vier ondernemingen, Akzo Nobel (level A+), Fortis (B), Shell (A+), Wessanen (B), geldt dat zij over een GRI checklist beschikken maar deze op internet aanbieden en niet in het maatschappelijk verslag.

Van de vijftien verslagen is er een zestal, waarvan vier die voldoen aan het hoogste applicatie level A, dat onderscheid maakt naar de mate van rapportage. Oftewel, zij geven aan of over de

Standard Disclosures (Strategie & Profiel, Management benadering en Prestatie indicatoren, zie

ook blz 19) volledig, deels dan wel niet wordt gerapporteerd. Van deze zes verslagen zijn er vijf verslagen (waarvan vier A level) welke redenen aangeven voor het niet rapporteren over bepaalde disclosures en performance indicatoren.

Deelvraag 2: Welke maatschappelijke informatie zou er volgens de checklist opgesteld door GRI in het maatschappelijk verslag moeten zijn opgenomen, uitgesplitst naar applicatie level?

Deelvraag 2 wordt grotendeels beantwoord aan de hand van figuur 4 (z.o.z), welke afkomstig is uit de GRI richtlijnen 2006. Uit deze figuur blijkt dat ondernemingen die level A gekwalificeerd zijn, moeten rapporteren over een drietal soorten Standard Disclosures (zie ook theoretisch gedeelte, paragraaf 2.6.4):

1) G3 Profile Disclosures

2) G3 Management Approach Disclosures GRI CHECK LIST

3) G3 Performance Indicators

Het niet rapporteren over G3 Performance Indicators is toegestaan voor level A verslagen, daarbij moeten zij echter wel aangeven waarom zij over een bepaalde indicator niet rapporteren.

(26)

Bij de beantwoording van deelvraag 1 bleek al dat alle level A verslagen redenen aangeven voor het niet rapporteren over bepaalde Standard Disclosures.

Voor level B verslagen gelden wat betreft de G3 Profile Disclosures en de G3 Management

Approach Disclosures dezelfde eisen als voor level A verslagen. Het verschil zit in de

verplichtingen in rapportage over G3 Performance Indicators. Van level B verslagen wordt verwacht dat zij over minimaal 20 Performance Indicators rapporteren, en in ieder geval één over economie, milieu, mensenrechten, werkomstandigheden, maatschappij en product verantwoordelijkheid.

Level C verslagen mogen een aantal G3 Profile Disclosures achterwege laten, te weten 1.2, 3.9, 3.13, 4.5-4.13, 4.16, 4.17. Daarnaast is er geen verplichting om te rapporteren over de G3

Management Approach Disclosures. Ook hoeven level C verslagen ‘slechts’ te rapporteren over

minimaal 10 Performance Indicators.

Figuur 4: Application Level Criteria.

Deelvraag 3: In welke mate komt de checklist van het maatschappelijk verslag van de onderneming inhoudelijk overeen met de checklist van GRI?

Zoals hierboven vermeld, dient de checklist volgens GRI te bestaan uit een drietal categorieën. Aan de hand van dan deze categorieën wordt deelvraag 3 beantwoord (zie ook bijlage 3 ‘Tabel In

(27)

1) G3 Profile Disclosures

Wat betreft de Profile Disclosures is er slechts één onderneming, Rabobank met een A-status weliswaar, die daadwerkelijk in haar maatschappelijk verslag over alle voorgeschreven Profile

Disclosures rapporteert. Een drietal ondernemingen, Wolters Kluwer (B), Schiphol (C), Nutreco

(C) laat een aantal Profile Disclosures welke vanuit GRI voorgeschreven staan achterwege. KPN (C+) laat ook een aantal Profile Disclosures achterwege, echter betreffen het in dit geval Profile

Disclosures welke bij een C level ook niet voorgeschreven staan. De overige tien verslagen

hebben alle door GRI voorgeschreven Profile Disclosures in hun GRI checklist staan. Daarbij verwijzen zij echter voor de rapportage vaak naar een andere verschijningsvorm, zoals het internet of het jaarverslag. Vooral voor deel vier van de Profile Disclosures, rapportage betreffende de bestuurstructuur, wordt vaak verwezen naar het jaarverslag.

2) G3 Management Approach Disclosures (G3 MAD)

Zoals beschreven in het theoretisch kader gaat de management benadering in op welke wijze het management met MVO gerelateerde onderwerpen omgaat. In negen van de vijftien verslagen zijn er in de GRI checklist van de onderneming ook G3 MAD opgenomen. Van de zes verslagen welke niet rapporteren over G3 MAD, is er één verslag, Crown van Gelder (B), welke vanuit zijn applicatie level wel wordt geacht een dergelijke disclosure op te nemen. De overige vijf verslagen zijn van niveau C, en daarvoor is het niet verplicht om de G3 MAD op te nemen.

3) G3 Performance Indicators

Zoals uit figuur 4 (Application level criteria) blijkt, dienen level A verslagen te rapporteren over alle door GRI voorgeschreven Performance Indicators, of zij dienen uitleg te geven waarom zij niet rapporteren. Level B verslagen dienen te rapporten over 20 Performance Indicators en level C verslagen over 10 Performance Indicators. Uit het onderzoek naar de GRI checklists van de maatschappelijke verslagen blijkt dat er geen enkel verslag, rekening houdend met het applicatie level, over te weinig Performance Indicators heeft gerapporteerd. Vermeld dient te worden dat level A verslagen weliswaar niet over alle Performance Indicators rapporteren, maar daarbij wel aangeven waarom ze over een bepaalde Performance Indicator niet rapporteren. Zodoende voldoen deze verslagen toch aan hun rapporteringsverplichting voorgeschreven door GRI.

4.3 Samenvatting: GRI: In compliance?

In hoeverre voldoen maatschappelijke verslagen die aangeven in compliance te zijn met GRI daadwerkelijk aan deze richtlijn? Zo luidt het eerste deel, het in compliance issue, van de probleemstelling. Naar aanleiding van bovenstaande resultaten kan worden geconcludeerd dat slechts één onderneming, Rabobank, in haar verslag over alle Standard Disclosures opgesteld door GRI rapporteert en zodoende in compliance is met GRI.

Tien verslagen voldoen aan GRI maar verwijzen voor bepaalde Standard Disclosures naar een ander medium: internet of het jaarverslag. Vier maatschappelijke verslagen, Crown van Gelder (B), Wolters (B), Schiphol (C), Nutreco (C+) voldoen niet aan GRI aangezien zij over enkele voorgeschreven Standard Disclosures in zijn geheel, dus ook niet via internet of het jaarverslag, geen verslag uitbrengen.

(28)

4.4 GRI: Vergroten van transparantie

Deze paragraaf geeft antwoord op de deelvragen 4 en 5, welke bekijken in welke mate maatschappelijke verslagen daadwerkelijk transparant zijn en in hoeverre er nog verschil zit in de mate van transparantie. Transparantie wordt getoetst aan de hand van twee pijlers: Inhoud en Kwaliteit (zie ook tabel paragraaf 2.6.3, blz 17-18). Paragraaf 4.4.1 geeft antwoord op de vragen welke zijn opgesteld omtrent Inhoud en paragraaf 4.4.2 geeft antwoord op de vragen omtrent Kwaliteit.

4.4.1 Inhoud

Om voor het maatschappelijk verslag tot een gedegen inhoud te komen zijn een aantal uitgangspunten van belang; materialiteit (1), stakeholdermanagement (2), sustainability context (3) en volledigheid (4; statement). Om deze uitgangspunten te onderzoeken, zijn in totaal 10 vragen opgesteld (zie bijlage 4 Criteria Inhoud, vraag 1 t/m 10). Hieronder worden per uitgangspunt de bijbehorende vragen vermeld. Na elke vraag volgt een tabel met daarin vermeld de scores van de maatschappelijke verslagen, opgesplitst naar applicatie level, A-B-C. Bij elke tabel volgt nog een alinea waarin de resultaten nader worden besproken.

1. Materialiteit

Vraag 1: Blijkt uit het verslag het proces waarbij materiële topics onderscheiden worden van niet materiële topics?

Tabel 1

Uit het onderzoek blijkt dat de level A verslagen in deze categorie duidelijk beter scoren dan de level B en C verslagen (zie tabel 1). Zo heeft Rabobank (level A) een aparte paragraaf ingericht ‘selectieproces van issues voor het beleid en verslag’, waarbij Rabobank, gebruikmakend van de AA 1000 Assurance Standard, uiteenzet hoe zij tot de selectie van materiële topics komt. Ook worden expliciet de bronnen vermeld waarvan gebruik is gemaakt tijdens het selectieproces. Shell (level A) geeft ook aan hoe zij tot materiële onderwerpen komt; ‘reporting on what most

matters’, waarbij een stappenplan uiteengezet wordt dat leidt tot belangrijke onderwerpen.

Hierbij spelen de stakeholders een significante rol. TNT (level A), ook gebruikmakend van de AA 1000 Assurance Standard, vermeldt in het onderdeel materialiteit hoe zij tot de keuze van belangrijke onderwerpen is gekomen. Naast bovengenoemde maken Shell en Rabobank ook nog gebruik van een matrix om te komen tot materiële onderwerpen (zie figuur 1 en 2).

Level: A B C Totaal

a) Summier (niet of nauwelijks) 4 5 9

b) Ja, algemeen 1 2 3

(29)

Figuur 1: Rabobank Matrix, met op de x-as

relevantie voor de Rabobank groep, en op de y-as relevantie voor stakeholders

Figuur 2: Shell Matrix, met op de x-as

impact on Shell strategy, en op de y-as impact on society

Vraag 2: Blijkt uit het verslag duidelijk het onderscheid tussen materiële en minder materiële topics?

Tabel 2

In tabel 2 staan de scores in hoeverre in het verslag duidelijk onderscheid is te zien tussen materiële dan wel minder materiële onderwerpen. Vaak worden de meest materiële topics vermeld in een samenvatting dan wel overzicht welke de titel van Key Performance Indicatoren (KPI) draagt. Zo heeft Crown van Gelder een aparte paragraaf ingericht welke 10 KPI voor hen van belang zijn. TNT bepaalt het belang van onderwerpen grotendeels door middel van input van haar stakeholders. In een matrix is met percentages aangegeven welke onderwerpen de stakeholders het meest van belang achten. Echter geldt voor een groot deel van de verslagen nog Level: A B C Totaal

a) Summier (niet of nauwelijks) 1 2 3

b) Redelijk 1 3 3 7

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het lijkt er op dat de Commissie alleen kijkt of er, vanuit het gezamenlijke standpunt van de fuserende partijen, voldoende prikkels zijn om de prijzen te verhogen (in de zin dat

Het beeld komt naar voren dat de verplichte beleidsindicatoren voor de categorie van grootste gemeenten een aanvulling is op de indicatoren die ze zelf al hanteren, terwijl meer

Uit het onderzoek blijkt een significant negatieve relatie tussen diversiteit in nationaliteiten binnen de raad van commissarissen en de kwaliteit van

Ook zijn ondernemingen met een grotere omvang kwetsbaarder door extra aandacht van de media, hierdoor zijn deze ondernemingen gemotiveerd om meer transparant te rapporteren

Om de mate van vergelijkbaarheid te kunnen benchmarken, zullen de resultaten van dit onderzoek, voor zover mogelijk, worden vergeleken met de resultaten uit

In de analyse is getest of ondernemingen in de bouwsector welke zijn gevestigd in landen met een common law rechtssysteem inhoudelijk meer rapporteren over strategische

Bij alle elementen die voor deze scriptie onderzocht zijn, is naar voren gekomen dat in 2005 meer bedrijven informatie met betrekking tot de elementen geven en dus meer

[Proceedings of the Second International Seminar of the International Association for Landscape Ecology (Münster BRD»), Schreiber, K.F., Ed., Schöningh, Paderborn, 49-50..