• No results found

Bijvoedering van melkvee met aardappelvezels in de weide op de proefboerderij "Bosma Zathe I" te Selmien (Fr.) in 1955

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Bijvoedering van melkvee met aardappelvezels in de weide op de proefboerderij "Bosma Zathe I" te Selmien (Fr.) in 1955"

Copied!
38
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

WAGENINGEN

Gestencilde Mededelingen jaargang 1956

nr 15

BIJ VOEDERING VAN MELKVEE MET AARBAPPELVEZELS IN DE WEIDE OP DE PROEPBOERDERIJ"BOSMA ZATHE I"

TE SELMIEN (Pr.) IN 1955

Ir. S. Bosch en J.A. Keuning

(2)
(3)

"biz,

Inleiding 1 1. Bedrijfsvoering en omstandigheden 1

2. Samenstelling van de proefgroepen 1

3» Verloop van de proef 3 4» Beweiding en grasvoorziening 3

5» Bemonstering van het "beweide gras 4 6. Bijvoedering van de aardappelvezels, 6 7» Invloed van de "bijvoedering op de opname van de 8

hoeveelheid gras

8. De kosten van de bijvoedering 12 9. Gezondheidstoestand van de dieren 12

10. Conditie van de dieren 14

1 1 . Melkproduktie 14 1 2 . Vetgehalte van de melk 18

1 3 . Gewichten van de koeien 20 14« Invloed van de bijvoedering op de kwaliteit 21

van de melk

(4)

1

INLEIDING

Reeds vanaf 1951 werden op de proefboerderij "Bosma Zathe I" te Selmien/Ureterp de produktiefste koeien gedurende het weide-seizoen bijgevoederd met aardappelvezels.

In genoemd jaar is men "begonnen om de oud- en nieuwmelkte koeien gescheiden van elkaar te weiden, waardoor het mogelijk was om de produktief ste. dieren een toetere verzorging te geven.

Eén van de maatregelen, waarvan een hogere melkproduktie en een "betere gezondheidstoestand werd verwacht, was het toedienen van verse aardappelvezels gedurende het weideseizoen. Verondersteld werd, dat de dieren gunstig op deze bijvoedering zouden reageren, vooral, omdat het nieuwmelkte dieren "betrof, die hogere eisen stellen aan de voeding. Ook in het algemeen was men van mening, dat in perioden met hoog eiwitgehalte van het gras (een z.g.

nauwe eiwiir-zetmeelwaardeverhouding) een bijvoedering met zetmeel-rijke Produkten gunstige resultaten zou afwerpen. Behoudens enkele uitzonderingen was er slechts weinig bekend omtrent de resultaten van bijvoedering in de weide , zodat op gestelde vragen uit de

praktijk moeilijk een positief antwoord gegeven kon worden. Dit was de reden, dat in 1955 een proef (Cla tow 1) werd genomen met

het "bijvoeren van aardappelvezels aan melkkoeien in de weide. Bij deze proef is medewerking ondervonden van de Coöp.

Zuivelfabriek te Olterterp en van het Laboratorium van de Bond van Coöp. Zuivelfatorieken in Friesland.

Wij "betuigen onze hartelijke dank voor deze medewerking. 1. BEDRIJFSVOERING EN OMSTANDIGHEDEN

Hoewel het proefbedrijf "Bosma Zathe I" in de laatste jaren een zekere mate van bekendheid had verkregen, volgen hier nog enige bijzonderheden omtrent het bedrijf.

De oppervlakte cultuurgrond bedroeg 30 ha, waarvan 27 ha gras-land en 3 ha bouwgras-land. De grond is goede zandgrond. De botanische

samenstelling van het grasland is zeer goed; de hoedanigheids-graad varieert van 7-9» Aan stikstof werd 160 à 240 kg/ha/jaar ge-geven, afhankelijk van het gebruik van het grasland. De. veestapel bestond de laatste jaren gemiddeld uit 36 melk- en kalfkoeien, 14 vaarzen en 18 pinken en kalveren. De veedichtheid bedroeg 2,4

stuks grootvee per ha. De melkproduktie per dier is in de afgelopen jaren opgelopen tot 5460 kg met 4»10$ vet.

2. SAMENSTELLING VAN DE PR0EFGR0EPEN

Uit de veestapel werden twee groepen gezocht van elk 12 dieren. Verder was er per groep nog een onderverdeling, doordat de helft van het vee dagelijks een extra toediening kreeg van CaO + MgO. Deze extra toediening, die in de vorm van koekjes werd verstrekt, had reeds vanaf 1951 plaatsgevonden en houdt dus geen

verband met deze proef.

In elke groep werden zowel oudere als jongere dieren opge-nomen, terwijl de afkalfdatum eveneens varieerde.

Op het tijdstip van de vorming van de groepen (l april 1955) hadden nog niet alle koelen gekalfd (zie tabel I ) . Achteraf is

gebleken, dat deze zomerkalvers weinig veranderingen teweeg hebben gebracht in het groepsniveau. Over het algemeen zijn de groepen

(5)

Tabel I

Samenstelling van de groepen

Naam van de koe

1 Anna 4 2 Griet 2 3 Meta 7 4 Jacobs Ymkje 5 Wietske 6 Y 6 Ymkje 5 Y 7 Minke Y 8 Sjoerdje 4 P 9 Jacoba 16 P 10 Sjoerdje 7 E 11 Anna 15 H 12 Sjoerdje 8DJ. ~i N 1 Ymkje 3 J 2 Hiltje 3 3 Ymkje 4 4 Anna 7 5 Anna 8 Y 6 Sjoerdje 3 7 Wietske 8 P 8 Anna 18 Y 9 Sjoerdje5 A«E» 10 Meta 11 P 11 Eeke 3 E 12 Sjoerdje 9B.J. Geboorte-datum Pro e 3- 5-'45 2- 4-'46 12- 4-'46 17- 6-'47 25- 9-'48 30-12-'48 17- 3-'49 30- 3-'50 10- 5-'50 24- 3-*51 9- 3-'52 18- 3-'52 Con 14- 4-*44 20- 4-'45 21- 4-'46 24-10-'47 14-10-'48 6- 2-'49 16- 1-'50 6- 5-' 50 19- 6-'50 3-11-»50 18- 3-'51 29- 3-'52 Leeftijd in maaiden op 1-4-'55 fgroep (bi 119 108 108 93 78 75 72 60 59 48 37 36 trolegroep 132 119 107 89 78 73 61 59 57 53 48 36 +(= met CaO+MgO) -(= zonder CaO+MgO) jvoedering -+ -+ -+ + -+ + -+ (geen bij + -+ + -+ + -+ — Kalfdatum sgroep) 7- 2-'55 27- 3-'55 10- 2-'55 14- 6-'55 21- 3-'55 23- 2-'55 29-11-'54 7- 6-'55 29-12-'54 27- 3-*55 12- 4-'55 7- 4-'55 voedering) 18- 2-»55 20- 7-'55 23- 9-'54 22- 6-'55 3- 3-'55 14- 6-'55 24- 1-'55 'l-12-'54 2- 4-'55 25- l-'55 23- 5-'55 6- 4-' 55 Gewicht in kg op 3-3-'55 505 670 560 630 648 585 649 610 600 608 553 544 551 579 575 623 660 643 640 610 660 600 605 542 Kg melk eind mri/ begin apr. 22 24 24 -21 26 22 -21 22 -22 -16 -25 -21 20 -21 -1 )

Een kort overzicht van deze groepen wordt in tabel II gegeven-Ymk'je 3 is wegens een chronische nierontsteking op 1 juli opgeruimd. Daarvoor kwam Griets Albert je 2 in de plaats, die op 9-12-'41 geboren werd en tot de groep met extra CaO + MgO behoorde. Dit dier had op

(6)
(7)

Tabel II Overzicht van de groepen

Gem. leeftijd Met extra GaO + MgO

Zonder extra CaO + MgO Aantal nerfstkalvers Aantal voorjaarskalvers Aantal zomerkalvers Gem. gewicht op 3-3-'55 Kg melk per standaardkoe in

de periode van: 20-25 maart 1- 5 april Proefgroep 75 mndc 7 dieren 5 2 " 8 " 2 " 597 kg 27.7 kg 26.3 " Controlegroep 75 mnd. 6 dieren 6 2 7 3 607 kg 26.9 kg 25.6 » 3. VERLOOP VAN DE PROEF

De bedoeling was om de proef tijdens het gehele weideseizoen voort te zetten. De proefgroep ontving hierbij de bijvoedering, ter-wijl de andere groep voor controle heeft gediend. Tijdens de proef-periode zijn de groepen niet omgewisseld.

De stalperiode duurde tot 18 april. Van 18 april tot 30 mei is een geleidelijke overgang van stal naar weide toegepast, waarbij de dieren overdag in de weide waren en 's nachts op stal stonden. Deze overgangsperiode duurde ten gevolge van het late en koude voorjaar vrij lang. Pas op 30 mei kon het vee definitief in de weide blijven, zodat de maanden april en mei eigenlijk als voorperiode beschouwd moeten worden. Wel zijn er door de proefgroep van 12-30 mei vezels opgenomen, maar deze hoeveelheden waren dermate klein, dat ze geen

invloed op de proef hebben gehad. Bovendien ontvingen alle dieren hooi op stal tijdens de geleidelijke overgang van stal naar weide. Ook in de maand juni bleef de opname van vezels nog betrekkelijk gering, hoewel de smakelijkheid verhoogd werd door het toevoegen van een kleine, hoe-veelheid zout. In de daaropvolgende maanden juli, augustus, september en oktober is de opname, van vezels steeds zeer goed geweest. Op 6

oktober moesten de koeien 's nachts wederom gestald worden i.v.m. de slechte weersomstandigheden en op 24 oktober werd de proef definitief beëindigd. Toen werd een gedeelte van het vee afgevoerd van het bedrijf en in de tweede plaats is op die datum overgegaan tot machinaal melken, zodat de dagelijkse controle op de melkgift ontbrak. Het nagaan van de groepen in de naperiode is dus hiermede komen te vervallen, wat eigen-lijk wel jammer is, omdat er pas in oktober een verschil in melkgift tussen de groepen was te constateren.

4. BEWEIDING EN GRASVOORZIENING

Overwegend werd rantsoenbeweiding toegepast, hoewel enkele malen ook de intensieve omweidingsmethode is gebruikt. De beweidingsduur per perceel was gemiddeld 3-4 dagen. Er was steeds voldoende gras ter beschikking van de koeien, dat in de meeste gevallen uit mooi jong en kort materiaal bestond. In tabel III wordt een indruk gegeven van

(8)
(9)

de hoeveelheid vers gras, herleid tot 20$ droge stof, die aanwezig was "bij het inscharen. Deze gegevens hebben betrekking op 50 op-brengst "be palingen, die in de loop van de proefperiode werden verricht.

Tabel III

Overzicht van de hoeveelheid gras bij inscharen

Kg gras/ha met 20$ dr.st. 2000 - 4000 4000 - 6000 6000 - 8000 8000 - 10000 10000 - 12000 Aantal percelen 6 18 17 7 2

De meest voorkomende inscharingshoeveelheid was dus 4000 - 8000 kg/ha.

De beide groepen weidden in de meeste gevallen op één perceel, overlangs verdeeld in 2 gedeelten door een elektrische afrastering. Verschillen in botanische samenstelling en vruchtbaarheid werden hierdoor zoveel mogelijk voorkomen. Oorspronkelijk lag het in de bedoeling om een bepaald aantal van de aanwezige percelen te ge-bruiken voor deze proef, maar na verloop van enige tijd bleek het noodzakelijk te zijn om deze percelen eens te maaien, zodat daarna

ook andere percelen van de proefboerderij ingeschakeld werden.Zo-veel mogelijk werd gebruik gemaakt van "schone" percelen, d.w.z. percelen, die voordien gemaaid waren of slechts eenmaal waren be-weid. Deze methode is gekozen om de grasbesparende invloed van de

vezels zo goed mogelijk te kunnen nagaan. Op beweide percelen heeft de bossenvorming een te grote invloed op de betrouwbaarheid van de opbrengst.

5. BEMONSTERING VAN HET BEWEIDE GRAS

Van de te beweiden percelen werd geregeld de opbrengst be-paald^ .

Verder werden vddr het inscharen van de koeien van ieder per-ceel twee monsters genomen (van elke helft één). De monsters werden verzameld door plukjes gras uit het perceel te nemen, die regel-matig over het perceel waren verdeeld. Het gras werd onderzocht op droge stof- en ruw eiwitgehalte; het gehalte aan verteerbaar ruw eiwit werd berekend. In grafiek I wordt een overzicht gegeven van het vre-gehalte in de loop van de proefperiode. We zien, dat het

gehalte aan grote schommelingen onderhevig is geweest en varieerde

1) Voor de bij de opbrengstbepaling toegepaste methode wordt

(10)
(11)

Grafiek I Verloop van het vre-gehalte van het gras gedurende de proefperiode

(Gemiddelde van twee monsters)

ia vre in de 22 21 -20 1 19 18 17 16 15 14 13 12 11 _ ds — 10

mei juni 0 uli augustus september oktober

van 11 tot 22$ in de ds. Over het algemeen was het gehalte aan ruw eiwit in 1955 iets lager dan in voorgaande jaren.

Verondersteld werd, dat de eiwit-zetmeelwaardeverhouding van het gras "bij deze proef erg belangrijk zou zijn i.v.m. de opname

en de invloed van de aardappelvezels. Vooral in de praktijk is men

nogal "bevreesd voor "eiwitvergiftiging"f zodat het wel verklaarbaar

isj dat men in perioden met hoog eiwitgehalte tot hijvoedering over-gaat. Hoewel hij deze proef ook vrij nauwe verhoudingen zijn voor-gekomen (3»0 - 3*5) s kan toch eigenlijk niet gesproken worden van een gunstige werking van de aardappelvezels in die perioden. Zowel bij ruime als bij nauwe verhoudingen werden de vezels in de maanden

juli t/m oktober goed opgenomen. Verder is gebleken dat de eiwit-zetmeelwaardeverhouding weinig invloed heeft gehad op de melk-produktie, gezondheidstoestand enz. van het

vee-Ten slotte dient nog opgemerkt te worden, dat tussen de

duplo-monsters weinig verschil bestonds zodat in grafiek I de gemiddelde

cijfers werden gegeven van twee monsters (gras voor proef- en con-trolegroep) .

(12)
(13)

6. BIJVOEDERING VAN DE AARDAPPELVEZELS

In het weideseizoen werden de vezels in een verrijdbare voederbak verstrekt. Om de smaak iets te verbeteren en daardoor de opname te stimuleren werd in het begin wat zout aan de vezels toegevoegd. Toen de dieren eenmaal aan de vezels waren gewend, werden ze later zonder toevoeging verstrekt. Verder ontving elke koe van de proef- en van de controlegroep dagelijks een mineralen-koekje .

De aangekochte partijen vezels van mei en juni (44-510 kg) bleken niet toereikend te zijn voor de gehele proefperiode, waar-om in de tweede helft van septemb3r tijdelijk gedroogde vezels werden bijgevoederd. In oktober werden wederom verse vezels bij-gevoederd.

Gedurende de zomermaanden werden de vezels bewaard in een betonnen bak.

De vezels werden zoveel mogelijk elke dag of om de andere dag naar de percelen vervoerd. Alle partijen werden vooraf ge-wogen en verder regelmatig bemonsterd. De monsters werden onder-zocht op droge stof, ruw eiwit, ruwe celstof, as en pH, terwijl de zetmeelwaarde werd berekend. Van de verse aardappelvezels zijn in de loop van de proefperiode 20 monsters onderzocht en van de gedroogde vezels 1 monster.

Tabel IV

Overzicht van de onderzochte vezelmonsters (analyse verricht door scheik. lab. van het C.I.L.0.)

Maand mei juni juli augustus september (1-13) (14-30.) oktober Aantal monsters

5

3

5

2

l1' 32> pH 3-9 3.8 3-7 3.4 3.5 -4.1 Gehalte in de drog< re 8.8 8.3 8.8 8.6 9.5 2.5 7.3

i

jzetmeel-rc iachtige 25.1. 25.5 27-9 stof + vet 63-3 63.6 61.5 26.8 j 61.6 26.2 ! 61.6 . 9.1 23.2 66.7 s stof (in $) as 2.7 2.6 2.0 2.9 2.6 1.3 2.6 ZW 61 61 59 60 60 74 62 ds 11.1 12.8 15.2 16.5 16.6 83.5 12.9 1 ) 2)

monster van de gedroogde vezels partij is in begin oktober ontvangen

(14)
(15)

Het droge-st of gehalte van de in mei en juni ontvangen partijen is langzamerhand opgelopen van 11.1$ tot 16.6$ in september

(tabel V ) . De pH vertoonde een neiging tot dalen, terwijl de verdere gehalten in de loop van het seizoen vrij constant "bleven. Het mon-ster gedroogde vezels had een enigszins andere samenstelling. Ook het monster van de in oktober ontvangen partij was van iets andere

samenstelling. Over het algemeen was het produkt van goede samen-stelling, terwijl de kleur mooi blank en de reuk fris zuur bleef gedurende de bewaring.

Nog onvoldoende werd rekening gehouden met de stijging van het droge-stofgehalte, waardoor in augustus de hoeveelheid ds erg groot

Tabel V

Hoeveelheid opgenomen vezels per dier per dag -1 Tijdvak 12-30 mei 1-30 juni 1-31 juli 1-31 aug-r 1-13 sept. 14-30 sept. 1-24 okt. Kg verse vezels 12 10 16 24 18 1.5 22 $ ds 11.1 12.8 15.2 16.5 16.6 83.5 12.9 Kg ds 1.3 1.3 2.4 4.0 3.0 1.3 2.8 Kg ZW 0.81 0.78 1.43 2.38 1.79 0.93 1.76 gedr. vezels

is geweest. Doordat in juni de vezels onregelmatig werden verstrekt, is de opname in die maand iets te laag geweest. Ook in het tijdvak

van 14 tot 30 september is er weinig bijgevoerd, vergeleken met augustus, begin september en oktober. Enkele monsters zijn boven-dien nog onderzocht op mineralen; hiervan hebben vijf betrekking op de in mei en juni ontvangen partij en één (12 oktober) is van

de in oktober ontvangen vezels. In tabel VI volgt hiervan een over-zicht.

Tabel VI

Gehalte van de aardappelvezels aan mineralen Bemonsterings-datum 14 mei 27 mei 1 juli 22 juli 19 aug. 12 okt. Gem. In milli-equivalenten

Gehalte in de droge stof (in $) ds J K20 10.q 0.19 13.3| 0.22 14.0; 0.19 I5.3J 0.20 11.8j 0.18 12.7Î 0.31 j 0.22

r "

0a0 O.7I O.48 0.62 0.60 0.67 0.81 0.65 232 i _ _ _ Na20 0.07 0.08 0.04 0.04 0.06 0.18 0.08 26 MgO 0.11 0.08 0.13 0.10 0.13 0.28 0.14 69 Cl 0.05 0.04 0.04 0.03 0.05 0.04 O.O4 11 SO4 0.42 0.42 0.45 0.44 0.47 0.44 0.44 92 p205 0.15 0.28 0.18 0.17 0.17 0.15 0.18 76 Cu 11.1 10.8 14.0 25.2 13.4 6.7 I3.5

(16)
(17)

Zuurtotaal (ZT) = Cl + P TA' = BT ZT S = 179 2.1 Ca - S - P = 64 K in f van S3 = K x 10Q_ 1 -Ca+Mf

De vezels "bevatten in vergelijking met gras een laag gehalte aan mineralen, "behalve aan Ca. Door dit hoge Ca-gehalte ontstaat een hoge

TA1 en een gunstige Ca-S-P-verhouding in de vezels.

Het gehalte aan mineralen in de grasmonsters is niet nagegaan, "behalve van 2 duplo-monsters van de percelen 3 en 9 in de maand

oktober. De gehalten van deze monsters waren:

Datum

3 okt.

18 »

Gehalte in de "droge stof {in fo)

PercT. f re

I'KJÖ

[Caö JNaJÖ j MgÖï^cT j ~"

3 J20-6 |3.60 10.82 |o.68 JO.35 |

9 I24.O |4-32 I0.75 1O.26 p.36 !

1.59 1.69 SO4 1.28 1.33 p2°5 0.79 O.91 Gemiddelde van d« 1456, ZT = 1094 heide monsters TA 1.33 'BT Ca-S-P = -352 K in ƒ0 van S3 = 65

De gehalten aan mineralen van deze onderzochte grasmonsters waren betrekke lijk gunstig. K in f van S3 is wel iets aan de hoge

kant j doch niet abnormaal hoog, terwijl de waarde Ca-S-Pj gezien het\ Cu-gehalte van het gras, volgens het onderzoek van het C.I.L.0. '

niet abnormaal laag is.

7. INVLOED VAN DE 3IJV0EDERING OP DE OPNAME VAN DE HOEVEELHEID GRAS Gedurende de proefperiode werd de opbrengst van de beweide percelen regelmatig bepaald door middel van het uitmaaien van vakjes (5 per perceel)„ De bedoeling was om hierdoor een inzicht te verkrijgen in de invloed van de bijvoedering op de opname van de hoeveelheid gras per groep en per dier. In totaal werden 25 op-brengsten in duplo bepaald; d.w.z. zowel van het door de proef-groep als van het door de controleproef-groep beweide gedeelte van de percelen.

Ook van deze monsters varieerde het verteerbaar ruw eiwit nogal; het liep uiteen van 9«6-19«4$ in de droge stof. Daarnaast was de zetmeelwaarde vrij constant. De monsters van de beide

perceelshelften waren verder goed vergelijkbaar (tabel VII). Slechts een klein gedeelte van de bepalingen kon wiskundig bewerkt worden, omdat het om verschillende redenen nogal moeilijk is om een juiste indruk te verkrijgen van de opbrengst vóór het inscharen en van de resten nâ* het uitscharen. Zoveel mogelijk werden hiervoor voordien gemaaide percelen gekozen, waarvan de gelijkmatigheid groter is. Ongelijkmatig of steeds beweide percelen- waren minder geschikt om de grasbesparing na te gaan. In ieder geval 'blijkt het noodzakelijk te zijn om nä* het uit scharen de resten van het gras te bepalen om

zodoende een betrouwbaarder indruk te krijgen van de opgenomen 1) W.B. Deijs, S. Bosch

1955 (ter perse)

(18)
(19)

^ Pi • H 0) CD • H O - P H cö CD cis r H CD CD m n r H CD n CD • O M Û) f H ,I

9t

Ö • H CD T 3 •H CD - P H Ctf ,3 CD CS r H CD f CD C Ti C ra T r H CD T CD T Ü C H S CD C fH 4 Ö ! 03 e (> -r c a c 3 ! - p -i 0j T O f CD H ï>

S

g

CD O u CD U P H CD H O o to Ö CD r H =) O H H » - P S Ö D O O ü CD rH >

S

fe N CD H > O H CD H 3 ft D CD 3 O H to H «H ) CD S O J rH 3 ft M ; H ö S ^> H 3 ' t " t LPi V u co « t H i n H (M H O N H t-H" O H O - t i n vo m VD H m (M CM c— O CM rt O H •H £ pi • r s • s * O N KN ^ t VO VD V u r H t~-CM (XI O i H CM m CV) t— m • t VD - t c— r H O CM CM GO r H C\J CM CM z: O N VO t ~ - r H H r H CM VO i n vo m - t m r n m ' t rH o CM i n H i n vo VO VO VO v o VO vo ^ t VO H CM VO rH ON r-t ON ON m CM O N c— r H r H r H r H H r H rH - t m H m oo c~-* t i n -=3- ' t CM m rH CM C M CM C M C M C M C M O o co m ^ t co ' t VO ' t ' t O C~- « t m r H H CM CM H CM CM , o « hq ^ ( Û p j d j co ON m vo rH m m r H r H H H CM CM O r H r H ' t CM <J\ i n r— m ^t- i n m m ' t CVi r H CM m r H i n vo vo vo vo vo v o vo ' t co "vf ON e-— m t— CM CO C h ' t H ON VO r H r H r H rH H H r H i n i n i n CM t — " t m "si" ' t « t " t f A r H CM CM CM CM CM CM CM CM r H r H O ' t O O r-- m i n o vo i n CM H rH CM CM H CM CM ' t r n • t ^ t r H r H vo vo CO CM m - s t r H H r - ' t ' t ' t CM CM CO CM CO o \ H r H VO ON 'sir « t m ' t ' t t n m ' t r H CM m CM CM vo vo vo v o vo m f - vo m m m CM co co - t rH H r H H H H m - t i n o i n - t CM r n m CM CM CM CM CM CM m CM O N O N co c— - t m o\ r H H CM CM H tó tó fXi pi pi ^ pi O vo H O CM t ' t O m vo vo H ON m " t H H CD CO • s t CM CM CM CM O O O CM CM c ötn p c ; r r ;1- 3 i - H i H " > - q i - 3 co O N i n v o rH m m r H rH r H r H CM •H ~ = ~ z r—i z Z 2 •r-s m rH m O N m O N m H CM CM CM r H O VO H r z v o cr\ H H VO VO ON O VO H H o O N O N i n c— ' t ' t m m m H O N ' t m H vo i n vo vo vo m o m o "t i n CM vo co v o r H H H H r H ON - t O " t H ' t VO CM CM rov CM CM CM CM CM i n t— co i n m O VO r H N-N CM CM H CM CM CM VO • t O VO o m H H •st-CM i n co H « co H O « t " t i n i n r n H ' t r— CVi H m H - q i-q t-q crj ^ ^ VO VO ON O VO r H r H = to = r z 3 ci m rH vo o i n CM r-\ r-i en H CM CM m CM i n ' t co m i r \ vo CTN o O i n r H r H CO VO VO CM CM CM H H VO O r H CM « Pi co i n r H H CM - t i n ' t • t m i n vo m ' t O ' t r H H oo m t— CM CM CM ' t ' t i n C A H r H m ' t ' t r n co r n i n vo i n •sj-K N CD r H r H c~- o vo r n CM C M O v o CT\ ' t r H CM « « i n o \ H CM i n • t r n t— r n i n vo t - co m ir— r H H • t r n vo rn C M C M m a\ o\ m H CM ' t m • t vo c— en H VO H CM O m CM in -vo H i n m i n VO r>-co H O Cvl CM O i n CM r n CM CM! m m ^ ON H H i n vo vo C— m m D— ON ' t r-i H H H O t -i n ' t - t CM CM CM C0 VO CM m i n o CM C M C M « cri pH O N m ^ H ^ ON ' t o r n m s^-ON m H i n v o v o O i n r n i n co L n r H r H H co t— m i n CM -st C M C M CvJ t - t - H O " t H C M C M C M ^ l J ^ r i « r5 h l J co i n r H H r z C — CTN C M C M i n O N H - p Pk -CD CQ C M CM r H vo H vo r H O N m m H r + > : j y O O N m t>-H _

(20)
(21)

hoeveelheid gras. Zonder restenbepaling v/as het zelfs onmogelijk om "bij deze proef juiste gegevens te verzamelen, vooral wanneer het percelen betrof, die nogal slordig beweid waren. Het was ten

slotte mogelijk om van 7 percelen de uiteindelijke opname aan gras vrij goed na te gaan. Hierbij is gebleken, dat er een zeer goed

verband bestond tussen de hoeveelheid opgenomen vezels en het per-centage gras dat hierdoor bespaard werd. Bij deze berekeningen is de controlegroep steeds als vergelijkingsgroep genomen. In tabel VIII wordt hiervan een overzicht gegeven.

Samenvattend kunnen we van de grasbesparing door de bijvoede-ring het volgende zeggen.

1. In de maanden juli, augustus, september en oktober kon van 7 percelen de hoeveelheid gras, die per koe was opgenomen, vrij nauwkeurig worden nagegaan. De controlegroep heeft in deze peri-oden I4.5 kg ds per dier per dag opgenomen en de proefgroep

11.5 kg.

2. De proefgroep heeft in deze tijdvakken per dag/koe 3.1 kg ds (20 kg verse vezels met _+ 15$ ds) opgenomen in de vorm van verse vezels. Deze 3*1 kg komt overeen met 22$ van het opgenomen rantsoen.

3. Vergeleken met de controlegroep heeft de proefgroep 22$ gras kunnen besparen, wat overeenkomt met 3 kg droge stof (= 15 kg vers gras met 20$ ds).

4. De eiwit-zetmeelwaardeverhouding van het gras, opgenomen door de controlegroep, was gemiddeld 3*9» Bij de proefgroep was deze verhouding 4*0 en werd door het bijvoeren verhoogd tot 5»1«

In het algemeen in de combinatie van gras en vezels dus gunstiger geweest dan van gras alleen.

Verder blijkt er praktisch weinig verschil in opname te bestaan tussen perioden met betrekkelijk nauwe en met wijde eiwit-zetmeel-waardeverhouding van het gras. In beide gevallen werden de vezels met graagte opgenomen.

(22)

H 0 •s •H u crj P H m CD r û 01 & ri 0 h CD • H -d U CD P H • H rH CD -d CD O > •o •H 1 0 fn -d (D -H > CD CD £ • d CD fH r ^ câ - p Ë CD 0 05 0 Ö fH S 03 bû +> t> <D tSI b ß 1 Ö - P - H • H T i £ 3 • H O W Ä PH 0 O &> H-H 0 O fH P H P H 0 O

u>

0 H O fH • P Ö o o r d ' d • H CD CD -P Ö M , 3 Ai -H 0 r H 0 P H CD fH Kl 0 - P r H CQ ! > CQ CD rd CD fH N \ o a> CD bo W > > M m ö H - P 0 0 CD CD O N , 3 r H CQ 0 CÖ +> > Ü - P Ö „ S o cö ^ > -P fH bO Ö •H fH . . o ' * ^ CO ft ni co fn 0 hû ,a co cö fH br Ö 0 S o Ö 0 bc p o 1 0 i-H O ' - ^ fH O -P O Ö H O O II ^_^ s . n ^ ^ 0 o 0 b •H bjo bo eô - d CO - d bo Ai ö •H 1 0 H O fH PH -P 0 ö o O fH o bo t HH P H 0 0 O O PH bû 1 0 H O fH PH -P 0 Ö O O fH O bo «H P< 0 0 O O fH fH PH bO r H ••d 0 • H 0 0 Ü |S fH 0 0 m ft M ri > - d • r ^ j -H . ^ ca H 0 N 0 > + m <S U co cd fH bû co fH LT\ m LT\ r H *=* •* ^r-ir\ m KS V O ( M CTN CM O O r H r H C— CTN N ^ r H O N « O N Vu •H r H ?! • o V O CM 1 f-~-. CM O A * *d-CXN r<A "=t K S LO, t l O i CM CM V O H O O r H 'st-co o ir> H t - ~ CM r H O A 3 a o H 1 V O co * -=3-i r \ K > ^J-• N~\ CTN N"N co CM r f N CM O O r H c— r -co CM H es CT> o H zz L T \ 1 O H r H V O • 5 t •^f o L f > 1 "* V D CM o CM o o r H O co O •3-H CM H H CD H z. O 1 K \ CM K A Lf> N - \ ^ f CM -3-0 > CM O CM O r O \ O O r H O C— CTv V D r H os « r H r H ir> H += PH 0 co V D 1 0 ci O N-S t O v ^f-CT\ « N " \ r<-\ ro, H 1 H C— ' d -(—i O O r H V D CD C7\ -^J-r H CD CM H O N r H H s O LP> co K N C— N " \ o> CM IT\ CM H CM O o H O N c— O r H H V O co MT\ • CM • P PH 0 CO r<A CM 1 CT\ H - p M o u~\ H 1 M^\ H » LfA O ^ f CTN * hT\ H t N " \ CM CM CM CM O O r H co C— L P , •«d-r H LPv H r H • d r H 0 • d T d • H çr! 0 CÎ3 - d •H 0 r H 0 0 > 0 O 0 -d r H 0 r d ' d • H e 0 0 nd 11 -CO H 0 N 0) > 0 - d bn o o fH • d a> es bn ä •H Ö Cl) Ai 0 fH 0 r Q Cl) T 3 co • d f H ^ -o <) t> -p Ai 0 fH • P CQ fH 0 > H ci - P CO O CD •P 0 S • H O O Xi bo Ai •^ * y • d P n r H O ci - d fn 0) PH fH Cl) • H -d fH Ci) PH • H O O Xi bn Ai 0 & PH O • O • H r P « H O •p CQ 0 bo o fH - d b.0 A i CM co ^ K " ! ^ ä a) • H - d ö CI) > o ^ 2 CO • H fH 0 £> O += AI O LO\ H 1 V D Ö ci > fH - H 0 O O CQ Xi •H • P CO - H T3 r d bû ö Ai ci 0 bû S Ö O - H Ö H 0 r H bû 0 P H - P O CO Ö bo 0 cî S -d ci CO U 0 0 P H P H « H O - P C0 hV o fH r d 0 - d a

t

^ Ö •H 0 -P H ci r 3 0 Ü J ^ >R 0 fH î> CQ ci o fH 0 fH CO • d co hOv CM * V O H ce ~ co CM r<A ^ i -• CM r-i CM CO

(23)

>. DE KOSTEN VAN DE BIJVOEDERING

De prijs van de ontvangen verse vezels was 20 et per kg droge stof en van de gedroogde vezels 30 et per kg droge stof. Daartegenover staat, dat de gedroogde vezels, die in zakken worden afgeleverd,gemakkelijker te vervoederen zijn.

In tabel VIII zagen we, dat de graste sparing evenredig was met de hoeveelheid verstrekte vezels. Wordt er dus in een

"be-paalde periode 2 kg droge stof in vezels gegeven, dan zal er ook 2 kg droge stof in de vorm van gras bespaard worden. Deze 2 kg droge stof komt overeen met 10 kg vers gras met 20$ ds. Aange-nomen wordt s dat de kostprijs van het gras 2 et per kg is.

We krijgen dus de volgende kostenberekening0.

2 kg droge stof (vezels) kost f. 0.40 2 » » » (gras) " f. 0.20

Nadelig verschil f. 0.20 per dier per dag

Uit deze berekening kunnen we dus concluderen, dat wanneer er verder geen gunstige neveninvloeden aan de bijvoedering zijn verbonden, zoals een hogere melkproduktie, een betere gezond-heidstoestand van de dieren of een betere groei, het bijvoeren

financieel geen voordeel oplevert.

In bovenstaande berekening moet de meerdere melkproduktie minstens 1 kg bedragen (1 kg melk met 3«7$ vet kost + 22 et),

wil de bijvoedering in dit geval verantwoord zijn.

Er wordt verder bij deze proef geen rekening gehouden met het extra werk verbonden aan het verstrekken van de aardappel-vezels.

9. GEZONDHEIDSTOESTAND VAN DE DIEREN

Zoals bij de indeling van de groepen reeds werd opgemerkt, moest in de loop van de proefperiode een koe worden vervangen. Aangenomen wordt, dat deze wijziging de vergelijkbaarheid en de resultaten niet heeft beïnvloed, omdat een zoveel mogelijk ge-lijkwaardig dier was uitgezocht.

In de proefperiode zijn ook enkele gevallen van melk- en kopziekte voorgekomen; op 20 juli een melkziektegeval, direct

nd het afkalven, bij Hiltje 3; op 7 september eveneens een melk-ziektegeval- bij Sjoerdje. 4 P, die op 7 juni had gekalfd; verder kreeg Meta 7 op 25 september kopziekte. Dit laatste dier was een oudmelkte koe, die in februari had gekalfd.

Tot de proefgroep behoorden Sjoerdje 4 P en Meta 7 en tot de controlegroep Hiltje 3» In deze gevallen vinden we dus geen

aanwijzing, dat het bijvoederen van aardappelvezels een gunstige werking heeft gehad en het gevaar van melk- of kopziekte zou

ver-minderen.

Wel is het opvallend, dat deze 3 koeien behoren tot de groep,

die geen extra MgO + CaO kreeg.

Bovenstaande gevallen hebben aanleiding gegeven om in sep-tember bloedmonsters te nemen van alle koeien. In tabel IX is een verdeling gemaakt in proef- en controlegroep en zijn deze groepen weer onderverdeeld in 6 dieren met en 6 dieren zonder extra

CaO + MgO. Tussen deze groepen blijkt, wat betreft het P-, Ca- en Mg-gehalte, weinig verschil te bestaan. Ondanks de extra bij-voedering van CaO en MgO in koekjes is het Ca- en het Mg-gehalte

(24)

13 -x 0 EH Ö CD • H Q) O Q) T3 0 O ta U 0 G O TJ 0 O r-t PH U 0 m o o N bû S ft+ 0 O O CÖ

fe°

<H C3 0 f n O - P fH 1«! A4 Q) ( T S - P 0) p P. + 0 o O c3

fe°

«H C3 0 rH O - P U X P H 0 1 Ü ]) D 4 1) d ? > 3 -3 -3 3 a> o y 0) d ö d t>

1

. " ^ m bo 0 ^ c3 O biß S ^ P H &Û a (4 0 - p Pi - H Ü r-l e . ^ . . . . MÛ g B ts. c3 O tio a • ^ P H a J4 - P 0 -H Ü r H a M • (M ^ -• r H H ' d -• «si-ON VO • O "=fr c3 <ü r H ' I r T • C\J CD • O H CM • i n a OS • O CM • P CD •H h e> H H • CM CD • O r H ^ t • C -m CO • O t -c3 - P g CM """rH " • CM O • r H r H K \ • i n i n o • r H 0 • O a >H m r ^ o o crt 1-3 CM ^ h « CM VQ • r H r H VO • i n i n O • H M VO CO M 01 - p eu • H & m ö • m vo • O H e n • i n H CD • O >H i n 0 • o r « a t>H m " d -• CM CD • O r H CM • i n CM o • r H P H ^ 1 -0 •1-5 T ) rH 0 O • Q CD ^ f ON • CM VO • O r H r n • VO i n 0 -• O > H 0 M Ö •H a - * o t m ^t-• r H r H VO • m i n c— • o M i n H cd

g

< t n m • CM O • CM r H CM • ON i n CD • o P H v o r H cd rO O Ü a >-? i n •«a-• CM ^ • r H r H i n • i n O CD • O * • P CD 0 •r-3 T j U 0 O • o CD VO c~-• CM VO • H H H • C— VO ON • 0 | W c— 0 • o •xi U 0 o •r"3 CD t— *=t • CM CM • r H H VO • m t — CD « O • a 0 Ci3 m • CM H • H H m » vo c— CD • O • a 0 c5 U 0 t * Ö o p N S3 PH + 0 O o ca

0)°

0 a H 14 O - P rH M - P O Ö o o +3 0 a a & 0 a t & c l 0 O H O CÖ rH r4 += -P S M O 0 O «vT • CM vo • H H vo • ^3-co vo • o m 0 • o += r H •H w H r H • CM VO • r H r H O • • v t H CJN • O CM © • O - P U 0 rQ H <n m - p 0 • r i rH O H C— • CM CO • o H m • VO VO CD • O ! x CD CÔ

g

< CM _ . ^ _ • CM vo • H r H O • i n t — c— • o •sj-0 • o M g > H CM H • m CD • O H VO • i n O C--• o r n 0 •r-3 - d f4 0 O • o CD m ~ H " " • CM o • r H H VO • i n " 3 -i n • o c—

g

H < K\ O • m o « H H H * rr-CM c^ • o ßi CO 0 JW 03 - P 0 • H r * ^^ ___... • r n VO • o r H VO • i n O oo • o !>H CD H cr3 Ö p O ^ f O • m CM * H H VO ^r m C--• o P H r H r H ri - P SU S i n H • m CM • r H r H i n • i n CD CD • O • • < i n 0 • r - j Xi U 0 O •r-3 CD i n ers • CM O • r H H i n • i n i n t — • • O • 1-3 • P o \ 0 • r a • d U 0 o • r s CD VO CM • m CD • o H CD • m t — vo • o w K \ 0 M 0 W vo CD • CM r H • H r H vo • i n t— c— • o • a 0 CÎJ VO • CM H • H H CM • i n vo c— • o • a 0 c3

(25)
(26)

- 14

van het "bloed niet gestegen. Het bloedkopergehalte is bij de proefgroep iets hoger dan "bij de controlegroep. De oorzaak ligt hier vermoedelijk in het feittdat het Cu-gehalte in de vezels

iets hoger is dan in het gras, waardoor het "bloedkopergehalte gunstig is beïnvloed.

In het algemeen waren er bij deze proef geen aanwijzingen, dat het bijvoeren van aardappelvezels een gunstige invloed zou hebben op de gezondheidstoestand van de dieren.

10. CONDITIE VAN DE DIEREN

Op 3 oktober werden de dieren beoordeeld naar algemeen voor-komen, conditie en haarkleur. De volgende schaalverdeling werd hierbij aangehouden.

10 =

9 =

8 =

7 =

Conditie en algemeen voorkomen uitstekend zeer goed goed ruim voldoende Haarkleur gitzwart zwart iets bruinig, zwart zwartbruin of zwartgrijs In tabel X worden de gemiddelde, cijfers, die per groep

werden gegeven, vermeld. Er dient hierbij nog opgemerkt te worden,

Algemeen voorkomen Conditie Haarkleur Tabel X Proefgroep 8.5 8.5 8.0 Controle 8.6 8.7 8.5

dat deze gemiddelde cijfers weinig afwijken van de individueel gegeven cijfers, want meestal werd het cijfer 8 of 9 toegekend. Dieren met lage cijfers voor algemeen voorkomen, conditie en haarkleur kwamen dan ook in beide groepen niet voor.

Hoewel de haarkleur van de controlegroep dus iets beter bleek te zijn dan van de proefgroep, is er geen betrouwbaar verschil tussen de beide groepen. Ook hier blijkt niet, dat de bijvoedering een gunstige werking heeft gehad.

11. MELKPRODUKTIE

Van elk dier werd gedurende de gehele proefperiode de melk-gift 's morgens en 's avonds gewogen, waardoor het mogelijk was om de produktie per dier en per groep na te gaan. Om de groepen on-derling beter te kunnen vergelijken, zijn deze werkelijke melk-giften per 5-daagse periode herleid tot produkties per standaard-koe. Grafiek II geeft hiervan een overzicht.

(27)

u ru o -P M O CD O T l rH T i - p W H 0) ft CD •H -P T i O H ft rH H-i 0) e CD - p PM CD co co pi - p co i 3 i - o ft 0) o ft u <D Q0 O CD .U rH bO O CH U CD - P O Ö U O P H O M H ^! (D •H <H U O ; -H •H a _ i CD O M ib rH -d ö et) -p ca rH s • H rH ft

L

CM rH O CM CM 0 D C M t - CM CM CM CM

(28)
(29)

Door de geleidelijke overgang van stal naar weide steeg de melkgift in de maand april van 26 tot ongeveer 30.5 kg per standaard-koe. In mei daalde de melkproduktie weer iets, vermoedelijk door het vrij koude weer. Behoudens enkele schommelingen bleef de

pro-duktie gedurende de zomer en herfst behoorlijk goed.

Tot eind september is er tussen de beide groepen geen

be-trouwbaar verschil geweest. Wel traden er gedurende kortere perio-den enkele kleine verschillen in melkproduktie op, maar deze werperio-den hoofdzakelijk veroorzaakt door afv/ijkingen van één dier en hadden niet betrekking op de produktie van de gehele groep. Zo is de

da-ling van de melkgift van de controlegroep in de tweede helft van juni veroorzaakt door het teruggaan van de melkgift van Ymkje 3» die ten slotxe slechts 6-10 kg per dag gaf. In de tweede helft van

juli gaf Hiltje 3 door melkziekte te weinig melk. In beide groepen is verder de melkproduktie van april tot en met de tweede helft van juli enigszins beïnvloed door het droogzetten en het kalven van enkele koeien. Na juli waren de groepen, wat betreft het 'aantal melkkoeien, volkomen vergelijkbaar (zie ook tabel XI).

Vanaf eind september trad er in de melkproduktie van de beide groepen een duidelijk en betrouwbaar verschil op ten gunste van de proefgroep. Welke invloed hier het bijvoeren van 4 kg hooi per dier per dag van 6-24 oktober op stal heeft gehad, is moeilijk vast te

stellen. Het is daarom vooral jammer, dat de melkgiften in de na-periode ten gevolge van reeds eerder beschreven omstandigheden niet meer nagegaan konden worden.

Voor nadere oriëntatie en toelichting bij de melkproduktie wordt in tabel XI een overzicht gegeven van het gemiddeld aantal

melkkoeien, het gemiddeld aantal standaardkoeien, de werkelijke en de standaardproductie en de volwaardigheid per 14-daagse periode.

Uit deze tabel (blz. 17) blijkt, dat in het begin van de proef-periode het gemiddeld aantal melkkoeien bij de proefgroep iets groter is geweest dan bij de controlegroep, evenals het aantal

standaardkoeien per groep.

De enigszins lager gebleven dagelijkse melkproduktie per koe van de controlegroep in de maanden april, mei en juni moet

toe-geschreven worden aan de iets lagere, voiwaardigheid van deze groep. De standaardproduktie bleef in deze; periode echter goed op peil, evenals in juli en augustus.

De werkelijke produktie daalde vanaf juli tot aan het einde van de proefperiode zeer geleidelijk, maar ook hier zien we ten

slotte, dat de controlegroep in de laatste maand een sterkere daling vertoonde dan de proefgroep. Dit verschijnsel trad bij alle koeien van de controlegroep op.

Bij de opzet van deze proef is verder zoveel mogelijk naar een spreiding in de afkalfdatum van de koeien gestreefd. Verwacht werd, dat de in het voorjaar en in de zomer afkalvende dieren met ee-n

zeer hoge melkproduktie in ieder geval gunstiger zouden reageren dan de meer oudmelkte koeien met een lagere produktie. In tabel XII worden de melkprodukties van 6 dieren uit de proefgroep vergeleken met die van 6 dieren uit de controlegroep. De nrs 1 en 2 hebben in

de zomer, de nrs 3 en 4 in het voorjaar en de nrs 5 en 6 in de herfst gekalfd.

Hoewel er een behoorlijk verschil in melkgift is tussen de verschillende koeien, is de gemiddelde melkproduktie zeer goed. Ook hier zien we een geleidelijke daling van de melkgift, die uit-eindelijk bij de controlegroep iets sterker is geweest. De bijvoe-dering blijkt ook bij in de zomer kalvende koeien met een hoge melk-produktie geen gunstige invloed te hebben (tabel XII blz. 18)„

(30)
(31)

H 0 ft fi 0 • H 0) O M T ) h cd cd cd • p m fi 0) d 0) • H CU o A i A i H 0 H e X r H H cd 0) - P ,Q Ö cö cd E n cd © r H CD TH T i • H S P riß - P 0 Xi fi î> - P r f i Ü • H -ta U CD > O ÏD 01 nd M 0 ft CD O Ai H Cl ci T ) fi cd - p CO h CD ft fi 0 CD O A i u CD P H CD •ri +3 Ai 2 T ) o H ft Ai H CD H CD • r i ~ PH CD O fe P H CD O & H CD PH CD O A i M CD P H T3 •ri 0 Xi t>0 •ri -Ci h cl cl pï 1-1 o > CD T ) r r i CD -ri t J •ri S CD tlO Cl) T3 fi 0 I u r H CD O PH P H CD r i . -f d CD ttO t J -ri œ T3 Ti P H •ri H S cd 0 (!) (S O d & A! CD o 0 H O 0 A i P H T 3 H Ai cd tu) H aï ri 0 TJ rei s

s

t cj u bû -P 0 W CQ PH H &û 0 cd P H T J A i H H 0 0 PH 0 to o M Ai r H cd - p fi cd 0 ce o Ai T i t i ft 0 & •ri a S cd H 0 - p 0 ö m ft PH 0 O H SÔ cd -P H fi 0 cd PH ai fi •Xi CD H -ri 0 0 <tf O T i A i •ri A i Ö H 0 0 CS 0 0 o •ri H 0 .PH ü M PH FM O Sn PH O PH • ^ f LfA -v|- O c— c— t — c— CTs O 0> O M D r— c— i > -c— LfA M D M D CM MD O N t — ^ J -m -m -m O CO o o co co VO ^ t I A IM G3 MD KA O MD MD MD MD [•— LfA KA I A I A L A KA CA MO LfA <3" OA r-i H co *=t M D O A MD CM O A CM O KA CM o KA CM ON CM O N CM CO CM 0C CM t— CM ON O t - CO MD CM O OA KA CM CD CM O KA KA O N O KA CM LfA KA CM CM CO O O OA KA • KA CM co CM CD CM CM CO CM CM MD K A CfA <=t C— OA •=+ O CM CM CM CM O O CM CM OA H r-i CM OA H OA OA CO H CM CM UTA O LfA "vt" KA MD [— ICA "=f C— MD CM KA CM KA CM KA CM CM CM H CM «3-CM CM O CM OA t — OA r H OA CO MO MD H r-i LfA H H KA OA OA CM CM O CO ^ f H LfA MD MD LT\ LfA MD C~ C— CD CO C^ t ~ -co • • • C— MD MD CD f— K A MD f — CO MD MD C~- C - - C~- C— CO CO CM CO O A MD CM O A MD ' 3 -C - - MD MD MD CO " d " O -=3" O KA KA LfA • • • • * • t CO CO CO O A O O r H CM H CM H CM CM H H LfA C— H O » • • • CO OA OA O •vl-o H CM H CM H CM H CM H CM H CM H CM CM H H •ri H ft cd LfA H 1 H r O KA MD •ri 0 LfA H ( r r i = H KA 1 MD r-\ •ri LfA H I H r O KA 1 MD H •ri • O LfA r H 1 r H -H KA 1 MD H Pi cd LfA H 1 H r H KA l MD H - P ft 0 03 LfA H l H = O KA l MD H - P M O LfA H l H = LfA CM 1 MD H

(32)

18 :a"bel XII

Melkproduktie van 6 dieren van de proefgroep en 6 dieren van de controlegroep

Naam v.d. koe 1. Jacobs Ymkje 2. Sjoerdje 4 P 3. Anna 15 H 4. Sjoerdje 8 B.J. 5. Jacoba 16 P 6. Minke Y Gemiddeld

il. Anna 7

i 2< Sjoerdje 3 3* Eeke 3 E 4. Sjoerdje 9 D.J. 15. Anna 18 Y i 6» Ymkje 4 Gemiddeld Kalfdatum in of 14 7 12 7 29 29 22 14 23 6 1 23 1955 1954 juni juni april april dec. nov. juni juni mei april dec. sept.. Leeftijd 9^ mnd. 60 " 37 " 36 '• 59 „ 72 " 89 " 73 " 48 » 36 » 59 !' 107 " Gemiddelde melkproduktie in kg per dag juli 1 aug. 29.5 | 26.3 28.6 ! 23-3 18.9 17.2 16.1 15.I 18.4 | 15>7 19.8 i 17.2 21.9 j 19.1 31.1 29.1 24.4 ; 21.1 21.8 ! 19c8 19.3 17.4 17,6 ! 15.8 15.7 |l3-7 21,6 I19.5 i sept. 23.I 19*7 I5.4 I4.6 13.3 I5.4 16.9 25.2 18.1 I8.3 '16.3 14.0 12,0 I7.3 okt. 21.1 18.4 I4.5 13.7 I3.I 15.2 16.0 20.8 I4.9 15-3 14.4 12.4 9.6 14.6 \ Met bij-> voede-ring s V Zonder ,bi jvoe-dering /

In het algemeen was de invloed van de "bijvoedering met aardappel-vezels op de melkproduktie "bij deze proef zo f dat er gedurende het

voorjaar en de zomer niets en in de herfst we Verder blijkt, dat een gunstig resultaat geen hoge melkgif t, maar mee

iets van te merken was. eroand houdt met een

. 2 / U C i i <

2. VETGEHALTE VAN DE MELK

Vanaf 11 mei tot 24 okto groep bepaald door de Coöp* Z gehalte wordt in grafiek ÏII geven. Het gehalte was in mei

juli en augustus tot abnormal van voorgaande jaren» Lit ver feit, dat bij deze pree

in het voorjaar en in de zor tember en oktober vertoonde h

'oer werd het vetgehalte dagelijks per

uivelfabrjeh bultert.-rp» Het verloop van dit per groep en per 5-daagse periode

weerge-normaal en daalde in de maanden juni, 1 lage waarden, vergeleken met het gehalte schijnsel kan verklaard worden uit het erhouding een betrekkelijk groot aantal er kalvende koeien werd gebruikt. In sep-et gehalte echter weer een flinke stijging.

(33)
(34)

19

Grafiek III Vetpercentage van de melk

$ vet 4.60 — 4-50 4.40 4.30 4.20 4.10 4.-3.9O 3.8O 3.7O -3.60

mei juni juli augustus ! september ! oktober

Proefgroep ..Controlegroep

(35)

Verschil in vetgehalte tussen de heide groepen is er tot eind septeniber praktisch niet geweest. In de laatste weken van deze maand en in oktober is het vetgehalte van de melk van de controle-groep iets meer gestegen dan van de proefcontrole-groep. Dit enigszins hogere vetgehalte valt samen met de lagere melkgift in die periode. De afname hij de controlegroep t.o.v. de proefgroep is dus geringer geweest hij het aantal vetgrammen dan hij de melkgift (zie tabel XIII).

Tabel XIII

Overzicht van het percentage vet, de melkgift en het aantal vetgrammen per groep

Perioden 16-31 mei 1-15 juni I6-3O juni 1-15 juli I6-3I juli I-I5 aug. I6-3I aug. I-I5 sept. I6-3O sept. 1-15 okt. 16-25 okt. * Pr. 3.94 3.58 3.84 3.82 3.75 3.75 3.85 4.02 4.12 4.22 4.38 1 vet

C

3.92 3.67 3.79 3.89 3.78 3.72 3.82 4.04 4.18 4.37 4.56 Kg melk Pr. 23.4 22.7 21.6 21.4 20.5 19.2 I7.7 16.9 16.1 15.9 14.8

C

20.7 20.9 19.4 21.0 19.9 19.1 I8.3 I7.2 15.2 14.5 I3.O Aantal vetgrammen Pr. 922 813 829 817 769 720 681 679 663 671 648

C

811 832 735 817 752 740 699 695 635 633 593

13. GEWICHTEN VAN DE KOEIEN

De dieren werden gedurende de proef regelmatig gewogen. In tabel XIV worden de gemiddelde gewichten per groep vermeld. Bij de

Tabel XIV Wegingen en gewichten 1) >~""-\.. Weeg-"\..datum G-roep "^ -~^^ Proefgroep Controlegroep 3 mrt 597 607 18 apr» 581 592 1 juni 559 581 1 9 juTii 26 juli 572 5 8 5 597 | 5 9 2 1 39 aug. 580 596 6 sept. 580 601 3 okt. 6 1 1 606 iBckt. 617 624 aanvang van de proef (weging 3 maart) was een gering verschil

aan-wezig ten gunste van de controlegroep. Door de overgang van stal naar weide is het gewicht iets gedaald, terwijl in deze periode

'Dit zijn de werkelijke gewichten. Bij de drachtige koeien werden dus geen correcties toegepast.

(36)

21

-tevens het gewicht enigszins beïnvloed werd door het afkalven van

enkele dieren. De eindgewichten op 3 en 18 oktober tonen echter

voldoende aan, dat de bijvoedering geen invloed heeft gehad op

het lichaamsgewicht van de dieren. Verder laten deze gewichten

zien, dat de koeien in een uitermate gunstige conditie verkeerden.

14. INVLOED VAN DE BIJVOEDERING- OP JE KWALITEIT VAN DE MELK

Om een inzicht omtrent eventuele veranderingen in de

samen-stelling van het meIkvet en in de mogelijkheden van besmetting

van de melk met boterzuurbacteriè'n te verkrijgen, veroorzaakt

door de bijvoedering, werden de aardappelvezels en de melk

regel-matig onderzocht. Dit onderzoek had plaats in het laboratorium

van de Bond van Coöp. Zuivelfabrieken in Priesland te Leeuwarden,

in samenwerking met de Cob'p. Zuivelfabriek te Olterterp, waar de

melk aan geleverd werd.

De melk werd onderzocht op boterzuurbacteriè'n en tevens is

de refractie van het melkvet bepaald. De monsters aardappelvezels

werden onderzocht op boterzuurbacteriè'n en verder werd de pH

bepaald. Van het onderzoek van de melk worden in tabel XV de

resultaten vermeld.

Tabel XV

Invloed van de bijvoedering van aardappelvezels op

de besmetting van de melk met boterzuurbacteriè'n

en op de refractie van het melkvet

Datum

10- 6->55

24- 6-'55

2- 7-'55

9- 7-'55

15- 7-*55

8- 8-«55

16- 8-'55

19- 8-'55

26- 8-'55

6- 9-'55

10- 9-'55

20- 9-'55

23- 9-'55

30- 9-'55

14-10-'55

Gemiddeld

Controle

boterzuurbact.

40

\

40

> 40

20

>40

10

20

5

5

10

20

40

40

20

20

groep

refractie

42.3

42.35

42.35

42.4

42.7

43.65

44.0

43-3

42.9

Proefg:

boterzuurbact.

>40

>40

>40

20

>40

10

5

5

5

5

2

20

20

40

40

roep

refractie

42.6

42.3

42.2

41.3

42.3

43.15

44.15

43.6

42.7

(37)

Bij de boterzuurbacteriegetallen duidt een hoog cijfer een geringe besmetting aan en een laag cijfer een meer of minder

sterke besmetting.

De gegevens van de gevoederde aardappelvezels, wat betreft de pH en de besmetting met boterzuurbacterië'n, zijn verzameld in tabel XVI.

In de meeste gevallen zijn geen boterzuurbacterië'n in de vezels aanwezig. Een hoog getal geeft ten slotte een sterkere besmetting aan dan een laag getal.

Tabel XVI

Gegevens van de gebruikte vezels

Datum 24- 6-'55 13- 7-«55 8- 8-'55 26- 8-'55 10- 9-!55 16- 9-'55 4-10-'55 25-10-'55 pH 3.32 3.32 3.43 3-34 3.30 3.25 3.10 3.40 Boterzuurbacterië'n afwezig afwezig

2

0

afwezig

1

afwezig afwezig Uit tabel XVI blijkt, dat de kwaliteit van de gevoederde vesels in het algemeen goed is geweest, wanneer wordt gelet op de pH en op de aanwezigheid van boterzuurbacteriën.

In enkele monsters werden echter ondanks.de lage pH-waarden boterzuurbacteriën aangetoond, speciaal in het monster van 8 au-gustus. De pH van dit monster was ook hoger dan van de andere

monsters. De besmetting van de melk met boterzuurbacteriën is ook in de monsters van de maand augustus en begin september groter geweest dan in de andere monsters, zoals is aangegeven in tabel XV. In sommige gevallen werd zelfs een sterke besmetting geconsta-teerd ,vooral bij de proefgroep. Ook bij de controlegroep werden in deze periode boterzuurbacteriën in de melk gevonden. Vermoede-lijk zijn deze afkomstig van een- besmetting van de melk via het

bedienend personeel. De invloed van de bijvoedering op de refractie van het melkvet is zeer gering geweest. Gemiddeld werd bij de proef-groep een iets kleinere refractie gevonden. De verschillen tussen de afzonderlijke monsters zijn echter niet van praktische be-tekenis.

Bovenstaande gegevens werden ontleend aan rapport van de Bond van Coöp. Zuivelfabrieken

een laboratorium-in Priesland.

(38)

2 1

-SAMENVATTING

In 1955 werd op de Proefboerderij "Bosma Zathe I" te Selraien een proef genomen om de invloed van de bijvoedering met aardappel-vezels bij melkkoeien in de weide na te gaan. De proef werd

ge-nomen met twee gelijkwaardige groepen van elk 12 koeien, waarvan de ene groep van 12 mei tot 24 oktober werd bijgevoederd en de

andere als controlegroep diende.

Gedurende het weideseizoen werd overwegend rantsoenbeweiding toegepast. De koeien weidden tegelijkertijd op hetzelfde perceel, dat overlangs door een elektrische draad in twee helften was ver-deeld.

Het gras, steeds in voldoende en in vrij jong stadium aan-wezig, is regelmatig bemonsterd. Het eiwitgehalte, hoewel iets lager dan in voorgaande jaren en per perceel nogal uiteenlopend,

is gemiddeld 15*5$ geweest. De ZW was gemiddeld 61.

Eehalve in mei, toen de vezels met enige tegenzin werden op-genomen, is de opname steeds goed geweest, variërend van 1.3 tot

4.0 kg.droge stof per dier per dag. Op een aantal percelen, waar-bij de grasbesparing werd nagegaan, is gebleken, dat door een waar- bij-voedering van gem. 3*1 kg droge stof per dier per dag een gelijke hoeveelheid droge stof in de vorm van gras bespaard werd, wat overeenkomt met 22$ van het totale rantsoen.

Door het bijvoederen werd de eiwit-zetmeelwaardeverhouding gemiddeld gewijzigd van 4.0 in 5«1«

De kosten van de bijvoedering met aardappelvezels waren 20 cent per kg droge stof. Bij afwezigheid van gunstige nevenin-vloeden levert het bijvoederen dan ook geen financieel voordeel op. Globaal kan er op gerekend worden, dat de helft van de

bij-voederingskosten in de vorm van bespaard gras terugontvangen wordt.

Bij deze proef is niet gebleken, dat het bijvoederen een gunstige invloed heeft gehad op de gezondheidstoestand, de con-ditie of het gewicht van de dieren.

De melkproduktie onderging in het voorjaar en in de zomer

geen verandering. In de herfst werd wel een effect geconstateerd. In deze periode was het vetgehalte iets lager, waardoor de melk-vetproduktie van de proefgroep iets groter was dan die van de controlegroep. Het vetgehalte was in het voorjaar en in de zomer praktisch gelijk.

Besmetting van de melk met boterzuurbacteriën was niet of nauwelijks te constateren, indien het gevoerde produkt in bacterio-logisch opzicht van goede kwaliteit was. Toen vezels van minder

goede kwaliteit gevoerd waren., trad er wel enige besmetting op. De bijvoedering heeft bij deze proef praktisch geen invloed gehad op de refractie van het melkvet.

Resumerend kan men dus zeggen, dat de bijvoedering bij deze proef alleen gedurende de herfst financieel verantwoord is geweest,

S 2665 100 ex.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Er is een breed scala aan effectieve maatregelen beschikbaar om de ammoniakemissie te reduceren, waarvan een groot deel door ondernemers in het veenweidegebied nog niet is

Met uitzondering dus van Purple Flag, en Strong Gold als deze cultivar niet met Ca bemest wordt, ligt de kiepgevoelige fase tussen de eerste 30% en de laatste 35% van de trekduur.

Alle kistjes zijn gemerkt door een nummer, dat aangeeft van welke tuin­ der de tomaten afkomstig zijn* Na controle worden de kistjes voor­ zien van een dekvel.. Het dekvel geeft

die kranse wat deur die sandsteen van Sone 5 gevorm word, is mak1ik. karteerbaar en verteenwoordig In verandering

dat in genoemd jaar in de vloeistof achterbleef. De cnltnnrproeven met haver in 1921. Na het voorbereidend onderzoek in 1920 kon in 1921 met het eigenlijke vergelijkend onderzoek

In essence, behav- ioral law and economics is defined in opposition to the assumption of the rational actor: ‘it is economics minus the assumption that people are rational maximizers

Avis du Conseil national de l'art infirmier relatif à la prolongation et l’élargissement des dispositions transitoires pour le titre professionnel particulier en gériatrie et la

spinazie wat minder Y/as, Voor de Xortodagselectie op parallel A werd evenals de vorige maal een 6 voor de stand toegekend.. Dit lage cijfer werd gegeven