• No results found

De tweede groep richtlijnen die worden behandeld, zijn richtlijnen die betrekking hebben op verslaglegging. Het gaat om de volgende richtlijnen: SA8000, AA1000AS, ISO 26000 normen en de GRI G3 richtlijn. Alleen de richtlijn die is uitgevaardigd door Social Accountability International, de SA8000 standaard, is een enkelvoudige standaard. De overige richtlijnen bevatten twee of meer pakketten die ondernemingen kunnen toepassen. ISO heeft de 26000 serie nog in ontwikkeling. De reden dat ik deze toch ga bespreken is dat het een al omvattende serie moet worden. De 26000 serie zal de belangrijkste elementen bevatten van de overige ISO richtlijnen op het gebied van MVO. Daarnaast werken meerdere organisaties mee aan de totstandkoming van deze standaard.

De volgorde van richtlijnen die wordt besproken is als volgt:

 ISO 26000 serie  SA 8000

 AA 1000AS  GRI G3

3.3.1 ISO 26000 SERIE

Op dit moment heeft ISO meerdere standaarden die raakvlakken hebben met MVO. Echter geen van de huidige standaarden omvatten een breder scala aan richtlijnen die de lading van MVO dekken. Tot op heden zijn de bekendste richtlijnen van het ISO met betrekking tot MVO, de 9000 serie en de 14000 serie. De eerste heeft betrekking op kwaliteitsmanagement en de tweede op milieumanagement. ISO is nu bezig met de ontwikkeling van een nieuwe serie richtlijnen die een overkoepeling moet worden voor alle andere ISO richtlijnen die een link hebben met MVO. Het doel van deze nieuwe richtlijnen, is het bereiken van overeenstemming over het begrip MVO. Zij steunt op veel erkende overeenkomsten en conventies zoals de eerder behandelde ILO richtlijnen. De richtlijnen zijn momenteel nog volop in ontwikkeling en er zijn slechts enkele concepten uitgebracht. De verwachting is dat deze standaard rond de zomer van 2010 het levenslicht ziet. In tegenstelling tot de overige standaarden die behandeld worden, is dit eigenlijk niet een specifieke verslaggevingsrichtlijn. Het wordt een vrijwillige richtlijn die geen certificering heeft.

Aan de hand van verschillende concepten die inmiddels zijn uitgegeven door de werkgroep van de ISO, kan een grove indeling naar onderwerpen worden gemaakt. De hoofdonderwerpen die in de nieuwe ISO norm aan bod komen zijn (ISO, 2007):

– Bestuurlijke organisatie – Mensenrechten

– Arbeidsomstandigheden – Het milieu

– Eerlijke operationele werkzaamheden – Consumenten kwesties

– Social Development20

34 Ondanks dat de ISO 26000 serie nog volop in ontwikkeling is, neem ik deze toch mee. Het toont dat ondanks de hype er nog veel gedaan moet worden aan MVO, voordat het onderwerp in zijn volle omvang beschreven is. Met de ontwikkeling van de ISO richtlijn wordt een poging gedaan om de vele losse onderdelen die één of enkele facetten van MVO eruit pakken te bundelen tot een samenhangend pakket.

3.3.2 SA8000

Social Accountability 8000 (SA8000) is een vrijwillige standaard, ontwikkeld door Social Accountability International. Deze standaard richt zich specifiek op de rechten van werknemers. De standaard richt zich niet alleen op een organisatie, maar ook de rest van de productieketen valt onder deze standaard. Dat maakt deze standaard bijzonder ten opzichte van de andere standaarden/richtlijnen die hier zijn behandeld. De meeste standaarden benoemen niet of slechts zijdelings de keten waaraan de organisatie verbonden is. SA8000 gaat daarnaast in op de management systemen van ondernemingen. Deze standaard heeft deze slechts betrekking op sociaal-economische rechten die van toepassing zijn op werknemers (Ernst & Young, 2002). Overige milieu- en mensenrechtenvraagstukken worden buiten deze standaard gelaten. De SA8000 standaard vindt zijn basis in de ILO conventies, Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en de VN conventies met betrekking tot de Rechten van het Kind en eliminatie van alle vormen van discriminatie jegens vrouwen. De SA8000 heeft een negental onderwerpen waaraan een onderneming dient te voldoen als zij SA8000 gecertificeerd willen zijn. Deze hebben betrekking op:

– Kinderarbeid – Gedwongen arbeid – Gezondheid en veiligheid

– Vrijheid van vereniging en recht op collectieve onderhandeling – Discriminatie

– Afzien van ‘disciplinary practices’ – Arbeidsuren

– Beloning

– Managementsystemen

Door ook het management systeem op te nemen, zorgt de SA8000 er voor dat er niet alleen aan de oppervlakte actie wordt ondernomen, maar dat het effect ook dieper in de organisatie kruipt.

Wat in het voordeel van de SA8000 standaard spreekt, is dat het zeer dicht tegen de huidige ISO standaarden 9000 en 14000 aanligt. Door de ‘hybride’ vorm van de SA8000 tussen de ISO’s en de ILO conventies is het voor ondernemingen een makkelijke en efficiënte standaard om te implementeren (Miles en Munilla, 2004). Daarnaast is het opnemen van verantwoordelijkheid voor de keten een belangrijke reden geweest om deze standaard op te nemen. De standaard wordt voornamelijk gebruikt door productieondernemingen. Echter, alle ondernemingen hebben relaties met banken, hetzij door de financiering van middelen, hetzij door de bewaarfunctie die banken vervullen. Gilbert en Rasche (2007) noemen SA8000 als meest gebruikte standaard, met de kanttekening dat zij voornamelijk ingaan op de productieondernemingen. Binnen de bancaire sector is de situatie anders. 22 van de 25 banken uit de dataset rapporteren volgens GRI. De relevantie voor banken is dus niet heel groot, maar

35 de SA8000 standaard raakt wel de ketenverantwoordelijkheid die in dit onderzoek een belangrijke functie heeft.

3.3.3 AA 1000AS

AA 1000 assurance standard (AA 1000AS) is onderdeel van een serie van drie documenten. De ‘assurance standard’ is de belangrijkste van de drie. Het doel van de AA 1000AS is om de geloofwaardigheid van maatschappelijke verslagen te vergroten door middel van een ‘assurance standard’. Het is één van de weinige standaarden die zich richt op het verkrijgen van zekerheid. Daarnaast richt AA 1000AS zich op de belanghebbenden van de onderneming (Kamp-Roelands, 2003). Net als de overige richtlijnen is de rol voor de verschillende belanghebbenden groot. De AA 1000AS is ontworpen om andere standaarden zoals de GRI richtlijnen te complementeren en te versterken (Accountability, 2003). Daarmee wijkt deze standaard dus af van de rest. Figuur 1 geeft de opbouw van de standaard weer.

Figuur 3 – Bron: Accountability, AA 1000AS, 2003

De standaard bestaat, zoals uit figuur is af te leiden, uit een drietal principes. Deze principes gaan in op het proces omtrent het verkrijgen van zekerheid. Deze driepoot bestaat uit:

– Materialiteit – Volledigheid – Reactiviteit,

vindt zijn basis in de algemeen geaccepteerde richtlijnen voor zekerheidsstelling uit de financiële, milieu en kwaliteit gerelateerde standaarden (Accountability, 2003). Met deze standaard voor het verkrijgen van zekerheid probeert Accountability, de organisatie achter de AA 1000AS, de geloofwaardigheid van maatschappelijke verslagen te vergroten. Zoals eerder benoemd is dit goed mogelijk in combinatie met andere standaarden. Een nadeel van de AA

36 1000AS is dat er (nog) niet veel gebruik wordt gemaakt van deze standaard. Volgens de website van Accountability zijn er meer dan 150 ondernemingen die voldoen aan de eisen van de AA 1000AS. In vergelijking met GRI en SA8000 is dit weinig. Aangezien dit de enige richtlijn is die alleen op controle is gericht wordt deze opgenomen.

3.3.4 GRI G3

De derde generatie verslaggevingsrichtlijnen van het Global Reporting Initiative (GRI) is de G3. Deze, in 2006, uitgegeven richtlijnen is de meest omvattende richtlijn die op dit moment beschikbaar is. Ook worden de GRI richtlijnen meer en meer gezien als ‘best practice’ (Casey, 2007). Hiermee lijkt de GRI richtijnen dé standaard te worden voor maatschappelijke verslaggeving. Het omvat bijna alle elementen van de hierboven genoemde richtlijnen en gaat een stap verder. De G3 is een algemene set richtlijnen, maar er zijn ook sector specifieke pakketten uitgebracht die er voor zorgen dat de verslaggeving meer op maat van een bepaalde sector kan worden gemaakt. Net als de AA 1000AS kan ook bij de G3 richtlijn externe zekerheid worden verkregen. Hiervoor zijn richtlijnen in de G3 opgenomen om de vergelijkbaarheid en uniformiteit te vergroten.

Het GRI heeft de mogelijkheid om op verschillende niveau’s te voldoen aan de G3. Door deze mogelijkheid te bieden kan een organisatie die nog niet gereed is voor een volledig rapport toch de G3 toepassen. Ook geeft het GRI nog de mogelijkheid om het rapport extern te laten controleren. Dit wordt in het rapport aangegeven als ‘extern geverifieerd’. Hiermee gaat het GRI al verder dan haar gelijken. die slechts één toepassingsniveau hebben. De GRI standaard is inmiddels beland in zijn derde fase. De derde generatie richtlijnen van de GRI is tot stand gekomen met de medewerking van ongeveer 20.000 personen21. Hiermee zijn de GRI richtlijnen breed gedragen. GRI wordt ook door anderen gezien als een van de meest omvattende en richtinggevende richtlijnen (Herremans en Herschovis, 2007, Stiller en Daub, 2007, McElroy et al., 2007). Daarnaast heeft het GRI een samenwerkingsverband met het UNGC. Ook baseert het GRI haar richtlijnen op de gedragscodes die eerder beschreven zijn in dit hoofdstuk en in de andere standaarden. Daarmee is dit geen unieke standaard. Dit bevestigt eerder de autoriteit die verschillende gedragscodes hebben.

De onderdelen van de GRI G3 richtlijnen zijn in meerdere onderdelen op te splitsen. Zo besteedt het eerste deel van de richtlijnen aandacht aan de inhoud, kwaliteit en afbakening van het op te maken rapport. Hierbij gaat het eerste deel in op algemene kwaliteitseisen. G3 stelt de volgende criteria: – Evenwichtigheid – Vergelijkbaarheid – Nauwkeurigheid – Tijdigheid – Duidelijkheid – Betrouwbaarheid

Naast kwaliteitseisen worden ook een aantal eisen gesteld aan de inhoud van het rapport. Deze omvatten:

21 Afkomstig van www.globalreporting.org

37 – Materialiteit

– Betrokkenheid van belanghebbenden – Duurzaamheidscontext

– Volledigheid

In het tweede deel van de G3 richtlijnen gaat het GRI dieper in op de onderwerpen die terug dienen te komen in het verslag. Een splitsing naar strategie en profiel, managementbenadering en prestatie-indicatoren wordt gemaakt. In het onderdeel over strategie en profiel dient een algemeen beeld van de organisatie naar voren te komen. In de managementbenadering geeft een onderneming aan hoe zij met verschillende onderwerpen omgaat en hier kunnen enkele voorbeelden van worden gegeven. De prestatie-indicatoren geven aan welke onderwerpen dienen te worden opgenomen in het rapport met betrekking tot economische, milieu en sociale aspecten. De hoofdindeling die door het GRI gebruikt wordt voor de G3 richtlijnen wordt ook toegepast in het onderzoeksmodel dat voor dit onderzoek is opgesteld. Deze indeling luidt als volgt:

– Economische aspecten – Milieu aspecten – Sociale Aspecten

 Arbeidsomstandigheden en volwaardig werk  Mensenrechten

 Maatschappij

– Productverantwoordelijkheid

Zelf heb ik de subonderdelen arbeidsomstandigheden en mensenrechten gecombineerd in één onderdeel. Daarmee is het model dat later in dit onderzoek terugkomt gebaseerd op de G3 richtlijnen van het GRI.

3.4 Conclusie

In dit hoofdstuk zijn een aantal richtlijnen onderkend die betrekking hebben op MVO en maatschappelijke verslaggeving. Een aantal hiervan is sectorspecifiek, namelijk de ‘Equator principles’ en de ‘Wolfsberg principles’. De overige standaarden zijn generieke richtlijnen. Het belangrijkste commentaar op alle richtlijnen is, dat deze geen volledig beeld geven en niet sector specifiek zijn. Het GRI heeft als reactie hierop sector specifieke documenten uitgevaardigd, zodat de richtlijnen meer kunnen worden toegespitst op de verschillende sectoren. De richtlijnen van Accountability worden ook gezien als een aanvulling op andere richtlijnen, zoals die van het GRI. Hiermee is de AA 1000AS geen substituut, maar een aanvulling. De generieke gedragsrichtlijnen zijn zo opgebouwd dat deze ook de meest fundamentele rechten en conventies omvatten die van toepassing zijn op personen. De UNGC is hier een uitstekend voorbeeld van. De UNGC richtlijnen zijn direct op toepassing van ondernemingen, daar waar de OESO richtlijnen zijn bedoeld voor de OESO landen. Hierbij moet opgemerkt worden dat ook een aantal niet-OESO landen deze richtlijnen hebben ondertekend en hier ook aan dienen te voldoen. In het volgende hoofdstuk komen hoofdstuk 2 en 3 samen in het onderzoeksmodel. In het volgende hoofdstuk wordt het onderzoek neergezet. De richtlijnen, en specifiek de G3 richtlijnen, vormen de basis vormen van het onderzoeksmodel. De overige standaarden komen hierin terug als onderliggende stukken. Met

38 deze richtlijnen is een overzicht gegeven van de belangrijkste richtlijnen voor de grootste banken.

39

H4. Onderzoeksontwerp

4.1 Onderzoeksmethodiek

4.1.1 Dataverzameling

Voor een goed uitgevoerd onderzoek is een relevante dataset vereist. Deze dient zodanig te zijn samengesteld dat de uitkomsten een antwoord kunnen geven op de onderzoeksvragen en de hoofdvraag. In dit onderdeel wordt ingegaan op de methode van dataverzameling en de geraadpleegde databronnen.

Voor dataverzameling onderscheiden Baarda en de Goede (2001) drie verschillende methoden. Er kan gebruik worden gemaakt van bestaande informatie, het afnemen van interviews en verkrijgen van data via observatie. Voor dit onderzoek maak ik uitsluitend gebruik van bestaande databronnen. Een aantal voordelen die Baarda en de Goede hier noemen zijn de lage kosten en het niet afhankelijk van andere personen zijn.

De dataset bestaat uit verschillende elementen die worden verkregen uit de verschillende maatschappelijke verslagen. Deze directe verkrijging van data zorgt er voor dat hetgeen verkregen objectief en betrouwbaar is. Binnen dit onderzoek wordt de verhouding tussen Good Citzenship (GC) en Ketenverantwoordelijkheid (CR) emeten. Hiervoor zijn verschillende data nodig. Deze dienen allemaal te worden verkregen uit het maatschappelijke verslag. De websites van de verschillende banken bevatten informatie die relevant kunnen zijn voor dit onderzoek. Er is echter voor gekozen om alleen onderzoek te verrichten naar maatschappelijke verslagen zodat websites buiten de scope van het onderzoek vallen. Ook van de verwijzingen in de maatschappelijke verslagen naar websites wordt niet gebruikt binnen dit onderzoek.

De specifieke elementen van de dataset zijn gebaseerd op een zelf ontwikkeld onderzoeksmodel. Dit model wordt hierna uitvoerig besproken. Voor de verschillende jaargangen is dezelfde informatie vereist. Om een ontwikkeling in beeld te krijgen dienen de verschillende datasets op dezelfde wijze te zijn opgebouwd.

4.1.2 Dataverwerking

Om de data om te vormen tot bruikbare informatie wordt gebruik gemaakt van inhoudsanalyse. Deze methode van analyseren wordt door vele auteurs (oa. Hackston en Milne, 1996; Unerman, 2000; Patten, 2002, Raar, 2002 en 2007; en Gibson en O’Donovan 2007) gebruikt om data van maatschappelijke jaarverslagen om te zetten naar bruikbare informatie. Branco en Rodrigues (2006) zeggen dat deze analyse methode binnen MVO voornamelijk wordt toegepast op maatschappelijke jaarverslagen en op websites. Hiermee ligt de toepassing van analyse voor dit onderzoek in lijn met eerder verschenen werk. Raar (2007) verwoordt inhoudsanalyse als volgt:

“Using content analysis which according to Holsti (1969, p. 127) has a goal to “present a systematic and objective description of the attributes of communication,” and which

40

Krippendorff (1980, p. 21) observes “is a research technique for making replicable and valid inferences from data to their context.”

Inhoudsanalyse wordt gebruikt om teksten of inhoud van een rapport te coderen en te categoriseren. Overigens afhankelijk van de gebruikte criteria (Weber in Hackston en Milne, 1996). In dit onderzoek is gebruik gemaakt van een hoofd- en subindeling van categorieën. De codering waar ik gebruik van maak, gaat verder dan meer eenvoudige varianten van inhoudsanalyse. Bij deze manier van scoren gaat het om het wel of niet aanwezig zijn van informatie. (Branco en Rodrigues, 2006). Raar (2002 en 2007) scoort in zijn onderzoek zeer specifiek en uitgebreid. In deze onderzoeken wordt informatie uitgesplitst in monetair en niet-monetair en kwalitatief en kwantitatief. Dit wordt ook nog in verschillende combinaties toegepast. Voor mijn onderzoek is het niet noodzakelijk om zo diep in te gaan op de data. Daarnaast geeft Raar (2002 en 2007) een omschrijving van de scoringsitems. Er wordt hier een onderscheid gemaakt naar beschrijvend, geldeenheid en numeriek. Deze laatste twee onderdelen heb ik samengevoegd, aangezien monetaire eenheden niet aan de orde zijn voor mij. De indeling die tot stand is gekomen is opgenomen in tabel 1. In de volgende paragraaf wordt de rest van het model behandeld.

4.2

Ond

erzo

eksmodel

Zoals eerder vermeld, is voor dit onderzoek een model ontwikkeld gebaseerd op de G3 richtlijnen van het GRI. Ondanks dat er een tweedeling is naar GC en CR bestaat er slechts één model. Wel wordt er een splitsing gemaakt naar GC en CR. Het onderscheidt dat wordt gemaakt is puur op onderwerp. De indicatoren van beide modellen zijn hetzelfde, echter sommige indicatoren zijn voor een van beide onderdelen niet van toepassing.

De basis van dit model komt overeen met de hoofdonderwerpen van de G3. Ook subonderwerpen die onder de verschillende hoofdonderwerpen vallen, zijn direct ontleend aan de G3 richtlijnen. De enige uitzondering hierop zijn de subonderwerpen die vallen onder ‘Profiel’. De G3 splitst ‘Profiel’ op in een aantal onderdelen. Deze geven gezamenlijk een globaler beeld van de onderneming. Het algemene deel volgens de G3-richtlijnen omvat een breed pakket aan indicatoren waar een onderneming over dient te rapporten. Voor dit onderzoek ben ik alleen geïnteresseerd in de een beperkt aantal zeer algemene factoren van het rapport en de onderneming. Daarom is er een nieuw subonderwerp gecreëerd onder de noemer algemeen. Daarnaast dient volgens het GRI een bestuursverklaring aanwezig te zijn. Deze indicator heb ik omgezet tot onderwerp. Bijna alle geanalyseerde verslagen bevatten een bestuursverklaring. De rapporten waar deze ontbraken, waren de rapporten die onderdeel uitmaakten van een financieel jaarverslag. Ook in de bestuurverklaring is de verwachting dat

0 = niet aanwezig

1 = Beschrijvend of Beleidsvorming voor nabije toekomst

2 = Volledige rapportage, naast beschrijvend of beleidsvorming, ook resultaten, kwalitatief of/en kwantitatief

41 informatie te vinden is met betrekking tot dit onderzoek. Daarom is ook de bestuursverklaring als onderwerp opgenomen. Verder is een subonderdeel dat in de G3 richtlijnen onder ‘Profiel’ valt specifiek van belang: ‘Betrokkenheid’. In dit model is ‘Betrokkenheid’ een hoofdonderwerp geworden. Dit heeft betrekking op de belanghebbenden van de onderneming en vormt de kern van MVO. De subonderwerpen die verder in de G3-richtlijnen onder ‘Profiel’ worden geschaard, komen voor dit model te vervallen. Deze gaan te specifiek in op onderdelen die niet relevant zijn voor dit onderzoek. Het subonderwerp sociale indicatoren van het GRI bestrijkt een dergelijke omvang dat deze door het GRI is gesplitst in drie afzonderlijke indicatoronderwerpen. Van deze drie heb ik er twee gecombineerd tot één indicatoronderwerp. Het aantal indicatoren dat onder dit onderwerp valt is namelijk te beperkt. De basis van het model van dit onderzoek ziet er dan als volgt uit:

Profiel Algemeen

Verklaring van de bestuursvoorzitter

Betrokkenheid Belanghebbenden Managementbenadering en prestatie-indicatoren

Economische prestatie indicatoren

Milieu prestatie indicatoren

Sociale prestatie indicatoren Arbeidsomstandigheden/Mensenrechten Maatschappij Productverantwoordelijkheid

Onder de verschillende subonderwerpen en indicatoronderwerpen vallen scoringsindicatoren. Op deze elementen worden de maatschappelijke jaarverslagen gescoord en gecodeerd. Deze indicatoren omvatten niet in volledigheid het complete maatschappelijke verslag. Mocht dit wel het geval zijn, dan komt het te dicht bij het GRI raamwerk te liggen en zou het doel van dit rapport voorbij schieten. Het is niet de bedoeling om te onderzoeken of de banken voldoen aan de richtlijnen van het GRI.

4.2.1 Profiel

Onder het subonderwerp ‘algemeen’ zijn indicatoren te vinden die niet gescoord worden volgens de codering (zie tabel 1) zoals eerder aangegeven. Deze indicatoren worden ook niet meegenomen in de scores. Het subonderwerp ‘Algemeen’ bestaat uit de volgende indicatoren:

42  Hoogst verantwoordelijke voor MVO – Met deze indicatoren wordt de positionering aangegeven van MVO verslaggeving binnen een organisatie. Deze wordt als essentieel beschouwd als de verantwoordelijkheid ligt bij de hoogste beslissingsbevoegde (CEO of RvB) of wordt MVO beschouwd als een proces naast de huidige processen zoals marketing. Om deze reden heb ik dit opgenomen.

 Apart maatschappelijk verslag – Uit de vele bestuursverklaringen komt naar voren dat MVO zo belangrijk wordt geacht, dat zij hiervoor een apart maatschappelijk verslag