• No results found

Omdat hier ook optisch gezien een stijging is waar te nemen, zal statistisch bewezen moeten worden of deze ook significant is.

Toetsing voor CR vindt op dezelfde wijze plaats als GC. Omdat de bron van de dataverwerving gelijk is, voldoet ook CR niet aan vereisten voor parametrisch toetsen. Daarom is ook hier de Mann-Whitney toets van toepassing. In tabel 5 zijn de resultaten weergegeven.

Tabel 5

Met een p-waarde van 0,756 voor het verschil tussen 2006 en 2005 kan worden geconcludeerd dat er geen significante veranderingen optreden. De veronderstelling dat de jaargangen 2006 en 2005 gelijk aan elkaar zijn blijft gehandhaafd. Voor de relatie 2005 en 2004 gaat hetzelfde op, zij het minder strikt. Toch is ook hier geen significant verschil zichtbaar. Ook bij de Kruskall-Wallis toets voor verband tussen de drie jaren is er geen resultaat. Met een dit resultaat (p=0,356) wordt zelfs op een significantieniveau van 10% de H0 niet verworpen. Door de scores in tabel 3 kan H2 toch worden bevestigd, zij het slechts zonder statistische ondersteuning.

5.2.3 Verhouding tussen GC en CR

De combinatie van de twee eerder genoemde onderdelen van het onderzoeksmodel. De bijbehorende hypothese (H3) stelt dat er een positieve ontwikkeling is in de verhouding tussen GC en CR. Dit betekent dat er meer relatief meer over GC wordt verantwoord dan over CR. De scores van de twee onderdelen kunnen worden gecombineerd tot één verhoudingscijfer. Dit verhoudingscijfer met GC in de teller en CR in de noemer, geeft de verhouding weer tussen de relatieve hoeveelheid informatie betreffende GC en CR. Bij één is er sprake van een balans. Groter dan één geeft aan dat een bank meer over GC rapporteert en kleiner dan één het omgekeerde.

Van alle banken gedurende de drie onderzochte jaren zijn er slechts vier waarnemingen waarbij de verhouding kleiner dan één is. Dit is een zeer beperkt aantal. Hiermee lijkt bij voorbaat de conclusie gerechtvaardigd dat de informatie in maatschappelijke verslagen vooral uitslaat richting GC. 2005 0,424 2004 0,379 Tabel 4

Mann-Whitney U voor CR Tweezijdig 2006-2005 Z = -0,311 p = 0,756

55 Van de banken die een verhouding kleiner dan één tonen, behoren twee resultaten tot één bank, namelijk de Bank of America. Hierbij dient wel te worden opgemerkt dat de scores van de Bank of America bij deze twee scores dermate (in 2005 een score van 24% GC en in 2004 een score van 18% GC) laag zijn, dat de verhoudingen geen grote betekenis hebben. De andere twee banken die een verhouding kleiner dan één laten zien zijn Citi Group en ABN AMRO. Hier liggen de GC scores rond het gemiddelde. Hierdoor blijven er slechts twee scores over met hoge onderliggende scores. Deze resultaten zijn afkomstig uit 2004 (één) en 2005 (drie). Dat 2006 geen enkele verhouding heeft die kleiner is dan één mag opvallend genoemd worden. Aan de andere kant zijn er ook slechts zes waarnemingen waar een verhouding groter dan twee is geconstateerd. Van de zes resultaten kunnen er weer twee aan één bank worden toegeschreven. Het gaat hier om Wells Fargo en wat hier opvalt, is dat de verhoudingen exact gelijk aan elkaar zijn. Bij het onderdeel CR is ook al verwezen naar het feit dat de stijging van Wells Fargo precies 100% is. Dat ook de verhoudingscijfers gelijk zijn, is wel zeer opvallend. Dat er bij de verhoudingen groter dan twee slechts één kan worden toegerekend aan 2004 mag ook opvallend heten. De meeste resultaten met een score hoger dan twee zijn terug te vinden in 2006 (vier).

De vergelijkingen tussen de jaren levert een geeft een overheersend dalend beeld van 2005 t.o.v. 2004, wat inhoudt dat er meer over CR wordt gerapporteerd. Echter 2006 t.o.v. 2005 geeft weer een beeld dat de verhoudingen juist weer stijgen. Hiermee kan worden gezegd dat er juist weer meer wordt gerapporteerd over GC. Met de resultaten van de losse onderdelen GC en CR in het achterhoofd, kan worden gezegd dat er bij beide een stijging valt te constateren, maar dat GC meer stijgt dan CR. De stijging van 2006 t.o.v. 2005 is niet echt overtuigend. In tabel 6 zijn de gemiddelden van de verhouding tussen GC en CR weergegeven

Dat hier geen trend in te ontdekken is, valt ook wel zo te zien. Toch wordt er net als bij de vorige onderdelen nog getest via een Mann-Whitney toets. De resultaten van deze toets worden weergegeven in tabel 7.

Mann-Whitney U voor G/CRC Tweezijdig 2006-2005 Z = -0,815 p = 0,415

2005-2004 Z = -1,322 p = 0,186

Tabel 7

Met een P-waarde van 0,415 kan er geen sprake zijn van enige relatie tussen de jaren 2005 en 2006. Toch is er een toename in de score. Echter de daling in de score van 2004-2005 zorgt ervoor dat deze hypothese (H3) ondanks de toename tussen 2005 en 2006 volledig wordt verworpen.

De resultaten van de tests tonen aan dat alleen H3 kan wordt verworpen. Uit de toetsen en de scores kan niet worden aangetoond dat er een positieve ontwikkeling zit in de scores van GC en CR. H1 en H2 worden niet verworpen. Door de cijfermatige trend uit de tabel mag worden

Gemiddelde score GC/CR 2006 1,488 2005 1,329 2004 1,395 Tabel 6

56 verwacht dat er een positieve ontwikkeling is in de scores van zowel GC als CR. Hier is echter geen statistische ondersteuning voor gevonden. Hierdoor is de bevestiging van H1 en H2 niet solide.

5.2.4 Landenblokken

Naast de algemene hypotheses die getest zijn, zijn er ook nog de hypotheses met betrekking tot de landen blokken. Behalve algemene verschillen kunnen er ook verschillen worden onderkend naar verschillende regio’s. Zo valt te constateren dat de continentaal Europese banken de hoogste scores behalen. Zowel voor de totaal scores van GC en CR als voor de scores van GC is er sprake van een stijgende trend. Wat opvalt, is dat de score voor CR in 2006 stagneert of zelfs daalt. Hierdoor valt ook te verklaren waarom na een daling in 2005 de verhouding tussen GC en CR weer stijgt in 2006. De gegevens zijn terug te vinden in tabel 8.

Om deze optische resultaten te kunnen bevestigen dient er ook harder bewijs gevonden te worden. Hiervoor worden ook weer statistische toetsen gebruikt. Aangezien nog steeds van dezelfde dataset gebruik wordt gemaakt, zijn de toetsen van non-parametrische aard.

De vierde hypothese stelt dat de continentaal Europese banken de meeste informatie verstrekken in hun maatschappelijke verslagen. Zoals te zien valt in tabel 8 kan deze worden bevestigd. Om de hypothese volledig te kunnen bevestigen, zal deze ook ondersteund moeten worden door de statistische tests. De uitkomsten van de toetsen (tabel 9) tonen dat er voor geen enkele score en voor geen enkel jaar significante verschillen zijn gevonden. Ook over periode van 3 jaar is geen significantie te vinden die deze de hypothese ondersteunt. Daarmee is er slechts licht bewijs voor de deze hypothese.

H5 stelt dat de continentaal Europese banken gemiddeld meer informatie verstrekken over ketenverantwoordelijkheid dan de Angelsaksische banken. Voor de scores van CR gaat hetzelfde op als bij de scores van H4. Nu er optisch bewijs is geleverd voor deze stelling, is het nog wel noodzakelijk om hiervoor harder bewijs te vinden. De uitkomsten van de non-parametrische Mann-Whitney toets geven geen significant verschil. Dat we de resultaten uit de tabel (8) niet kunnen onderbouwen met de resultaten uit de toetsen (tabel 9). Toch zijn de resultaten wel degelijk aanwezig, waardoor we de hypothese niet verwerpen.

De laatste hypothese stelt dat Angelsaksische banken gemiddeld meer rapporteren over GC dan de continentaal Europese banken. Nu kan deze hypothese tweeledig worden uitgelegd. Daarom is deze hypothese ook tweeledig getest. Als eerst is er de mogelijkheid van een hogere score van GC. Echter, uit de tabel blijkt dat Angelsaksische banken geen hogere scores behalen op het gebied van GC. En ook de tests geven hier geen blijk van. Daarmee is het eerste gedeelte van de hypothese verworpen. De andere interpretatie van deze hypothese is,

Totale Score GC CR Gemiddelde Score GC Gemiddelde Score CR Gemiddelde Score Verhouding GCCR 2004 2005 2006 2004 2005 2006 2004 2005 2006 2004 2005 2006 Angelsaksisch 0,403 0,450 0,460 0,464 0,493 0,548 0,341 0,408 0,391 1,362 1,368 1,646 Continentaal Europa 0,472 0,503 0,519 0,543 0,555 0,588 0,401 0,451 0,451 1,415 1,300 1,432

57 dat er sprake is van een hogere verhouding tussen GC en CR27. Bij een stijging van dit cijfer kan worden geconcludeerd dat er relatief meer in maatschappelijke jaarverslagen wordt gezegd over GC. Bij een iets minder strikte interpretatie kan ook worden gesteld dat op het relatieve vlak Angelsaksische banken meer over GC rapporteren dan continentaal Europese banken. Dus dat er een hoger verhoudingscijfer uitrolt voor de Angelsaksische banken. Dit kan deels worden ondersteund door tabel 9. Alleen voor het jaar 2004 is er een lager verhoudingscijfer voor de continentaal Europese banken. In 2005 en 2006 behaalden de Angelsaksische banken gemiddeld een hoger verhoudingscijfer. De testresultaten zijn te vinden in tabel 9. Deze tonen dat er geen statistische verschillen gevonden zijn voor de onderzochte periodes. Deze tonen dat er geen statistische onderbouwing is van H6. Het tweede gedeelte laat zien dat alleen voor 2005-2006 licht bewijs is dat H6 standhoudt. Voor de periode 2004-2005 geldt dat de Angelsaksische landen van een lagere verhouding tussen GC en CR in 2004 naar een hogere verhouding in 2005 gaan. Daarmee kan voor deze periode ook worden gesteld dat H6 licht wordt onderschreven.

Score GC Score CR Verhouding

GC/CR Tweezijdig Tweezijdig Tweezijdig

2006-2005 Z= -0,315 p= 0,781 Z= -0,441 p= 0,688 Z= -0,788 p= 0,439

2005-2004 Z= -1,230 p= 0,238 Z= -1,298 p= 0,194 Z= -0,444 p= 0,664

Tabel 9 Resultaten Mann-Whitney toets

5.3 Discussie

Het doel van de studie was om een beeld te krijgen van de ontwikkeling van maatschappelijke verslaggeving van grote banken. Hiervoor is een tweedeling gebruikt die vooral voor banken van toepassing is. Aan de ene kant is gescoord op informatie die betrekking heeft op de eigen handelingen van een bank, door mij good citizenship (GC) genoemd, en anderzijds worden banken gescoord op de mate waarop zij zich verantwoorden voor hun rol in de keten. De ketenverantwoordelijkheid (CR) is het andere onderdeel waarop gescoord is voor de banken. Daarnaast is er een verhouding berekend voor deze twee factoren. Hieruit blijkt of de balans van rapportage de kant van GC of de kant van CR uit slaat. Er is getoetst op de ontwikkeling van de verschillende scores. Geen van deze scores liet een significant verschil zien. Daarmee kan niet worden aangetoond dat er gemiddeld gezien verandering zit in de mate waarin banken informatie in hun maatschappelijke verslag zetten.

Als we kijken naar de gemiddelde scores die banken halen op GC, zien we dat er toch wel een trend te ontdekken valt. Er wordt elk jaar een lichte, maar geen overtuigende, vooruitgang geboekt door de banken. Daarmee is het resultaat van het onderzoek zeer tweeledig. Ondanks dat er geen hard bewijs voor is gevonden, kan de eerste hypothese niet zonder meer worden bevestigd. Eigenlijk geldt hetzelfde voor de gemiddelde score van de banken van CR. Statistisch is er geen enkel bewijs dat er significante verschillen zijn in de scores, maar als de gemiddelde scores in een tabel worden gezet kan er toch een lichte trend worden ontdekt. Hiermee kan dezelfde conclusie worden getrokken als bij GC. Er is slechts zacht bewijs,

58 waardoor de tweede hypothese niet volmondig worden bevestigd. Ondanks het gebrek aan bewijs wil ik toch stellen dat de uitkomsten van deze resultaten in de lijn liggen van meer algemene onderzoeken verricht door Kolk (o.a. 2004b en 2008) en KPMG (2005).

De derde hypothese is één die bij mijn weten nog niet eerder onderzocht is. Daarmee is er ook geen referentiepunt wat het eenvoudig maakt om hier een uitspraak over te doen. Zoals eerder gesteld is een ideale situatie dat de verhouding tussen GC en CR gelijk is aan één of kleiner is dan één. Nu kan al worden gesteld dat in tegenstelling tot de verbetering in de score van GC en CR er geen trend is te ontdekken in de verhouding. Zowel optisch als statistisch is er geen bewijs voor. Hierdoor wordt wel de H3 hypothese verworpen. Maar het is geen ideale situatie. De verhouding slaat in het minst gunstige geval flink door naar de GC kant met een verhouding van bijna drie delen GC tegenover twee delen CR (score=1,488). Een mogelijke verklaring voor de inconsistentie in de scores (juist een verhoging in 2006), zijn de vernieuwde GRI richtlijnen. Deze G3 richtlijnen zijn vooral gericht op de GC component van dit onderzoek. Meer dan 90% van de onderzochte banken maakt gebruik van GRI richtlijnen. Hierbij is wel een deel dat nog rapporteert volgens GRI 2002. Zij hebben echter al wel rekening hebben gehouden met de nieuwe G3 richtlijnen.

Hiermee is het doel van de studie in zoverre gehaald, dat er geen eenduidige ontwikkeling kan worden aangetoond. Het bewijs hiervoor ontbreekt. Een lichtpuntje aan deze studie is, dat er wel een positieve ontwikkeling waar te nemen is.

Bij de vergelijking tussen de twee machtsblokken werd duidelijk dat continentaal Europese banken een voorsprongetje hebben op de Angelsaksische banken. Ondanks de optische voorsprong bleek hier niets van in de statistische toetsing. Een reden hiervoor kan liggen in het feit dat er wel degelijk een verschil is, maar dat de verschillen toch relatief klein zijn. Aan de andere kant zijn de banken die voor dit onderzoek zijn gebruikt de grootste banken en wereldspelers. De invloeden die worden opgedaan in andere delen van de wereld kunnen van invloed zijn geweest. Voor H5 kan eenzelfde vergelijking worden gemaakt. Ook hier is geen hard bewijs om de hypothese te ondersteunen. Slechts de scores kunnen deze hypothese onderbouwen. Dit komt onder meer overeen met ondermeer Maignan en Ralston (2002). Deze kwamen ook tot de conclusie dat continentaal Europese bedrijven relatief meer bedrijfsspecifieke informatie verstrekken.

Voor de laatste hypothese is er toch een tweeslachtige conclusie. Aan de ene kant wordt deze conclusie verworpen, gezien de scores van GC en de toetsing hiervan. Daarmee wordt een ander resultaat bereikt dan Jose en Lee (2007) concludeerden in hun studie. Echter het gedeelte over de verhoudingscijfers ondersteunen de conclusie van Jose en Lee (2007) voor de jaren 2005 en 2006. Maar ook doordat de cijfers waarschijnlijk te dicht bij elkaar hebben gelegen, is er geen overtuigend bewijs voor. De conclusies van Santema et al. (2005) en Bushman et al. (2004) dat Angelsaksische ondernemingen meer informatie in het algemeen verstrekken dan continentaal Europese ondernemingen, wordt door deze studie geheel verworpen. In het geval van MVO verslaggeving lopen de continentale banken voor op hun Angelsaksische evenknieën. Dit is een andere conclusie dan Maignan en Ralston (2002). Dit lijkt wel meer in lijn te liggen met het onderzoek van Meek et al. (1995) die concludeerden dat continentaal Europese banken meer vrijwillige informatie vrijgeven dan Angelsaksische banken. De verhoudingscijfers laten echter zien dat toch ook het onderzoek van Maignan en Ralston (2002) bevestigd wordt, doordat er relatief meer over GC wordt verantwoord in de rapporten.

59 Aan het eind gekomen van dit rapport zijn de volgende resultaten kort samen te vatten. Eén hypothese wordt volledig verworpen (H3). De hypothesen H1, H2, H4, en H5 worden slechts onder voorwaarden bevestigd. H6 geeft een tweeledig beeld. Aan de ene kant wordt deze compleet verworpen, omdat de gemiddelde GC score van Angelsaksische banken lager is dan die van continentaal Europese banken. Geheel in lijn met alle andere resultaten is hier echter ook geen sluitend bewijs gevonden worden. De andere kant van de hypothese, dat de Angelsaksische banken relatief meer GC informatie vrijgeven kan ten dele worden bevestigd. Dit alleen voor 2005-2006.

60

H6. Conclusie

Dit onderzoek heeft getracht inzicht te verkrijgen in de ontwikkeling van maatschappelijke verslaggeving van banken. Hiervoor is gekozen om uit te gaan van een tweedeling in de inhoud van maatschappelijke verslaggeving. Ondernemingen hebben een tweeledige verantwoordelijkheid. Deze kan worden bezien vanuit de directe organisatie zelf, Good Citizenship genoemd, en een deel waar zij verantwoording afleggen over hun gedrag in de keten waar zij deel van uit maken, de Ketenverantwoordelijkheid. Bij banken kan deze tweedeling ook worden gemaakt. Door hun positie kunnen banken een behoorlijke invloed uitoefenen op de keten(s) waar zij hun diensten aan aanbieden. Voor deze ontwikkeling zijn de bovenstaande onderdelen gebruikt. Doordat er geen onderzoek is geweest naar deze tweedeling, kwam het voornamelijk aan op indirecte aanwijzingen uit andere onderzoeken om verwachtingen te creëren. Aan de hand van algemene MVO verslaggevingsliteratuur (Kolk, 2002 en 2008; KPMG, 2005). Op basis van de ontwikkelingen in de voorgaande jaren werd verwacht dat er ook in de onderzochte jaren een positieve ontwikkeling zat.

Hieronder zijn de belangrijkste bevindingen weergegeven:

 Er zijn positieve trends gevonden in de scores in zowel GC als CR gedurende de jaren 2004 t/m 2006.

 De verhouding in de score tussen GC en CR vertoont geen ontwikkeling. Doordat beide onderdelen ook stijgen, zij het in andere krommen, vertoont de verhouding geen enkele trendvorming of ontwikkeling.

 Er zijn tussen de Angelsaksische banken en de continentaal Europese banken slechts marginale verschillen gevonden in het voordeel van de continentale Europese banken.  Continentaal Europese banken geven over de gehele breedte meer informatie in hun

maatschappelijke jaarverslag dan Angelsaksische banken

 Alleen verhoudingsgewijs leveren Angelsaksische banken relatief meer informatie over GC dan continentaal Europese banken

Zoals eerder is aangegeven zijn dit wel zachte bewijzen en mist de harde ondersteuning hiervan. Echter door dit onderzoek is een nieuw facet toegevoegd aan het palet van MVO onderzoeken met betrekking tot jaarrekeningen.

De resultaten die uit dit onderzoek komen, liggen wat betreft de algemene ontwikkeling in lijn met onderzoeken van Kolk (2002 en 2008) en KPMG (2005). Doordat er geen harde bewijzen zijn voor deze positieve ontwikkeling wordt er toch deels gebroken met deze studies. Hier werden wel duidelijke verschillen gevonden. Mogelijk komt dit door de tijdsperiode waarbinnen dit onderzoek heeft plaatsgevonden. Doordat de aandacht voor MVO min of meer een vaste positie heeft ingenomen in de media is het mogelijk dat de vooruitgang minder hard gaat dan aan het begin van deze eeuw.

Zoals verwacht geven de continentaal Europese banken meer informatie in het maatschappelijke jaarverslag dan de Angelsaksische banken. Echter dit is minder stellig dan