• No results found

Managementbenadering en prestatie-indicatoren Economisch

De commerciële activiteiten van een onderneming zijn de kern van een onderneming. Zo is het ook voor een bank onmogelijk maatschappelijk verantwoord te ondernemen als de reguliere commerciële activiteiten (nog) niet op orde zijn. Het is dan echter niet zo, dat het een vrijbrief is om niet bewust met de omgeving om te gaan. Economische prestaties zijn toch ook één van de factoren van MVO. Het GRI heeft als eerste onderwerp van de management- en prestatie-indicatoren economische factoren genomen. Omdat het voor dit onderzoek slechts één deel van de factoren is en er niet de nadruk op ligt, heb ik er voor gekozen om deze te comprimeren in een tweetal indicatoren die op economisch vlak een redelijk beeld dienen te geven van de organisatie.

1. De eerste indicator geeft een algemeen beeld van het beleid van de organisatie. Hiermee dient een organisatie de economische strategie te verantwoorden. Deze indicator geeft de essentie aan van het onderdeel economische aspecten van de G3 richtlijnen. Deze zijn voor een bank eenvoudige te rapporteren. Hierover is uitgebreid gerapporteerd in het financiële jaarverslag. Aangezien de meeste banken een apart MVO verslag uitbrengen, mag worden verwacht dat zij in het kort uitweiden over de economische prestaties en doelen die zij gesteld hebben.

2. De tweede indicator geeft aan of er vergelijkende cijfers over meerdere jaren beschikbaar zijn. Deze kunnen direct worden gehaald uit het financiële jaarverslag. Daarmee zijn deze cijfers gelijk betrouwbaar, want ze voldoen aan de vereisten voor financiële verslaggeving.

Milieu

Het milieu onderdeel van MVO is één van de twee meest in het oog springende factoren bij het publiek. Dit heeft onder meer te maken met alle aandacht die wordt geschonken aan de opwarming van de aarde. Mede hierom wordt er in de verschillende jaarverslagen veel aandacht besteed aan het milieu en de bijbehorende factoren. Toch is het belangrijk om ook in de vaak vele en uitgebreide informatie die beschikbaar is een goede selectie te maken. Op basis van de twee gezaghebbende gedragsrichtlijnen, namelijk de UNGC en de OECD richtlijnen, en de GRI is een selectie gemaakt. Net als bij de economische indicatoren, komen bij alle andere onderwerpen, indicatoren voor met betrekking tot algemeen beleid voor. Deze laten zien of de organisatie in het maatschappelijke verslag gestelde doelen verantwoordt. Net als bij economische subonderwerp zijn de indicatoren ‘Algemeen beleid’ ten aanzien van milieu en ‘Vergelijkende cijfers over meerdere jaargangen’ betreffende milieuactiviteiten opgenomen.

Er zijn een drietal indicatoren ontwikkeld die betrekking hebben op verschillende milieubelastende factoren:

44 Verbruik van grondstoffen

Uitstoot emissies

Deze houden een rechtstreeks verband met de directe milieubelasting door de organisatie zelf. Het zijn indicatoren die vaak terugkomen in de verschillende maatschappelijke verslagen en de G3 richtlijnen. Hiermee is de directe belasting van het milieu door een organisatie in een overzichtelijk aantal indicatoren opgenomen.

De EP en het sector supplement van het GRI (GRI, 2005) geven aan, dat financiële instellingen op basis van de ketenverantwoordelijkheid en functie binnen de samenleving ook nog een verantwoordelijkheid hebben richting verbonden partijen van de organisatie. Om deze richtlijnen toe te kunnen passen dienen zij de milieurisico’s in te schatten. De kernactiviteiten van banken hebben betrekking op de verstrekking van middelen aan derden. Volgens het supplement van het GRI en de EP dient een bank de principes die zij zelf hanteert, ook op haar keten toe te passen. Daarmee zou een bank dus haar interne milieu beleid moeten toepassen op haar cliënten. Om deze items te bepalen zijn hier de volgende indicatoren voor ontwikkeld:

‘Bepalen milieurisico’s’

‘Toepassing milieubeleid op klanten’ ‘Resultaten milieubeleid op klanten’

Sociaal

De sociale aspecten worden opgedeeld in twee indicatoronderwerpen, waarbij beide uit verschillende indicatoren bestaan:

• Arbeidsomstandigheden/Mensenrechten • Maatschappij

Arbeidsomstandigheden/Mensenrechten

Net als bij de vorige onderwerpen zijn de indicatoren ‘Algemeen beleid’ en ‘Vergelijkende cijfers over meerdere jaargangen’ van toepassing. De bijzonderheid voor Arbeidsomstandigheden/Mensenrechten is, dat er twee indicatoren zijn ten aanzien van algemeen beleid. Één voor arbeidsomstandigheden en één voor mensenrechten. De vergelijkende cijfers hebben betrekking op diversiteit in het personeelsbestand. Daar wordt verder op nader op ingegaan.

De overige indicatoren zijn voor Arbeidsomstandigheden/Mensenrechten zijn:  Intern Personeelsbeleid

De richtlijnen die de ILO heeft opgesteld ten aanzien van arbeid geven een zeer compleet beeld over alles wat met arbeiders te maken heeft. De focus van dit onderdeel ligt echter bij de arbeidsomstandigheden (van werknemers). De indicator ‘Intern Personeelsbeleid’ is specifiek gericht op de werknemers van een bank. Deze indicator beslaat alle factoren die in de GRI G3 richtlijnen vallen onder arbeidsomstandigheden en indicatoren voor volwaardig

45 werk. Aangezien banken vaak personeel nodig heeft dat is geschoold op een bepaald niveau, is het minder relevant om aparte indicatoren op te nemen voor recht op collectiviteit. Vaak behoren banken tot de topwerkgevers in een land.

 Diversiteit in personeelsbestand

Een belangrijk onderdeel dat wel speelt in veel landen is diversiteit binnen het personeelsbestand. Ook binnen de bancaire sector ontkomt men niet aan deze discussie. Deze discussie is ook meer een maatschappelijke discussie dan een sector specifieke discussie. Diversiteit in het personeelsbestand geeft mogelijk een breder draagvlak onder de samenleving (Naff en Kellough, 2003). Hierbij is het noodzakelijk om in alle lagen van de organisatie deze diversiteit door te trekken. Veel banken hebben al diversiteit in het bestuur als doel opgenomen. Hierbij wordt vooral de diversiteit in geslacht benadrukt. Ook verantwoorden veel banken hierover. Van oudsher is er in de VS een strijd van de minderheden om meer gelijkheid te bewerkstelligen. In de jaren ’60 van de vorige eeuw is een strijd geleverd tegen het officieel beëindigen van de apartheid in de VS. Deze nalatenschap is nog steeds niet doorbroken in de VS en sluimert voort (Cable en Mix, 2003). Voor Amerikaanse banken is dit een reden om mogelijk meer aandacht te besteden aan diversiteit dan andere banken. Citi Group brengt jaarlijks een apart diversiteitsrapport uit. In de andere verslagen komt voornamelijk de verhouding man en vrouw in (top)management terug. Om bij dit onderzoek niet te veel in detail te willen treden in dit onderzoek wordt diversiteit in het personeelsbestand als één onderdeel gezien en dus opgenomen als één indicator.

 Expliciet afwijzen van kinderarbeid

Van alle vormen van onbetaalde en gedwongen vormen van arbeid springt kinderarbeid het meest in het oog. Zowel ILO, OESO, UNGC, GRI als SAI (SA 8000) hebben verschillende vormen van gedwongen of onbetaalde arbeid opgenomen in hun richtlijnen. Deze richtlijn richt zich in mindere mate op de bank zelf. De kans dat een bank gebruik maakt van kinderarbeid is te verwaarlozen. Daar staat tegenover dat banken door de intermediaire functie invloed kunnen uitoefenen om ook bij andere ondernemingen de afschaffing van kinderarbeid te bewerkstellen. Dit zelfde geldt voor andere facetten van arbeid zoals gedwongen arbeid. Echter kinderen hebben een grotere impact op zichtbaarheid van ondernemingen. De legitimiteitsvraag weegt dan ook zwaarder bij een affaire waar het gaat om kinderarbeid dan bij gedwongen arbeid of recht op collectieve onderhandeling.

Maatschappij

Het tweede indicatoronderwerp start ook met de indicator ‘Algemeen beleid’. De reden hiervoor is hetzelfde als bij de vergelijkende indicatoren. De tweede indicator heeft ook betrekking op een algemene ontwikkeling. Deze heeft betrekking op ‘Financiële inclusie’, een onderwerp dat minder bekend is bij het grote publiek. Daarmee wordt de kern van een bank geraakt, omdat banken hier direct een verschil kunnen maken in de ontwikkeling van de maatschappij. Zo zijn financiële inclusie en het opstarten van microkrediet faciliteiten activiteiten die worden geschaard onder de indicator ‘Financiële inclusie’. Het aspect financiële inclusie heeft meer betrekking op participatie van personen in het financiële verkeer. Dit facet is door de dalende economie van de laatste jaren meer in het nieuws geweest (OECD, 2008). Hierbij moet worden gedacht aan personen die niet meer in staat zijn een lening aan te trekken. Hierbij heb ik het faciliteren van microkredieten geschaard onder

46 financiële inclusie. In 2006 hebben Muhammed Yunus en de Grameen bank, beiden van Bengalese afkomst, de Nobel prijs voor de vrede gekregen22. Samen hebben zij het microkrediet ontwikkeld. In overeenstemming met de media agendasetting theorie genereert deze prijs zoveel media aandacht, dat bijna elke bank hier melding van maakt in haar maatschappelijke jaarverslag van 2006. Al in 2005 werd hier door een aantal banken aandacht aan besteed in het maatschappelijke jaarverslag. Door hier op in te springen en prominent terug te laten komen in de maatschappelijke jaarverslagen, geeft dit bewijs voor de media agendasetting theorie.

De volgende twee indicatoren hebben voornamelijk gaat voornamelijk in op de GC-kant van de onderneming:

 Ondersteuning goede doelen

 Actieve bijdrage aan de maatschappij

Onderwerpen als liefdadigheid en ontwikkelingshulp zijn veelgehoorde termen. Het onderscheid tussen deze twee indicatoren ligt in ‘een zak geld brengen’ en zelf actief aanwezig zijn bij de ontwikkeling van de samenleving om de banken heen. Deze indicatoren scoren goed in de media en tonen de betrokkenheid van een bank. Naast de kern activiteiten kunnen er ook meer charitatieve doelstellingen zijn die een organisatie nastreeft. Dit heeft te maken met reputatie en positieve publiciteit. In dit model is een splitsing gemaakt naar donatie activiteiten, onder de noemer ondersteuning van goede doelen, en een actieve bijdrage door de medewerkers van de organisatie. Deze tweedeling is gemaakt om een scheiding te creëren tussen de passieve en de actieve vorm van charitatief gedrag. Samen zijn deze indicatoren terug te vinden in de G3 richtlijnen onder het aspect gemeenschap.

Een indicator die binnen maatschappij los staat van alle andere indicatoren is:  Actieve Bijdrage aan (inter)nationale beleidsvorming

Veel banken liëren zich aan organisaties zoals de UNGC en het GRI. Hiermee willen zij hun betrokkenheid tonen ten aanzien van de maatschappelijke ontwikkeling. Vaak is dit in de vorm van adaptatie van de richtlijnen van deze organisatie. Door echter een actieve bijdrage te leveren bij de ontwikkeling van nationale of internationale beleidsvorming concretiseren banken deze betrokkenheid aan MVO. Hierbij is de indicator ontwikkeld, dat de actieve betrokkenheid wil weergeven van banken bij de ontwikkeling van (inter)nationale beleidsvorming. Hiermee kan een bank de intentie van MVO meer gestalte geven.

De laatste indicatoren van dit onderdeel hebben betrekking op o.a. fraude en corruptiezaken. In dit model zijn een vijftal indicatoren opgenomen, omdat er geen goede mogelijkheid was om deze te combineren. Deze zijn:

 Anti-Omkopingsbeleid  Anti-Terrorismebeleid

22 Deze informatie is terug te vinden op http://nobelprize.org/nobel_prizes/peace/laureates/2006/press.html, Tevens wordt hier een nadere verklaring voor de toekenning van de prijs gegeven.

47  Anti-Corruptiebeleid

 Anti-Fraudebeleid  Anti-Witwasbeleid

Het blijkt dat naast de richtlijnen die betrekking hebben op deze indicatoren, er ook een wettelijke verplichting is voor banken om hier maatregelen tegen te nemen. De OESO en GRI noemen ze wel in hun richtlijnen, maar er zit een wettelijke druk achter om hieraan te voldoen. Een aantal banken heeft in het Zwitserse Wolfsberg kasteel een set richtlijnen op gesteld voor de bancaire sector, gericht op corruptie en witwaspraktijken. In Nederland bestaat sinds 1977 sanctiewetgeving met betrekking tot witwassen en fraude. Internationaal gezien zijn er verordeningen van de EU en richtlijnen van de Office of Foreign Assets Control (OFAC). Deze richtlijnen en wetten hebben voornamelijk betrekking op terrorisme- en corruptiebestrijding. Ook voor omkoping geldt een wettelijke verplichting. Deze zijn internationaal opgesteld en door Nederland omgezet door middel van goedkeuringswetten (VNO-NCW, 2001). Hiermee wordt de scheidslijn tussen wat onder de paraplu van MVO valt en wat een wettelijke verplichting is steeds dunner. In het geval van bestrijding van terrorisme, corruptie, fraude, omkoping en witwassen, volgt MVO wetgeving. In andere gevallen zal een wetgever interessante aspecten uit de MVO omgeving vinden om deze tot wettelijke verplichting te vormen. Omdat deze informatie gevoelig ligt en soms ook in behandeling is bij verschillende officiële instanties waardoor er geen informatie vrij mag worden gegeven door een bank.

Het GRI geeft aan dat ondernemingen die voldoen aan de G3 richtlijnen dienen te rapporteren over corruptie. De richtlijnen van de OESO geven daarentegen aan, dat ondernemingen binnen de OESO jurisdictie, zich dienen te houden aan de richtlijnen met betrekking tot omkoperij. Sinds ‘9-11’ hebben de VS sterk ingezet op terrorisme bestrijding. Dit is niet alleen terug te zien op het nieuws, waar bijna dagelijks verslag wordt gedaan van de verrichtingen in Irak en Afghanistan. Daarnaast wordt dit ook veel gerelateerd aan witwassen van geld (FATF, 2003). Ook voor financiële instellingen heeft dit verregaande consequenties gehad (De Milliano en Versteegh, 2007). Doordat veel transacties in dollars plaatsvindt en veel banken afdelingen hebben in de VS of werknemers met een Amerikaanse nationaliteit, dienen deze te voldoen aan Amerikaanse wetgeving (De Milliano en Versteegh, 2007). Op basis van legitimiteit, transparantie en media agendasetting kan worden gesteld, dat banken ook openheid willen geven omwille van deze aspecten. Vanuit het publieke domein, waarvan verwacht mag worden dat de massa niet bekend is met de wettelijke verplichting te voldoen aan deze eisen, dat er toch enige vorm van communicatie plaats vindt betreffende deze onderwerpen.

Productverantwoordelijkheid

Het laatste subonderwerp dat komt uit de G3 richtlijnen is Productverantwoordelijkheid. Doordat de G3 richtlijnen een universele insteek hebben, zijn de meeste indicatoren voor banken ongeschikt. Deze zijn met name gericht op de productie van goederen en niet zozeer de dienstverlening gericht. Zaken zoals etikettering van producten is niet eens van toepassing. Toch is er bij banken ook sprake van productverantwoordelijkheid, alleen op een ander niveau. Dit heeft meer te maken met de wenselijkheid om bepaalde klanten te accepteren of bepaalde projecten. Banken willen mogelijk niet worden geassocieerd worden met dubieuze organisaties en industrieën. Ook hier is weer sprake van een mix tussen MVO en wettelijke verplichting. Veel banken nemen stelling tegen enige relatie met organisaties die betrokken

48 zijn in de wapenindustrie. Bijvoorbeeld, door het verdrag van Ottawa in 1997 (ICBL, website23), zijn de deelnemende landen verplicht af te zien en voorraden van antipersoonslandmijnen te vernietigen. Dit kan worden omgezet in wetgeving die ook burgers en private instellingen treft. In Nederland is dit echter nog niet het geval waardoor private ondernemingen niet kunnen worden veroordeeld als zij hier wel ondersteuning aan geven24. Hierdoor is de scheidslijn tussen wet en vrijwillig acteren erg dun.

De eerste indicator is net als bij de andere onderwerpen ‘Algemeen beleid’ ten aanzien van productverantwoordelijkheid; neemt een organisatie verantwoordelijkheid voor haar producten en diensten die zij aanbiedt?

Verder zijn er twee indicatoren ontwikkeld die meer door indirecte aspecten tot stand zijn gekomen. Dit zijn de indicatoren:

 Ontwikkeling van MVO gerelateerde producten en diensten

 Expliciete benoeming van ongewenste sectoren in de bedrijfsvoering

Doordat een onderneming aangeeft bezig te zijn met MVO en hier verantwoording over aflegt in de vorm van een maatschappelijk verslag, zijn deze organisaties dan ook bezig met het ontwikkelen van producten en diensten gerelateerd aan MVO. Met andere woorden, maken banken de intentie om verantwoord om te gaan met haar omgeving concreet richting consumenten door producten aan te bieden die hier specifiek op gespitst zijn. Daarnaast is, zoals eerder in dit stuk al gezegd, de wenselijkheid om betrokken te zijn in bepaalde sectoren of industrieën, van belang.

Vanwege de eisen ten aanzien van projectacceptatie in de EP wordt de indicator ‘expliciete benoeming van ongewenste sectoren in de bedrijfsvoering’ opgenomen in dit onderzoek. Dit geeft een duidelijk statement af en zorgt voor helderheid bij de gebruiker van het maatschappelijke verslag.

De laatste set indicatoren hebben ook betrekking op een aantal kernactiviteiten van de banken. Indicatoren die gericht zijn op de uitgaande geldstromen van banken, waarbij de eerste twee en de laatste twee indicatoren gekoppeld zijn. Dit zijn de laatste vier indicatoren van dit model:

 Beleid ten aanzien van kredietverstrekking  Beleid ten aanzien van projectfinanciering

Vervolgens zijn een aantal indicatoren ontwikkeld die betrekking hebben op een aantal kernactiviteiten van banken. Er is een onderscheid gemaakt in financiering tussen kredietverstrekking en projectfinanciering op basis van de omvang van de financiering. In gevallen van grote financieringsprojecten die vallen onder het regiem van de EPII, dus projecten en leningen met een waarde groter dan 10 miljoen dollar, vallen deze onder projectfinanciering. Als het betrekking heeft op kleinere financieringen en leningen, dan valt deze onder de kredietverstrekking. Aangezien veel banken niet een specifieke indeling maken

23http://www.icbl.org/treaty/text/english

24 Deze informatie is afkomstig van de website van het ministerie van financiën. Antwoorden op kamervragen over landmijnen, gedateerd op 06-07-2007 met codering FM07-1462

49 volgens een bepaalde omvang kan hier niet een eenduidige grens worden aangegeven. Deze indicatoren worden ondersteund door de EP en de sector specifieke supplementen van het GRI.

 Beleid ten aanzien van beleggingen

 Gebruik maken van stemrecht bij aandeelhoudersvergaderingen

Daarnaast is de andere kernactiviteit, beleggingen, de laatste die dit onderzoek complementeert. Welke richtlijnen hanteert een bank ten aanzien van beleggingen en geven zij in hun maatschappelijke jaarverslag het beleid weer ten aanzien van beleggingen. Deze worden apart behandeld, omdat de beleggingen tweeledig zijn. In eerste instantie heeft de bank een eigen beleggingsportefeuille waar zij verantwoording over kan afleggen en ten tweede heeft zij klanten die een beleggingsportefeuille in beheer hebben bij de bank. Over het beleid van deze activiteiten verwacht ik informatie aan te treffen in de maatschappelijke jaarverslagen.

De laatste indicator heeft betrekking op de beleggingen. Het betreft het gebruik maken van het stemrecht gekoppeld aan de beleggingen bij aandeelhoudersvergaderingen. Ook hier is weer de tweedeling te vinden. Zij kunnen gebruik maken van het stemrecht namens de bank en namens de cliënt. Zo is in Nederland bijvoorbeeld in de code Corporate Governance een ‘best practice’ opgenomen dat institutionele beleggingsinstellingen het stemgedrag openbaar te maken. Hierbij wordt volgens de code opgeroepen open en transparant te zijn over haar stemgedrag25. Zembla heeft onderzoek gedaan naar investeringen in clusterbommen en aanverwante omstreden activiteiten waar banken en andere institutionele beleggingsinstellingen in beleggen en investeren26. Dit heeft voor commotie gezorgd in Nederland. Door de zichtbaarheid van deze activiteiten en de aandacht die er aan is besteed, zal er meer over worden gerapporteerd in de verslagen. Echter, dit is voorgevallen in 2007 waardoor dit geen gevolgen heeft gehad voor de verslagen over 2006. Toch is op basis van de corporate governance code wel de verwachting dat hierover gerapporteerd wordt.

De grens tussen MVO en wetgeving vervaagt. Deze zaken komen dichter bij elkaar te liggen. Ook worden meer zaken die eerst als maatschappelijk gewenst werden ervaren, omgezet tot wetgeving. De wetgever volgt dus de trend volgt van MVO. Andersom rapporteren ondernemingen wettelijke verplichtingen op een manier die lijkt alsof deze slechts betrekking heeft op MVO. Een verklaring hiervoor kan worden gevonden in de media agendasetting theorie en de legitimiteitstheorie. Doordat de maatschappij niet altijd op de hoogte is van wettelijke verplichtingen en doordat een aantal zaken het nieuws halen, kan een organisatie