• No results found

IFRS 7 IN DE BANCAIRE SECTOR

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "IFRS 7 IN DE BANCAIRE SECTOR"

Copied!
76
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

M

ASTER

T

HESIS

IFRS

7

IN DE BANCAIRE

SECTOR

Een empirisch onderzoek naar de informatiekwaliteit van IFRS 7 bij Nederlandse

banken en banken binnen de FTSEurofirst 300 Index

Site Ferwerda

September 2011

Groningen

(2)

2

IFRS 7 IN DE BANCAIRE SECTOR

Een empirisch onderzo ek naar de informatiekwaliteit van IFRS 7 bij Nederlandse banken en banken binnen de FTSEurofirst 300 Index

Auteur Site Ferwerda

Studentnummer 1456202

Email siteferwerda@gmail.com

Opleiding Master Accountancy

Faculteit Faculteit Economie en Bedrijfskunde

Onderwijsinstelling Rijksuniversiteit Groningen

1e begeleider drs. J.L. Bout RA

2e begeleider prof. dr. R.L. ter Hoeven RA

Datum september 2011

(3)

3

INHOUD

HOOFDSTUK 1 INLEIDING 5

§1.1 Algemene inleiding 5

§ 1.2 Aanleiding tot het onderzoek 5

§ 1.3 Probleemstelling 7 1.3.1 Doel- en vraagstelling 7 1.3.2 Randvoorwaarden 7 § 1.4 Conceptueel model 7 § 1.5 Relevantie 11 § 1.6 Leeswijzer 12

HOOFDSTUK 2 FINANCIËLE VERSLAGGEVING 13

§2.1 Inleiding 13

§ 2.2 Financiële instrumenten 13

2.2.1 Reikwijdte 13

2.2.2 Definities 14

2.2.3 Presentatie van financiële instrumenten 15

2.2.4 Opname in de balans 17

2.2.5 Waardering van financiële instrumenten 19

2.2.6 Herclassificaties 23

2.2.7 Impairments 23

§ 2.3 De IASB en de verslaggevingsstandaarden 24

§ 2.4 IFRS 7: ‘Financiële instrumenten: toelichtingen’ 25

2.4.1 Toelichtingen ten aanzien van het belang van financiële instrumenten 25

2.4.2 Toelichtingen ten aanzien van de aard en omvang van uit financiële

instrumenten voortvloeiende risico’s 28

§ 2.5 Financiële risico’s 29

§ 2.6 Onderzoek op het gebied van financiële verslaggeving omtrent financiële

instrumten 30

2.6.1 Onderzoek na het verplicht stellen van IFRS in de EU 30

2.6.2 Value-at-risk 35

§ 2.7 Conclusie 36

HOOFDSTUK 3 KWALITEIT VAN INFORMATIE 37

§ 3.1 Inleiding 37

§ 3.2 Informatiekwaliteit gedefinieerd 37

§ 3.3 Meten van informatiekwaliteit 39

§ 3.4 Conclusie 40

HOOFDSTUK 4 ONDERZOEKSOPZET 41

§ 4.1 Inleiding 41

§ 4.2 Aanpak en opzet van het onderzoek 41

§ 4.3 Dataverzameling en bronnen 42

§ 4.4 Dataverwerking 43

(4)

4

HOOFDSTUK 5 RESULTATEN 45

§ 5.1 Inleiding 45

§ 5.2 Resultaten van de disclosure index 45

5.2.1 Het belang van financiële instrumenten voor de financiële positie en

prestaties van de entiteit 45

5.2.2 Aard en omvang van uit financiële instrumenten voortvloeiende

risico’s 48

§ 5.3 De invloed van het land en de grootte van een onderneming op de

informatiekwaliteit 53

§ 5.4 Informatiekwaliteit van banken 54

§ 5.5 Vergelijking van de resultaten met eerdere onderzoeken 54

§ 5.6 Conclusie 55

HOOFDSTUK 6 CONCLUSIE 56

§ 6.1 Inleiding 56

§ 6.2 Beantwoording deelvragen 56

6.2.1 Wat zijn financiële instrumenten? 56

6.2.2 Wat zijn de kwalitatieve kenmerken van financiële verslaggeving? 56

6.2.3 Wat is informatiekwaliteit en hoe kan het worden gemeten? 57

6.2.4 Hoe is IFRS 7 opgebouwd en wat voegt het toe ten opzichte van

eerdere standaarden? 57

6.2.5 Behalen de grote Europese banken een hogere informatiekwaliteit

dan de grote Nederlandse banken? 58

6.2.6 Wat is de invloed van de grootte van een onderneming van eerdere

standaarden? 58

§ 6.3 Beantwoording van de onderzoeksvraag 58

§ 6.4 Beperkingen en mogelijkheden tot vervolgonderzoek 59

LITERATUUR 61

BIJLAGE I LIJST VAN AFKORTINGEN 63

BIJALGE II BANKEN 64

BIJLAGE III RESULTATEN DISCLOSURE INDEX 65

BIJLAGE IV BALANSTOTAAL BANKEN 73

BIJLAGE V BEGRIPPENLIJST 74

BIJLAGE VI INFORMATIEKWALITEIT BANKEN 75

BIJLAGE VII INFORMATIEKWALITEIT GEZIEN VANUIT HET WETENSCHAPSPERSPECTIEF EN HET

GEBRUIKERSPERSPECTIEF 76

(5)

5

HOOFDSTUK 1

INLEIDING

§ 1.1 Algemene inleiding

De afgelopen jaren hebben financiële instrumenten flink in de belangstelling gestaan. In alle sectoren maken ondernemingen in ruime mate gebruik van financiële instrumenten (www.nivra.nl). Tot de financiële instrumenten behoren alle posten op de balans (debet en credit) waarover een onderneming financiële risico’s loopt. Op deze financiële risico’s wordt later in dit onderzoek ingegaan. Ook op dit moment zijn financiële instrumenten een ‘hot item’. De oorzaak hiervan is de kredietcrisis. De kredietcrisis is de aanduiding voor de crisis op de financiële markten die in de zomer van 2007 ontstond. De aanleiding voor deze kredietcrisis ligt bij de Amerikaanse woning- en hypothekenmarkt. Na de aanslagen van 2001 in de Verenigde Staten (V.S.), dreigde het land in een recessie te raken. Voor de Federal Reserve (de centrale bank van de V.S.) was dit een aanleiding om de rente te verlagen, met als gevolg dat consumenten en ondernemingen relatief goedkoop geld konden lenen (www.nivra.nl). Juist doordat de rente zo laag was, kozen veel consumenten voor een variabele rente bij hun hypotheek. Variabele rente in de V.S. houdt in dat de rente eerst gedurende een klein aantal jaren (twee of vijf jaar) vaststaat, en daarna tegen variabele rente doorloopt. Tegelijkertijd werden deze hypotheken op grote schaal verstrekt aan consumenten op basis van onjuiste gegevens. Voor een deel kwam dit omdat het zogenaamde ‘stated-income’ hypotheken betrof waarbij de consument zonder een bewijs te hoeven overleggen, zijn inkomen kon opgeven op basis waarvan hem een hypotheek werd verstrekt. Halverwege 2006, toen van veel hypotheken de rentevaste periode afliep en de variabele rente inmiddels was gestegen, leidde dit tot de eerste betalingsachterstanden. De woningprijzen waren in de tussenliggende periode ook flink in prijs gestegen, wat ervoor zorgde dat huizen voor veel consumenten onbetaalbaar werden. Consumenten konden hun leningen niet meer betalen en verhuizen naar een goedkopere woning was geen optie omdat het eigen huis niet verkocht werd. Wat volgde was gedwongen verkoop van de woning door de banken. Dit was echter niet een makkelijke klus aangezien diezelfde banken hun leningvoorwaarden behoorlijk verscherpt hadden waardoor nieuwe kopers op zich lieten wachten. (www.rijksoverheid.nl)

Daarnaast verkochten de banken veel van de hypotheken in ‘pakketjes’ direct door aan derden en

combineerden deze met derivaten wat leidde tot nieuwe producten. Derivaten zijn

beleggingsinstrumenten die hun waarde ontlenen aan de waarde van een ander goed, zoals aandelen

en obligaties (www.nivra.nl). Ze worden vaak gebruikt om risico’s te verkleinen of om mee te

speculeren. Al vrij snel werden er twijfels geuit over de waarderingsmodellen van deze derivaten (www.nivra.nl). In veel gevallen wordt de waarde van investeringen namelijk vastgesteld aan de hand van beurskoersen (het zogenaamde ‘marking to market’ model). Een groot deel van de op de financiële markten verhandelde derivaten wordt echter niet op de beurs verhandeld en hier is dus ook geen beurswaarde voor. De waarde van deze derivaten wordt vastgesteld aan de hand van ‘marking to model’ (op basis van een rekenmodel), wat leidde tot twijfels bij banken en beleggers over de waarde van de eerder genoemde producten. Veel beleggers waren niet langer bereid om deze

producten van banken over te nemen. Voor velen was het niet meer duidelijk waar de risico’s van

deze volstrekt ondoorzichtige financiële (krediet)producten lagen. Financiële instellingen, zoals Lehman Brothers en Bear Sterns, kwamen hierdoor in de problemen wat uiteindelijk leidde tot afschrijvingen van honderden miljarden (voorlichtingsbijeenkomst NIVRA, RJ 290).

Het is duidelijk dat financiële instrumenten een grote impact op het vermogen en resultaat van een onderneming kunnen hebben. Bij banken bestaat de balans voor een groot deel uit financiële instrumenten. Voor de gebruiker van jaarverslagen is het daarom dan ook van groot belang dat banken, en andere ondernemingen, informatie over deze financiële instrumenten in hun jaarverslag opnemen. Dit onderzoek is erop gericht om te achterhalen in hoeverre banken de vereiste informatie met betrekking tot financiële instrumenten in hun jaarverslag verstrekken.

(6)

6

§ 1.2 Aanleiding tot het onderzoek

Al voordat er sprake was van een kredietcrisis was de International Accounting Standards Board (IASB) bezig met het invoeren van verslaggevingsstandaarden op het gebied van financiële

instrumenten. Dit gebeurde in de vorm van IFRS 7 ‘Financiële instrumenten: toelichtingen’ 1

. Er was dus blijkbaar al behoefte aan andere regelgeving op het gebied van financiële instrumenten voordat de kredietcrisis op een hoogtepunt was. Deze behoefte was al geruime tijd aanwezig bij de Europese

Commissie 2. Het doel van deze regelgeving is om door middel van het proces van harmonisatie van

jaarverslaggeving meer transparantie te creëren op de Europese kapitaalmarkten en een betere onderlinge vergelijkbaarheid te bereiken van de jaarverslagen van Europese ondernemingen.

Zoals gezegd is IFRS 7 ‘Financiële instrumenten: toelichtingen’ één van de nieuwe

verslaggevingsstandaarden. Uit de naam van de verslaggevingsstandaard kan opgemaakt worden dat deze standaard zich richt op de toelichtingen omtrent financiële instrumenten die in het jaarverslag verschaft moeten worden. De standaard vervangt daarmee de door het IASC (International Accounting Standards Committee), de voorloper van de IASB, uitgegeven IAS (International Accounting Standards) 30 in zijn geheel en IAS 32 gedeeltelijk waardoor er niet langer sprake is van bankspecifieke eisen. Toch heeft dit er voor banken toe geleid dat het jaarverslag aanzienlijk meer informatie over het managen van risico’s en financiële instrumenten dient te bevatten. In deze sector wordt immers veel gebruik gemaakt van financiële instrumenten; financiële instrumenten beslaan zo’n 90% van de totale activa en passiva in de bancaire sector (Bischof, 2009). Wat de regelgever met deze standaard wil bereiken is dat gebruikers van het jaarverslag informatie over het gebruik van financiële instrumenten door een onderneming en het risico dat hiermee gepaard gaat, tot hun beschikking hebben. Volgens de organisatie is dat nodig om een economisch juiste beslissing te kunnen nemen (www.iasb.org).

Men ging er vanuit dat het invoeren van IFRS 7 de transparantie van het risicobeheer ten goede zou komen (Daske en Gebhardt, 2006). Dat dit in de praktijk niet altijd het geval is, blijkt uit reacties van verschillende internationale partijen als de IASB, het Financial Stability Forum, de Europese koepel van beurstoezichthouders CESR en lokale toezichthouders. Ook grote accountantskantoren (Ernst & Young, PwC) hebben de jaarverslagen van 2007, het eerste jaar waarin IFRS 7 verplicht moest worden toegepast, van verschillende grote Europese banken onderzocht op de mate van toepassing van de standaard. Daarbij kwamen ze tot de conclusie dat IFRS 7 zeker bijdraagt aan een verhoogde informatiekwaliteit in jaarverslagen, maar maken daarbij tegelijkertijd de kanttekening dat nog lang niet iedere bank voldoet aan de gestelde eisen. Uit de rapportages komt naar voren dat het lijkt alsof banken gaan voor naleving van de minimumeisen en dat elk op hun eigen manier doen (Ernst & Young, 2008; Hodgeon en Wallace, 2008). Vooral dit laatste, de inconsistentie in het rapporteren over bepaalde items, maakt het voor de gebruiker moeilijk om ondernemingen met elkaar te vergelijken terwijl vergelijkbaarheid juist één van de redenen van het ontstaan van de IFRS-standaarden is. Gebruikers hebben in onzekere tijden als deze behoefte aan uitgebreide en duidelijk toegelichte risicorapportages en een mogelijkheid tot het vergelijken van ondernemingen op risicogebied. Door transparant en duidelijk te zijn in de verslaggeving, iets wat nagestreefd wordt middels het ‘through the eyes of management’-principe, waarbij informatie gepubliceerd wordt die het management intern gebruikt om risico’s te beheersen, kunnen financiële dienstverleners wellicht het vertrouwen terugwinnen.

1

International Financial Reporting Standard 7: verslaggevingsstandaard die betrekking heeft op de toelichtingen omtrent financiële instrumenten in jaarverslagen. Deze standaard is uitgebracht in augustus 2005 en verplicht gesteld voor alle beursgenoteerde Europese ondernemingen voor boekjaren die aanvangen op of na 1 janurari 2007.

2

De Europese Commissie heeft in een verordening vastgelegd dat alle Europese beursgenoteerde ondernemingen per 1 januari 2005 hun jaarverslag in IFRS-vorm moeten presenteren.

(7)

7

Bovenstaande gebeurtenissen vormen de aanleiding tot mijn onderzoek. Hierbij rijst de vraag hoe het op dit moment, enkele jaren na de invoering van IFRS 7, gesteld is met de informatiekwaliteit in jaarverslagen van banken. Middels dit onderzoek probeer ik antwoord te geven op deze vraag.

§ 1.3 Probleemstelling

De probleemstelling van het onderzoek wordt aan de hand van de volgende drie onderdelen besproken: de doelstelling, de vraagstelling en de randvoorwaarden. Deze onderwerpen worden in de volgende subparagrafen behandeld.

1.3.1 Doel- en vraagstelling

Het doel van deze Master thesis is aan de ene kant om op een beknopte en overzichtelijke wijze een duidelijk inzicht te krijgen in de theorie en regelgeving met betrekking tot IFRS 7. Het belangrijkste is echter om vast te stellen hoe het is gesteld met de informatiekwaliteit op het gebied van IFRS 7 van Nederlandse banken ten opzichte van de grote banken in de rest van Europa. Twintig jaarverslagen van 2010, van zowel beursgenoteerde als niet-beursgenoteerde Europese banken, zullen hiertoe als basis dienen. Dit leidt tot de volgende onderzoeksvraag:

‘In hoeverre voldoen de tien grootste Nederlandse banken en tien grootste banken uit de FTSEurofirst 300 Index aan de vereisten van IFRS 7 in het jaarverslag over 2010, en wat zijn eventuele verschillen hierin?’

Om tot een antwoord op deze onderzoeksvraag te komen, zullen er eerst enkele stappen moeten worden doorlopen. De volgende deelvragen zijn geformuleerd om deze stappen te doorlopen en op een gestructureerde manier richting een antwoord op de onderzoeksvraag te werken:

 Wat zijn financiële instrumenten?

 Wat zijn de kwalitatieve kenmerken van financiële verslaggeving?  Wat is informatiekwaliteit en hoe kan het worden gemeten?

 Hoe is IFRS 7 opgebouwd en wat voegt het toe ten opzichte van eerdere standaarden?  Behalen de grote Europese banken een hogere informatiekwaliteit dan de grote Nederlandse

banken?

 Wat is de invloed van de grootte van een onderneming op de informatiekwaliteit?

1.3.2 Randvoorwaarden

De Master thesis dient individueel te worden uitgevoerd. Daarnaast heeft de Master thesis een omvang van twintig ECTS, dit komt overeen met 560 uur. Dit zijn veertien werkweken van veertig uur. Er geldt dat de uiteindelijke Master thesis een openbaar document moet worden dat door de Universiteitsbibliotheek beschikbaar wordt gesteld aan iedere geïnteresseerde. Dit betekent dat er van geheimhouding geen sprake is (tenzij anders beoordeeld door de examencommissie).

§ 1.4 Conceptueel model

In het hieronder getoonde conceptueel model, dat zelf ontwikkeld is aan de hand van literatuur, worden de relaties van de theoretische concepten met het onderzoekselement beschreven. Het laat

(8)

8

zien dat verslaggevingsstandaarden, wettelijke en politieke systemen, de kapitaalstructuur, het eigendom en het belastingsysteem van invloed zijn op de informatiekwaliteit in jaarverslagen. De IFRS zijn slechts één van de variabelen die van invloed zijn op de informatiekwaliteit in jaarverslagen. De overige variabelen zullen per land blijven verschillen dus is het mogelijk dat ook de informatiekwaliteit in jaarverslagen per land zal verschillen na de invoering van IFRS.

Figuur 1.1: conceptueel model – relaties met informatiekwaliteit

De kwaliteit van de informatie in jaarverslagen wordt onder andere bepaald door de verslaggevingsstandaarden (nr. 1 in figuur 1). In het geval de IASB doorgaat met het verbeteren van de kwaliteit van IFRS, dan kan de waarde en betrouwbaarheid ervan toenemen. Al voordat IFRS verplicht werd gesteld, is er onderzoek gedaan naar de marktreactie op het toepassen van de, toen nog toekomstige, standaarden. Uit onderzoek bleek dat de reactie op de aandelenmarkt positief was en deze positieve reactie samenhangt met het aantal nieuwe toevoegingen onder IFRS ten opzichte van de eigen, huidige standaard (Comprix et al., 2003). Volgens de respondenten in het onderzoek verbetert de kwaliteit van informatie in jaarverslagen door het invoeren van IFRS, omdat de IFRS uitgebreider zijn dan de eigen, huidige standaarden en de mogelijkheid tot vergelijken van ondernemingen bieden. Onderzoeken die zijn uitgevoerd na het invoeren van de IFRS komen niet tot een eenduidige conclusie. In zijn onderzoek stelt Van Beest (2008) de vraag of de invoering van IFRS, wat over het algemeen wordt beschouwd als een kwalitatief hoogwaardige standaard, een bijdrage heeft geleverd aan het verbeteren van de informatiekwaliteit in jaarverslagen. Hij gebruikt hierbij de mate van winststuring als maatstaf voor informatiekwaliteit. In het onderzoek neemt hij beursgenoteerde ondernemingen uit Nederland, Engeland en Duitsland mee voor de tijdvakken 2003 tot 2007. Op deze manier is een vergelijking in de tijd mogelijk en kunnen er uitspraken worden gedaan over veranderingen in de informatiekwaliteit in de jaarverslagen. Het onderzoek brengt hem tot de conclusie dat de mate van winststuring binnen ondernemingen in eerder genoemde landen gedurende de jaren is toegenomen, oftewel de informatiekwaliteit in jaarverslagen is afgenomen door het toepassen van IFRS. Tegelijkertijd geeft de auteur aan, als mogelijke verklaring voor de verschillen in informatiekwaliteit, dat naast de verslaggevingsstandaarden ook het wettelijke en/of financiële systeem als verklaring voor winststuring kan worden gezien. Op de invloed van het wettelijke systeem op de informatiekwaliteit in jaarverslagen wordt later in deze paragraaf ingegaan (nr. 3 in figuur 1). Om na te gaan wat de invloed is van het financiële systeem, wordt er een tweedeling gemaakt tussen bank- en marktgeoriënteerde landen. In marktgeoriënteerde landen worden de aandelen over een groot aantal investeerders verdeeld. Bij bankgeoriënteerde landen zijn banken en verzekeringsmaatschappijen de financiers. De invloed van dit financiële systeem wordt

later in deze paragraaf, onder nummer 4 van figuur 1, besproken.

(9)

9

geleid tot hogere informatiekwaliteit in jaarverslagen.

Het onderzoek van Bischof heeft zich specifiek gericht op de toepassing van IFRS 7 in jaarverslagen. Om na te gaan of de informatiekwaliteit op het gebied van IFRS 7 in jaarverslagen is toegenomen, heeft de auteur voor zowel 2006 als 2007 de informatiekwaliteit in jaarverslagen van 171 banken uit 28 verschillende Europese landen gemeten. De informatiekwaliteit is zowel op een kwantitatieve manier gemeten, door het tellen van het aantal pagina’s die de financiële rekeningen van het jaarverslag en de risicorapporten beslaan, als op een kwalitatieve manier, door het analyseren van de inhoud van de jaarverslagen. Bischof komt tot de conclusie dat de informatiekwaliteit in jaarverslagen is toegenomen door het gebruik van IFRS 7. Een analyse van de onderzochte jaarverslagen laat zien dat niet alleen de hoeveelheid informatie die voor een gebruiker van belang is voor het beoordelen van de bank zijn huidige financiële situatie is toegenomen, maar dat deze informatie inhoudelijk ook verbeterd is. De informatie is zinvoller voor de gebruiker, wat suggereert dat de toename in informatiekwaliteit niet alleen samenhangt met een toename in het aantal vereisten. Het onderzoek van Bischof wordt in subparagraaf 2.6.1 uitgebreider besproken.

Chen et al. maken, net als Van Beest, gebruik van een vergelijking in de tijd. Voor beursgenoteerde ondernemingen in vijftien verschillende EU-landen hebben ze de informatiekwaliteit gemeten voor en na de invoering van de IFRS. In hun onderzoek wordt informatiekwaliteit gedefinieerd als de mate waarin jaarrekeninginformatie de onderliggende economische situatie weergeeft. Dit kan niet op een directe manier gemeten worden dus wordt de definitie geoperationaliseerd door het gebruik van vijf indicatoren: ‘earnings smoothing’ (het spreiden van bedrijfsresultaten door de tijd heen), winststuring, de omvang van absolute discretionaire accruals (opbrengsten en kosten die het verschil maken tussen de nettowinst van een onderneming en de kasstroom die voortvloeit uit operationele activiteiten), de kwaliteit van accruals en het tijdig herkennen van verlies. Accruals zijn uitgaven waarvoor de rekening niet aan het eind van de periode is ontvangen (www.nivra.nl). Chen et al. maken gebruik van deze indicatoren omdat deze ook in eerdere studies zijn gebruikt als indicatoren voor informatiekwaliteit. De meerderheid van deze indicatoren is verbeterd na het invoeren van IFRS; er is sprake van minder winststuring, de omvang van absolute discretionaire accruals is kleiner en de accruals kwaliteit is hoger. Maar de resultaten laten ook zien dat ondernemingen zich gedurende de jaren meer bezig houden met ‘earnings smoothing’ en grote verliezen eerder herkennen in de post-IFRS periode. Wat dit onderzoek bijdraagt aan de bestaande literatuur is dat de auteurs laten zien dan de toegenomen informatiekwaliteit in jaarverslagen wel degelijk toe te wijzen is aan IFRS, in plaats van aan veranderingen in managementgedrag, kapitaalmarkten en bedrijfsklimaat zoals door opponenten ook vaak wordt aangedragen.

Wettelijke en politieke systemen zijn direct en indirect van invloed op de informatiekwaliteit. De indirecte invloed (nr. 2 in figuur 1) bestaat uit het feit dat het ‘ontwerpen’ van verslaggevingsstandaarden een politiek proces is, waarbij gebruikers van informatie, zoals de belastingdienst, banken, aandeelhouders en vakbonden een significante invloed hebben. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de bemoeienis van de toenmalig Franse president Chirac. Hij heeft, samen met de Franse banken, er destijds voor gezorgd dat er zogenaamde carve-outs zijn opgenomen bij het invoeren van IAS 39 (Whittington, 2005; Armstrong et al., 2007). Een carve-out is een uitzondering op de bestaande regelgeving. Dit heeft ertoe geleid dat er een verschil is ontstaan tussen de standaard die in Europa door ondernemingen moet worden toegepast en de oorspronkelijke standaard. Momenteel is er nog één van toepassing zijnde carve-out in IAS 39.

Wettelijke en politieke systemen hebben ook direct invloed op de informatiekwaliteit door handhaving van de verslaggevingsstandaarden en mogelijke rechtszaken tegen managers en verantwoordelijken (nr. 3 in figuur 1) (La Porta et al., 1998). De wettelijke systemen zijn erg verschillend binnen de EU. Een logisch gevolg hiervan zou zijn dat de informatiekwaliteit tussen landen ook verschilt. Van Beest geeft aan dat ‘common-law’ (gewoonterecht) landen, zoals Engeland, een sterk wettelijk systeem hebben met een hoge strafgraad en investeerders er een hoge mate van bescherming genieten. In het geval cijfers in de jaarrekening extreem en bewust zijn gestuurd, en externe belanghebbenden

(10)

10

daar de dupe van worden, bestaat er de mogelijkheid tot het geven van hoge straffen. In ‘code-law’ (code recht) landen, zoals Duitsland en Frankrijk, geldt feitelijk het omgekeerde en is er sprake van een naar verhouding zwakkere strafgraad. Van Beest suggereert hiermee dat door de hogere straffen in ‘common-law’ landen, winststuring in jaarverslagen in mindere mate plaatsvindt dan in ‘code-law’ landen, en de informatiekwaliteit in jaarverslagen hoger zou moeten zijn in ‘common-law’ landen op het moment dat alle andere factoren gelijk zijn.

Daarnaast is IFRS, in vergelijking met U.S. GAAP (United States Generally Accepted Accounting Principles), ‘principle-based’, waarmee bedoeld wordt dat accountants bepaalde algemene principes moeten volgen in plaats van gedetailleerde standaarden en deze dienen toe te passen afhankelijk van de specifieke situatie (Ball, 2006). U.S. GAAP is met name een nationale set van standaarden, ontwikkeld in de context van het Amerikaanse bedrijfsleven en de Amerikaanse kapitaalmarkt, waarbij de politiek een belangrijke rol speelt samen met de door de president benoemde Securities and Exchange Commission (SEC). De SEC houdt onder andere toezicht op het goed functioneren van de kapitaalmarkt maar is ook de instantie die de verslaggevingsregels opstelt. IFRS is daarentegen geen nationale set standaarden met een lange historie. Evenmin is er een overkoepelende toezichthouder

die interpretaties van standaarden geeft of amendementen afdwingt.

Wat U.S. GAAP verder van IFRS onderscheidt is de uitgebreidheid van specifieke regels voor de meest uiteenlopende situaties en afwijkingen van algemene regels (Van Helleman, 2006).

Ondernemingen met verschillende financieringsbehoeften hebben verschillende redenen voor financiële verslaggeving (nr. 4 in figuur 1). Hierbij kan er een onderscheid gemaakt worden in marktgeoriënteerde landen en bankgeoriënteerde landen (Van Beest, 2008). In marktgeoriënteerde landen worden de aandelen over een groot aantal investeerders verdeeld. In bankgeoriënteerde landen zijn banken en verzekeringsmaatschappijen de grootste financiers van ondernemingen. In marktgeoriënteerde landen proberen aandeelhouders en crediteuren op verschillende manieren om de informatie asymmetrie, die er heerst tussen het management van een onderneming en de investeerders, te verkleinen (Sun, 2006). Op het moment dat investeerders direct investeren in de aandelenmarkt, vertrouwen ze op de financiële rapportages van de onderneming en op informatie die ze van verschillende andere bronnen krijgen. Sun (2006) beargumenteert dat in een bankgeoriënteerde situatie banken minder openbare financiële informatie verlangen omdat ze de belangrijkste financiers zijn en daardoor vaak direct in contact staan met het management van ondernemingen. Door dit directe contact met het management hebben banken een groot deel van de financiële informatie te allen tijde tot hun beschikking en hoeven ze deze informatie dus niet uit de openbare financiële rapporten te halen. Een voorbeeld van een bankgeoriënteerd land is Japan. In Japan zijn de banken de grootste investeerders en hebben ze nauwe banden met ondernemingen. De behoefte aan extra financiële informatie in jaarverslagen, om informatie asymmetrie te verkleinen, is laag in Japan (Sun, 2006).

Bij punt 5 wordt een onderscheid gemaakt tussen zogenaamde ‘privately held’ en ‘public held companies’. Ball en Shivakumar (2005) en Burgstahler et al. (2006) leggen een link tussen het management van een onderneming en de behoefte aan kwalitatief goede financiële informatie. In het geval van een ‘privately held company’ is er sprake van een situatie waarbij (een aantal) aandeelhouders onderdeel zijn van het management van de onderneming. Op dat moment is de behoefte aan kwalitatief goede informatie in openbare financiële verslagen minder groot dan bij ‘public held companies’. Aandeelhouders behoren immers zelf tot het management en kunnen dus zelf direct over de benodigde informatie beschikken. In het geval van een ‘public held company’ behoren de aandelen vaak toe aan (veel) externe investeerders die geen onderdeel van het management van de onderneming zijn. De belangrijkste bron van informatie over de prestaties van de onderneming is vaak het jaarverslag. De investeerders hebben dus alle belang bij kwalitatief goede financiële informatie in openbare financiële rapporten.

(11)

11

Het laatste aspect dat van directe invloed is op de informatiekwaliteit is het belastingsysteem (nr. 6 in figuur 1). De link tussen informatiekwaliteit en het belastingsysteem wordt duidelijk uit onderzoek door Burgstahler et al. (2006). Burgstahler et al. maken net als Van Beest gebruik van winststuring als maatstaf voor de informatiekwaliteit in jaarverslagen. Uit hun onderzoek blijkt dat een hoger belastingtarief zorgt voor meer winststuring wat op lagere informatiekwaliteit duidt.

Het wettelijke en politieke systeem zijn tot slot ook via een indirecte weg van invloed op de informatiekwaliteit (nr. 7 in figuur 1). De belastingtarieven in Nederland komen tot stand via een politiek proces tussen het Ministerie van Financiën en de Belastingdienst. Daarnaast speelt ook de mate van corruptie in een land een directe rol bij de effectiviteit van het belastingproces. Op deze manier wordt de informatiekwaliteit in jaarverslagen indirect beïnvloed door het wettelijke en politieke systeem van een land.

In deze Master thesis zal ik mij vooral richten op de relatie genoemd in punt 1.

§ 1.5 Relevantie

Door recente schandalen en faillissementen van financiële ondernemingen wordt de financiële sector al enige tijd nauwlettend in de gaten gehouden. Met name het nieuws rondom banken wordt met zeer veel interesse bekeken. Investeerders en andere belanghebbenden willen in deze onzekere tijd meer inzicht hebben in de prestaties van ondernemingen en de risico’s die ze lopen. Wat dat betreft is het moment van invoeren van de IFRS een juist moment geweest voor de belanghebbenden. De invoering van de IFRS zou namelijk moeten leiden tot harmonisatie van jaarverslaggeving en meer inzicht moeten verschaffen in de werkelijke risico’s waaraan ondernemingen zijn blootgesteld gedurende het boekjaar. Uit onderzoek dat is gedaan in de eerste drie jaren na invoering van de IFRS is gebleken dat lang niet alle ondernemingen de IFRS naleven. Dit geldt ook voor IFRS 7 ‘Financiële

instrumenten: toelichtingen’. Deze standaard is van grote invloed op banken. Uit onderzoek van

enkele grote accountantskantoren (Ernst & Young, 2008; PwC, 2008) dat is gedaan in het jaar na invoering van IFRS 7, bleek dat er nog geen sprake was van harmonisatie van jaarverslagen en de informatiekwaliteit in jaarverslagen op vele punten nog te wensen overliet. Nu, enige jaren later, is het zinvol om na te gaan wat de huidige stand van zaken is op dit gebied. De banken hebben enige tijd gehad om te ‘wennen’ aan de standaard en vergelijkingsmateriaal is aanwezig in de vorm van verschillende (wetenschappelijke) onderzoeken.

Dit onderzoek geeft inzicht in hoeverre banken voldoen aan IFRS 7 en wat mogelijke verbeterpunten op dit gebied zijn. De kwaliteit van de verschafte informatie in de jaarverslagen vormt de basis van dit onderzoek.

Voor investeerders en andere belanghebbenden zijn jaarverslagen een belangrijke bron van informatie. Banken bezitten weinig fysieke en tastbare activa en investeerders kunnen de prestaties van de bank en de kwaliteit van hun activa vrijwel alleen baseren op de cijfers in het jaarverslag. Zo geeft een winstcijfer op zich niet veel informatie (Huang, 2006). Het kan een onjuiste afspiegeling van de prestaties zijn doordat een bank veel risico’s neemt. Op het moment dat ook het risicoprofiel beschikbaar is, levert dit de belanghebbenden meer informatie op. Zo is ook het verschaffen van netto

bedragen minder informatief dan te laten zien hoe dat netto bedrag is opgebouwd, omdat de meeste

informatie in de details zit. Deze details zijn van belang voor gebruikers van het jaarverslag aangezien deze gebruikers op basis hiervan goed onderbouwde beslissingen moeten kunnen nemen (Huang, 2006). Transparantie en openheid, factoren die in hoofdstuk 3 worden gedefinieerd en die bepalend zijn voor de informatiekwaliteit in jaarverslagen, zijn volgens Hoggarth et al. (2003) belangrijke

factoren in de stabiliteit van banken. Banken die veel informatie moeten verstrekken over risico’s

(12)

12

boekjaar, juist doordat deze risico’s openbaar gemaakt moeten worden. Hoggarth et al. komen tot de conclusie dat een uitgebreidere toelichting in jaarverslagen de kans op een kredietcrisis minder groot maakt.

Bovenstaande punten laten zien dat het voor banken van belang is om het niveau van informatiekwaliteit hoog te houden omdat kwaliteit van informatie een zeer belangrijke rol speelt in jaarverslagen en in keuzes van belanghebbenden. Investeerders en ondernemingen nemen vaak beslissingen op basis van de informatie in jaarverslagen. Middels dit onderzoek kan inzicht worden verkregen in de kwaliteit hiervan. Daarnaast levert het onderzoek gedetailleerde informatie op over de mate van toepassing van IFRS 7 door de banken. Dit is mogelijk doordat ondernemingen beoordeeld worden op alle vereisten in IFRS 7. In eerdere onderzoeken is dit niet gedaan, maar is ervoor gekozen om een selectie van vereisten te maken. Dit levert niet alleen subjectiviteit op maar geeft tegelijkertijd ook minder inzicht in de informatiekwaliteit van het jaarverslag. In dit onderzoek wordt dat dus ondervangen door alle aspecten van IFRS 7 mee te nemen. De mate van detail ligt hiermee hoger dan andere onderzoeken.

De opgestelde disclosure index zorgt voor een unieke situatie doordat het mogelijk is om andere sectoren, jaargangen en landen met elkaar te vergelijken. Hiermee kan toezicht worden gehouden op de ontwikkeling van informatiekwaliteit in jaarverslagen. Voor alle Europese banken in het onderzoek kunnen de resultaten nuttig zijn. Ook kan de disclosure index simpel toegepast worden door andere banken (zowel grote banken als middelgrote en kleine banken) en kunnen de resultaten als benchmark dienen. Mochten er wederom toevoegingen of aanpassingen zijn in IFRS 7, dan kan de disclosure index hierop worden aangepast.

§ 1.6 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 zal dieper ingaan op de financiële verslaggeving. In het eerste gedeelte worden enkele definities besproken van belangrijke begrippen in de financiële verslaggeving. Vervolgens wordt een beschrijving gegeven van de wet- en regelgeving die van belang is voor verslaggeving omtrent financiële instrumenten. Verder worden resultaten besproken van eerder onderzoek gericht op de financiële verslaggeving. Hoofdstuk 3 richt zich op informatiekwaliteit; wat is het en hoe kan het meetbaar worden gemaakt. In het daaropvolgende hoofdstuk, hoofdstuk 4, wordt de opgedane theoretische kennis verwerkt in de onderzoeksopzet. Hierin wordt duidelijk welke methode gebruikt wordt voor het meten van informatiekwaliteit en hoe de data verzameld en verwerkt wordt. Vervolgens worden in hoofdstuk 5 de resultaten van het empirische onderzoek gepresenteerd. Er wordt afgesloten met hoofdstuk 6. Hierin komen de conclusies die op basis van de resultaten kunnen worden getrokken naar voren. Ook wordt hier de mogelijkheid voor vervolgonderzoek en de beperkingen van het onderzoek besproken.

(13)

13

HOOFDSTUK 2

FINANCIËLE VERSLAGGEVING § 2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op het begrip financiële instrumenten en de financiële verslaggeving hieromtrent. De standaarden die hierbij aan bod komen zijn de standaarden IAS 32 (‘Financiële instrumenten: presentatie’), IAS 39 (‘Financiële instrumenten: opname en waardering’) en IFRS 7 (‘Financiële instrumenten: toelichtingen’). Paragraaf 2.2 behandelt financiële instrumenten: hierbij komen de reikwijdte van de van toepassing zijnde standaard, definities, de presentatie van financiële instrumenten, de opname in de balans, de waardering van financiële instrumenten, herclassificaties en impairments aan bod. De daaropvolgende paragraaf gaat in op de IASB en de verslaggevingsstandaarden. Paragraaf 2.4 gaat specifiek in op de toelichtingen omtrent financiële instrumenten. In paragraaf 2.5 wordt ingegaan op de financiële risico’s die worden geïdentificeerd in IFRS 7. Onderzoek dat tot nu toe gedaan is op het gebied van financiële verslaggeving wordt behandeld in paragraaf 2.6. Het hoofdstuk wordt met een conclusie afgesloten in paragraaf 2.7.

§ 2.2 Financiële instrumenten

Deze paragraaf is opgebouwd uit zeven delen: de eerste subparagraaf geeft de reikwijdte van de van toepassing zijnde standaard, de subparagraaf die volgt behandelt enkele definities, de derde subparagraaf gaat in op de presentatie van financiële instrumenten. De twee daaropvolgende subparagrafen behandelen de opname in de balans en de waardering van financiële instrumenten. De resterende twee subparagrafen gaan in op herclassificaties en impairments. De informatie in deze subparagrafen is van belang om een juist inzicht te krijgen in het begrip financiële instrumenten. Het helpt te begrijpen op welke manier financiële instrumenten in de balans worden opgenomen, hoe ze gepresenteerd worden en waarom dat op die manier gedaan wordt.

2.2.1 Reikwijdte

De standaard IFRS 7 heeft betrekking op datgene dat voldoet aan de definitie van een financieel instrument, behalve op de volgende posten (IFRS 7.3):

a belangen in dochterondernemingen, geassocieerde deelnemingen of joint ventures die

worden verwerkt overeenkomstig IAS 27 ‘Geconsolideerde jaarrekening en enkelvoudige

jaarrekening’, IAS 28 ‘Investeringen in geassocieerde deelnemingen’ of IAS 31 ‘Belangen in joint ventures’;

b rechten en verplichtingen van werkgevers die ontstaan uit beloningsregelingen voor het

personeel, waarop IAS 19 ‘Personeelsbeloningen’ van toepassing is;

c verzekeringscontracten zoals gedefinieerd in IFRS 4 ‘Verzekeringscontracten’;

d financiële instrumenten, contracten en verplichtingen uit hoofde van op aandelen gebaseerde

betalingstransacties waarop IFRS 2 ‘Op aandelen gebaseerde betalingen’ van toepassing is, met uitzondering van contracten die binnen het toepassingsgebied vallen van paragraaf 5 – 7 van IAS 39;

e instrumenten die geclassificeerd moeten worden als eigenvermogensinstrument in

overeenstemming met paragraaf 16A en 16B of paragraaf 16C en 16D van IAS 32. Hiermee is de reikwijdte van IFRS 7 vrijwel gelijk aan die van IAS 32 en IAS 39. Zo vallen verder bijvoorbeeld leases, voor zover het niet gaat over het al dan niet opnemen van financiële instrumenten op de balans en de bijzondere waardevermindering, buiten de reikwijdte van IAS 39. In

leasecontracten besloten derivaten vallen wel onder IAS 39. Tot slot kan worden gezegd dat IFRS 7 enigszins ruimer is omdat de standaard ook toegepast dient te worden op financiële instrumenten die

(14)

14

niet in de balans zijn opgenomen (IFRS 7.4). Een voorbeeld dat hierbij van toepassing is zijn sommige ‘loan commitments’. Een ‘loan commitment’ is een afspraak om in de toekomst een bepaald

geldbedrag aan een partij te lenen. Alhoewel een ‘loan commitment’ buiten de reikwijdte van IAS 39 valt, is IFRS 7 er wel op van toepassing.

2.2.2 Definities

In deze paragraaf worden een aantal definities besproken die van belang zijn voor het correct toepassen van de standaarden IAS 32, IAS 39 en IFRS 7. In IAS 32 geeft de IASB de volgende definitie van een financieel instrument:

‘Een financieel instrument is een overeenkomst die leidt tot zowel een financieel actief bij één entiteit als een financiële verplichting of eigenvermogensinstrument bij een andere entiteit’ (IAS 32.11)

Hierin komen drie begrippen naar voren:

Een financieel actief is elk actief dat bestaat uit liquide middelen, een overeengekomen recht om liquide middelen of een ander financieel actief van een andere partij te ontvangen (bijvoorbeeld obligaties of handelsvorderingen), een overeengekomen recht om financiële instrumenten met een

andere partij te ruilen onder voorwaarden die potentieel voordelig zijn, of een

eigenvermogeninstrument in een andere partij (IAS 32.11). Volgens IAS 32.11 is een

eigenvermogeninstrument elke overeenkomst die het overblijvend recht omvat op een aandeel in de activa van een partij, na aftrek van alle verplichtingen. Een gewoon aandeel is een voorbeeld van een eigenvermogensinstrument. Daarnaast zijn er nog de financiële verplichtingen, zoals bijvoorbeeld crediteuren. In IAS 32.11 wordt een financiële verplichting omschreven als elke overeengekomen verplichting om liquide middelen of een ander financieel actief aan een andere partij over te dragen, of financiële instrumenten te ruilen met een andere partij onder voorwaarden die potentieel nadelig zijn. Financiële instrumenten bestaan zowel uit primaire instrumenten als uit secundaire (of afgeleide) instrumenten, ook wel derivaten genoemd. Tot de primaire financiële instrumenten behoren bijvoorbeeld kas en bankgelden, debiteuren en crediteuren en langlopende leningen. De definitie in IAS 39.9 stelt dat een derivaat een financieel instrument is met de volgende kenmerken:

 de waarde is gebaseerd op een onderliggende waarde of prijs (zoals bijvoorbeeld een rentestand) of index (bijvoorbeeld een aandelenkoersindex);

 er is nauwelijks of geen investering nodig voor het aanschaffen van een derivaat; en  het instrument wordt op een toekomstige datum afgewikkeld.

Onder afgeleide financiële instrumenten (derivaten) vallen valutacontracten, rentefutures, valuta- en renteswaps, valuta- en renteopties, swaptions en andere financiële instrumenten die hun waarde in hoofdzaak ontlenen aan de onderliggende rentepercentages, wisselkoersen, commodity-waarden of eigen-vermogeninstrumenten. Aangezien deze begrippen verder niet terug komen in dit onderzoek, wordt er een korte beschrijving van gegeven in bijlage V.

Om gebruikers van jaarverslagen meer inzicht te geven in het belang van financiële instrumenten, wordt er gebruikt gemaakt van categorisatie. Hierbij worden financiële instrumenten in de volgende zes categorieën ingedeeld (IAS 39.9 en IFRS 7.8):

1. financiële activa gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening, waarbij afzonderlijk worden getoond (i) welke als zodanig zijn aangemerkt bij eerste opname; en (ii) welke geclassificeerd zijn als aangehouden voor handelsdoeleinden, in overeenstemming met IAS 39;

(15)

15

2. tot het einde van de looptijd aangehouden investeringen, zoals obligaties tot aflossing aangehouden ter dekking van verplichtingen;

3. leningen en vorderingen;

4. voor verkoop beschikbare financiële activa;

5. financiële verplichtingen gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van

waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening, waarbij afzonderlijk worden getoond (i) welke als zodanig zijn aangemerkt bij eerste opname; en (ii) welke geclassificeerd zijn als aangehouden voor handelsdoeleinden, in overeenstemming met IAS 39; en

6. financiële verplichtingen gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs.

In subparagraaf 2.2.5 wordt nader ingegaan op de zes bovengenoemde categorieën.

2.2.3 Presentatie van financiële instrumenten

Indeling van financiële instrumenten in financiële activa, financiële verplichtingen en eigenvermogensinstrumenten

IAS 32 behandelt de presentatie van de financiële instrumenten. Alinea 15 van IAS 32 geeft aan dat financiële instrumenten bij eerste opname geclassificeerd moeten worden als een financiële

verplichting, een financieel actief of een eigenvermogensinstrument.

‘De emittent van een financieel instrument dient het instrument, of de afzonderlijke componenten van het instrument, bij eerste opname te classificeren als een financiële verplichting, een financieel actief of een eigenvermogensinstrument in overeenstemming met de economische realiteit van de contractuele afspraak, en met de definities van een financiële verplichting, een financieel actief en een eigenvermogensinstrument’ (IAS 32.15)

Deze alinea schrijft voor dat de indeling van financiële instrumenten in financiële verplichtingen en eigenvermogensinstrumenten bij de eerste verwerking in de jaarrekening dient plaats te vinden in overeenstemming met de feitelijke aard van het instrument en niet met de juridische vorm. Een financieel instrument wordt altijd als een verplichting gekwalificeerd indien er sprake is van een contractuele verplichting tot terugbetaling. In het geval een verplichting van terugbetaling van de hoofdsom of dividend in geld niet aanwezig is, is er sprake van eigen vermogen. De afweging of een financieel instrument als een verplichting of als eigen vermogen wordt gerubriceerd, wordt aan het begin gemaakt en daarna niet meer gewijzigd.

Samengestelde financiële instrumenten

Alinea 28 tot en met 32 van IAS 32 behandelen de presentatie van samengestelde financiële instrumenten. Samengestelde financiële instrumenten bezitten deels een verplichtingen- en deels een eigenvermogenkarakter. Van beide componenten dient afzonderlijk de waarde te worden bepaald. De waarde van de vreemd-vermogenscomponent dient eerst te worden bepaald op basis van de daaruit voortvloeiende kasstromen, waarbij het eigenvermogengedeelte buiten beschouwing wordt gelaten. De restwaarde wordt toegewezen aan het eigen vermogen.

(16)

16

Rente, dividenden, winsten en verliezen

Alinea 36 van IAS 32 geeft aan dat de plaats van een financieel instrument op de balans bepaalt hoe de resultaten, die verband houden met dat instrument, worden verwerkt. Zo worden resultaten op eigenvermogensinstrumenten direct in het eigen vermogen verwerkt en winsten en verliezen in verband met de aflossing of herfinanciering van financiële verplichtingen worden in de winst- en verliesrekening opgenomen.

Alinea 35 van IAS 32 geeft het volgende aan:

‘Rente, dividenden, verliezen en winsten die verband houden met een financieel instrument of een component die een financiële verplichting is, dienen als baten of lasten in de winst- en verliesrekening te worden opgenomen. Uitkeringen aan houders van eigenvermogensinstrumenten dienen door de onderneming rechtstreeks ten laste van het eigen vermogen te worden gebracht, na aftrek van een

eventueel hiermee verband houdend winstbelastingvoordeel. Transactiekosten van een

eigenvermogenstransactie, niet zijnde de aan de uitgifte van een eigenvermogensinstrument verbonden kosten die direct aan de verwerving van een bedrijf (die administratief wordt verwerkt conform IAS 22) zijn toe te rekenen, dienen in mindering te worden gebracht op het eigen vermogen, na aftrek van een eventueel hiermee verband houdend winstbelastingvoordeel’

Bij de uitgifte of verwerving van eigenvermogensinstrumenten maakt de onderneming verscheidene kosten. Voorbeelden hiervan zijn kosten die worden betaald aan juridische adviseurs, accountants en andere professionele dienstverleners. De transactiekosten van een eigenvermogenstransactie worden ten laste van het eigen vermogen gebracht, voorzover zij bijkomende kosten zijn die direct zijn toe te rekenen aan de eigenvermogenstransactie. In het geval er kosten worden gemaakt bij een eigenvermogenstransactie die wordt afgebroken, worden de kosten als last verwerkt (IAS 32.37). Transactiekosten die betrekking hebben op de uitgifte van een samengesteld financieel instrument moeten worden toegewezen aan de vreemd- en eigenvermogenscomponent naar rato van de toerekening van de opbrengsten (IAS 32.38). Het bedrag van de transactiekosten die in de periode ten laste van het eigen vermogen wordt verwerkt, wordt overeenkomstig IAS 1 ‘Presentatie van de

jaarrekening’ afzonderlijk vermeld (IAS 32.39).

Winsten en verliezen, die ontstaan naar aanleiding van wijzigingen in de boekwaarde van een financiële verplichting, worden als bate of last in de winst- en verliesrekening opgenomen. Indien het relevant is om de prestaties van de entiteit toe te lichten, zal de entiteit op basis van IAS 1 elke winst en elk verlies presenteren dat uit de herwaardering voortvloeit van een financieel instrument dat een recht omvat op het overblijvende belang in de activa van de entiteit in ruil voor geldmiddelen of een ander financieel actief (IAS 32.41).

Saldering van een financieel actief en een financiële verplichting

In IAS 32.44 wordt expliciet aangegeven dat saldering niet hetzelfde is als het niet langer opnemen van een financieel actief of een financiële verplichting. Saldering leidt niet tot de opname van een winst of een verlies, het niet langer opnemen van een financieel actief of financiële verplichting in principe wel. Daarnaast leidt het niet langer opnemen van een financieel instrument ook tot de

verwijdering van de voorheen opgenomen post van de balans.

IAS 32.45 legt het begrip saldering uit:

‘Een recht van saldering is een juridisch recht van een schuldenaar, contractueel of anderszins, om een bedrag dat is verschuldigd aan een schuldeiser geheel of gedeeltelijk af te wikkelen of anderszins te elimineren door het te verrekenen met een bedrag dat is verschuldigd door de schuldeiser’

(17)

17

De alinea’s 49 en 50 van IAS 32 geven een aantal voorbeelden van situaties waarbij saldering gewoonlijk niet is toegestaan:

a) In het geval er meerdere verschillende financiële instrumenten worden gebruikt om de kenmerken van één financieel actief na te bootsen (een ‘synthetisch instrument’);

b) Indien financiële activa en financiële verplichtingen voortvloeien uit financiële instrumenten die zijn blootgesteld aan hetzelfde primaire risico (bijvoorbeeld activa en passiva in een portfolio van termijncontracten of andere derivaten) maar verschillende tegenpartijen kennen;

c) Financiële activa (of andere activa) als onderpand worden gebruikt voor een financiële verplichting;

d) ‘Sinking fund arrangement’: een financieel actief wordt door een schuldenaar ondergebracht in

een trust met als doel een verplichting na te komen zonder dat de schuldeiser deze activa heeft geaccepteerd ter vereffening van de verplichting;

e) Verplichtingen met een daarmee samenhangende claim op een verzekeringsmaatschappij; of

f) ‘Master netting agreement’: een overeenkomst die voorziet in de afwikkeling in één

nettobedrag van alle financiële instrumenten die onder de overeenkomst vallen in het geval er sprake is van in gebreke blijven met betrekking tot of beëindiging van één van de afgesloten overeenkomsten. Deze overeenkomst is alleen in uitzonderlijke situaties toepasbaar, bijvoorbeeld bij faillissement; hier is wel sprake van een recht, maar niet van een intentie. In de praktijk doet de situatie van een faillissement zich echter niet vaak voor.

2.2.4 Opname in de balans

IAS 39 behandelt de opname van financiële instrumenten in de balans. Voor de opname of verwerking van posten in de balans, zijn twee benaderingen mogelijk (RJ 290):

1) Opname in de balans waarbij het aspect ‘risico’ centraal staat. Dit leidt ertoe dat een financieel actief of financiële verplichting per transactiedatum wordt opgenomen in de balans. In het geval men uitgaat van deze benadering, zal bijvoorbeeld bij het kopen van een partij goederen al in de balans verantwoord moeten worden op het moment van het sluiten van de transactie. Op het moment tussen de transactiedatum en de datum van ontvangst van de goederen loopt de koper namelijk prijsrisico. Het moment waarop de koper risico begint te lopen is dus bepalend.

2) Opname in de balans waarbij het aspect ‘control’ centraal staat. Hierbij staat de

leveringsdatum van de goederen centraal. Pas op het moment dat de goederen geleverd worden, wordt de transactie in de boeken genoteerd.

De IASB accepteert voor aankopen van goederen alleen de control-benadering. Voor financiële instrumenten heeft de IASB gekozen voor het moment waarop de transactie wordt afgesloten, oftewel de risicobenadering. Dit wordt duidelijk uit alinea 14 van IAS 39:

‘Een onderneming dient een financieel actief of een financiële verplichting pas in de balans op te nemen als de onderneming een contract afsluit voor het instrument (zie alinea 38 voor aankopen van financiële activa die volgens standaardmarktconventies worden afgewikkeld)’

Het niet langer opnemen van financiële activa in de balans

De alinea’s 15 tot en met 23 van IAS 39 beschrijven de stappen die doorlopen kunnen worden in het proces van het al dan niet opnemen van financiële instrumenten in de balans.

Alinea 15 van IAS 39 geeft aan dat een onderneming eerst alle dochtermaatschappijen en eventuele ‘special purpose vehicles’ (SPV’s) moet consolideren en vervolgens de ‘derecognition-principes’ uit de

(18)

18

alinea’s 16 tot en met 23 van IAS 39 dient toe te passen. De principes worden dus op geconsolideerd niveau toegepast.

Uit alinea 16 van IAS 39 wordt duidelijk dat de volgende stap bestaat uit het vaststellen van de (groepen van) financiële activa die beoordeeld moeten worden of van de balans moeten worden gehaald. Hierbij wordt nagegaan of de alinea’s 17 tot en met 23 van IAS 39 toegepast moeten worden op een gedeelte van een financieel actief of op het financieel actief in zijn geheel. De alinea’s 17 tot en met 23 van IAS 39 worden toegepast op een gedeelte van het financieel actief, als dat deel voldoet aan één van de volgende criteria:

1) Het deel bevat alleen een gedeelte van een kasstroom van een financieel actief; 2) Het deel bevat alleen specifiek geïdentificeerde kasstromen van een financieel actief; of 3) Het deel bevat alleen een gedeelte van een specifiek geïdentificeerde kasstroom van een

financieel actief.

In alle andere gevallen worden de alinea’s 17 tot en met 23 toegepast op het financieel actief in zijn geheel. Op het moment dat is vastgesteld of de beoordeling op een financieel actief in zijn geheel of een gedeelte ervan moet plaatsvinden, kan de feitelijke beoordeling plaatsvinden.

Alinea 17 van IAS 39 geeft aan dat in het geval de contractuele rechten op de kasstroom van een financieel actief vervallen of verbeurd zijn, het financieel actief niet langer in de balans opgenomen dient te worden. In het geval een onderneming contractuele rechten voor het ontvangen van de kasstromen heeft overgedragen aan een derde partij, dan wordt de transactie als een overdracht gekwalificeerd (alinea 18, IAS 39). Er is ook sprake van een overdracht indien de onderneming de rechten behoudt op het ontvangen van de kasstromen, maar verplicht is een gedeelte van de kasstromen over te dragen aan een derde partij. In dit geval is er sprake van een zogenaamde ‘doorsluis’ overeenkomst. De overdragende partij is hierbij de onderneming; de verkrijgende partij is de ondernemer die overneemt. Alinea 19 van IAS 39 gaat hier nader op in. Pas als er wordt voldaan aan drie aanvullende vereisten, wordt de ‘doorsluis’ overeenkomst aangemerkt als een overdracht. Het gaat om de volgende drie vereisten:

a) De onderneming heeft geen verplichting tot het betalen van kasstromen aan de verkrijgende partij tenzij het gelijkwaardige kasstromen ontvangt uit het overgedragen actief;

b) Het is de onderneming verboden het originele actief te verkopen of in onderpand te geven; en c) De onderneming is verplicht tot het overdragen van kasstromen zonder materiële vertraging. Er moet aan alle drie de vereisten voldaan worden wil de onderneming de financiële activa van de balans af kunnen halen. In het geval aan alle vereisten voldaan wordt, kan er beoordeeld worden of de risico’s en voordelen van het financieel actief zijn overgedragen. Dit wordt in alinea 20 van IAS 39 besproken. In het geval een onderneming een substantieel gedeelte van de risico’s en voordelen van het eigendom van de activa heeft overgedragen, mag de onderneming het actief niet langer in de balans verwerken. Het financieel actief blijft wel op de balans staan op het moment dat de onderneming blootgesteld blijft aan een substantieel deel van de risico’s en voordelen. Indien nagenoeg alle risico’s en voordelen op het financieel actief zijn overgedragen door de onderneming, moet zij vaststellen of zij de beschikkingsmacht over het financiële actief heeft behouden. Een onderneming heeft de beschikkingsmacht over een financieel actief indien zij de praktische mogelijkheid heeft om deze te verkopen. IAS 39.20 geeft aan dat indien de onderneming de beschikkingsmacht niet behoudt, zij het financieel actief niet langer dient op te nemen in de balans. In het geval de onderneming de beschikkingsmacht wel heeft behouden, dient zij het financiële actief te blijven opnemen in overeenstemming met de omvang van de behouden betrokkenheid.

(19)

19

Het niet langer opnemen van financiële passiva in de balans

In de alinea’s 39 tot en met 42 van IAS 39 wordt besproken wanneer financiële passiva niet langer in de balans worden opgenomen. Volgens alinea 39 van IAS 39 wordt een financieel passief van de balans gehaald indien de verplichting teniet is gegaan. Hier wordt aan voldaan op het moment dat een passief is afgewikkeld door een betaling aan de schuldeiser of wanneer de debiteur wordt ontheven van de verplichting (IAS 39.39).

Alinea 40 van IAS 39 gaat in op het geval waarbij bestaande schulden beëindigd worden en geherfinancierd op basis van andere voorwaarden. Een onderneming kan hierover onderhandelen met bijvoorbeeld banken. Hierbij is het van belang of de nieuwe schuld substantieel andere voorwaarden heeft dan de schuld die beëindigd en geherfinancierd wordt. Van substantieel andere voorwaarden is sprake indien de actuele waarde van de nettokasstroom op basis van de nieuwe voorwaarden inclusief de ontvangen of betaalde fees, verdisconteerd tegen de originele effectieve rentevoet, minstens 10% verschilt van de actuele waarde van de huidige schuld.

In het geval er sprake is van een nieuwe schuld, doordat de vorige schuld als herfinanciering wordt aangemerkt, worden alle kosten en fees verantwoord in de winst- en verliesrekening (alinea 41, IAS 39). Wanneer er geen sprake is van een nieuwe schuld, en er dus sprake is van het voortzetten van de bestaande schuld, worden alle kosten en fees geamortiseerd over de looptijd van de lening.

2.2.5 Waardering van financiële instrumenten

Het tweede deel van IAS 39 behandelt de waardering van financiële instrumenten. Uit IAS 39.45 wordt duidelijk dat financiële activa in vier categorieën onderverdeeld worden. Twee categorieën hiervan worden gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs en twee categorieën tegen reële waarde. De financiële passiva kunnen worden onderverdeeld in twee categorieën; de ene wordt gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs en de andere tegen reële waarde.

De reële waarde is het bedrag waarvoor een actief kan worden verhandeld of een verplichting kan worden afgewikkeld tussen terzake goed geïnformeerde, tot een transactie bereid zijnde partijen die onafhankelijk zijn (IAS 32.11).

De geamortiseerde kostprijs is het bedrag waarvoor het financieel actief of de financiële verplichting bij de eerste opname in de balans wordt opgenomen, verminderd met aflossingen op de hoofdsom, vermeerderd of verminderd met de via de effectieve-rentemethode bepaalde geaccumuleerde afschrijving van het verschil tussen dat eerste bedrag en het aflossingsbedrag, en verminderd met eventuele afboekingen wegens bijzondere waardeverminderingen of oninbaarheid (IAS 39.9).

De geamortiseerde kosten worden berekend op basis van de effectieve rentevoet bij verkrijging. De effectieve rentevoet is de rentevoet die, indien gebruikt in een contante waardeberekening van de toekomstige kasstromen, resulteert in de huidige nettoboekwaarde van het financieel actief of verplichting. De effectieve rentevoet is de zogenoemde interne rentevoet voor de periode tot het einde van de looptijd of tot aan de volgende renteherzieningsdatum (IAS 39.9).

Onderstaande schema’s geven de indeling in categorieën weer (figuur 2.1 en figuur 2.2). Daarna wordt aangegeven wat onder de vier categorieën financiële activa wordt verstaan. Vervolgens wordt ingegaan op de categorieën financiële passiva.

(20)

20

Figuur 2.1: de indeling van financiële activa in categorieën (bron: IAS 39.9)

Figuur 2.2: de indeling van financiële verplichtingen in categorieën (bron: IAS 39.9)

In IAS 39.9 worden de definities van de verschillende categorieën financiële activa en passiva gegeven.

De categorie ‘financiële activa gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening’ wordt onderverdeeld in twee subcategorieën. Ditzelfde geldt voor de financiële verplichtingen gewaardeerd tegen reële waarde met waardeveranderingen verwerkt in de winst- en verliesrekening. De volgende subcategorieën worden onderscheiden (IAS 39.9):

a) Financiële activa aangehouden voor handelsdoeleinden. Van deze categorie is sprake indien

deze: i) verkregen zijn om ze op korte termijn weer te verkopen;

ii) een deel zijn van een portefeuille van geïdentificeerde financiële instrumenten

die gezamenlijk behandeld worden en waarvoor bewijs bestaat dat er kortetermijnwinsten worden behaald; of

iii) een derivaat betreffen.

(21)

21

b) Alle financiële activa die bij aanvang zijn toegewezen aan de categorie ‘financiële activa

gewaardeerd tegen reële waarde met waardeveranderingen verwerkt in de winst- en verliesrekening’. Voor financiële passiva wordt het gebruik van deze optie beperkt tot die financiële passiva die voldoen aan de volgende criteria:

i) het elimineert of vermindert significant de kans op een ‘accounting mismatch’.

Van een ‘accounting mismatch’ is sprake in het geval de waardering van activa en verplichtingen, of de verwerking van de baten en lasten als gevolg hiervan, op verschillende waarderingsgrondslagen berusten.

ii) een groep van financiële activa, financiële passiva of van beide wordt op basis

van de reële waarde gemanaged en de resultaten ervan worden op basis van reële waarde beoordeeld, in overeenstemming met een gedocumenteerde risicomanagement- of investeringsstrategie. Informatie over de groep financiële instrumenten wordt intern op die basis aan het topmanagement van de entiteit aangeleverd.

IAS 39.9 geeft de volgende definitie van ‘voor verkoop beschikbare activa’:

‘Voor verkoop beschikbare financiële activa zijn die niet-afgeleide financiële activa die worden aangemerkt als voor verkoop beschikbaar of die niet worden geclassificeerd als a) leningen en vorderingen; b) tot het einde van de looptijd aangehouden investeringen; of c) financiële activa gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening’

Uit bovenstaande definitie wordt duidelijk dat de categorie ‘voor verkoop beschikbare financiële activa’ in feite een restcategorie is; alles wat niet behoort tot de overige drie categorieën in figuur 2.1 hoort in deze categorie thuis. De financiële activa in deze categorie worden gewaardeerd tegen reële waarde. Een voorbeeld dat bij deze categorie past zijn staatsobligaties.

De ‘tot het einde van de looptijd aangehouden investeringen’ worden opgenomen tegen geamortiseerde kostprijs. Tot deze categorie behoren de financiële activa met vaste of bepaalbare betalingen en vaste afloop voor zover de onderneming de bedoeling en de mogelijkheid heeft deze activa aan te houden tot aan finale aflossing (IAS 39.9). Een voorbeeld dat tot deze categorie behoort is een lening aan een afnemer. Alinea 9 van IAS 39 geeft een drietal situaties waarin financiële activa niet als aangehouden tot het einde van de looptijd mogen worden aangemerkt:

a) indien de onderneming bij eerste opname in de balans een financieel actief aanwijst als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening;

b) indien de onderneming een financieel actief aanwijst als beschikbaar voor verkoop; en c) indien een financieel actief voldoet aan de definitie van leningen en vorderingen.

Een financieel actief kan niet in de categorie ‘tot het einde van de looptijd aangehouden investeringen’ worden opgenomen als:

a) de intentie voor het aanhouden van het actief slechts voor een niet gedefinieerde periode bestaat;

b) de onderneming eventueel bereid is om de activa te verkopen, reagerend op bepaalde ontwikkelingen;

c) de debiteur het recht heeft de positie af te wikkelen tegen een lagere prijs dan geamortiseerde verkrijgingsprijs.

(22)

22

De laatste te behandelen categorie financiële activa, ‘leningen en vorderingen’, wordt gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs. De post debiteuren is hier een voorbeeld van. Alinea 9 van IAS 39 geeft van deze categorie de volgende definitie:

‘Leningen en vorderingen zijn niet-afgeleide financiële activa met vaste of bepaalbare betalingen, die niet op een actieve markt zijn genoteerd, met uitzondering van dergelijke activa die:

a) de entiteit voornemens is onmiddellijk of in de nabije toekomst te verkopen, die geclassificeerd dienen te worden als aangehouden voor handelsdoeleinden, en die de entiteit bij eerste

opname in de balans aanmerkt als gewaardeerd tegen reële waarde met

waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening;

b) de entiteit bij eerste opname in de balans aanmerkt als beschikbaar voor verkoop; of

c) waarbij de houder, om een andere reden dan een verslechtering van de kredietwaardigheid, mogelijk niet nagenoeg zijn gehele initiële investering zal realiseren; deze activa dienen als beschikbaar voor verkoop te worden geclassificeerd’

Uit IAS 39.43 wordt duidelijk dat de initiële waardering van financiële activa plaatsvindt op basis van de reële waarde inclusief transactiekosten. De vervolgwaardering wordt besproken in IAS 39.46. Deze vervolgwaardering geschiedt op basis van reële waarde. Dit geldt echter niet voor financiële activa die tot het einde van de looptijd worden aangehouden of andere door de onderneming verstrekte leningen en vorderingen. Deze categorieën worden tegen geamortiseerde kostprijs gewaardeerd.

Verondersteld wordt dat de reële waarde van de categorieën ‘financiële activa gewaardeerd tegen

reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening’ en ‘voor

verkoop beschikbare financiële activa’ betrouwbaar kan worden vastgesteld.

Een uitzondering wordt genoemd in alinea 46.c van IAS 39: belangen in aandelen die niet genoteerd zijn op een actieve markt en waarvoor schattingsmethodes ontoereikend zijn, kunnen gewaardeerd worden op basis van de verkrijgingsprijs.

Ook de initiële waardering van financiële verplichtingen vindt plaats op basis van de reële waarde (alinea 14, IAS 39). Alinea 47 van IAS 39 behandelt de vervolgwaardering. Handelsposities en derivaten, en die financiële passiva die zijn aangemerkt als financiële verplichtingen gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening worden vervolgens gewaardeerd tegen reële waarde. De overige financiële verplichtingen worden gewaardeerd op basis van geamortiseerde kostprijs (alinea 47, IAS 39).

IAS 39.48A geeft aan dat de beste waardering van de reële waarde de genoteerde marktprijzen in een actieve markt zijn. Een ‘actieve markt’ houdt in dit geval in dat men regelmatig de koersen van financiële instrumenten kan opvragen. Deze koersen dienen actueel te zijn en markttransacties te vertegenwoordigen die op een onafhankelijke basis plaats hebben gevonden. Indien er geen actieve markt is voor het financiële instrument, wordt de reële waarde bepaald met behulp van waarderingsmethoden. Waarderingsmethoden die gebruikt worden, zijn onder andere het gebruik maken van de prijs van recente markttransacties, netto contante waardemodellen en optiewaarderingsmodellen. De gekozen waarderingsmethode maakt maximaal gebruik van de markt inputs en vertrouwt zo weinig mogelijk op ondernemingsspecifieke inputs. IFRS 7.27, 27A en 27B gaat nader in op deze hiërarchische indeling; aan de hand van verschillende ‘niveaus’ dient een onderneming aan te geven op welke manier de reële waarde van financiële instrumenten bepaald is. Een verdere toelichting hierop volgt in paragraaf 2.4.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De criteria die de Hoge Raad toepast om te komen tot verplicht samenhangende waardering zijn over het algemeen sneller vervuld dan de criteria die IFRS 9 hanteert voor de

Hoewel toe- lichting op basis van IFRS door banken dus niet (meer) verplicht is, hebben zowel de EDTF als ESMA sterke aandacht voor informatieverstrekking rondom forbea- rance..

Wanneer dezelfde bank dan ook bij de toelichting op collectieve voorzieningen voor kredietverliezen zonder verdere uitleg schrijft dat deze zijn gebaseerd op

Toch roept FATF niet op tot een absoluut verbod op het ondergronds bankieren, maar wordt aanbe- volen om personen die zich met het transfereren van geld bezig houden onder

Als argumenten daar­ voor kan onder meer worden aangevoerd dat na introductie van de bankverslag-Richtlijn geen informatie in de jaarverslaggeving behoeft te wor­

Kraa wil niet alleen het resultaat kennen per soort van dienstverlening, doch evenzeer per relatie. Van Gelder valt hem hier bij en wil ook een „kostprijs” per relatie. Uit

Aan de hand van de gebudgetteerde normen per prestatie- eenheid worden de kosten van de eerste kostenplaatsen in de kostenverdeel- staat toegerekend aan de

m ab blz.. vermogenscomponenten voor, waarover de bank kan beschikken. Deze ver- mogenscomponenten brengen rentekosten met zich mee, welke echter voor iedere