• No results found

D UURZAAMHEIDSVERSLAGGEVING IN DE BANCAIRE SECTOR

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "D UURZAAMHEIDSVERSLAGGEVING IN DE BANCAIRE SECTOR"

Copied!
54
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

D

UURZAAMHEIDSVERSLAGGEVING

IN DE BANCAIRE SECTOR

(2)

2

DUURZAAMHEIDSVERSLAGGEVING

IN DE BANCAIRE SECTOR

MASTERSCRIPTIE

Auteur: Lianne Timmermans (s2246783)

Datum: 28 januari 2013

Onderwijsinstelling: Rijksuniversiteit Groningen Faculteit: Economie & Bedrijfskunde Opleiding: Msc Accountancy

Eerste begeleider: Erik Drenth Tweede begeleider:

Samenvatting:

Binnen deze scriptie is onderzoek gedaan naar de mate van duurzaamheidsverslaggeving in de bancaire sector. Hierbij zijn de maatschappelijke verslagen over boekjaar 2011 onderzocht van de landen Nederland, België en Duitsland. De onderzoeksmethode welke in dit kader is gehanteerd, betreft inhoudsanalyse. Om deze inhoudsanalyse uit te voeren is een scoremodel opgesteld welke bestaat uit inhoudsgerichte en kwaliteitsgerichte criteria. Uit de bestaande literatuur zijn een aantal hypotheses geformuleerd en op basis van de uitkomsten van deze hypotheses is de hoofdvraag van dit onderzoek beantwoord. Over het algemeen kan er geconcludeerd worden dat de meeste banken over vrijwel elk thema rapporteren alleen gaat de ene bank dieper in op een bepaald thema dan een andere bank. Verder zijn er duidelijke verschillen waar te nemen tussen duurzame en niet-duurzame banken en banken die zijn aangesloten bij de Equator Principles en banken die hier niet bij zijn aangesloten. Echter zijn deze verschillen net niet als significant aan te merken. Wel kan er binnen dit onderzoek geconcludeerd worden dat zowel duurzame als niet-duurzame banken duurzaamheidsverslagen publiceren die van voldoende kwaliteit zijn. Dat wil zeggen dat er gemiddeld sprake is van een kwaliteitsscore hoger dan 60%. Er is echter geen significant verschil tussen de kwaliteitsscores van de verschillende landen. Wat betreft de verschillen tussen de Nederlandse, Belgische en Duitse banken is er binnen dit onderzoek een significant verschil vastgesteld op het thema ‘wapenhandel’.

Steekwoorden:

Duurzaamheidsverslaggeving, maatschappelijk jaarverslag, bancaire sector, inhoudsanalyse, scoretabel, thema’s, legitimatietheorie, institutionele theorie, voluntary disclosure theorie, stakeholder theorie

(3)

3

V

OORWOORD

Voor u ligt mijn afstudeeronderzoek welke ik heb geschreven ter afronding van de Master Accountancy aan de Rijksuniversiteit Groningen. Het betreft een onderzoek naar duurzaamheidsverslaggeving binnen de bancaire sector. Na een periode van zes maanden lezen en schrijven betreft dit het eindresultaat.

Deze scriptie was niet tot stand gekomen zonder de hulp van een aantal personen. Allereerst wil ik mijn afstudeerbegeleider, de heer Drenth graag bedanken voor zijn nuttige tips en feedback. Verder wil ik mijn neef Richard Kamst bedanken voor het delen van zijn kennis en wil ik mijn vriend, Richard Schultinga bedanken voor al zijn liefde en steun om naast mijn drukke baan mij de ruimte te geven om deze scriptie te schrijven.

Tot slot wil ik mijn vader, moeder, zusje, vrienden en vriendinnen bedanken voor hun onvoorwaardelijke steun en vertrouwen in mij.

Ik wens jullie allemaal veel leesplezier.

Lianne Timmermans Groningen, januari 2013

(4)

4

I

NHOUDSOPGAVE

Voorwoord ... 3 Inhoudsopgave ... 4 1. Inleiding ... 6 1.1 Aanleiding ... 6 1.2 Wetenschappelijke bijdrage ... 7 1.3 Onderzoeksontwerp ... 9 1.4 Opbouw ... 9 2. Duurzaamheidsverslaggeving ... 10

2.1 Maatschappelijk verantwoord ondernemen ... 10

2.2 Geschiedenis duurzaamheidsverslaggeving ... 10

2.3 Richtlijnen en standaarden... 12

2.3.1 Global Reporting Initiative... 12

2.3.2 Transparantiebenchmark ... 12 2.3.3 ISO 26000 ... 13 2.3.4 RJ 400... 13 2.3.5 OESO Richtlijnen ... 14 3. Bankensector ... 15 3.1 Banken ... 15 3.2 Vertrouwensrol ... 15 3.3 Banken en duurzaamheidsverslaggeving ... 16

3.4 Specifieke richtlijnen en standaarden ... 17

3.4.1 Toezicht ... 17

3.4.2 Code banken ... 17

3.4.3 Specifieke internationale standaarden ... 18

3.5. Thema’s ... 19

4. Theoretisch kader ... 21

4.1 Legitimatie theorie ... 21

4.2 Institutionele theorie ... 23

(5)

5

4.4 Voluntary disclosure theorie ... 24

5. Onderzoeksopzet ... 26

5.1 Onderzoeksmethode ... 26

5.2 Steekproef ... 27

6. Resultaten ... 29

6.1. Eerste inzichten ... 29

6.2 Uitsplitsing duurzaam versus niet-duurzaam ... 30

6.3 Uitsplitsing Equator versus niet-Equator ... 30

6.4 Analyse per thema ... 31

6.4.1 Verdieping op het thema ‘klimaat’ ... 32

6.4.3 Analyse relatieve verdeling over thema’s ... 34

6.5 Verdieping individuele landen ... 35

6.5.1 Resultaten Nederlandse banken ... 36

6.5.2 Uitsplitsing resultaten Nederlandse banken naar thema ... 37

6.5.3 Resultaten Duitse banken ... 38

6.5.4 Uitsplitsing resultaten Duitse banken per thema ... 39

6.5.5 Resultaten Belgische banken ... 40

6.5.6 Uitsplitsing resultaten Belgische banken per thema ... 41

6.6 Vergelijking van de verschillende landen ... 42

6.6.1 Analyse inhoudsgerichte thema’s van de verschillende landen ... 42

6.6.2 Analyse kwaliteitsgerichte thema’s van de verschillende landen ... 43

7. Conclusie ... 44

8. Beperkingen en aanbevelingen ... 46

Referenties ... 47

(6)

6

1.

I

NLEIDING

In dit hoofdstuk geef ik een korte introductie op het door mij gekozen onderwerp, waarbij ik onder andere in zal gaan op de aanleiding van het onderzoek maar ook op de wetenschappelijke bijdrage van het onderzoek. Verder staat in dit hoofdstuk de hoofdvraag, een korte inleiding op het onderzoeksontwerp en de opbouw van het onderzoek.

1.1

A

AN LE IDIN G

Aanleiding voor dit onderzoek is de toenemende aandacht voor duurzaamheid bij banken in de media de afgelopen periode. Zo kopt RTL nieuws op 17 juli 2012: ‘Nederlands geld belegd in

leveranciers Syrisch regime’ 1. Hierbij hebben veertien Nederlandse pensioenfondsen en banken

gelden belegd in twee bedrijven die apparatuur hebben geleverd aan het regime van president Assad in Syrië. Onderzoek van Oxfam Novib en IKV Pax Christi wijst uit dat de instellingen voor 350 miljoen euro hebben belegd in deze bedrijven. De banken die hier onder andere bij waren betrokken, zijn ING, ABN Amro en AEGON. De financiële instellingen benadrukken echter dat zij de wet niet hebben overtreden. Zij laten in een reactie weten dat ze hun positie als aandeelhouder zullen gebruiken om bij de bedrijven aan te dringen op een maatschappelijk beleid 2.

De NOS kopt op 26 januari 2012: ‘veel verschil duurzaamheid banken’ 3. Banken laten volgens

onderzoek van de Eerlijke Bankwijzer grote verschillen zien in het verduurzamen van hun beleid. Het onderzoek van de Eerlijke Bankwijzer gaat over een tijdsbestek van drie jaar, waarbij er wel verbetering te zien is, maar een groot deel van de banken moet er volgens hen nog meer werk van maken.

Eerlijke bankwijzer4 is een instantie die onderzoek doet naar het maatschappelijk beleid en de praktijkuitvoering van Nederlandse bankgroepen. De initiatiefnemers van Eerlijke Bankwijzer zijn Oxfam Novib en FN, Amnesty International. Eerlijke bankwijzer streeft naar meer beleid op het gebied van duurzaamheid bij banken. Er dient volgens hen onder andere op korte termijn een grotere openheid te worden getoond over de investeringen en kredietverstrekkingen die banken doen. Hoogleraar Bert Scholtens van de Rijksuniversiteit Groningen uitte onlangs kritiek op de onderzoeksmethode van onderzoeksbureau Profundo, welke de Eerlijke Bankwijzer heeft gepubliceerd5. Volgens hem is het onderzoek nuttig, maar of het onderzoek een goed beeld geeft van duurzaamheid bij banken betwijfelt hij. Zo wordt bijvoorbeeld een belangrijk thema als Governance buiten beschouwing gelaten en wordt er geen rekening gehouden met de kernfuncties van het bankbedrijf. Ook de selectie van de banken is volgens hem willekeurig, wat derhalve wijst op weinig wetenschappelijke onderbouwing. 1 www.rtl.nl/components/actueel/rtlniews/2012/07_juli/17/binnenland/pensioenfondsen_en_banken_beleggen_in_syrie.xml) Geraadpleegd 10 augustus 2012 2

(http://www.ingforsomethingbetter.com/nl/updates/our-response-to-questions-from-ngos-in-july/) Geraadpleegd 10 augustus 2012

3

http://nos.nl/artikel/334276-veel-verschil-duurzaamheid-banken.html Geraadpleegd op 10 augustus 2012

4 www.eerlijkebankwijzer.nl/site/upload/Onderzoeksresultaten_van_drie_jaar_Eerlijke_Bankwijzer_26_jan_2012_DEF.pdf) Geraadpleegd

10 augustus 2012

(7)

7 Het Financieel Dagblad publiceert op 30 augustus 2012 een artikel met de titel: ‘bankproduct kan veel duurzamer’6. Volgens het artikel is er in de verkiezingsprogramma’s bijzonder veel aandacht voor de financiële sector, in de zin dat deze dienstbaar moet zijn aan de reële economie en dat de klant weer centraal moet komen te staan. Echter, niemand stelt aan de orde dat de financiële toezichthouder moet toezien op duurzaamheid van investeringen en bankproducten.

Bovenstaande artikelen uit de media geven aan dat er vanuit de maatschappij vragen zijn naar het onderwerp duurzaamheid en de verslaggeving daarover in de bancaire sector.

1.2

W

ET EN S C HAPPE LIJKE BI JDRA GE

Het kan niemand de afgelopen jaren ontgaan zijn dat banken een aanzienlijke invloed hebben op de samenleving en op de financiële markten. Banken vervullen een zeer belangrijke rol binnen de maatschappij, waarbij vertrouwen een kernbegrip is. Banken liggen wereldwijd onder vuur sinds het uitbreken van de kredietcrisis. Sinds 2008 wordt het nieuws, niet alleen in Nederland maar wereldwijd, beheerst door deze crisis. Het betreft een crisis in de financiële sector met een grotere impact als ooit te voren. Overal in de wereld dreigen banken om te vallen en moet de staat verschillende banken overeind houden middels staatssteun. Willem Vermeend (2008) maakt in het boek De kredietcrisis 2009 duidelijk dat niet alleen de internationale economie inzakt maar ook dat de wereld wordt geconfronteerd met een klimaatcrisis en natuurlijk het energievraagstuk, d.w.z. olie, gas en kolen raken op. Hiermee komen we uit op het thema duurzaamheid.

Volgens Jeucken (2002) heeft de interesse van banken voor duurzame ontwikkeling zich aan het einde van de jaren 90 en het begin van het nieuwe millennium in een snel tempo ontwikkeld. Diverse banken onderkennen inmiddels het belang en de mogelijkheden van duurzaamheid en hebben verklaringen getekend, zoals de verklaring van de International Chamber of Commerce (ICC) en die van het United Nations Environmental Program (UNEP). Hierin onderschrijven zij de gemeenschappelijke en de eigen verantwoordelijkheid voor het tot stand brengen van een duurzame ontwikkeling. Daarnaast kunnen banken volgens Jeucken een fundamentele rol vervullen in het kader van duurzame ontwikkeling. Banken hebben de potentie om veel invloed te kunnen uitoefenen op vrijwel alle ondernemingen, waardoor de bankensector uniek lijkt te zijn.

Jeucken (2004) zegt in zijn artikel ‘Bankieren en duurzaamheid: een logische koppel?’ het volgende:

Duurzaamheidsvraagstukken leken de financiële sector voorbij te gaan maar er bestaat wel degelijk een wederzijdse relatie tussen bankieren en duurzame duurzaamheid. Daarbij is de bank niet alleen een ‘volger’, maar ook een ‘stuurder’.

Volgens Jeucken (2004) zijn banken de belangrijkste financiële intermediairs in een economie. Deze functie betreft voornamelijk het op elkaar doen aansluiten en bij elkaar brengen van investeringen en besparingen. Banken kunnen met hun financieringsbeleid gericht bijdragen aan duurzame ontwikkeling. Volgens de schrijver van het artikel is niet alleen imago een belangrijke drijfveer voor banken om zich bezig te houden met duurzaamheid. Ook risicobeheer en het aanboren van nieuwe markten zijn belangrijke drijfveren voor reguliere banken om een actieve rol te spelen met betrekking tot duurzaamheid. Duurzame ontwikkeling gaat samen met veranderingen in de wereld.

(8)

8 Zo hebben de kredietcrisis of bijvoorbeeld een milieuramp vaak als gevolg dat de inzichten binnen de bancaire sector verschuiven. Banken hebben vooral te maken met geleidelijk veranderende inzichten. Daarnaast kunnen banken ook wel degelijk te maken krijgen met plotselinge veranderingen zoals bijvoorbeeld investeringen met een lange termijn horizon. Hierbij zijn de risico’s groot, want de vraag is welke sectoren en bedrijfsactiviteiten er over 20 à 30 jaar nog zullen bestaan en welke niet.

Tot op heden is er nog geen gestandaardiseerde wet- en regelgeving in het kader van duurzaamheidsverslaggeving. Er zijn alleen richtlijnen zoals bijvoorbeeld de General Reporting Initiative (GRI). Volgens Bert Scholtens is het jammer dat deze regelgeving er niet is, aangezien het een grote hoeveelheid relevante informatie kan bieden voor alle betrokkenen.

Er zijn al vele onderzoeken geweest naar de mate van duurzaamheidsverslaggeving en het belang van transparantie daarin. In de jaren 90 zijn ondernemingen meer en meer vrijwillig gaan rapporteren over hun milieu- en sociale activiteiten en de effecten daarvan. Daarnaast zijn ondernemingen begonnen met het verstrekken van informatie over hun beleid, de voortgang en de resultaten daarvan. Doordat er geen eenduidige regelgeving is op het gebied van duurzaamheidsverslaggeving en er alleen enkele standaarden zijn, heeft dit geresulteerd in een grote verscheidenheid aan rapporten met aanzienlijke verschillen in lengte, aanpak, reikwijdte en diepgang van verantwoording (Kolk 2010; KPMG 2002, 2005, 2008).

Ook de onderzoeken naar sectoren zijn volgens Guthrie et al (2008) belangrijk, omdat de mate van verslaggeving en inhoud per sector verschilt. Zo zal er bijvoorbeeld verschil zitten in verslaggeving door oliemaatschappijen en verslaggeving door financiële instellingen. De informatiebehoeftes van de belanghebbenden verschillen per sector. Zo hebben Dong & Burrit (2010) onderzoek gedaan naar de mate van duurzaamheidsverslaggeving bij Australische olie- en gasbedrijven. Cuganesan et al (2010) deden onderzoek naar de Australische levensmiddelenindustrie.

Wellicht is het voor de hand liggend dat bijvoorbeeld oliebedrijven zich meer bezig houden met duurzaamheid en verslaggeving daarover dan financiële instellingen, omdat ze meer vervuilend zijn. Maar in de bancaire sector is er ook steeds meer aandacht voor duurzaamheid en de verslaggeving daarover. Mede doordat deze sector zich steeds meer bewust wordt van de impact die zij heeft op de maatschappij. Zo hebben Sobhani et al (2011) onderzoek gedaan naar openbaarmakingen inzake duurzaamheid in de bankensector van Bangladesh. Hierbij hebben zij onderscheid gemaakt tussen islamitische en conventionele banken en hebben zij de banken onderverdeeld in drie verschillende generaties.

Dit onderzoek is van belang om een inzicht te krijgen in de mate van duurzaamheidsverslaggeving door de bancaire sector, waarbij een vergelijking gemaakt wordt tussen Nederland, Duitsland en België. Dit kan helpen om de regelgevende instanties te motiveren om wet- en regelgeving op te stellen in de toekomst. De hoofdvraag van dit onderzoek luidt:

In welke mate rapporteert de Nederlandse, Belgische en Duitse bankensector in hun duurzaamheidsverslag over de door mij geselecteerde thema’s en in hoeverre zijn er verschillen waar te nemen tussen de verschillende landen?

(9)

9

1.3

O

N DER ZOEKS ON T W ERP

Om te onderzoeken hoe het gesteld is met de duurzaamheidsverslaggeving door banken, worden de maatschappelijke verslagen over 2011 onderzocht en beoordeeld aan de hand van een door mij opgestelde scoretabel. Deze methode wordt ook wel inhoudsanalyse genoemd, een standaard methodiek die binnen de wetenschap wordt gebruikt voor het bestuderen van de inhoud van communicatie Sobhani et al (2011). Met behulp van deze methode kan er een goed beeld worden verkregen over de mate waarin banken transparant zijn over hun duurzaamheidsbeleid.

Voor het uitvoeren van een inhoudsanalyse ga ik mij baseren op de Transparantiebenchmark. Deze benchmark kijkt hoe transparant bedrijven zijn in hun verslaggeving over maatschappelijk verantwoord ondernemen. De Transparantiebenchmark maakt gebruik van inhoudsgerichte criteria en kwaliteitsgerichte criteria. Deze criteria zijn gebaseerd op de herziene Richtlijn 400 van de Raad voor de Jaarverslaglegging en de Handreiking voor Maatschappelijke Verslaggeving. In de herziening van deze richtlijn is expliciet aansluiting gezocht bij de standaarden van het Global Reporting Initiative. Ook zijn in de Transparantiebenchmark relevante onderwerpen van de ISO26000 meegenomen, voor zover van belang.

Met betrekking tot de inhoudsgerichte criteria worden er vijf belangrijke thema’s geselecteerd, waarvan ik denk dat deze van belang zijn voor de bankensector in het kader van duurzaamheid. De kwaliteitsgerichte criteria zijn gebaseerd op de kwaliteitskenmerken voor de financiële verslaggeving (International Accounting Standards Board IASB). Per thema en per kwaliteitskenmerk worden er een aantal vragen opgesteld waarop punten kunnen worden gescoord. Hieruit zal een scoretabel voortkomen. Op basis van de uitkomsten volgens de scoretabel kunnen er verschillende statistische analyses worden uitgevoerd en kan er op deze manier een beeld worden gevormd over de mate van duurzaamheidsverslaggeving en de kwaliteit ervan. Daarnaast kunnen de verschillen worden bekeken tussen de verschillende landen.

Voor een meer gedetailleerde uitwerking van het onderzoeksontwerp verwijs ik u naar hoofdstuk 5.

1.4

O

PBOU W

In hoofdstuk 2 van dit onderzoek wordt het onderwerp duurzaamheidsverslaggeving in kaart gebracht en wordt daarbij in gegaan op de huidige richtlijnen en standaarden. In hoofdstuk 3 geef ik een beschrijving van de bankensector en de rol die zij in de samenleving speelt. Daarnaast wordt in dit hoofdstuk een beschrijving gegeven van de gekozen thema’s die in dit onderzoek worden meegenomen. Vervolgens leest u in hoofdstuk 4 de uitkomsten van het door mij uitgevoerde literatuuronderzoek, waarbij een aantal theorieën in het kader van duurzaamheidsverslaggeving wordt besproken. Uit dit literatuuronderzoek volgen de hypotheses voor dit onderzoek. In hoofdstuk 5 wordt de opzet van het onderzoek beschreven, waarvan u in hoofdstuk 6 de resultaten kunt lezen. Tot slot wordt in hoofdstuk 7 een antwoord op de hoofdvraag gegeven en worden er in hoofdstuk 8 beperkingen van dit onderzoek en opties voor eventueel vervolgonderzoek gegeven.

(10)

10

2.

D

UURZAAMHEIDSVERSLAGGEVING

In dit hoofdstuk wordt het thema duurzaamheidsverslaggeving behandeld, waarbij in paragraaf 1 wordt ingegaan op de betekenis van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen. In paragraaf 2 volgt een korte geschiedenis van het fenomeen duurzaamheidsverslaggeving en tot slot leest u in paragraaf 3 een aantal richtlijnen en standaarden op het gebied van duurzaamheidsverslaggeving.

2.1

M

AAT S C HA PPE L IJK V ER AN T W OORD O N DERN EMEN

Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (hierna MVO) ofwel duurzaam ondernemen is een onderwerp wat tegenwoordig niet meer is weg te denken uit de bedrijfsvoering van organisaties. MVO is een veelomvattend begrip. Volgens MVO Nederland neemt een bedrijf bij Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen de verantwoordelijkheid voor de effecten van de bedrijfsactiviteiten op mens en milieu, waarbij het bedrijf een bewuste keuze maakt om een balans te bereiken tussen People, Planet en Profit7. Volgens Jeucken (2004) is duurzaamheid een ontwikkeling waarbij aan de behoeften van de nu levende generatie tegemoet wordt gekomen, zonder dat daardoor de mogelijkheden van toekomstige generaties om in hun behoeften te voorzien, in gevaar worden gebracht. Het heeft daarmee een economische, sociale en milieudimensie.

Bovenstaande omschrijvingen van het begrip MVO houden direct verband met de Triple Bottom Line methode van John Elkington (1998). Dit betreft een veel gebruikt concept in het kader van MVO, waarin wordt uitgegaan van drie aspecten, namelijk milieu, sociale en economische prestaties. Ook wel ‘People, Planet, Profit’ genoemd. Door duurzaam-gerelateerde doelstellingen te ontwikkelen op het gebied van deze aspecten en daarbij geschikte indicatoren te formuleren, zijn organisaties in staat om hun prestaties op het gebied van duurzaamheid te meten en daarover te rapporteren. Van Marrewijk en Werre (2003) schrijven echter in hun artikel ‘Multiple levels of corporate sustainability’ dat er in het kader van duurzaam ondernemen geen ‘standaard recept’ is maar dat duurzaam ondernemen een op maat gemaakt proces is. Het idee dat er één oplossing zou zijn die op alle organisaties van toepassing is, zou volgens de schrijvers moeten worden afgeschaft. Er zou ruimte moeten zijn voor meer specifieke definities die bij de ontwikkeling, bewustwording en ambitieniveaus van organisaties passen.

In deze scriptie wordt MVO specifiek toegespitst op de bankensector. Dat wil zeggen dat het in het kader van MVO hier niet alleen gaat om het bewust omgaan met het milieu of duurzame energie, maar ook onderwerpen zoals mensenrechten, kinderarbeid en wapenhandel. Juist de laatst genoemde onderwerpen, zijn onderwerpen waar banken invloed op kunnen uitoefenen door bijvoorbeeld niet te investeren in organisaties die zich bezig houden met dit soort praktijken.

2.2

G

ES C HIEDEN IS D U U RZAAM HEIDS V ERS LAG GEV IN G

Voor de geschiedenis met betrekking tot het onderwerp MVO moeten we een eind terug in de tijd. De Club van Rome, een particuliere stichting die aan het eind van de jaren 60 van de 20e eeuw werd opgericht door Europese wetenschappers, uitten hun bezorgdheid over de toekomst van de wereld en wilden deze zorgen middels deze stichting onder de aandacht brengen. De Club van Rome heeft verschillende rapporten uitgebracht over het milieu. Hiervan is De grenzen aan de groei (1972) het

(11)

11 meest bekend. In dit rapport komen grondstoffenverbruik, voedselproductie, industrialisatie, bevolkingsgroei en vervuiling aan bod. In deze genoemde sectoren zou de groei op korte termijn drastische gevolgen hebben volgens de auteurs. Of het nu door vervuiling, voedselgebrek of de uitputting van grondstoffen zou komen, uiteindelijk zou de groei catastrofaal uitpakken8. Rond het rapport ontstond, zelfs voordat het rapport uitkwam, enorm veel publiciteit. Het rapport Grenzen

aan de Groei van de Club van Rome sloeg goed aan, waarmee destijds eigenlijk het ‘MVO tijdperk’ is

aangebroken.

MVO en ook de verslaggeving daarover door ondernemingen, groeide in korte tijd uit tot een waar fenomeen. Zoals in de inleiding is genoemd, zijn ondernemingen in de jaren 90 meer en meer vrijwillig gaan rapporteren over hun milieu- en sociale activiteiten en de effecten daarvan. Het eerste Nederlandse milieuverslag is in de jaren 1991 gepubliceerd door Atos Origin (destijds BSO). Wellicht zonder dat zij zich hier direct bewust van waren, zetten zij destijds een trend.

Momenteel wordt gesproken van een maatschappelijk jaarverslag, dan wel een duurzaamheidsverslag. De focus van de verslagen is verbreed van informatie op het gebied van de milieu-impact van de organisatie naar informatie vanuit het in de vorige paragraaf genoemde Triple Botom Line perspectief, aldus de Waard (2011). Doordat duurzaamheid breder benaderd wordt, is er bijvoorbeeld ook meer aandacht voor onderwerpen als Corporate Governance en ketenverantwoordelijkheid.

Ook voor de wetenschap werd duurzaamheid en de verslaggeving daarover een geheel nieuw onderzoeksgebied. Deegan (2002) geeft aan dat er in de jaren 90 een grote groei is geweest in onderzoek naar duurzaamheidsverslaggeving. Wat deze groei veroorzaakt heeft, is volgens hem op zichzelf een interessante kwestie van onderzoek. Volgens Deegan (2002) zijn er diverse motivaties voor de toename van ‘social audits’. Met name het vrijwillige karakter leidt er volgens hem toe dat onderzoekers zich afvragen waarom dit gebeurt. Eén van deze factoren is de afgelopen tijd door veel onderzoekers omarmd als motivatie achter duurzaamheidsverslaggeving: de wens om de activiteiten van de organisatie te legitimeren. Hierover leest u meer in hoofdstuk 4, waarin de legitimatie theorie wordt besproken.

KPMG verricht iedere twee jaar een internationaal onderzoek naar duurzaamheid. Het onderzoek van KPMG (2011) is uitgevoerd over 3.400 ondernemingen (wereldwijd). Hierin zijn ook de 250 grootste ondernemingen (G250) meegenomen. Waar duurzaamheidsverslaggeving ooit gezien werd als een vervulling van een morele verplichting aan de maatschappij, erkennen veel ondernemingen het nu als een zakelijke noodzaak. Vandaag de dag laten ondernemingen zien dat duurzaamheidsverslaggeving voorziet in financiële waarde en dat het innovatie stimuleert, als gevolg van het oude gezegde ‘wat wordt gemeten wordt beheerd’. In het onderzoek heeft men ervaren dat talloze ondernemingen nieuwe kansen ontdekken voor bedrijfsverbetering door hun duurzaamheidsverslag te analyseren en doorlopende verbeterprogramma’s te ontwikkelen, zodat duurzame veranderingen worden bewerkstelligd. Momenteel rapporteert 95% van de G250 over hun maatschappelijke activiteiten. Dit is een stijging van 14% t.o.v. het onderzoek dat is uitgevoerd door KPMG in 2008. Duurzaamheidsverslaggeving heeft ook terrein gewonnen binnen de top 100

(12)

12 ondernemingen in elk van de onderzochte 34 landen. Ten opzichte van 2008 is het aantal rapporterende ondernemingen gestegen van 53% naar 64%.

2.3

R

IC HT LIJN EN EN S T AN DAARDEN

Voor duurzaamheidsverslaggeving bestaat tot op heden geen wettelijke grondslag. In deze paragraaf ga ik in op richtlijnen en standaarden die tegenwoordig veel gebruikt worden door organisaties voor de inrichting van hun MVO beleid en het daaruit voortvloeiende duurzaamheidsverslag. Het doel van al deze richtlijnen is normalisatie, waarbij openheid transparantie en betrokkenheid van alle belang hebbende partijen wordt gerealiseerd.

2.3. 1 GL O B A L RE P O R T I N G IN I T I A T I V E

Een veelgebruikte standaard die in het kader van duurzaamheidsverslaggeving wordt gehanteerd door ondernemingen, betreft het Global Reporting Initiative (hierna te noemen GRI). Uit het onderzoek van KPMG (2011) is gebleken dat 80% van de G250 en 69% van de top 100 ondernemingen in de onderzochte 34 landen, hun duurzaamheidsverslaggeving hebben afgestemd op de GRI richtlijnen. Bij de G250 is dit een stijging van 3% ten opzichte van 2008. Bij de top 100 ondernemingen in de onderzochte 34 landen is dit percentage gelijk gebleven ten opzichte van 2008. Het GRI9 is een non-profit organisatie, die een wereldwijd framework inzake duurzaamheidsverslaggeving heeft ontwikkeld. Dit framework wordt momenteel over de hele wereld gebruikt. Het kader stelt organisaties in staat om hun economische, milieu, sociale, en bestuursprestaties te meten en erover te rapporteren. Deze vier punten zijn de belangrijkste aspecten van duurzaamheid volgens het GRI. Volgens het GRI zorgt transparantie ervoor dat de stakeholders vertrouwen opbouwen in organisaties, wat kan leiden tot vele andere voordelen. De GRI richtlijn is opgedeeld in twee delen. Deel één behandelt de richtlijnen over hoe er gerapporteerd moet worden en deel twee behandelt de richtlijnen over wat er gerapporteerd moet worden. Deze laatste in de vorm van informatieverschaffing over managementbenaderingen en prestatie-indicatoren. De prestatie-indicatoren zijn onderverdeeld in categorieën: economisch, milieu en sociaal. De sociale categorie is verder uitgesplitst naar arbeid, mensenrechten, maatschappij en productverantwoordelijkheid.

2.3. 2 TR A N S P A R A N T I E B E N C H M A R K

De Transparantiebenchmark10 is door de Nederlandse overheid in het leven geroepen als extra stimulans om ondernemingen transparant te laten zijn over hun duurzaamheidsbeleid. Het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie laat deze Transparantiebenchmark ieder jaar uitvoeren. Deze benchmark kijkt hoe transparant bedrijven zijn in hun verslaggeving over maatschappelijk verantwoord ondernemen. Doordat ondernemingen transparant zijn over hun duurzaamheidsbeleid, kunnen stakeholders zich een beeld vormen van deze prestaties en daarop reageren. De Transparantiebenchmark meet alleen de transparantie in duurzaamheidsverslaggeving en gaat derhalve niet in op de werkelijke uitvoering van het MVO beleid in de praktijk.

9www.globalreporting.org Geraadpleegd 10 augustus 2012 en 11 augustus 2012 10

www.transparantiebenchmark.nl Geraadpleegd 12 augustus 2012, www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/maatschappelijk-verantwoord-ondernemen/transparantiebenchmark-mvo Geraadpleegd 11 augustus 2012

(13)

13 De Transparantiebenchmark maakt gebruik van objectieve criteria en kwaliteitsgerichte criteria, waarbij er bij beide criteria maximaal 100 punten te behalen vallen. In 2010 heeft men voor het eerst gebruik gemaakt van de nieuwe beoordelingscriteria voor de verslaggeving. Deze criteria zijn gebaseerd op de herziene Richtlijn 400 van de Raad voor de Jaarverslaglegging en de Handreiking voor Maatschappelijke Verslaggeving. In de herziening van deze richtlijn is expliciet aansluiting gezocht bij de standaarden van het Global Reporting Initiative. Ook zijn in de Transparantiebenchmark relevante onderwerpen van de ISO26000 meegenomen voor zover van belang.

2.3. 3 IS O26000

Eind 2010 is ISO 2600011 geïntroduceerd, een internationale richtlijn voor de maatschappelijke verantwoordelijkheid van organisaties. ISO staat voor de International Organization for Standardization. ISO 26000 is geen certificeerbare norm maar een richtlijn en helpt organisaties bij het implementeren van MVO. ISO 26000 gaat in op zeven kernthema’s, namelijk bestuur en organisatie, mensenrechten, werknemers, milieu, eerlijk zakendoen, consumentenonderwerpen en maatschappelijke betrokkenheid. Deze kernthema’s vormen een handvat voor het vaststellen van materiële issues per organisatie. Elke organisatie bepaalt vervolgens voor zichzelf welke thema’s voor haar en haar stakeholders relevant zijn.

2.3. 4 RJ 400

De Richtlijn 40012 van de Jaarverslaggeving (RJ 400) is per 1 januari 2010 aangevuld met het onderwerp maatschappelijk verantwoord ondernemen. De RJ benadrukt dat de toepassing van de Handreiking niet verplicht is.

De RJ heeft gekozen voor aanbevelingen op het gebied van MVO, omdat het om maatwerk gaat waarbij het aan elke organisatie zelf te bepalen is welke maatschappelijke aspecten in de individuele situatie relevant zijn. Daarnaast hangt volgens de RJ de reikwijdte van informatieverschaffing af van de aard en activiteiten van de desbetreffende organisatie. Op het gebied van MVO is er geen ‘one size fits all’ oplossing, wat overeen komt met de uitspraken van Van Marrewijk en Werre (2003) in hun artikel. Er zijn echter wel aanbevelingen te doen die organisaties de ruimte en stimulans bieden om in te spelen op maatschappelijke vraagstukken.

De RJ gaat evenals de Triple Bottom line Methode van John Elkington (1998) in op milieu, sociale en economische aspecten. Daarnaast gaat de RJ in op algemene maatschappelijke aspecten.

11

www.indianet.nl/pdf/iso26000.pdf Geraadpleegd op 13 augustus 2012

(14)

14 2.3. 5 OES O RI C H T L I J N E N

De OESO richtlijnen13 voor multinationale ondernemingen zijn de enige richtlijnen in het kader van MVO voor internationaal ondernemen, die door de overheid zijn onderschreven. Hiermee zijn deze OESO richtlijnen in dit kader ook uniek. De OESO richtlijnen worden op de website van de Nederlandse OESO als volgt beschreven:

De OESO richtlijnen maken duidelijk wat de Nederlandse overheid (en 43 andere landen) van bedrijven in het buitenland verwacht op het gebied van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen. Ze bieden handvatten voor bedrijven om met kwesties om te gaan als: ketenverantwoordelijkheid, mensenrechten, kinderarbeid, milieu en corruptie.

Het doel van de richtlijn is waarborgen dat de activiteiten van ondernemingen in overeenstemming zijn met het overheidsbeleid, vertrouwen tussen ondernemingen en de samenleving verstevigen, het investeringsklimaat voor buitenlandse ondernemingen verbeteren en de bijdrage van ondernemingen aan duurzame ontwikkeling vergroten.

(15)

15

3.

B

ANKENSECTOR

In dit hoofdstuk wordt de bankensector behandeld, waarbij in paragraaf 1 in het kort wordt ingegaan op de geschiedenis van de bankensector. In paragraaf 2 volgt een beschrijving van de rol die banken in onze samenleving spelen, waarbij het kernbegrip ‘vertrouwen’ van belang is. In paragraaf 3 leest u meer over het onderwerp duurzaamheidsverslaggeving binnen de sector. In paragraaf 4 leest u een samenvatting van belangrijke richtlijnen en standaarden, wet- en regelgeving, toezichthoudende organen en gedragscodes die gelden in de bankensector. Tot slot leest u in paragraaf 5 een beschrijving van de vijf thema’s op het gebied van duurzaamheid, die worden meegenomen in dit onderzoek.

3.1

B

AN KEN

Banken zijn aan het einde van de Middeleeuwen ontstaan in Italië uit het ambacht van de goudsmeden en de geldwisselaars. De allereerste bank, de Banca Monte dei Paschi, werd in 1472 opgericht in Siena. In Nederland werd de eerste bank opgericht in 1609, namelijk de Amsterdamsche Wisselbank. De Nederlandse Centrale Bank werd in 1814 opgericht en had de taak om zorg te dragen voor uniforme munten en biljetten en daarnaast het verstrekken van kredieten om de zwakke economie weer aan te laten sterken. In 1817 werd de eerste spaarbank opgericht, namelijk de SNS14. Banken zijn vandaag de dag niet meer weg te denken uit onze maatschappij, omdat zij een centrale rol spelen binnen onze economie. Banken verstrekken kredieten, verzorgen het betalings- en effectenverkeer, beheren spaargelden en adviseren en begeleiden bedrijven bij onder andere overnames en bij bijvoorbeeld een beursgang. Voor iedereen is er wel een producten- en dienstenpakket op maat beschikbaar15.

Een financiële instelling wordt door de online encyclopedie omschreven als een instelling die een bemiddelende rol heeft tussen vragers en aanbieders van geld. Daarnaast is het een verzamelnaam voor bedrijven die als hoofdactiviteit het opereren op de financiële markten hebben. Tot slot wordt een financiële instelling omschreven als een organisatie die als kernactiviteit het handelen, registreren of verhandelen van financiële contracten heeft. Een bank is een onderneming welke wordt aangeduid als een financiële instelling.

3.2

V

ERT ROU W EN S ROL

Zoals in de vorige paragraaf is genoemd, hebben banken een aanzienlijke invloed op de financiële markten en op onze samenleving. Bij de belangrijke rol die banken in onze samenleving vervullen, is ‘vertrouwen’ een kernbegrip. Wanneer particulieren of bedrijven een bank niet vertrouwen, zullen zij hun geld daar niet op een spaarrekening zetten. Kortom, een bank kan niet voortbestaan wanneer er geen vertrouwen is vanuit de maatschappij. De studie van Prast et al (2005) gaat over vertrouwen en economie en heeft in kaart gebracht hoe het ervoor staat met het vertrouwen in Nederland en waar dit vertrouwen van afhangt. Er is wetenschappelijk aangetoond dat vertrouwen van wezenlijke invloed is op de economische groei en het maatschappelijk welzijn. Vertrouwen blijkt namelijk een

14

Financieel.infonu.nl/diversen/34632-de-geschiedenis-van-de-banken-en-het-plastic-geld.html Geraadpleegd 13 augustus 2012 15

(16)

16 positief effect te hebben op de economie. Uit deze studie is ook gebleken dat het vertrouwen in financiële instellingen en in De Nederlandsche Bank wel groot is.

Echter, de laatste jaren zijn banken wereldwijd steeds meer onder vuur komen te liggen sinds het uitbreken van de kredietcrisis. Sinds 2008 wordt het nieuws, niet alleen in Nederland maar wereldwijd, beheerst door deze crisis. Het betreft een crisis in de financiële sector met een grotere impact als ooit te voren. Overal in de wereld dreigen banken om te vallen en moet de staat verschillende banken overeind houden middels staatssteun. Door het omvallen van onder andere banken als DSB en Icesave hebben we binnen onze samenleving meegemaakt wat de gevolgen zijn wanneer het vertrouwen in een bank wordt ‘opgezegd’. Volgens het boek ‘opkomst en ondergang

van DSB’ was de val van DSB bank één van de grootste financiële thrillers in de Nederlandse

geschiedenis. Doordat Pieter Lakeman in het televisieprogramma Goedemorgen Nederland DSB-klanten opriep om hun vertrouwen op te zeggen in de bank en hun geld er weg te halen, is de bank op 19 oktober 2009 officieel failliet verklaard. Dit had tot gevolg dat veel particulieren en bedrijven gedupeerd zijn geraakt. Sindsdien proberen banken het vertrouwen van de maatschappij weer terug te winnen en is ook het toezicht door De Nederlandsche Bank en de Autoriteit Financiële Markten aangescherpt. Over deze twee instellingen leest u in paragraaf 3.4.1 meer.

3.3

B

AN KEN EN DU U RZA AMHEIDS V ERS L A GGEV IN G

Volgens Jeucken (2002) heeft de interesse van banken voor duurzame ontwikkeling zich aan het einde van de jaren 90 en het begin van het nieuwe millennium in een snel tempo ontwikkeld. Diverse banken onderkennen inmiddels het belang en de mogelijkheden van duurzaamheid en hebben verklaringen getekend, zoals de verklaring van de International Chamber of Commerce (ICC) en die van het United Nations Environmental Program (UNEP). Hierin onderschrijven zij de gemeenschappelijke en de eigen verantwoordelijkheid voor het tot stand brengen van een duurzame ontwikkeling. Daarnaast kunnen banken volgens Jeucken (2004) een fundamentele rol vervullen in het kader van duurzame ontwikkeling. Banken hebben de potentie om veel invloed te kunnen uitoefenen op vrijwel alle ondernemingen, waardoor de bankensector uniek lijkt te zijn. Hij zegt in zijn artikel ‘Bankieren en duurzaamheid: een logische koppel?’:

Duurzaamheidsvraagtsukken leken de financiële sector voorbij te gaan maar er bestaat wel degelijk een wederzijdse relatie tussen bankieren en duurzame duurzaamheid. Daarbij is de bank niet alleen een ‘volger’, maar ook een ‘stuurder’.

Doordat banken de belangrijkste financiële intermediairs zijn in een economie, kunnen zij met hun financieringsbeleid gericht bijdragen aan duurzame ontwikkeling. Een bank is op het gebied van duurzaamheid een ‘stuurder’, doordat zij zelf kan aangeven of zij in een bepaalde onderneming wil investeren of niet. Wanneer een onderneming bij de productie gebruik maakt van bijvoorbeeld kinderarbeid in een derdewereldland, zou de bank de financieringsaanvraag kunnen afwijzen en van de ondernemer kunnen eisen om geen gebruik meer te maken van kinderarbeid.

Volgens Jeucken (2004) is niet alleen imago een belangrijke drijfveer voor banken om zich bezig te houden met duurzaamheid. Ook risicobeheer en het aanboren van nieuwe markten zijn belangrijke drijfveren voor reguliere banken om een actieve rol te spelen met betrekking tot duurzaamheid. Duurzame ontwikkeling gaat samen met veranderingen in de wereld. Zo hebben de kredietcrisis of

(17)

17 bijvoorbeeld een milieuramp vaak als gevolg dat de inzichten binnen de bancaire sector verschuiven. Banken hebben vooral te maken met geleidelijk veranderende inzichten. Daarnaast kunnen banken ook wel degelijk te maken krijgen met plotselinge veranderingen zoals bijvoorbeeld investeringen met een lange termijn horizon. Hierbij zijn de risico’s groot want de vraag is welke sectoren en bedrijfsactiviteiten er over 20 à 30 jaar nog zullen bestaan en welke niet.

3.4

S

PEC I FIEKE RIC HT LIJN EN EN S T AN D AARDEN

Banken hebben te maken met verscheiden soorten richtlijnen en standaarden, wet- en regelgeving, toezichthoudende organen en gedragscodes. In deze paragraaf geef ik een samenvatting van belangrijke richtlijnen & standaarden, toezichthoudende organen en codes.

3.4. 1 TO E Z I C H T

De Autoriteit Financiële Markten (AFM) is een instelling die toezicht houdt op het gedrag van de gehele financiële marktsector. Het is volgens de AFM belangrijk dat het bedrijfsleven, particulieren en de overheid vertrouwen hebben in de financiële markten en dat deze markten daarnaast op een eerlijke manier werken16. Naast de AFM houdt ook De Nederlandsche Bank toezicht op de financiële markten. Zij zijn verantwoordelijk voor het prudentieel toezicht, wat wil zeggen dat zij toezicht houden op de betrouwbaarheid en financiële stabiliteit van de instellingen.

De AFM houdt zich op het gebied van haar toezicht bezig met verschillende thema’s welke worden gekozen op basis van een analyse van de markt. De AFM geeft aan dat eerlijke en zorgvuldige dienstverlening en informatievoorziening aan consumenten niet alleen een maatschappelijk belang heeft maar ook een belang op de lange termijn. Deze laatste voornamelijk om het vertrouwen in de sector weer te herwinnen.

De Wet op het Financieel Toezicht (Wft) regelt het toezicht op financiële instellingen in Nederland. De wet is sinds januari 2007 van kracht. Het doel van de Wft is om de wetgeving voor financiële markten marktgericht, doelgericht en inzichtelijk te maken. De regels waaraan financiële instellingen moeten voldoen zijn vereenvoudigd en daarnaast heeft de komst van de Wft de administratieve lasten voor het bedrijfsleven verminderd. Bij de totstandkoming van de Wft is beoogd om het functionele toezichtmodel wettelijk te verankeren en de regelgeving zoveel mogelijk consistent te maken17.

3.4. 2 CO D E B A N K E N

De Code Banken18 is op 9 september 2009 vastgesteld door het bestuur van de Nederlandse Vereniging van Banken. De Code is van toepassing op alle banken die beschikken over een bankvergunning, welke is verleend door de Wft. De Code bevat principes op het gebied van risicomanagement, Raad van Commissarissen, Raad van Bestuur, audit en beloningsbeleid. Op deze Code is het pas toe of leg uit principe van toepassing, wat inhoudt dat de bank de principes van de Code in beginsel toepast. Afwijking van de Code kan worden geaccepteerd, mits deze afwijking goed is gemotiveerd. Daarnaast staat de Code niet op zichzelf, maar maakt zij deel uit van het volledige stelsel van nationale, Europese en internationale wet- en regelgeving.

16

http://www.afm.nl/nl/over-afm.aspx Geraadpleegd op 20 oktober 2012

17

www.afm.nl/nl/professionals/regelgeving/wetten/wft.aspx Geraadpleegd op 20 oktober 2012

(18)

18 3.4. 3 SP E C I F I E K E I N T E R N A T I O N A L E S T A N D A A R D E N

De afgelopen jaren zijn er ook diverse internationale standaarden tot stand gekomen, die specifiek gelden voor de bankensector. Hierbij is er veel aandacht voor onderwerpen op het gebied van duurzaamheid. Hieronder vermeld ik de belangrijkste punten van een aantal van deze standaarden.

Equator Principles

De Equator Principes19 zijn in het jaar 2003 opgesteld door tien vooraanstaande banken uit zeven verschillende landen onder leiding van de Wereldbank en International Finance Corporation. Onder andere de ABN Amro was één van de initiatiefnemers van de Equator Principes. Het betreffen een set aan richtlijnen welke de milieu- en sociale risico’s in kaart brengen bij grote projecten. Het doel van de Equator Principes is ervoor zorgen dat de projecten die banken financieren, worden ontwikkeld op een manier die maatschappelijk verantwoord is en die goed milieubeheer weerspiegelen. De principes zijn van toepassing op alle nieuwe projectfinancieringen wereldwijd met een projectvermogen van meer dan $10 miljoen. Daarnaast zijn de principes van toepassing op alle sectoren.

Wolfsberg Principles

Op het gebied van witwassen en financiering van terrorisme zijn ook diverse standaarden opgesteld in de afgelopen jaren. Hier betreffen de Wolfberg Principes er één van. De Wolfsberg Group is een vereniging van elf banken die verschillende richtlijnen hebben gepubliceerd op het gebied van witwassen, corruptie en het financieren van terrorisme. Thema’s hierbij zijn identificering, internationale transacties, verdachte activiteiten en tot slot toezicht en rapportering.

UNEP Finance Initiative

Er zijn diverse richtlijnen die banken stimuleren om meer aandacht te besteden aan mogelijke milieurisico’s en sociale risico’s van hun investeringen. Zo is in 1992 het UNEP Finance Initiative ontstaan, waarbij inmiddels 170 banken en andere financiële instellingen uit de hele wereld een verklaring hebben ondertekend. In deze verklaring zeggen zij toe dat zij sociale- en milieucriteria in hun bedrijfsactiviteiten zullen integreren.

Principles for Resposible Investment

Een initiatief op het gebied van vermogensbeheer betreft de Principles for Responsible Investment (PRI). De ondertekenaars beloven om rekening te houden met milieu-, sociale- en governance onderwerpen in hun beleggingsbeslissingen.

Collevecchio Declaration on Financial Institutions and Sustainability

In het kader van duurzaam bankieren is in 2003 de Collevecchio Declaration on Financial Institutions and Sustainability geïntroduceerd. Deze verklaring roept financiële instellingen op om zes verplichtingen te aanvaarden die de verwachtingen van de samenleving omtrent de rol en verantwoordelijkheden van financiële instellingen te verwoorden. Het gaat daarbij om de

19

(19)

19 verplichting tot duurzaamheid, verantwoordelijkheid, geen schade toebrengen, verantwoording afleggen, transparantie en duurzame markten en regelgeving20.

3.5.

T

HEMA

S

De gekozen thema’s in dit onderzoek zijn gebaseerd op de werkwijze van de Eerlijke Bankwijzer. De Eerlijke Bankwijzer toetst de belangrijkste Nederlandse banken op hun duurzaamheid en kent daarbij scores toe aan een aantal thema’s. Uit deze thema’s heb ik vier thema’s gekozen die ik belangrijk vind in het kader van duurzaamheid bij banken, namelijk wapenhandel, mensenrechten, klimaatverandering en bonusbeleid. Daarnaast heb ik het thema ‘governance’ toegevoegd, welke door de Eerlijke Bankwijzer niet wordt aangemerkt als een apart thema. Professor B. Scholtens schrijft in een blog op de website van de Rijksuniversiteit Groningen dat het spijtig is dat de Eerlijke Bankwijzer dit onderwerp buiten beschouwing laat21. Op deze wijze is het thema governance in dit onderzoek wel meegenomen. In deze paragraaf leest u een korte omschrijving per thema en het belang van het betreffende thema voor de bankensector.

Governance

Governance is een begrip dat te maken heeft met het systeem van bestuur en toezicht. Want wie bepaalt er eigenlijk wat er gebeurt bij de betreffende bank en hoe kan daar invloed op worden uitgeoefend? Ook op het gebied van duurzaamheid zijn dit belangrijke vragen, waardoor dit thema is meegenomen in dit onderzoek.

Wapenhandel

Het thema wapenhandel is een belangrijk thema voor de bankensector, omdat wapens vaak tot conflicten leiden die de ontwikkeling en veiligheid van veel mensen bedreigen. Het is belangrijk dat de wapenindustrie geen omstreden wapens maakt of wapens levert aan zwakke of dictatoriale regimes. Doet een onderneming dit wel, dan is het niet wenselijk dat een bank deze onderneming financiert. Op het gebied van wapenhandel zijn nog maar weinig internationale verdragen of nationale wetten die banken regels opleggen inzake het investeren in wapenhandel en wapenproductie. Ondanks dat er weinig regelgeving is op dit gebied, leggen banken tegenwoordig vaak hun investeringen in wapenhandel aan banden. Hierdoor is het interessant om te meten wat banken hierover rapporteren in hun duurzaamheidsverslag.

Mensenrechten

Op veel plekken in de wereld worden momenteel nog mensenrechten geschonden. Ook kinderarbeid is in dit onderzoek een onderdeel van het thema mensenrechten, wat helaas ook nog op diverse plekken in de wereld voorkomt. Hoewel banken vaak niet rechtstreeks zijn betrokken bij mensenrechtenschendingen, is het wel mogelijk dat zij mede verantwoordelijk worden gehouden als zij investeren in ondernemingen of overheden die zich hier wel mee bezighouden. De ideale bank zou moeten voorkomen dat zij in dit soort ondernemingen of overheden investeert.

20

www.eerlijkebankwijzer.nl/site/toelichting_sector_banken.pdf Geraadpleegd op 20 oktober 2012

(20)

20

Bonusbeleid

Het bonusbeleid van banken is de afgelopen jaren een veelbesproken thema geweest. Vanuit de maatschappij werd bijvoorbeeld niet begrepen dat een bank als ING, welke tijdens de kredietcrisis is gefinancierd met staatssteun, toch een bonus zou uitkeren over 2010 aan topman Jan Hommen. Als reactie op de ophef die hierover is ontstaan, heeft Hommen destijds besloten om af te zien van deze bonus22. Uit de ophef die over dit thema is ontstaan kan opgemaakt worden dat de maatschappij dit een belangrijk thema vindt. Om deze reden is dit onderwerp meegenomen in dit onderzoek en wordt er gekeken in hoeverre banken transparant zijn over hun bonusbeleid.

Klimaatveranderingen

Willem Vermeend (2008) maakt in het boek de kredietcrisis 2009 duidelijk dat niet alleen de internationale economie inzakt maar ook dat de wereld wordt geconfronteerd met een klimaatcrisis en natuurlijk het energievraagstuk, dat wil zeggen olie, gas en kolen raken op. Door de opwarming van de aarde komen mens en natuur in gevaar. De ideale bank zorgt ervoor dat onder andere haar eigen CO2 uitstoot, papierverbruik, afvalproductie en waterverbruik wordt verminderd. Daarnaast stimuleert de ideale bank bedrijven om schoner te werken. Ook hierin kunnen banken als financiers een belangrijke rol spelen.

(21)

21

4.

T

HEORETISCH KADER

Steeds meer ondernemingen stellen tegenwoordig een duurzaamheidsverslag op. Een belangrijke vraag hierin is waarom zij deze opstellen. Er is namelijk geen enkele wet die het opstellen van een duurzaamheidsverslag verplicht stelt. Er bestaan verschillende theoretische uitgangspunten die een mogelijke verklaring geven voor het feit dat ondernemingen vrijwillig een duurzaamheidsverslag opstellen. Het gaat hierbij om de legitimatie theorie, institutionele theorie, stakeholder theorie en de voluntary disclosure theorie. Deze theorieën worden in dit hoofdstuk besproken en daaruit worden de hypotheses voor dit onderzoek gevormd.

4.1

L

EGIT IMAT IE T H EORIE

Ondernemingen kunnen verschillende motivaties hebben om te rapporteren over hun beleid op het gebied van MVO. Zo kunnen ze bijvoorbeeld geloven dat ze verantwoordingsplicht hebben op dit gebied (Hasnas 1998), kunnen er economisch rationele overwegingen spelen (Friedman 1962) of willen ze voldoen aan de verwachtingen van de maatschappij (Deegan 2002). Naast deze motivaties kan de wens om te voldoen aan de financieringsbehoeften ook een belangrijke motivatie zijn. In toenemende mate eisen kredietinstellingen periodieke informatie over de prestaties van de onderneming op het gebied van MVO. Tot slot zijn er tegenwoordig bepaalde ‘reporting awards’ te winnen, waarmee positieve publiciteit kan worden gegenereerd (Deegan and Carrol 1993). In Nederland wordt bijvoorbeeld De Kristal23 uitgereikt, een prijs van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Deze prijs wordt uitgereikt op basis van de Transparantiebenchmark aan de onderneming met de beste duurzaamheidsrapportage. In 2010 kwam Rabobank als winnaar uit de bus in de sector banken en verzekeraars.

De wens om de activiteiten van de organisatie te legitimeren betreft momenteel een belangrijke motivatie achter duurzaamheidsverslaggeving, welke door veel onderzoekers wordt geaccepteerd (Deegan 2002). Deze visie omvat de legitimatie theorie, welke de onderneming bekijkt vanuit de positie die zij inneemt in de maatschappij en vervolgens de acceptatie van deze onderneming door de maatschappij. Deegan (2002) omschrijft de legitimatie theorie als volgt:

In de legitimatie theorie is er de veronderstelling dat de onderneming ‘contracten’ sluit met haar omgeving, waaraan zij haar bestaansrecht ontleent. Sociale waarden vanuit de activiteiten van de onderneming sluiten aan bij de sociale waarden van de maatschappij waarin zij verkeert. Legitimatie is dus gerelateerd aan het concept van een ‘sociaal contract’, waarbij er in het bijzonder vanuit wordt gegaan dat het voortbestaan van een organisatie wordt bedreigd als de samenleving ziet dat de organisatie haar ‘sociaal contract’ heeft geschonden.

Een soortgelijke definitie van de legitimatie theorie wordt gegeven door Dowling & Pfeffer (1975) en Lindblom (1994). Lindblom (1994) stelt daarnaast dat ondernemingen de activiteiten die zij ontplooien maatschappelijk uit zullen leggen, de aandacht van het maatschappelijk verkeer op andere zaken proberen te vestigen of het verwachtingspatroon ten aanzien van de onderneming zal proberen te beïnvloeden.

(22)

22 Verschillende onderzoeken hebben de legitimatie theorie ondersteund (Deegan et al 2002, O’Donovan 2002, Cho et al 2007). Milne en Patten (2002) lieten in hun onderzoek zien dat positieve openbaarmakingen in het kader van duurzaamheid soms kunnen dienen om de legitimiteit van organisaties te herstellen. Echter, O’Dwyer (2002) vond in zijn onderzoek onder Ierse bedrijven dat legitimatie openbaarmakingen onwaarschijnlijk tot succes leiden en dat het mogelijk juist averechts werkt. Dit geeft aan dat het fenomeen ‘legitimatie’ per cultuur en land verschilt. Deegan and Brown (1998) vonden in hun studie bewijs dat voor de meerderheid van de onderzochte Australische industrieën een significante relatie bestaat tussen de hoeveelheid media-aandacht en de mate van duurzaamheidsverslaggeving, waarmee ook de legitimatie theorie werd ondersteund.

Hoewel veel onderzoeken de legitimatie theorie ondersteunen, hebben Campbell et al (2003) in hun onderzoek bewijs gevonden dat deze theorie niet altijd opgaat. De resultaten laten zien dat ondernemingen waarvan verwacht werd dat zij meer bekend zouden maken in hun jaarverslag als gevolg van de negatieve perceptie van de maatschappij, dit juist niet deden. Dit hebben de onderzoekers in hun studie bijvoorbeeld getest voor organisaties die opereren binnen de tabaksindustrie. Daarentegen onthulden ondernemingen waarvan werd gedacht dat er een kleinere legitimiteitskloof was, juist meer informatie. Deze resultaten komen niet overeen met de legitimatie theorie.

Hoewel niet in alle studies bewijs is gevonden voor de legitimatie theorie, lijkt het er over het algemeen op dat de legitimatie theorie een geaccepteerde theorie is. Derhalve is de verwachting in dit onderzoek dat banken in het licht van de legitimatie theorie veel zullen rapporteren over MVO en dat duurzame banken in dit kader hoger scoren op de geselecteerde thema’s dan banken welke niet bekend staan als een duurzame bank.

Zoals in hoofdstuk 3.4.3 is genoemd, betreffen de Equator Principles een set aan richtlijnen welke de milieu- en sociale risico’s in kaart brengen bij grote projecten. Scholtens en Dam (2007) hebben in hun onderzoek de prestatie van banken geanalyseerd, welke de Equator Principles hebben aangenomen. Zij hebben aangetoond dat het duurzaamheidsbeleid van banken die de Equator Principles hebben aangenomen aanzienlijk verschilt van die van banken die deze Principles niet hebben aangenomen. Zij concluderen dat het aannemen van de Equator Principles wordt gebruikt door banken om hun gedrag te verantwoorden, wat aansluit bij de legitimatie theorie. Op basis van deze informatie is de verwachting voor dit onderzoek dat banken welke zijn aangesloten bij de Equator Principles hoger scoren op de geselecteerde thema’s dan banken die hier niet bij zijn aangesloten.

In het kader van de legitimatie theorie kunnen de volgende hypotheses worden geformuleerd:

H1: Duurzame banken scoren hoger op de geselecteerde thema’s dan banken welke niet bekend staan als een duurzame bank.

H2: Banken welke zijn aangesloten bij de Equator Principles scoren hoger op de geselecteerde thema’s dan banken welke niet bij deze Principles zijn aangesloten.

H3: Van alle thema’s scoren duurzame banken in vergelijking met niet duurzame banken het hoogst op het thema klimaat omdat dit specifieke thema het meest wordt geassocieerd met duurzaamheid.

(23)

23 Naast de vraag of banken rapporteren over de genoemde thema’s in hun duurzaamheidsverslag rest er de vraag hoe het is gesteld met de kwaliteit van de verslaggeving. Zoals in hoofdstuk 2.3.2 is genoemd, maakt de Transparantiebenchmark naast objectieve criteria ook gebruik van kwaliteitsgerichte criteria. Kamp-Roelands en de Waard (2008) gaan uit van een aantal kwaliteitsaspecten in hun onderzoek, namelijk relevantie, vergelijkbaarheid, betrouwbaarheid en begrijpbaarheid. In de voor dit onderzoek opgestelde scoretabel is invulling gegeven aan deze kwaliteitsaspecten. De verwachting is, op basis van de legitimatie theorie, dat ondernemingen er baat bij hebben om informatie van goede kwaliteit te openbaren, omdat er anders een kans bestaat dat het ‘contract’ dat de onderneming met de samenleving heeft, in gevaar komt. Hieruit kan de volgende hypothese worden gevormd:

H4: De relatieve kwaliteitsscore van de informatie die banken openbaren in het duurzaamheidsverslag over de geselecteerde thema’s is minstens 60%.

H5: De kwaliteitsscore van de duurzame banken is hoger dan die van de niet-duurzame banken.

Gray et al (1995) zeggen dat het onjuist zou zijn om de legitimatie theorie en de stakeholder theorie als twee totaal verschillende theorieën te zien. Er zit namelijk een overlap tussen deze twee theorieën. De stakeholder theorie wordt in paragraaf 4.3 besproken.

4.2

I

N S T IT U T ION ELE T HEORIE

Volgens DiMaggio & Powell (1983) overlappen theorieën elkaar. Zo hangt de legitimatie theorie nauw samen met de institutionele theorie. In deze theorie veranderen organisaties hun activiteiten of structuur om te voldoen aan externe verwachtingen. Echter, in tegenstelling tot de legitimatie theorie, waarbij het vermogen van managers wordt gezien als iets waarmee de perceptie van legitimatie kan worden veranderd, wordt er in de institutionele theorie van managers verwacht dat ze voldoen aan ‘normen’ die grotendeels worden opgelegd (Deegan 2002).

Volgens de institutionele theorie (isomorfisme) kan het gedrag van organisaties vanuit drie verschillende invalshoeken worden beïnvloed (DiMaggio & Powell 1983, de Waard 2011). Zo wordt er van coërcief isomorfisme gesproken wanneer ondernemingen beïnvloed worden door overheden of door druk vanuit niet gouvernementele organisaties en van mimetisch isomorfisme wanneer ondernemingen in dezelfde branche kopieergedrag vertonen. Dit laatste houdt in dat wanneer een belangrijke speler binnen de branche een duurzaamheidsverslag publiceert, andere ondernemingen binnen de branche zich ook genoodzaakt voelen om een duurzaamheidsverslag te publiceren. Tot slot kan een onderneming worden beïnvloed door gelijkgestemdheid binnen groepen mensen. Dit wordt normatief isomorfisme genoemd.

Vanuit de institutionele theorie is de verwachting dat duurzame banken voorop lopen op het gebied van duurzaamheidsverslaggeving. In dit kader is de verwachting dat de verdeling van de scores op de verschillende thema’s bij niet-duurzame banken afwijkt van de duurzame banken. Gezien het beleid van de niet-duurzame banken mag verwacht worden dat de relatieve score op de thema’s governance en bonusbeleid hoger is dan bij duurzame banken. Voor deze banken geldt dat zij zich waarschijnlijk meer bezig houden met klimaat, wapenhandel en mensenrechten. Dit omdat deze thema’s vanuit de maatschappij meer worden geassocieerd met duurzaamheid dan de thema’s governance en bonusbeleid. Vanuit de positionering van de duurzame banken mag binnen de

(24)

24 institutionele theorie verwacht worden dat niet-duurzame banken de duurzame banken op thema’s als mensenrechten, klimaat en wapenhandel zullen volgen. Hieruit volgt onderstaande hypothese.

H6: De verdeling van scores op de thema’s van duurzame banken wijkt af van niet-duurzame banken.

4.3

S

T AKEH OLDER T HEORIE

Freeman is een belangrijke grondlegger van de stakeholder theorie. Het stakeholder begrip zegt volgens Freeman & Reed (1983) dat er ook andere belanghebbenden zijn, dan alleen aandeelhouders waarvoor de onderneming verantwoordelijk is. Het gaat hierbij om alle groepen die belang hebben bij de activiteiten van de onderneming. Het begrip ‘stakeholder’ verwijst naar groepen zonder wiens steun de onderneming zou ophouden te bestaan. Sommige van deze stakeholders zijn rechtstreeks betrokken bij de onderneming en andere stakeholders staan meer op afstand van de onderneming. Deegan (2002) legt uit dat er zowel een ethische (normatieve) tak als een bestuurlijke (positieve) tak bestaat van de stakeholder theorie. De ethische tak biedt voorschriften in termen van hoe organisaties om zouden moeten gaan met hun stakeholders. Hierbij is er geen sprake van een directe rol in het voorspellen van het gedrag van managers. De bestuurlijke tak van de stakeholder theorie benadrukt de noodzaak om bepaalde groepen van belanghebbenden te ‘managen’. Hierbij gaat het voornamelijk om de groepen belanghebbenden die de meeste macht hebben vanwege hun vermogen om controle uit te oefenen op de middelen die nodig zijn voor de activiteiten van de onderneming.

Waar de legitimatie theorie meer ingaat op het geheel van de maatschappij, gaat de stakeholder theorie meer in op de verschillende belangengroepen binnen de maatschappij.

4.4

V

OLU N T AR Y DIS C LOS U RE T HEO RIE

Naast de legitimatie theorie, institutionele theorie en de stakeholder theorie is er nog de voluntary disclosure theorie. De Waard (2011) beschrijft deze theorie als volgt:

In de voluntary disclosure theorie wordt onder meer beschreven dat een reden voor ondernemingen om informatie te verstrekken wordt gevoed vanuit het negatieve uitgangspunt, dat – indien geen informatie wordt versterkt – ‘er wel eens iets aan de hand zou kunnen zijn’.

Volgens Meek et al (1995) wordt vrijwillige verslaggeving beïnvloed door een complex en divers geheel van vraag en aanbod. De vraagzijde betreffen klanten, medewerkers en regelgevende instanties die naar informatie vragen. De aanbodzijde wordt beïnvloed door de bestaande richtlijnen en standaarden en door de kosten die verband houden met de vrijwillige openbaarmaking van informatie. Met name ‘proprietary costs’ (politieke kosten en kosten van concurrentienadeel) lijken van belang te zijn voor beslissingen op het gebied van vrijwillige toelichtingen. In hun onderzoek vonden Meek et al (1995) bewijs dat het vrijwillig openbaar maken van niet-financiële informatie afhangt van nationale en regionale invloeden.

Doordat de informatie die in een duurzaamheidsverslag wordt gepubliceerd niet aan vereisten hoeft te voldoen, is er de kans dat de informatie die wordt verstrekt niet altijd relevant is. Ook is er de kans dat er te veel informatie wordt gepubliceerd. Tot slot kan de persoonlijkheid van managers van invloed zijn op de hoeveelheid informatie dat vrijwillig gepubliceerd wordt (Smith Bamber et al 2010).

(25)

25 Op basis van de voluntary disclosure theorie is mijn verwachting dat banken op verschillende wijze zullen rapporteren over de genoemde thema’s en dat hierbij de ene bank uitgebreider op een bepaald thema ingaat dan een andere bank. Ook verwacht ik dat er verschillen zullen zijn tussen de landen, doordat uit eerder onderzoek is gebleken dat vrijwillige openbaarmaking van niet- financiële informatie afhangt van nationale invloeden. Zo blijkt uit het onderzoek van Kolk (2004) en Levy & Kolk (2002) dat ondernemingen en managers sterk reageren op de sociale en culturele achtergrond van hun land van herkomst.

Op basis van bovenstaande informatie kunnen de volgende hypotheses worden geformuleerd:

H7: Er bestaat een verschil in de scores op de geselecteerde thema’s tussen de banken van verschillende nationaliteiten.

(26)

26

5.

O

NDERZOEKSOPZET

Dit hoofdstuk bevat de onderzoeksopzet, waarin de methode van onderzoek wordt beschreven en de wijze waarop de steekproef is bepaald wordt onderbouwd.

5.1

O

N DER ZOEKS ME T HODE

De methode welke in dit onderzoek wordt gehanteerd om de mate van duurzaamheidsverslaggeving door banken te analyseren, is inhoudsanalyse. Dit betreft een standaard methodiek die binnen de wetenschap wordt gebruikt voor het bestuderen van de inhoud van communicatie (Sobhani et al 2011). Met behulp van deze methode kan er een goed beeld worden verkregen over de mate waarin banken transparant zijn over hun duurzaamheidsbeleid. Hierbij dient wel opgemerkt te worden dat ik in dit onderzoek alleen kijk naar de mate van transparantie in het maatschappelijk verslag. Dit betekent dat de wijze waarop banken dit beleid in de praktijk uitvoeren niet meegenomen wordt in dit onderzoek. De reden hiervoor is dat het tijdsbestek waarbinnen dit onderzoek uitgevoerd dient te worden te kort is om het praktijkgerichte aspect mee te nemen. Omdat niet alle banken een maatschappelijk verslag hebben opgesteld voor het boekjaar 2011, zijn ook de jaarverslagen 2011 en de websites in de periode december 2012 nader bekeken.

Om de inhoudsanalyse uit te voeren heb ik een scoremodel opgesteld, welke is gebaseerd op de werkwijze van de Transparantiebenchmark. Deze benchmark maakt voor haar inhoudsanalyse gebruik van inhoudsgerichte en kwaliteitsgerichte criteria. Deze criteria zijn gebaseerd op de herziene Richtlijn 400 van de Raad voor de Jaarverslaglegging en de Handreiking voor Maatschappelijke Verslaggeving. In deze herziening van deze richtlijn is aansluiting gezocht bij de standaarden van het Global Reporting Initiative. Ook zijn in de Transparantiebenchmark relevante onderwerpen van de ISO26000 meegenomen. Omdat de werkwijze van de Transparantiebenchmark aansluit bij belangrijke richtlijnen en standaarden heb ik bij het opstellen van mijn scoremodel gebruik gemaakt van dezelfde indeling, waarbij deel één ingaat op de inhoudsgerichte criteria en deel twee op de kwaliteitsgerichte criteria. Voor zowel de inhoudsgerichte criteria als de kwaliteitsgerichte criteria zijn 60 punten te scoren.

Bij het onderdeel inhoudsgerichte criteria kunnen er per thema 12 punten behaald worden en bij het onderdeel kwaliteitsgerichte criteria kunnen er per kwaliteitsaspect 15 punten gescoord worden. Omdat in dit onderzoek wordt verondersteld dat de inhoudsgerichte criteria en de kwaliteitgerichte criteria even belangrijk zijn, kunnen voor beide onderdelen evenveel punten worden behaald. Hetzelfde geldt voor de verschillende thema’s en kwaliteitsaspecten, waarbij in dit onderzoek wordt verondersteld dat deze allen even belangrijk zijn.

Wat betreft de inhoudsgerichte criteria ga ik allereerst bij elk thema, zoals genoemd in hoofdstuk 3.5, vaststellen of de bank een beleid formuleert inzake het thema. Na deze vraag volgen in het scoremodel per thema enkele specifieke vragen waarmee de inhoud van het maatschappelijk verslag gemeten kan worden. Wat betreft de kwaliteitsgerichte criteria maak ik gebruik van een aantal kwaliteitsaspecten, namelijk relevantie, vergelijkbaarheid, betrouwbaarheid en begrijpbaarheid. Deze kwaliteitsaspecten zijn niet alleen gebaseerd op de Transparantiebenchmark maar ook op het onderzoek van Kamp-Roelands en de Waard (2008).

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Omdat er ontzettend veel gedragsrichtlijnen zijn voor ondernemingen die betrekking kunnen hebben op MVO, is het onhaalbaar om deze allemaal te bespreken in dit onderzoek.. Daarom

Op basis van deze percentages kan worden geconcludeerd dat MKB-ondernemers die de afgelopen twee jaar van bank zijn gewisseld productkoppelingen niet als belangrijkste

Een financiële crisis raakt de economische groei en de financiële stabiliteit harder in landen waar bedrijven voor financiering vooral van banken afhankelijk zijn, zoals

In dit onderzoek wordt onderzocht welke groep van banken, Nederlandse banken of banken behorende tot de FTSE 300, beter scoren op het gebied van informatiekwaliteit

Derhalve kan geconcludeerd worden dat er voor de vaste en variabele beloningen geen verband aanwezig is voor de gemiddelde remuneratie tussen de groepen... Dit betekent dat

Volgens het Van Dale Groot woordenboek (editie 14) betekent een discussie een gedachtewisseling, redetwist, bespreking of beraadslaging. Wij hebben een discussie over het beleid

Op basis van de beschrijving van de operationele risico’s, de externe eisen, de interne eisen en de vergelijking met de andere lokale Rabobank op het gebied van

Het vaststellen van de activiteiten waarop individuele commerciële medewerkers bij een (financiële) dienstverlenende organisatie, in dit geval de Bank X, zich moeten richten om in