• No results found

Groen in en (ver) buiten de buurt : een onderzoek naar middenklasse gezinnen in Middenmeer en hoe zij omgaan met groenvoorzieningen in de buurt

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Groen in en (ver) buiten de buurt : een onderzoek naar middenklasse gezinnen in Middenmeer en hoe zij omgaan met groenvoorzieningen in de buurt"

Copied!
52
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Groen in en

(ver) buiten de buurt

-Hoe gaan middenklasse gezinnen

in een stedelijke omgeving om met

groenvoorzieningen?

(2)

Groen in en (ver) buiten de buurt: een onderzoek naar middenklasse gezinnen in Middenmeer en hoe zij omgaan met groenvoorzieningen in de buurt.

Masterscriptie van Levi Vlessing Studentennummer 10034420 Universiteit van Amsterdam Faculteit GPIO: Urban Geography Begeleider: Dr. Ir. C.J.M. (Lia) Karsten,

associate professor in Urban Geographies at the Univeristy of Amsterdam Tweede lezer: M.S. (Myrthe) Hoekstra MSc,

Faculty of Social and Behavioural Sciences GPIO Urban Geographies Onderwerp: Residential response to a crowded city

Augustus 2017

(3)

Inhoud Samenvatting 4 Voorwoord 4 Inleiding 6 1 Theoretisch Kader 7 1.1 Middenklasse 7 1.1.1 Klassenverdeling 7

1.1.2 Stedelijke leefomgeving middenklasse 8

1.2 Geography 9

1.2.1 Tijd-ruimtelijk gedrag middenklasse gezinnen 9

1.2.2 Geography of children 10

1.3 Groenvoorzieningen 11

1.3.1 Belang van stedelijk groen 11

1.3.2 Toenemende druk op groenvoorzieningen 12

1.4 Resumerend 12

2 Onderzoeksopzet 13

2.1 Casusselectie 13

kaart i De ligging van Middenmeer in Amsterdam 14

2.2 Concepten van het onderzoek 15

kaart ii Groenvoorziening niveau 1: groenstroken in de buurt 17

kaart iii Groenvoorziening niveau 2: parken in en bij Middenmeer 18

kaart iv Groenvoorziening niveau 3: alternatieven buiten de stad 19

2.3 Research Design 20 2.4 Dataverzameling 20 2.4.1 Interviews 20 2.4.2 Dagboeken 21 2.5 Analysemethode 22 2.5.1 Kwalitatief onderzoekschema 22

kaart v Woonlocaties respondenten 24

3 Resultaten 25

3.1 Woonlocatie middenklasse 25

kaart vi Herkomst respondenten 26

3.1.1 Waarom Middenmeer? 27

3.1.2 Sociale aspect 28

3.1.3 Fysieke afweging 29

3.2 Gebruik van groenvoorzieningen 31

3.2.1 Gebruik van groen in Middenmeer 31

kaart vii De groenvoorzieningen nabij de wijk Middenmeer 32

3.2.2 Oordeel groenvoorziening 36

3.2.3 Belemmeringen voor gebruik 36

kaart viii Fysieke belemmeringen Middenmeer 38

3.3 Weekend- en vakantiegroen 41

3.3.1 Weekenden 41

kaart ix Activiteiten in de stad 43

3.3.2 Vakanties 44 4 Conclusie 47 4.1 Deelvraag 1 47 4.2 Deelvraag 2 47 4.3 Deelvraag 3 48 4.4 Eindconclusie 49 5 Reflectie 50 Bronnenlijst 51

(4)

Voorwoord

Wat voor u ligt is een onderzoek naar de middenklasse gezinnen in de Amsterdamse wijk Middenmeer. Na een kleine twintig jaar in deze buurt gewoond te hebben, en ik veel veran-deringen van dichtbij meemaakte, was het tijd om hier dieper in te gaan op het sociaalwe-tenschappelijk debat dat wordt gevoerd omtrent het grootbrengen van kinderen in de stad. Het bekritiseerde opgroeien in de stad, want er kan op elke hoek gevaar schuilen, weegt niet op tegen de vrijheid in de ruimte die geboden wordt met het opgroeien in landelijke plekken. Ik zelf ben opgegroeid in Middenmeer en heb daardoor allesbehalve een groene, natuurlijke opvoeding gehad. Wel gingen wij weekenden naar de duinen en de vakanties naar de Alpen maar niets weegt niet op tegen het “opgroeien in de vrije natuur”. Niet elke dag de Veluwe verkennen, wadlopen of vogels spotten in de Biesbos. Wel elke dag twee minuten lopen naar school, voetballen tot het donker werd met vriendjes en avondjes naar de film. Als ik voorgaand onderzoek mag geloven zou ik onderdeel zijn van een generatie die te maken heeft met de gevolgen van, of nog zal krijgen, een chronisch gebrek aan groen in de kindertijd. Wel ben ik meegenomen naar de duinen, de Veluwe en de Waddeneilanden – maar is dit dan genoeg? Hoe gaan de ouders anno 2017 om met de stedelijke omgeving, die sinds ik jong was alleen maar drukker is geworden? In welke mate kunnen hun kinderen zelfstandig naar buiten, de parken in, voetballen op straat, vriendjes ontmoeten en doel-loos door de wijk struinen zoals ik dat vroeger deed? Vragen die opkomen als ik de nieuwe middenklasse gezinnen zie zitten op de stoepen, kinderen spelend in de zandbak, ouders achter de barbecue. Er is veel veranderd in de stedelijke omgeving de laatste decennia en dit moet invloed hebben op de kindertijd en de manier waarop de ouders omgaan met hun eigen leven en dat van hun kinderen. Daarom heb ik mijzelf de vraag gesteld hoe deze ouders die ik zo vaak spreek en zie omgaan met de stedelijke omgeving waarin zij een druk leven leiden en het leven van hun kinderen mogelijk maken. Een belangrijk deel van het onderzoek richt zich op de manier waarop de gezinnen gebruik maken van de groenvoorzieningen in de wijk. De Pure Markt in Frankendael is een moment waarop, voor mijn gevoel, de wijk leeg-loopt om koffie en rosé te drinken op het gras. Maar dit is slechts een maandelijks evene-ment. Hoe gebruiken zij de groenvoorzieningen doordeweeks en in weekenden? Wordt dit gecombineerd met andere activiteiten? Hebben zij plekken in Amsterdam die zij gebruiken, of zoeken zij plaatsen op buiten de stad om tot hun dosis groen en natuur te komen? Dit zijn een aantal vragen die zich tijdens de start van het onderzoek hebben gevormd in mijn hoofd en die gedurende het onderzoek werden beantwoord.

Samenvatting

In sociaalwetenschappelijk onderzoek wordt aandacht besteed aan gezinnen en hun woon-voorkeuren. De keuze voor de stad of suburbane leefomgeving biedt hen in verschillende fases in hun leven een geschikte woonplaats. De stad heeft veel horeca, onderwijsinstel-lingen, culturele voorzieningen en sportfaciliteiten. De suburbane omgeving biedt rust, een groene omgeving en een plaats zonder stedelijke, sociale en fysieke ongemakken. Dit onder-zoek richt zich op het leven in Amsterdam Oost (Middenmeer), met de sociale en fysieke ongemakken die bewoners daar ervaren en richt zich op de vraag waarom gezinnen in deze wijk wonen. Het is beargumenteerd, en op het eerste gezicht een logische keuze om met jonge kinderen een plek op te zoeken die rustig en groen is en waar stedelijke gevaren zijn geminimaliseerd. De nieuwe middenklasse gezinnen (Yupps) verkiezen echter de stad boven de suburbane omgeving. De stedelijke gemakken vormgegeven door nabijheid van voor-zieningen, werk voor de ouders en scholen voor de kinderen vormen een reden om in de stad te wonen maar het gebrek aan rust, ruimte en groen is evident aanwezig. De vraag die centraal staat in dit onderzoek komt uit deze tegenstelling voort. Hoe gaan deze midden-klasse gezinnen, met jonge kinderen, om met de stad waar zij gebrek hebben aan groenvoor-zieningen? Afgaand op interviews en dagboeken is gebleken dat de uithuizige levensstijl van de gezinnen doorspeelt in het leven van de kinderen. In plaats van het bezoeken van groenvoorzieningen worden de kinderen de stad in meegenomen op zoek naar activiteiten en plaatsen waar de kinderen vrijheid en bewegingsruimte vinden. Zelfstandig bezoek aan groenvoorzieningen in Middenmeer voor kinderen is lastig maar de ouders hebben alterna-tieven gevonden waar de kinderen wel de vrijheid krijgen die de stad beperkt kan bieden. Het aantal ouders met jonge kinderen dat de stad permanent inruilt voor een leefomgeving in een meer natuurlijke omgeving is onderhevig aan verandering. De stedelijke leefomge-ving lijkt voor sommige ouders een betere plaats om het leven van het gezin in te richten.

(5)

Mijn dank is groot aan iedereen die dit onderzoek mogelijk heeft gemaakt. Op de eerste plaats dank aan de respondenten die in het onderzoek slechts genummerd worden benoemd. Jullie zijn veel meer dan enkel nummers. Zij hebben tijd gemaakt in hun drukke dagen om mijn vragen te beantwoorden. Zonder hen was dit onderzoek onmogelijk geweest, dus dank voor het uitnodigen van mij in jullie huizen. Het was gezellig en zeer informatief, het kenmerkte de beste tijd die ik heb gehad de laatste vijf maanden van het onderzoek, dank jullie wel! Speciale dank gaat uit naar Lia Karsten. Niet in de laatste plaats vanwege een onuitputtelijke bron aan wetenschappelijke literatuur omtrent de leefstijl van gezinnen en kinderen in het bijzonder. Bovenal voor de begeleiding van de afgelopen maanden. Haar expertise heeft mij meermaals aan het denken gezet en meer dan eens mijn neus de juiste kant op gewezen. De feedback is in mijn ogen zeer waardevol gebleken, iemand met zo’n schat aan onderzoekser-varing is een goede mentor gebleken. Wat dat betreft kon ik blind vertrouwen op aanbeve-lingen en toevoegingen van haar kant. Lia heeft mij wegwijs gemaakt tijdens het proces van het onderzoek, daar waar ik zelf meermaals verdwaalde in de mogelijkheden en keuzes die gemaakt moesten worden. Vandaar: onwijs bedankt!

Ook wil ik Myrte Hoekstra, de tweede lezer van dit onderzoek, bedanken voor het nemen van de tijd om dit onderzoek te lezen en de kritische blik die ongetwijfeld zal volgen bij het beoordelingsgesprek. Ik ben er wel een beetje zenuwachtig voor maar heb er ook zin in. Dank!

Dank je wel Eli, voor de opmaak van het geheel en het checken van de spelling. Achterge-bleven spelfouten schuif ik nu op jou af. Jouw oog voor detail heeft het eindproduct visueel in ieder geval het niveau en de allure gegeven dat ik zocht. Dus Eli bedankt! Tevens dank aan alle collega’s van Eli wiens werkplek ik heb kunnen gebruiken tijdens de weekenden en avonden!

Ik wil al mijn vrienden bedanken wiens housewarmings en verjaardagen ik heb moeten missen en wie ik zeer beperkt heb kunnen zien in de laatste maanden. Gelukkig hebben zij mij gesteund in het proces en waren ze er voor mij als ik er even doorheen zat. Speciale dank voor Anna. Steun, toeverlaat en motivator. Door de aanmoedigingen elke ochtend en het aftellen van de laatste hoofdstukken en dagen van schrijven kon ik dagelijks toch nog een beetje gemotiveerd aan het werk. Ook op momenten dat ik het allemaal niet snapte was Anna daar om de boel even te relativeren en te verduidelijken. Ik hoop voor haar hetzelfde te kunnen doen volgend jaar tijdens haar afstuderen maar ik betwijfel of ik dezelfde eigen-schap bezit die zij bezit. Ik mag mezelf rijk rekenen dat Anna in de moeilijkste periode thuis op mij wachtte en mijn geklaag aan wilde horen. Dank je wel Anna voor alle adviezen en alle goede zorgen. Anna, ik hou van je en vanaf nu heb ik weer meer tijd voor je. Laat onze zomer maar komen!

(6)

Inleiding

Bij de verandering in de levensfase van young urban professionals (Yuppies) naar young urban professional parents (Yupps) speelt de vraag ‘waar gaan we wonen?’ een belangrijke rol. De stad biedt veel voor yuppies, zij zijn degenen die studeren of net zijn afgestudeerd. Zij prijzen zich gelukkig met het bruisende leven van de stad waarbij horeca, culturele voor-zieningen en arbeidsplaatsen in directe nabijheid zijn. Voor kinderen biedt de stad echter, naast de voorzieningen, ook veel gevaar. Drukke verkeersaders en het effect van stranger danger (waarbij onbekende mensen op straat een gevaar kunnen vormen voor kinderen) limiteren de vrijheid die kinderen hebben. Dit is een reden dat er al jaren een trend te zien is van jonge gezinnen die de stad verlaten en zich vestigen in omliggende suburbane en landelijke gebieden (CBS, 2016). Voordelig voor de kinderen is dat zij hier minder afhankelijk zijn van toezicht van volwassenen en vrijer buiten kunnen spelen in een natuurlijke omge-ving. Een groene omgeving is een belangrijk onderdeel van een kindertijd. Er is onderzoek gedaan naar de verschillen tussen het leven in de stad en in een landelijke omgeving en wat de verschillen zijn voor kinderen (Jones, 1992; Reyes et al, 2014). Onder andere Skar (2016) heeft in Noorwegen onderzocht wat het belang is van contact tussen kinderen en de natuur en dat het afwezig zijn van constante supervisie in zo’n omgeving bevorderlijk is voor de ontwikkeling van kinderen. In een natuurlijke omgeving zijn kinderen vrijer en ontwikkelen zij sociale en fysieke vaardigheden beter. De keuze is snel gemaakt voor een jong gezin. Deze ontwikkeling is echter niet zo eenzijdig als het voorgaande aangeeft, er is ook een andere kant van het verhaal. Een belangrijk deel van de jonge gezinnen vestigt zich nog altijd buiten de steden op zoek naar rust en ruimte. De laatste jaren zijn er echter Yuppies die na de studententijd ook met kinderen, als Yupps, in de stad blijven leven, daar waar zij voor-heen vertrokken en plaats maakten voor nieuwe jonge stellen. Cijfers van het CBS (2016) tonen aan dat het aantal gezinnen dat in de stad blijft toeneemt en dat heeft een belangrijk gevolg voor de sociale verdeling binnen de stedelijke wijken. Yupps hebben in reeds gegen-trificeerde wijken het straatbeeld overgenomen met bakfietsen, tuintjes en zandbakken. Hoewel gezinnen die in de stad blijven in de minderheid ten opzichte van de gezinnen die de stad uittrekken, hebben zij hebben wel een kenmerkende en aanwezige levensstijl gericht op de stedelijke mogelijkheden. De groenvoorzieningen zijn in de stad echter een kritisch punt gezien de focus van de literatuur omtrent het opgroeien van kinderen. De vrijheid die een natuurlijke, groene omgeving biedt kan in de stedelijke context niet worden gewaarborgd en het is om deze reden verwonderlijk dat een dergelijke keuze gemaakt wordt. De stad

compenseert echter met een ruime keuze aan scholen, sporten en andere voorzieningen die meer aansluiten op de leefwereld waar de ouders voor kiezen met het oog op de kinderen. Het is een tegenstrijdigheid tussen het ideaalbeeld uit de literatuur en de wensen die gezinnen er in werkelijkheid op na kunnen houden. Dit onderzoek richt zich dan ook op de afweging die gezinnen, Yupps, maken bij het verkiezen van de stedelijke omgeving boven een natuurlijke opgroeilocatie voor de kinderen. Wat trekt hen zo aan in het stedelijk leven en waarom blijven zij in de stad? Hoe gaan deze gezinnen om met de groenvoorzieningen en op welke manier compenseren de gezinnen deze beperkte toegang voor zichzelf en hun kinderen? De hoofdvraag die centraal staat in dit onderzoek luidt dan ook als volgt:

Op welke manier gaan middenklasse gezinnen

in Amsterdam om met de stedelijke

omgeving waarin groenvoorzieningen

beperkt aanwezig zijn?

Deze hoofdvraag zal aan de hand van meerdere deelvragen beantwoord worden. De deel-vragen zullen in het hoofdstuk data-analyse worden besproken. De rest van deze scriptie is als volgt opgebouwd:

In het volgende hoofdstuk zijn verschillende theorieën uiteengezet met betrekking tot middenklasse gezinnen, hun tijdruimtelijk gedrag en de rol van groenvoorzieningen in de stad. Daarna komt de opzet van het onderzoek aan bod. Hierin wordt aandacht besteed aan de concepten die onderzocht worden, de methode van onderzoek en de methode van analyse. Hierbij wordt ook de keuze voor de onderzoekslocatie belicht. Vervolgens wordt de verzamelde data geanalyseerd aan de hand van de drie deelvragen alvorens een conclusie wordt getrokken in het laatste hoofdstuk. Afsluitend een reflectie waarin kritisch naar dit onderzoek gekeken wordt. Keuzes gemaakt in de onderzoeksopzet passeren kort de revue en zullen worden geëvalueerd. Afgenomen interviews en dagboeken zullen worden bijgele-verd als bijlage in een extra boekje. In de tekst staat vermeld wanneer dit van toepassing is.

(7)

1 Theoretisch Kader

Het theoretisch kader tracht een achtergrond te geven aan de aspecten die onderzocht zijn. In de gestelde hoofdvraag zijn direct en indirect de aspecten vervat. De onderzoeks-vraag luidt, zoals vermeld, als volgt: Op welke manier gaan middenklasse gezinnen in Amsterdam om met de stedelijke omgeving waarin groenvoorzieningen beperkt aanwezig zijn?

De theoretische onderbouwing is volgens onderstaande structuur opgebouwd en onder-verdeeld in drie hoofdstukken. Ieder hoofdstuk is gebaseerd op een te onderzoeken aspect en is vervolgens onderverdeeld in verschillende thema’s die belangrijk zijn voor dit onder-werp. Schematisch ziet dit er als volgt uit:

1 Middenklasse 2 Geography of Families 3 Groenvoorzieningen

1.1 Klassenverdeling

Bourdieu, 1987; Weininger, 2002

2.1 Geography of Children en veranderingen in de kindertijd

Valentine, 1997; Valentine & Holloway, 2005; Karsten, 1998; Valentine en McKendrick, 1997

3.1 Belang van stedelijk groen

Burgess, 1988; Bayline, 2016

1.2 Stedelijke leefomge-ving middenklasse

Karsten, 2003; 2007; Boterman, 2010

2.2 Tijdruimtelijk gedrag families

Hägerstrand, 1970; Van der Klis, 2013

3.2 Toenemende druk op groenvoorzieningen

Dallimer, 2011; Droogleever Fortuijn, 1993; Karsten, 2002

1.1 Middenklasse

1.1.1 Klassenverdeling

In sociaal onderzoek wordt veel aandacht besteed aan verschillen tussen sociale klassen in de bevolking. Bourdieu wordt gezien als een van de grondleggers van het maken van onder-scheid tussen verschillende klassen in sociaal onderzoek (Weininger, 2002). Het maken van

sociaal onderscheid tussen verschillende groepen in de samenleving is niet eenvoudig (Bour-dieu, 1987). Deze lastige opgave komt onder meer naar voren doordat er niet simpelweg een lijst is waarbij kenmerken staan opgesomd, waarmee een volledige bevolking kan worden ingedeeld in verschillende groepen. Bourdieu tracht aan deze opgave houvast te geven door verschillende soorten van kapitaal te introduceren. Door het gebruik van deze drie soorten kapitaal is het mogelijk om individuen te groeperen en daarmee af te bakenen. In sociaal-wetenschappelijk onderzoek betekent dit dat er onderscheid wordt gemaakt tussen econo-misch, cultureel en sociaal kapitaal. Elke vorm van kapitaal wordt gekenmerkt door speci-fieke eigenschappen aan de hand waarvan bevolkingsgroepen ingedeeld kunnen worden (Bourdieu, 1986).

De eerste vorm van kapitaal, economisch kapitaal, omvat onder andere geld, vermogen en onroerende goederen. Cultureel kapitaal wordt gekenmerkt door factoren als opleidings-niveau en het aanleren, of hebben geleerd, van specifieke vaardigheden. Cultureel kapitaal kan slechts worden verkregen door een individu als er tijd en aandacht aan wordt besteed, zoals een atleet alleen maar beter kan worden door zelf te trainen en een beeldhouwer leert te beeldhouwen door jarenlang zijn vaardigheden bij te schaven. Deze vorm van kapitaal is niet te verkrijgen via anderen. De laatste vorm van kapitaal die door Bourdieu is opgevoerd is sociaal kapitaal. Deze vorm van kapitaal ontstaat door onderdeel te zijn van een groep in de samenleving. Het komt voort uit een netwerk dat een individu om zich heen bouwt. Het is een sociaal netwerk wat kan bestaan uit verschillende aspecten. Een dergelijk netwerk kan gebaseerd zijn op een familieband, een gedeelde interesse of bijvoorbeeld een school-klas (Bourdieu, 1986). Door het verbinden van verschillende aspecten van de verschillende vormen van kapitaal kan een specifieke groep worden gedefinieerd afhankelijk van het onder-zoek dat wordt gedaan. Individuen die beschikken over gezamenlijke kenmerken, verkeren in eenzelfde positie en zijn onderworpen aan vergelijkbare omstandigheden, hebben een grote kans om eenzelfde soort interesses te ontwikkelen en vergelijkbare doelen na te streven (Bourdieu, 1985). Daarmee vormen zij een specifieke groep die onderzocht kan worden daar zij bepaald gedrag vertonen. De middenklasse kan daarmee worden gedefinieerd met de drie vormen van kapitaal als achtergrond. Zukin omschrijft de middenklasse als een groep die economisch krachtig is (Zukin, 1987, 2009). Ook Boterman (2012) stelt dat de moderne middenklasse wordt gedefinieerd aan de hand van hun consumptieve gedrag gericht op stedelijke faciliteiten, bijvoorbeeld het opzoeken van cultuur, materiële goederen en dien-sten. Dit is een door Boterman bestempelde groep van ‘new middle class’ die als

(8)

belang-rijke actor wordt gezien in het proces van gentrification en sociale verandering in stedelijke context. Belangrijk gegeven is daarnaast dat deze gezinnen het zich kunnen veroorloven een huis te kopen in centrale wijken in de stad. Het zijn hoogopgeleide ouders die de zorg van de kinderen combineren met het vormgeven van hun carrière (Karsten, 2013; Boterman, 2012). Het stedelijk leven is een belangrijk onderdeel binnen de leefstijl van de gezinnen waarmee zij zich indentificeren. Butler en Robson (2003) benoemen dit als een stedelijke habitus van de middenklasse. Normaliter is deze habitus voor individuen van een klasse onderhevig aan verandering, bijvoorbeeld door demografische veranderingen en het ingaan van een nieuwe levensfase. De habitus van een klasse wordt vormgegeven door bestaande verwachtingen, bijvoorbeeld dat jonge gezinnen de stad verlaten, en wordt steeds bijgesteld door nieuwe ontwikkelingen binnen een klasse. Ook zijn positieve en negatieve ervaringen op de habitus van bepaalde klassen zoals de middenklasse van invloed. Jonge gezinnen in de stad blijven bijvoorbeeld vasthouden aan een specifieke habitus die wordt gevormd door de sociale klasse waarin zij zich bevinden en de leefstijl die deze gezinnen nastreven. De stedelijke habitus van de middenklasse gezinnen heeft invloed op hun gedragingen en uitingen in het dagelijks leven. Deze gedragingen zijn van invloed op en hervormen de habitus die daardoor langzaam wordt aangepast (Boterman, 2012; Bourdieu, 1977).

1.1.2 Stedelijke leefomgeving middenklasse

Ondanks het feit dat een sluitende en alomvattende definitie van de middenklasse ontbreekt, is er veel onderzoek gedaan naar deze groep. Hierbij worden steeds opnieuw definities gemaakt die op elkaar lijken maar op punten van elkaar afwijken. Zukin en Warde beschreven al hun gedachten over de middenklasse en de leefstijl die daarbij hoort. In het algemeen kan worden gezegd dat de levensfase waarin iemand verkeert een belangrijke factor is bij het maken van de keuze voor een woonlocatie. Een belangrijke beweging daarbij is de trek van gezinnen naar gebieden met meer groen, een grote mate van veiligheid en meer ruimte (Bell, 1968). Deze gebieden als leefomgeving staan symbool voor een levensstijl die wordt gedefinieerd als familism. Familism concentreert het leven rond het gezin en de kinderen in het bijzonder. Hierbij moet gedacht worden aan de keuze van woonlocatie voor een suburbane omgeving, veiligheid op straat en homogeniteit van de buurt in sociale zin. De suburbane omgeving biedt dit. De huizen zijn vaker in de buurt van groen, zijn relatief

groot en hebben eigen grond en daarnaast bestaat de buurt vaak uit andere middenklasse gezinnen die de suburbane omgeving hebben opgezocht. Tevens worden eventuele gevaren die een stedelijke omgeving biedt, geminimaliseerd (Bell, 1986; Boterman, 2012). Ook Karsten (2007) bevestigt een dergelijk beeld. In de vergelijking tussen urbane en suburbane plekken als leefomgeving voor gezinnen scoort de urbane omgeving minder goed. Gezinnen trekken de stad uit opzoek naar een geschikte woonplek om kinderen op te laten groeien en vormen daardoor een belangrijke migratiestroom. Hoewel de keuze van de leefomge-ving van middenklasse gezinnen regelmatig valt op suburbane plaatsen is er een kleiner maar zeer significant deel van de gezinnen die, tegen de hiervoor geschetste verwachting in, binnenstedelijke plekken betrekt. Er zijn meerdere redenen denkbaar waaruit dit gedrag verklaard kan worden. Boterman (2010) benoemt arbeidsparticipatie van vrouwen, toene-mende reistijd naar werklocatie en a taste for urban life als belangrijke factoren waardoor de keuze van woonplaats voor jonge gezinnen in sommige gevallen anders uitpakt dan voorheen. Er wordt gezocht naar een kruising tussen familism en careerism en een dergelijk kruispunt vinden de gezinnen tegenwoordig in stedelijke woonbuurten waar zij een aanbod van winkels, scholen, horeca en sociale contacten combineren (Karsten, 2003). Wat dat betreft is de levensstijl van de middenklasse dusdanig veranderd dat die zich na de komst van de kinderen meer is gaan richten op de eigen, directe leefomgeving en minder op het oude stadscentrum. Nieuwe, jonge gezinnen vestigen zich, of blijven na hun studenten-tijd wonen, in oude binnenstedelijke wijken waar zij deel uitmaken van sociale en fysieke veranderingen in de wijk (Karsten, 2003). Hierdoor wordt bijgedragen aan gentrification van deze plaatsen (Glass, 1964). Het proces van gentrification wordt normaliter geassocieerd met de levensfase voorafgaand aan het ouderschap waarbij de economisch krachtigere en afgestudeerde inwoners de oorspronkelijke bevolking verdrijven (Boterman, 2010). In een volgende levensfase gaan mensen vaak samenwonen en krijgen zij kinderen maar blijven zij vaak in het stedelijke gebied wonen in plaats van dat zij verhuizen naar suburbane gebieden. Karsten (2007) noemt drie belangrijke aspecten van de stedelijke levensstijl van de ‘gegen-trificeerde families’. Op de eerste plaats wordt de arbeidscarrière in combinatie met de zorg voor kinderen goed mogelijk gemaakt door stedelijke voorzieningen. Ten tweede maakt het sociaal kapitaal het goed mogelijk in de stad te blijven wonen. Ten derde is het leven in de stad onderdeel geworden van een identiteit waarmee inwoners van de stad zichzelf graag associëren. Deze middenklasse gezinnen verkiezen bepaalde stedelijke voordelen boven voordelen van het leven in suburbane gebieden en stedelijke ongemakken (Karsten, 2003;

(9)

Hamnett, 2003). Hoewel de trek van gezinnen naar een suburbane omgeving tegenwoordig nog steeds een zeer belangrijke migratietrend is, wordt door Boterman (2010) gesteld dat de middenklasse gezinnen die kiezen om in de stad woonachtig te blijven, een groep is die niet genegeerd kan worden, omdat de omvang van deze groep aanzienlijk is en zij belangrijk zijn voor de veranderende stedelijke dynamiek (Boterman, 2010; Karsten, 2003).

1.2 Geography

1.2.1 Tijd-ruimtelijk gedrag middenklasse gezinnen

Hoe gaan de gezinnen om met de stedelijke omgeving waarin zij leven? Het aantal midden-klasse gezinnen in stedelijke, gegentrificeerde wijken neemt toe. Kinderloze Yuppies trans-formeren naar Yupps en deze gezinnen blijven steeds vaker in de stad wonen (Karsten, 2007; Boterman et al, 2010). De introductie van kinderen in de sociale samenstelling van de wijk zorgt voor veranderingen waarbij bijvoorbeeld de winkels en horecagelegenheden zich aanpassen aan deze nieuwe groep. De outgoing levensstijl van de middenklasse wordt niet afgeremd door de komst van kinderen. Zij combineren het opvoeden van kinderen met hun werk en het onderhouden van sociale netwerken en stedelijke, culturele activiteiten (Karsten, 2003; Karsten et al, 2015). De stedelijke context maakt een dergelijk tijdruimtelijk patroon voor de ouders mogelijk. Nabijheid van voorzieningen en andere gewenste activi-teiten is een van de redenen die de keuze om in de stad te wonen kenmerkt (Van der Klis. 2013).

In het geval van de kinderen geldt dat zij in hun tijdruimtelijkgedrag beperkt zijn en in sterke mate afhankelijk van de ouders. Ouders brengen de kinderen vaak naar school, vriendjes en sportclubjes aangezien de kinderen zelf in mindere mate mobiel zijn. Naarmate de kinderen ouder worden neemt de afhankelijkheid van de ouders af en kunnen zij steeds meer zelf-standig activiteiten ondernemen. Mede daarom is de nabijheid van school, werk en winkels belangrijk, dan kunnen meerdere activiteiten gecombineerd worden en wordt reistijd gemi-nimaliseerd (Van der Klis, 2013).

De dag begint en eindigt (meestal) in de eigen woning. Tussen het begin en eind van de dag worden verschillende plekken aangedaan zoals school, werk en sportvoorzieningen. In een stedelijke omgeving liggen plekken die worden aangedaan over het algemeen dichterbij elkaar waardoor op een dag meerdere activiteiten gepland kunnen worden (Hägerstrand, 1970; SCP, 2013). Hägerstrand laat dit zien aan de hand van een model van een prisma geba-seerd op tijdruimtelijke patronen. In dit prisma wordt een bepaalde afstand weergegeven die een individu binnen een bepaalde tijd kan afleggen en hoeveel activiteiten in deze tijd en afstand ondernomen kunnen worden. Iemand met de beschikking over een auto zou in theorie bijvoorbeeld meer afstand kunnen afleggen dan iemand met slechts een fiets. Echter als er sprake zou zijn van zeer slechte parkeermogelijkheden bij tussenliggende activiteiten is de fiets in het voordeel. Dit is een soort beperking (constraint) die in een tijdruimte prisma kan worden gevisualiseerd. Er wordt in dit model van drie verschillende beperkingen uitgegaan. Ten eerste: capability constraints. Capability constraints worden uitgelegd als beperkingen die ontstaan doordat je als mens moet slapen, moet eten en zelf een bepaalde maximumsnelheid hebt waarmee je kan reizen. Dit kan iets worden uitgebreid door auto en fiets maar er zit een zekere grens aan de mogelijke af te leggen afstand. Een gezin moet dus rekening houden met afstanden naar scholen, werk en winkels ook bij de keuze van de woonlocatie. Aangezien er een ruime keuze aan scholen en veel werkgelegenheid is in de stedelijke omgeving, is het goed mogelijk dit mee te laten spelen in de keuze van woonlo-catie (Karsten, 2014). De ruimtelijke nabijheid en de mogelijkheid die daaruit ontstaat om in het dagelijkse prisma meerdere activiteiten uit te voeren is een manier om capability constraints te minimaliseren. Ten tweede: coupling constraints. Coupling constraints die kenmerkend zijn voor jonge gezinnen bestaan uit activiteiten waarvan zij afhankelijk zijn van anderen. Zo zijn ouders met jonge kinderen van elkaar afhankelijk en worden zij beperkt doordat de een pas weg kan op het moment dat de ander thuis is. Dit wordt opgelost door kinderen naar een opvang te brengen, maar ook dit is een coupling constraint. De opvang is afhankelijk van andere kinderen die ook op bepaalde tijden worden gebracht. Ouders zijn hier afhankelijk van omdat zij als het ware op meerdere plaatsen moeten zijn op hetzelfde moment. Er wordt verwacht dat de kinderen gebracht worden op het moment dat de ouders eigenlijk op het werk moeten zitten en op het moment dat zij de kinderen moeten ophalen is de werkdag nog niet altijd teneinde. Tussen de ouders en kinderen levert dit onderling coupling constraints op (Van der Klis, 2013). Ten derde: authority constraints. Als dominante vorm van een authority constraint voor het dagelijks leven van gezinnen wordt aangehaald

(10)

dat het tegenwoordig als zeer belangrijk wordt ervaren de kinderen verschillende vrijetijds-bestedingen aan te bieden. Deze ouderlijke vorm van het opdragen van verschillende acti-viteiten, zoals spelen bij een voetbalclub of naar de scouting gaan, zijn sterk gereguleerd en zijn een voorbeeld van een authority constraint (Tillberg, 2002; Hengst, 2007; Van der Burgt en Gustafson, 2013).

De invulling van het tijdruimte prisma is afhankelijk van de nabijheid van voorzieningen, de vervoersmogelijkheden en eventueel kinderen in het gezin (Hägerstrand, 1970). Een belangrijke ontwikkeling hierbij is de ‘nieuwe’ rol die vrouwen spelen in het gezin. Voorheen gold grof gezegd dat de mannen het geld verdienden en de vrouw voor het huishouden en de kinderen zorgden. Tegenwoordig worden taken in huis niet zonder meer volgens deze ‘klassieke’ (ouderwetse) rolverdeling tussen man en vrouw opgesplitst. In stedelijke context is het voor gezinnen eenvoudiger om taken te combineren (Karsten, 1992). Het SCP (2013) onderzocht dat in het geval van twee werkende ouders de wens bij hen is dat zoveel moge-lijk voorzieningen bereikbaar zijn in minimale tijd en afstand. Het bespaart reistijd en zo kunnen meerdere activiteiten worden gecombineerd. De stad biedt hiervoor een praktische uitkomst omdat voorzieningen zich in de nabije omgeving bevinden. Scholen, vriendjes om mee te spelen, supermarkten en werk. Voor het hele gezin is op korte afstand een grote hoeveelheid aan voorzieningen voorradig. Voorheen vertrokken ouders met jonge kinderen naar de stedelijke buitenwijken waar de woonomgeving beter is ingericht op gezinnen, met onder andere veel ruimte voor de kinderen om zelfstandig en veilig te spelen (Van der Burgt & Gustafson, 2013). Het leven in de stad biedt sterk gewaardeerde tijdruimtelijke voordelen voor een gezin.

1.2.2 Geography of children

De geografie van kinderen benadrukt de plaats waar kinderen leven en de ruimte die zij gebruiken. Deze aandacht voor onderzoek naar de kindertijd is opgekomen sinds de jaren ’80 toen werd ingezien dat er een groot gat bestond omtrent academisch onderzoek naar kinderen en de ruimte waarin zij opgroeien en leven (Holloway & Valentine, 2000; Valentine en McKendrick, 1997). Onderzoek richtte zich eerder op volwassen mensen en hun wereld, waar kinderen een bijrol in speelden. Kinderen werden in eerste instantie gezien als human

becomings in plaats van human beings. De erkenning van de kindertijd als een sociaal proces dat kan verschillen door tijd en ruimte is, in vergelijking met andere sociale onderwerpen, pas laat op de onderzoeksagenda gekomen (James en Prout, 1990). De toenemende belang-stelling sinds de jaren ’80 betekende voor James, Jenks en Prout (1998) dat zij voor het eerst echt konden spreken van een nieuw onderzoeksterrein waarin kinderen en hun levenswijze centraal staan. In de westerse samenleving wordt de kindertijd gezien als iets speciaals waarin de kinderen opgroeien op een manier waarbij ze veilig en vrij zijn om ervaringen en kennis op te doen. Het erkennen van de speciale positie die kinderen innemen is belang-rijk. Hiermee geven Holloway en Valentine (2005) aan dat kinderen ook ruimtelijk gedrag vertonen en daarmee ook een sociale klasse zijn waar rekening mee moet worden gehouden (Holloway & Valentine, 2005). De buurt waarin kinderen opgroeien is voor hen een belang-rijke contextuele factor in de ontwikkeling van relaties en sociaal gedrag. Vanwege de leef-tijd is het niet mogelijk voor kinderen om zelfstandig buiten de woonbuurt te bewegen. Zij zijn geen mobiele groep en hebben geen toegang tot vele vormen van zelfstandig transport (Valentine, 1997; Karsten, 1998). Kinderen zijn gebonden, tot aan een bepaalde leeftijd, aan de nabije omgeving.

Valentine stelt dat er sprake is van een polarisatie tussen stedelijke en rurale opvoeding. Kinderen grootbrengen in een meer natuurlijke omgeving heeft voordelen ten opzichte van een stedelijke opvoeding. Zo worden kinderen meer beschermd tegen slechte invloeden zoals geweld en ongewenst taalgebruik, en staat er minder groepsdruk op de kinderen om zich op vroege leeftijd in te laten met drugs en pestgedrag (Valentine, 1997). Daarnaast is de stedelijke omgeving voor een belangrijk deel vormgegeven voor een volwassenen en is er minder ruimte voor kinderen om in vrijheid te spelen. Hierdoor zitten kinderen in de stede-lijke context veel binnen waardoor ouders regelmatig en met oog op de kindertijd het besluit nemen te verhuizen naar een suburbane of rurale omgeving (Jones, 1992). Een rurale en idylli-sche omgeving heeft dus bepaalde voordelen ten opzichte van een stedelijke omgevingen en deze voordelen spelen een belangrijke rol in de kindertijd. De kindertijd van nu is, vergeleken met de kindertijd van twintig jaar geleden, wezenlijk veranderd. In de eigen directe omge-ving zijn er door een dalend geboortecijfer gemiddeld minder vriendjes om mee te spelen. Tegenwoordig zijn moeders ook zeer regelmatig werkzaam waardoor er minder sprake is van family time en steeds meer sprake is van gereguleerde activiteiten zoals naschoolse opvang. In een meer historische context waren de moeders thuis om onder andere op de kinderen te

(11)

passen (Karsten, 1998; Hofferth & Sandberg, 2001). Naast deze sociale veranderingen spelen nog meer factoren een rol. De stedelijke context waarin kinderen opgroeien is ook veran-derd. Kort gezegd wordt er tegenwoordig door kinderen meer tijd binnen doorgebracht dan buiten waarbij de activiteiten vaak gericht zijn op speelgoed, tv en computer. Tevens is er sprake van een groeiend aanbod van gereguleerde activiteiten die mogelijk worden gemaakt door volwassen begeleiders. Het tijdruimtelijk patroon van kinderen is daardoor veranderd en tegenwoordig in sterke mate vormgegeven door gereguleerde en geplande activiteiten waar vroeger kinderen zichzelf moesten vermaken met andere kinderen op straat. Hierbij was dan ook minder geregeld en was supervisie van volwassenen in mindere mate aanwezig (Karsten, 1998). Kinderen leren tegenwoordig veel vaardigheden in een formele setting. Juist de ongereguleerde manier van buiten en met andere kinderen spelen is van vitaal belang in het proces van opgroeiende kinderen. Hierbij leren zij sociale vaardigheden en ontwikkelen zij zich zowel fysiek als mentaal gebied (Valentine & McKendrick, 1997; Hofferth & Sanberg, 2001). Hoewel gedacht kan worden dat kinderen te veel binnen zitten, stellen Valentine en McKendrick (1997) echter dat het misleidend is dat te denken. Belangrijker is het gegeven dat kinderen onder constante supervisie staan en in mindere mate onafhankelijk kunnen bewegen. Dit gegeven komt onder meer voort uit angst die bestaat voor verkeersdrukte in de buurt en veel vreemde mensen op straat. Deze veranderingen hebben teweeggebracht dat het ruimtegebruik van kinderen door de jaren heen veranderd is.

1.3 Groenvoorzieningen

1.3.1 Belang van stedelijk groen

Wat is precies het belang van groenvoorzieningen in de stad? Volgens het artikel van Owen in de Financial Times is er een tweeledige houding ten opzichte van stedelijk groen. Aan de ene kant worden budgetten voor onderhoud en dergelijke gekort in de door haar aange-haalde voorbeelden in New York en Londen. Aan de andere kant worden parken omschreven als belangrijke onderdelen van een stad en geven deze plekken boost aan lokale economie,

huizenprijzen en de gezondheid van de omwonenden (Owen, 2016). Beleid omtrent de compacte stad, waarbij de focus ligt bij veel activiteiten op een klein stuk grond, wordt de laatste decennia doorgevoerd in Amsterdam. Wolsink beargumenteert dat hierbij groen-voorzieningen onder druk komen te staan vanwege het verlangen om alle delen van de stad praktisch in te richten. Daarbij wordt vaak vergeten dat groen en groenvoorzieningen een belangrijke toevoeging zijn aan het stedelijke landschap. Alle inwoners, en vooral kinderen, hebben grote belangen bij groenvoorzieningen in de stad (Wolsink, 2016). Groenvoorzie-ningen zijn plaatsen waar de mogelijkheid wordt geboden interactie aan te gaan met de natuur. Het is belangrijk dat dit een plek is waar kinderen vrij van zorgen kunnen spelen en bewegen. Naast kinderen is de toegang voor iedereen gelijk en zijn groenvoorzieningen toegankelijk en van toegevoegde waarde ongeacht leeftijd, geslacht, etniciteit. Groenvoor-zieningen kunnen goed worden geïntegreerd in het straatbeeld van een woonwijk waar-door het gebruik ervan waar-door de inwoners wordt gestimuleerd en waarbij de inwoners ook in zekere mate toezichthouders worden van een groenvoorziening. Hierbij is er dus sprake dat een groenvoorziening meer is dan een rij bomen – maar dat betekent niet dat er altijd de beschikking moet zijn van een uitgestrekt park. Mits goed geïntegreerd in een woon-wijk kunnen groenvoorzieningen ook bestaan uit kleinere stroken groen die goed gebruikt kunnen worden om vrije tijd in door te brengen door gezinnen (Burgess, 1988). Over het algemeen wordt de stelling geponeerd dat stedelijke groenvoorzieningen een bijdrage leveren aan de quality of life. De toegang tot deze open en groene plekken is een belangrijke waarde in de samenleving (Burgess, 1988). Onderzoek van Burgess (1988) bewijst de waarde van toegankelijke groenvoorzieningen in de stedelijke omgeving. Inwoners gebruiken het om te ontsnappen van de het stedelijke rumoer, om na te denken en om met kinderen in een rustige omgeving te zijn. Het natuurlijk contact dat ontstaat werkt rustgevend. Daarnaast is er geen leeftijdgrens verbonden aan het gebruik. Mensen uit alle leeftijdsgroepen maken gebruik van groenvoorzieningen. Het gebruik van groenvoorzieningen is in de kindertijd een belangrijk thema. Kinderen zijn van nature minder mobiel dan volwassenen en kunnen niet zo eenvoudig deze groenvoorzieningen zelfstandig bezoeken. De laatste decennia is de stedelijke omgeving gevaarlijker en minder voorspelbaar geworden waardoor kinderen in meer gevallen vanuit veiligheidsoverweging binnen worden gehouden waar meer controle mogelijk is (Moss, 2005). Het belang van groen voor kinderen wordt door middel van meer-deren discoursen door Kernan en Devine (2010) uiteengezet. Op het gebied van veilige speel-locaties zijn groenvoorzieningen veiliger dan de straat, het moedigt kinderen meer aan naar

(12)

buiten te gaan in plaats van tijd binnen door te brengen, toegankelijke groenvoorzieningen kunnen een rol spelen bij het tegengaan van obesitas en het helpt de relatie tussen kind en natuur te verbeteren (Kernan en Devine, 2010). Skar (2016) voegt daar aan toe dat contact met een natuurlijk omgeving ook lagere stresslevels, hogere creativiteit en een betere moto-rische ontwikkeling als gevolg heeft. Kernan en Devine tonen aan dat de kinderen uit hun onderzoek in toenemende mate binnen zitten of in de auto waarmee ze van plek naar plek worden gebracht. De mogelijkheid om zelf vrij buiten te spelen neemt af en het tijdruimte-lijk patroon wordt gevuld door gereguleerde en geplande activiteiten (Kernan en Devine, 2010; Tillberg, 2002). Dit is een risico voor de ‘natuurlijk’ en ‘normale’ kindertijd waarbij een vrije speelomgeving centraal staat. Een vrije omgeving betekent niet alleen grote, onge-repte natuurgebieden maar ook parken en groenstroken waar kinderen vrijheid vinden om onbelemmerd te spelen (Shillington en Murnaghan, 2016; Bayline et al, 2016).

1.3.2 Toenemende druk op groenvoorzieningen

Onder andere Skar (2016), Kernan en Devine (2010) en Burgess (1988) bespraken al de voor-delen van een groene leefomgeving en de effecten van een groene, natuurlijke omgeving op persoonlijke gezondheid en ontwikkeling van kinderen. Wolsink (2016) beargumenteert dat er zekere druk bestaat op de stedelijke groenvoorzieningen. Deze druk op groenvoorzie-ningen kent twee oorzaken. Ten eerste hebben de groengebieden te lijden onder de toege-nomen drukte in de stad en het daaruit volgende intensieve gebruik van de groengebieden. Door groeiende inwoneraantallen zijn er meer mensen in de stad die gebruik maken van de stedelijke groengebieden. In het rapport Improving Urban Parks wordt gesproken over een groot deel van de stedelijke bevolking die regelmatig gebruik maken van openbare groen-gebieden, met name in de weekenden en de vakanties en soms meerdere keren per dag (Dunnett et al, 2003). Van der Burgt en Gustafson (2013) onderschrijven deze ontwikkeling. Zij stellen ook dat er een groeiend aantal inwoners is in de stad en dat de toenemende middenklasse zich graag met hun kinderen begeeft in stedelijke groenvoorzieningen. Deze plaatsen zijn belangrijk voor onder andere ontspanning en sportieve activiteiten (Van der Burgt en Gustafson, 2013). Ten tweede worden groengebieden in de stad bedreigd door toegenomen druk van de fysiek bebouwde stad. Zoals Wolsink (2016) schrijft voert de stad Amsterdam een aantal jaar beleid volgens het principe van de compacte stad waarbij

groen-voorzieningen geen prominente plaats innemen op de agenda. Groengebieden worden gewaardeerd door de inwoners - de ruimte die deze gebieden innemen is echter econo-misch waardevol. Uit onderzoek in dertien Engelse steden blijkt dat sinds de eeuwwisseling vrijwel alle steden daar hebben ingeleverd aan groengebieden terwijl de waardering voor deze gebieden hoog was (Kight, 2011; Dallimer, 2011). Dallimer stelt dat er twee gangbare manieren zijn in het omgaan met de toegenomen druk van de stad op openbare groenge-bieden. Ten eerste kan worden gekozen voor ruimtelijke spreiding, waarbij de stad naar buiten wordt uitgebreid en dus qua oppervlakte toeneemt. Een andere methode is de open-bare ruimte binnen stedelijke grenzen te gebruiken en te ontwikkelen.

Een leven in de buitenwijken van steden is in veel gevallen niet de leefstijl die middenklasse gezinnen voor ogen hebben. Er wordt meer waarde gehecht aan stedelijke ervaringen en het leven in een van de betere wijken van de stad waardoor open plekken die de stad nog heeft onder druk komen te staan (Droogleever Fortuijn, 1993; Karsten, 2002).

1.4 Resumerend

Bovenstaand zijn theorieën en wetenschappelijke onderzoek die gericht zijn op de drie reeds genoemde concepten die ook in dit onderzoek van belang zijn. De keuze van de woonlocatie van middenklasse gezinnen, het tijdruimtelijke gedrag van deze gezinnen en het belang van de groenvoorzieningen in de stedelijke context. Deze drie concepten sluiten op elkaar aan zoals beschreven wordt in het volgende hoofdstuk. De middenklasse verkiest de stedelijke leefomgeving boven een suburbane leefomgeving. De tijdruimtelijke voordelen spelen een belangrijke rol in deze keuze. Echter brengt deze keuze verschillende constraints met zich mee waar de ouders en bovendien de kinderen last van hebben. Het tijdruimtelijk patroon van deze groepen wordt danig beïnvloed door de constraints. Vooral kinderen, die een niet erg mobiele groep vormen en afhankelijk zijn van supervisie hebben te maken met een rela-tief beperkt gebied waar zij zich kunnen bewegen. Geheel vrije bewegingsruimte is daarnaast voor hen in de stedelijke context lastig. Dit sluit aan op het gebruik van groenvoorzieningen, iets wat als belangrijk wordt gezien voor zowel kinderen als volwassenen. Dit kan echter niet door iedereen even eenvoudig worden gebruikt in de stad omdat constraints optreden. Deze constraints gelden voor iedereen maar kinderen ondervinden de meeste hinder ervan.

(13)

2 Onderzoeksopzet

Uit het theoretisch kader komen verschillende visies en theorieën naar voren over de onderwerpen die in dit onderzoek centraal staan. Dit zijn op de eerste plaats de keuze die middenklasse gezinnen maken bij het bepalen van woonlocatie. Daarbij is ook aandacht besteed aan het tijdruimtelijk gedrag van middenklasse gezinnen in de stedelijke context. Daarna is de aandacht verlegd naar een belangrijk onderdeel van dit onderzoek: de geografie van kinderen en op welke manier de kindertijd is veranderd. Ten slotte is gekeken naar het belang van stedelijke groenvoorzieningen en de druk die op deze plekken wordt uitgeoefend. Aan de hand van deze theorieën zijn interviews gehouden en is data vergaard. In het vervolg van dit hoofdstuk worden achtereenvolgens beschreven:

[2.1] de casusselectie

[2.2] de concepten van het onderzoek [2.3] het research design

[2.4] de dataverzameling en de manier waarop de data uiteindelijk is geanalyseerd

2.1 Casusselectie

De buurt Middenmeer, de betreffende case, is gekozen omdat het een duidelijk afgeba-kende plek is waar de onderzoekspopulatie woonachtig is en waar het geschetste probleem zich voordoet. Dit blijkt onder andere uit onderzoek van Karsten (2014). Zij heeft onder-zoek gedaan in dezelfde buurt met eenzelfde onderonder-zoekspopulatie. De buurt wordt geken-merkt door een sterke toename van middenklasse gezinnen en er is een tendens zichtbaar waarbij een steeds groter deel van de woningenvoorraad koopwoningen zijn (Karsten, 2014; Boterman et al, 2010). In tabel 1 zijn kerncijfers van Amsterdam en Middenmeer tegen elkaar afgezet waaruit ook blijkt waarom deze buurt geschikt is gevonden voor het onderzoek. Er is een relatief groot aandeel van gezinnen met jonge kinderen (kinderen op de bassischool). Het inkomen ligt gemiddeld hoger dan in andere delen van Amsterdam wat mogelijk samen-hangt met het feit dat er een groot percentage koopwoningen is en een laag percentage minimajongeren. Tevens is het opleidingsniveau van de volwassenen in de buurt hoger dan het gemiddelde van Amsterdam. De cijfers omtrent jonge kinderen, groot aandeel koopwo-ningen en hoogopgeleide inwoners bepaalde de verwachting dat in deze buurt voldoende middenklasse gezinnen wonen die geschikt zijn voor het onderzoek.

De keuze voor de Middenmeer als buurt wordt gesterkt door onderzoek van Boterman et al (2010). Zij stellen dat de Middenmeer een rustige buurt is nabij het centrum waardoor gebruik van de voorzieningen in de centrale stad goed mogelijk is. De buurt zelf biedt daar-naast alle mogelijke voorzieningen voor zowel volwassenen als kinderen. Er zijn voldoende winkels en horecagelegenheden, voor kinderen is er ruime keuze van scholen, brede stoepen om te spelen, sportclubs om uit te kiezen en speeltuinen in de buurt (Boterman et al, 2010). De keuze voor Middenmeer wordt zowel door wetenschappelijk onderzoek als door cijfers van bureau onderzoek en statistiek van de gemeente Amsterdam onderbouwd.

Naast de aanwezigheid van de onderzoekspopulatie is de ligging van Middenmeer ook van belang geweest. De ligging in een stedelijke context was een vereiste die was gesteld aan de onderzoeksbuurt. De middenklasse gezinnen hebben gekozen voor een omgeving met stedelijke voorzieningen die een consumerende, stedelijke levensstijl mogelijk kan maken. Het leven in een stedelijke context biedt tijdruimtelijke voordelen waardoor werk en zorg voor kinderen gecombineerd kan worden (Karsten, 2003).

Kaart I op pagina 14 laat de ligging van Middenmeer zien binnen de Amsterdamse grenzen. Zowel de aanwezigheid van de onderzoekspopulatie als de ligging van de wijk voldoen dus aan de begrenzing van de onderzoeksvraag.

Amsterdam Middenmeer

Inwoners 822.272 15.214

% Stel met kinderen 16,2 22,1

% 4 - 12 jaar* 8,8 12,9

% Koopwoningen* 28,0 44,2

% Minimajongeren ** 21,0 5,0

% Hoogopgeleid *** 39,0 45,0

Tabel 1. Bron: O&S, 2016 / * O&S, 2015 /** Minimajongeren: jongeren die opgroeien in een gezin met een minimuminkomen / *** Cijfers voor Amsterdam en Amsterdam Oost

(14)

kaart i De ligging van Middenmeer in Amsterdam bron: Levi Vlessing

A B D E C A10 A10 A1 MIDDENMEER A NS STATION MUIDERPOORT B NS STATION SCIENCE PARK C NS STATION AMSTERDAM CENTRAAL

D NS STATION DIEMEN E NS STATION AMSTEL

NS STATION

RIJKSWEGEN AFSTAND VIA DE KORTSTE (FIETS) ROUTE SPOORWEGEN MIDDENMEER 1000 m E 750 m FLEVOPARK DIEMERPARK FRANKENDAEL OOSTERPARK CENTRUM 4.000 m 1.200 m 1.600 m 4.800 m

(15)

2.2 Concepten van het onderzoek

In het onderzoek wordt onderzocht op welke manier de middenklasse gezinnen omgaan met een gebrek aan groenvoorzieningen in Middenmeer in Amsterdam. In de afbeelding op pagina 16 is schematisch weergegeven hoe de concepten met elkaar in verband staan. De afhankelijke variabele in het onderzoek is het gebruik en de waardering van de voorzieningen en tevens de mogelijke manieren van compensatie van het gebrek aan groen-voorzieningen. De onafhankelijke variabele oefent invloed uit op deze afhankelijke varia-bele. Hieronder vallen de constraints van Hägerstrand (1970) (Bryman, 2012). De gezinnen in de wijk hebben tijdruimtelijke patronen waarop bepaalde factoren invloed uitoefenen, de zogenoemde constraints. Deze constraints hebben invloed op het gedrag van de midden-klasse gezinnen, onder andere op het gebruik van de groenvoorzieningen in de buurt. Het tijdruimtelijk gedrag van gezinnen is onderzocht vanuit het oogpunt van de drie constraints benoemt door Hägerstrand (1970): capability constraints, coupling constraints en authority constraints.

Wie behoren er tot de middenklasse in dit onderzoek? Deze groep is afgebakend aan de hand van een aantal eigenschappen die zijn afgeleid uit voorgaand wetenschappelijk onder-zoek. Karsten (2003) heeft de groep reeds benoemd tot Yupps, een groep voortkomend uit Yuppies. Het zijn gezinnen met een duo-inkomen, beide ouders werken. Zij combineren de zorg voor de kinderen met het werken aan hun carrière. Daarnaast hebben de ouders een opleiding gevolgd in het Wetenschappelijk Onderwijs of het Hoger Beroeps Onderwijs. Deze middenklasse kiest ervoor om een bestaan op te bouwen in de stedelijke context (Karsten, 2014; Boterman, 2014). Volgens het principe van de drie soorten kapitaal van Bourdieu kan er ook onderscheid gemaakt worden. Het economisch kapitaal vertaalt zich in het beheren van een eigen huis. Cultureel kapitaal wordt door de opleiding die de respondenten hebben genoten (dan wel nog steeds genieten) gevormd. Een WO of een HBO-opleiding in dit geval. Het sociaal kapitaal komt voort uit het het hebben gekregen van kinderen en daarnaast het bewonen van een woonwijk waar veel gelijkgestemden wonen. Op deze manier is de middenklasse gedefinieerd en aan de hand van deze criteria zijn respondenten geselecteerd. Het tijdruimtelijke gedrag van de gezinnen is aan de hand van de constraints van Häger-strand benaderd. Het tijdruimtelijke gedrag van de gezinnen wordt beperkt door de

verschillende constraints. Bij capability constraints is het belangrijk in dit onderzoek wat de tijden zijn waarop de gezinnen activiteiten kunnen ondernemen. De kinderen zijn gebonden aan bedtijden en deze zijn meegenomen in de dagboeken. Daarnaast is gekeken naar de mogelijkheden van vervoer van de gezinnen. Hebben zij bijvoorbeeld de beschikking over een auto, waardoor je in theorie locaties kan bezoeken die verder weg liggen (Hägerstrand, 1970). De coupling constraints voor de kinderen worden gevormd door de schooltijden. Deze tijden liggen over het algemeen redelijk vast en zijn verplicht waardoor zij worden belem-merd om tijdens die momenten andere activiteiten te ondernemen dan op school zijn (van der Klis, 2013). De ouders worden door de schooltijden belemmerd doordat zij gedwongen worden de kinderen te brengen en te halen op gestelde tijden. Daarnaast worden de ouders tegengehouden in hun tijdruimtelijke gedrag doordat de kinderen supervisie nodig hebben en een van de twee dus bij hen moet blijven. Om dit te zichtbaar te maken is in de dagboeken nadrukkelijk gevraagd wie van de ouders activiteiten onderneemt met de kinderen en wanneer de ouders zelfstandig iets ondernemen (Hägerstrand, 1970). Kinderen kunnen over het algemeen niet zelfstandig naar het park of naar sport en zijn daardoor afhankelijk van de momenten waarop de ouders van werk thuiskomen om mee te gaan. Authority constraints verwijzen naar het domein waar iemand mag komen. Voor de kinderen is dit een interes-sante vraag omdat de ouders deze grenzen meer of minder opleggen. Hierbij is gekeken naar waar de grenzen liggen bij het eigen huis en of de grenzen wat de kinderen kunnen opzoeken veranderen op speciale plaatsen. Bijvoorbeeld in de speeltuin, camping of park. Om de constraints te onderzoeken zijn interviewvragen en dagboeken opgesteld die de issues behandelen die uit de constraints naar voren komen. Hierdoor kon duidelijk gemaakt worden hoe bepaalde constraints meespelen in de levens van de respondenten en hoe ze hiermee omgaan. Zo is er bijvoorbeeld gevraagd naar vervoersmogelijkheden van de respon-denten die het eventueel (on)mogelijk maken plaatsen verder van huis op te zoeken. Daar-naast is gevraagd naar de manier waarop en de mate waarin de respondenten de kinderen vrij buiten laten spelen voor de deur en in de groenvoorzieningen. Hierbij speelt de structuur van de buurt een belangrijke rol. Veel respondenten hebben de mogelijkheid de kinderen voor de deur buiten te laten spelen door brede stoepen en groenstroken. Ook de dagboeken brengen een beeld naar voren waaruit blijkt hoe en wanneer de groenvoorzieningen worden gebruikt en bovendien hoe de supervisie wordt geregeld of dat de kinderen ook activiteiten alleen ondernemen.

(16)

Groenvoorzieningen zijn onderverdeeld in verschillende niveaus.

Het eerste niveau waar aandacht aan wordt besteed zijn de kleine groenstroken op straat-niveau. Naast de esthetische functie die belangrijk kan zijn bij de keuze om in Middenmeer te wonen bieden deze ook gelegenheid voor kinderen om als speellocatie te gebruiken. Op kaart II op pagina 17 worden de groenstroken die in dit onderzoek belangrijk waren, expliciet benoemd.

Het tweede niveau zijn de verschillende parken in Middenmeer. Dit zijn grotere groenvoor-zieningen in Middenmeer en deze plaatsen zijn lastiger te bereiken dan de kleinere groen-stroken. In Middenmeer zelf is één park, Frankendael, maar de nabijgelegen parken Flevo-park, Oosterpark en Diemerpark zijn ook onderdeel van de groenvoorzieningen in de buurt. Deze liggen binnen een redelijke afstand van de Middenmeer zoals kaart I (pagina 14) laat zien en daarom is besloten deze ook te beschouwen als parken die belangrijk kunnen zijn voor de respondenten die wonen in Middenmeer. In kaart III op pagina 18 zijn de groenvoorzieningen in en rond de wijk Middenmeer in beeld gebracht. Dit zijn de belang-rijkste groenvoorzieningen die vooraf geïdentificeerd zijn waarbij ook gekeken is hoe deze worden gebruikt en ervaren door de respondenten.

Het derde niveau zijn groenvoorzieningen buiten de stad (kaart IV, pagina 19). Belang-rijk hiervoor was dat deze locaties dusdanig bereikbaar zijn dat deze geschikt zijn om een dag(deel) de stad uit te kunnen om deze te bezoeken. Bossen in de nabijheid van de stad en verschillende strandlocaties zijn hiervoor belangrijke plekken die genoemd kunnen worden. Naast het dagelijkse gebruik van groenvoorzieningen in eigen buurt is gekeken hoe in de vrije tijd groenvoorzieningen worden gebruikt die verder weg zijn gelegen. Belangrijk aandachtspunt hierbij was te onderzoeken op welke manier de gezinnen een gebrek aan groenvoorzieningen compenseren door op vrije momenten deze plaatsen nadrukkelijk op te zoeken. Bij deze vorm van compensatie is specifiek aandacht gevestigd op bijvoor-beeld weekendbezoek aan huisjes of campings die een meer natuurlijk en groene omgeving bieden dan het leven in de stad. Daarvoor is gevraagd naar de argumentatie van het bezoek van dergelijke plaatsen en of het een bewuste keuze is voor de respondenten om de stad te ‘ontvluchten’. Daarnaast kan er gesproken worden van een voorkeur voor langere vakanties

naar een natuurlijke omgeving, wederom bewust gekozen om te ontsnappen uit de stedelijk-heid waar de constraints een leidende rol spelen in het gedrag.

Belemmeringen - Capability - Coupling - Authority - Buurt - In de stad - Buiten de stad Tijdruimtelijk gedrag Het tijdruimtelijk gedrag wordt beïnvloed door de belemmeringen. Gebruik van groenvoorzieningen Middenklasse gezinnen Cultureel kapitaal: hoogopgeleid, Sociaal kapitaal: sterk netwerk van gelijkgestemden

(17)

1000 m WEGEN SPOORWEGEN FRANKENDAEL OOSTERPARK ARCHIMEDESWEG GALILEÏPLANTSOEN Parken, niveau 2 Groenstroken, niveau 1 RADIOWEG MARIOTTEPLEIN WOONLOCATIE RESPONDENT SCIENCE PARK (UvA)

1 LINNAEUSSTRAAT 2 MIDDENWEG 3 WETHOUDER FRANKEWEG 4 GALILEÏPLANTSOEN 5 ARCHIMEDESWEG 6 KRUISLAAN

7 VAN DER WAALSSTRAAT 8 LINNAEUSPARKWEG 9 CAROLINA MCGILLAVRYLAAN 1 RINGV AART 2 10 2 3 4 5 6 7 7 8 9 8 AMSTEL A F B C D D A E F E C B

kaart ii Groenvoorziening niveau 1: groenstroken in de buurt bron: Levi Vlessing

(18)

FLEVOPARK DIEMERPARK IJBURG DIEMEN OOST FRANKENDAEL OOSTERPARK MIDDENMEER 1000 m WEGEN SPOORWEGEN PARK MIDDENMEER

kaart iii Groenvoorziening niveau 2: parken in en bij Middenmeer bron: Levi Vlessing

(19)

AMSTERDAMSE BOS ZANDVOORT

MONNICKENDAM WIJK AAN ZEE

CASTRICUM ‘S GRAVELAND 5 km MIDDENMEER A10 A6 A8 A9 A9 A1 A5 A10 A4 RIJKSWEGEN

(20)

2.3 Research Design

Dit onderzoek is vormgegeven als een beschrijvend onderzoek. Wat wordt uitgelicht in dit onderzoek is het mogelijke probleem van een gebrek aan groenvoorzieningen. Groen-voorzieningen vervullen een belangrijke rol in het leven van opgroeiende kinderen en volwassenen. Er is gekeken naar de ervaringen van bewoners in de wijk Middenmeer met groenvoorzieningen in deze buurt en de manier van compenseren van de toegang tot groenvoorzieningen. Om de hoofdvraag te onderzoeken is de wijk Middenmeer gekozen, die gelegen is in de Watergraafsmeer in Amsterdam Oost. De kwalificatie die Bryman aan de case study geeft is dat de case die wordt onderzocht een belangrijk focuspunt moet zijn in het onderzoek. Het fenomeen, of het probleem, dat wordt onderzocht moet belangrijk zijn voor een bepaalde, specifieke plek. In het geval van dit onderzoek is er gekozen voor een stedelijke omgeving en dat is van belang omdat juist deze plek en de context van deze plek een belangrijke rol speelt in het gedrag van de onderzoekspopulatie. Belangrijk nadeel van een case study dat niet onbenoemd mag blijven is de generaliseerbaarheid van de onder-zoeksresultaten. De bevindingen van een case study zijn erg specifiek voor en uitsluitend toepasbaar op de onderzochte case. De uitkomsten kunnen en mogen dan ook niet worden gebruikt in een case anders dan deze. De vraag moet dan ook niet zijn of het onderzoek generaliseerbaar is maar juist hoe de onderzoeker in kwestie omgaat met de verzamelde data en hoe vervolgens een theorie daaruit ontstaat (Yin, 2009).

2.4 Dataverzameling

Het verzamelen van data is een van de belangrijkste stappen van dit onderzoek geweest en is in veel gevallen van sociaalwetenschappelijk onderzoek, volgens ervaringen van onder-zoekers, een van de belangrijkste processen (Bryman, 2012). In dit onderzoek is gebruik gemaakt van twee manieren van dataverzameling. Op de eerste plaats zijn er interviews gehouden met gezinnen in Middenmeer. De tweede bron van data zijn de dagboeken die door deze gezinnen zijn bijgehouden. Deze manieren van dataverzameling worden in dit hoofdstuk achtereenvolgens besproken.

2.4.1 Interviews

Het houden van interviews is een van de meest uitgevoerde manieren van het vergaren van data voor onderzoek. Bryman (2012) benoemt een aantal voordelen van het houden van interviews in kwalitatief onderzoek. Als onderzoeker krijg je gedetailleerde informatie over het onderwerp waar onderzoek naar gedaan wordt en tijdens het houden van inter-views is ruimte om in te haken op bepaalde onderwerpen die een respondent belangrijk vindt. Zo is het ook mogelijk om naar aanleiding van meerdere interviews het onderzoek in een bepaalde richting bij te stellen of te specificeren. In dit onderzoek is gebruik gemaakt van zogenaamde semigestructureerde interviews. Bij het houden van semigestructureerde interviews verlopen de gesprekken flexibel en kan de respondent dieper ingaan op bepaalde onderwerpen die hij/zij belangrijk vindt. Ook de volgorde van de vragen ligt minder vast dan bij gestructureerde interviews waardoor er kans is dat niet alle vragen en onderwerpen behandeld worden tijdens een interview. Het is aan de interviewer om het interviewproces nauwkeurig in de gaten te houden en te zorgen dat alle thema’s aan bod komen. Voordeel van deze manier van interviewen is dat respondenten een grote mate van eigen inbreng hebben en als interviewer heb je de mogelijkheid om op bepaalde opvallende zaken extra door te vragen. Hierdoor ontstaat een verhaal van de respondent dat completer is dan het geval zou zijn als er een zeer vaste lijst met vragen is waar niet of lastig bij kan worden afge-weken, zogenaamde gestructureerde interviews (Bryman, 2012). Door deze interviews is er een diepgaand beeld verkregen over het gedrag van de onderzoekspopulatie en de keuzes die zij maken met betrekking tot hun keuze voor de Middenmeer als woonwijk en plek voor opgroeiende kinderen. Tevens is een beeld gevormd van het gebruik en de beleving van de groenvoorzieningen in de buurt. Voor de interviews is er een lijst met onderwerpen en vragen opgesteld. Deze interview guide is opgenomen in de bijlage. Met toestemming van de respondenten zijn de interviews opgenomen en vervolgens getranscribeerd. Het tran-scriberen van interviews is een tijdrovende klus maar maakt het analyseren goed moge-lijk. De manier waarop de interviews zijn geanalyseerd in dit onderzoek volgt later bij de data-analyse. In tabel 2 op pagina 21 zijn de respondenten weergegeven en specifieke gezinskenmerken waardoor zij binnen de doelgroep vallen. De gezinssamenstelling is hierin opgenomen, het opleidingsniveau van de ouders en de leeftijd en geslacht van de kinderen. De werktijden zijn onderverdeeld in full time en part time. Het exacte aantal uren is niet bekend. Wat wel bekend is, is dat full time werkende ouders, zoals gebruikelijk, vijf dagen per week werken. Part time werkende ouders hebben een baan waarbij zijn vier dagen in de week hiervoor verplichtingen hebben. Een van de respondenten had opnieuw een studie

(21)

opgepakt en had hierdoor een onregelmatig schema, een respondent was momenteel werk-loos en nam de zorg voor de kinderen op zich. Alle respondenten zijn van Nederlandse of West-Europese komaf. De leeftijd van de ouders is niet opgenomen in deze tabel. De ouders vallen allemaal, op een gezin na, in de leeftijdscategorie van 30 jaar tot 45 jaar. Uitzondering is respondent elf, zij kregen op latere leeftijd nog een vierde kind. Zij zijn dus ouder dan de overige respondenten, nog wel beide werkzaam en ook lange periode woonachtig in de wijk. Hierdoor kwam ook een meer historisch perspectief aan de orde over de ontwikkeling van Middenmeer tot gezinsbuurt. Op kaart V op pagina 24 staan de verschillende woonlo-caties vermeld van de respondenten, die aan dit onderzoek medewerking hebben verleend. Hierdoor kan goed gereflecteerd worden op iedere specifieke situatie omtrent groenvoor-zieningen voor de deur, nabijheid van speelruimte en drukke wegen direct aan het huis.

Gezinssamenstel-ling Opleidingsniveau ouders Leeftijd/sekse kinderen Tuin? Werktijden

1 M-V-K-K WO J-7, M-5 ja Part time/Part time

2 M-V-K-K WO M-6, M-7 ja Freelance/Full time

3 M-V-K-K WO/HBO M-3, M-6 nee Part/Studerend

4 M-V-K-K WO M-12, J-9 nee Freelance/Part time

5 M-V-K-K-K WO J-0, J-3, J-5 ja Geen/Full time

6 M-V-K WO/HBO J-4 ja Part time/Full time

7 M-V-K-K WO J-2, M-7 nee Part time/Part time

8 M-V-K-K WO/HBO M-6, J-2 ja Part time/Full time

9 M-V-K-K WO M-11, M-8 nee Freelance/Full time

10 M-V-K-K WO J-7, J-9 ja Part time/Part time

11 M-V-K-K-K-K WO/HBO J-25, J-19, j-17, M-9 ja Full time/Part time

12 M-V-K WO M-9 nee Part time/Full time

13 M-V-K-K WO J-6, M-13 nee Part time/Part time

14 M-V-K-K WO J-10, M-10 nee Part time/Part time

15 M-V-K-K WO M-4, J-7 ja Full time/Full time

Tabel 2. Gezinskenmerken respondenten (bron: Levi Vlessing)

De belangrijkste manier van de vergaring van data in dit onderzoek zijn de interviews die zijn gehouden onder vijftien gezinnen uit Middenmeer. De selectiecriteria waaraan respon-denten, de middenklasse gezinnen, moesten voldoen waren twee werkende, hoogopgeleide ouders waarvan de kinderen de basisschoolleeftijd hebben. De werving van respondenten heeft in eerste instantie plaats gevonden door mensen uit eigen netwerk te benaderen en daarna door te vragen naar mensen uit de vrienden- en kennissenkring van de respondent die ook in de buurt wonen en aan de criteria voldeden. Naast deze vorm van snowball-sam-pling is er ook gebruik gemaakt van het social media platform Next Door. Dit platform kan worden omschreven als een social mediasite waarop inwoners van een buurt zich kunnen aanmelden en automatisch met de mensen uit hun buurt in een groep worden geplaatst. Hierdoor kunnen veel vragen worden gesteld aan buurgenoten over verloren kinderknuffels, weggelopen katten en fietsen die niet op slot staan. Het kan gezien en gebruikt worden als een communicatiemiddel voor buurtbewoners voor vragen, nieuwtjes en om elkaar op de hoogte te houden van ontwikkelingen in de buurt. Dit netwerk heeft ongeveer 1.300 leden in Middenmeer en dit worden er steeds meer. Er worden dagelijks nieuwe berichten geplaatst en er wordt veel gereageerd door verschillende bewoners. Hierdoor is deze methode van respondenten vinden zeer bruikbaar gebleken. Twee respondenten kwamen uit het eigen netwerk. De overige zijn via Next Door en vervolgens via snowball sampling benaderd. 2.4.2 Dagboeken

Ter aanvulling van de interviews hebben de respondenten dagboeken bijgehouden. Volgens Bryman (2012) is het gebruik van dagboeken in onderzoek niet een methode die veel uitge-voerd wordt maar is deze methode wel bruikbaar om verschillende soorten van gedragingen in beeld te krijgen. Bij het gebruiken van een dagboek om gedrag van de respondent in beeld te krijgen is het voordeel ten opzichte van interviews dat de respondent meer tijd heeft om na te denken en de kans minder groot is dat activiteiten worden vergeten. In dit onderzoek is een opzet gemaakt van gestructureerde dagboeken die door de respondenten ingevuld zijn. Er is gevraagd naar invulling van de activiteiten tussen 15:00 en 20:00 uur doorde-weeks en in de weekenden van 10:00 tot 20:00 uur. Karsten en Felder (2016) gebruikten in onderzoek ook dagboeken om zo tijdruimtelijk gedrag in beeld te krijgen. In dit onderzoek zijn de dagboeken toegepast om het combineren van verschillende activiteiten in

(22)

Midden-meer in beeld te krijgen evenals de momenten en manieren waarop zij groenvoorzieningen bezoeken. De opzet van de dagboeken is ook in de bijlage opgenomen evenals de door de respondenten ingevulde dagboeken. Hierbij is bij elk interview een schematische weergave verkregen over de dagelijkse invulling van activiteiten van de respondenten. Doel hierbij was om een realistisch beeld te krijgen van de daadwerkelijke tijdruimtelijke gedragingen van de respondenten. Met realistisch wordt gedoeld op het feit dat het wenselijke gedrag, dat uit interviews naar voren kan komen, mogelijkerwijs afwijkt van het daadwerkelijke gedrag. Een gezin wil misschien elke vrije woensdagmiddag iets ondernemen, naar het zwembad gaan bijvoorbeeld. Echter kan door de invulling van een dagboek dit soort wenselijk gedrag kritisch bekeken worden en tot inzicht leiden dat bepaalde plannen vooral in gedachten leven en niet zo zeer in de praktijk worden uitgevoerd. Het is in dit opzicht geen controle-methode of de bedoeling dat de respondenten worden gecontroleerd op de juistheid van hun antwoorden in de interviews. Wel is als doel gesteld dat er extra data beschikbaar komt en om een kritische scheiding te maken tussen gewenst gedrag en daadwerkelijk gedrag.

2.5 Analysemethode

De data die verzameld is aan de hand van de interviews en dagboeken, zoals eerder omschreven, is na verzameling geanalyseerd. Het analyseren van data in kwalitatief onder-zoek is in beginsel een lastige opgave omdat er tijdens het veldwerk een grote hoeveel-heid data verzameld wordt waarbij het lastig is deze te ordenen op een praktische wijze. De data die in dit onderzoek verzameld is presenteerde zich in de vorm van getranscribeerde interviews, grote stukken tekst zonder ogenschijnlijke structuur. Het voordeel dat er veel data is met diepgaande informatie heeft als nadeel dat deze data lastig te doorgronden is. Bryman (2012) maakt onderscheid in twee verschillende methode van data-analyse: analy-tische inductie en grounded theory. De laatste, grounded theory, wordt gezien als een van de meest gebruikte analysemethoden voor kwalitatieve data gebruikt door onderzoekers en heeft ook aan de basis van dit onderzoek gestaan. Wat een van kenmerken is van grounded theory is dat verzamelen en het analyseren van data processen zijn die gelijktijdig verlopen. Door deze aanpak was het mogelijk om kritisch te zijn ten opzichte van de interviewvragen. Door gebruik van het kwalitatief analyseschema werd snel duidelijk of de beantwoording

en vraagstelling in de interviews voldoende was voor het beantwoorden van de gestelde onderzoeksvragen. Hierdoor konden aanpassingen worden gedaan aan specifieke vragen en de manier waarop vragen gesteld werden.

2.5.1 Kwalitatief onderzoekschema

Na het houden van de interviews zijn deze zo snel mogelijk getranscribeerd (deze uitge-werkte interviews zijn in de bijlage opgenomen). Vervolgens zijn deze in een kwalitatief onderzoekschema ingedeeld om structuur te krijgen in de lange stukken tekst. In dit schema staan de geïnterviewde gezinnen bovenaan, op de horizontale as. Aan de zijkant, de verticale as, staan de codes. Deze codes zijn categorieën waarmee uiteindelijk de onderzoeksvragen beantwoord moeten worden. Deze methode is per deelvraag onafhankelijk toegepast waar-door de interviews drie keer zijn nagelopen en in de schema’s zijn vervat.

De drie deelvragen luidden als volgt:

> Wat zijn de afwegingen die de middenklasse gezinnen maken bij het kiezen van de woonlo-catie en hoe wordt de stad/wijk ervaren als woonlowoonlo-catie?

> Hoe gebruiken en waarderen de middenklasse gezinnen de aanwezige groenvoorzieningen in de wijk en worden zij belemmerd in het gebruik hiervan?

> Op welke manier wordt er in vrije tijd gezocht naar groene alternatieven elders?

Elk van deze deelvragen heeft een eigen hoofdstuk waarin wordt getracht een antwoord te formuleren alvorens alle informatie samenkomt en een antwoord gegeven kan worden op de hoofdvraag. Hierbij is dus gebruik gemaakt van een kwalitatief onderzoekschema en deze schema’s zijn opgenomen in de bijlage waarbij frases uit de interviews in de schema’s zijn verwerkt. Voor elke vraag is een aparte set van codes gebruikt - deze luiden als volgt:

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Hier wordt een deel van de bomen verwijderd, zodat de overige bomen en de struiken eronder weer ruimte krijgen om te groeien.. De werkzaamheden starten naar verwachting vanaf 5

De EDplaatsen zijn onder meer gesitueerd in de Huizen van de Wijk, omdat de hoop en wens is dat vanuit de veilige omgeving van de EDplaats bezoekers langzaam ook doorstromen

U kunt vragen om een geanonimiseerde registratie van uw gegevens zodat wij deze wel kunnen gebruiken voor het doorgeven van signalen die maatschappelijk relevant zijn, maar wanneer

♦ indien er zich bomen bevinden op een gedeelte van het perceel, waar helemaal geen werken worden uitgevoerd en de bomen blijven behouden, dan hoeven deze bomen niet te

De verplichte bijeenroeping van de algemene vergadering: beoordeling en afweging ten opzichte van andere actiemiddelen.. Het vraagrecht

Het model beschrijft vier fasen: Forming – Storming – Norming – Performing (Tuckman, 1965). De fasen van Tuckman zien we terug in de interne samenwerkingsprocessen binnen de

Binnen één samenwerkingsverband is gekozen voor een variant hierop, het matrixmodel, waarbij niet één centrumgemeente als gastheer optreedt, maar waar de gastheerfunctie voor de

Overigens laat de figuur zien dat de gemiddelde schaal niet alleen wordt bepaald door het aantal instellingen, maar ook door meer organische groei door fluctuaties in