• No results found

Deelvraag 3 Vrijetijdsbesteding en vakantie: groenalternatieven elders > Activiteiten weekenden

7 VAN DER WAALSSTRAAT 8 LINNAEUSPARKWEG

3.2 Gebruik van groenvoorzieningen

3.2.3 Belemmeringen voor gebruik

Het gebruik van groenvoorzieningen door de respondenten moet passen in het tijdruimtelijk schema dat zij wekelijks hebben. De ouders van het gezin hebben te maken met duidelijke capability constraints. Zij moeten werken en doen dit in veel gevallen part time. Uit de inter-

views komt naar voren dat veel respondenten de werkweek verdelen waarbij beide ouders vier dagen werken. Op werkdagen zijn de ouders dus belemmerd door de werktijden die zij hebben. De verdeling van de werkweek is inzichtelijk gemaakt in de tabel bij het hoofd- stuk van dataverzameling. Ook werken als freelancer komt voor en geeft meer vrijheid om overdag ook met de kinderen activiteiten te ondernemen. In interview negen kwam dit in de praktijk naar voren, het interview werd in de avond afgenomen waarna de moeder nog werk moest afmaken terwijl de kinderen net in bed zouden liggen. Voorafgaand aan de intervie- wafspraak hadden moeder en kinderen nog de tijd genomen voor sociale afspraken. Wat ook met regelmaat voorkomt is de buitenschoolse opvang waar de kinderen gebruik van maken. Voor de kinderen gelden de schooltijden als capability constraint en daarnaast de buiten- schoolse opvang als daar gebruik van wordt gemaakt. Dit zijn verplichtingen voor hen waar- door zij geen andere activiteiten kunnen ondernemen. Het is wel in meerdere interviews gebleken dat de kinderen ook met school de natuur opzoeken, hoewel dit niet op regelma- tige basis gebeurt. Dit gebeurt bijvoorbeeld door een activiteit als schooltuinen of gymles in het park. Doordat de gezinnen de voorkeur geven aan vervoer met de fiets, is de afstand die zij af kunnen leggen relatief beperkt. In de weekenden gaan zij verder en bezoeken de gezinnen ook een camping of andere groene omgevingen.

Een van de coupling constraints waarmee de ouders te maken hebben, is bijvoorbeeld de afhankelijkheid van de kinderen. Zij moeten werk en boodschappen vaak om de activiteiten van de kinderen heen plannen, zodat zij de kinderen kunnen brengen. Uit dagboek 3 blijkt hoe deze respondent het halen van de kinderen uit school combineert met het doen van boodschappen: gezamenlijk met de kinderen. Het ondernemen van activiteiten zonder kinderen komt dan ook weinig voor. Er is altijd een van de ouders bij de kinderen. Uit de interviews komt naar voren dat als de ouders met zijn tweeën iets willen doen, er een oppas moet worden ingeschakeld.

‘Maar je moet wel oppas hebben enzo ja om het te organiseren allemaal. Het wordt er wel duurder door, ook nog is veertig euro voor de oppas zeg maar en het uitgaan maar je krijgt er veel voor terug’ (interview 10)

Als wordt gekeken naar het leven van de kinderen, komt naar voren dat zij voor veel acti- viteiten afhankelijk zijn van supervisie, ook als zij bijvoorbeeld een sport willen beoefenen. Training van voetbal of tennis is een activiteit die een paar keer per week voorkomt maar daaromheen is er weinig mogelijk. Kinderen zijn in veel gevallen gebonden aan gereguleerde afspraken en tijden waarop zij meer vrijheid kunnen ervaren, wat bijvoorbeeld het geval is bij een voetbaltraining. Het komt in de dagboeken weinig terug dat de kinderen ‘gewoon’ buitenspelen. Het lijkt alsof zij afhankelijk zijn van gereguleerde activiteiten, buitenschoolse opvang en de mogelijkheid van de ouders om mee te gaan naar bijvoorbeeld het Mariotte-

plein tot zij op een plek zijn om te spelen.

Authority constraints ontstaan voor de ouders op het moment dat zij verplicht zijn de kinderen op te halen van school/opvang en daarnaast bijvoorbeeld nog boodschappen moeten doen voor de winkels dichtgaan. Dit zijn regels en openingstijden die door andere zijn vastgesteld en waaromheen hun tijdruimtelijke patroon zich moet vouwen. De kinderen hebben daarnaast te maken met regels van de ouders die zij krijgen opgelegd, bijvoorbeeld over waar zij wel en niet mogen komen. Vaak zijn zij beperkt qua ruimte tot de hoek van de straat waar zij wonen of een een rondje om het blok. Tijdens interview 2 mengde de oudste dochter zich in het gesprek. Zij ondervond ook deze beperking en gaf te verstaan dat zij inderdaad alleen rond het huizenblok een rondje kon omdat er dan geen weg overgestoken moest worden. Het schoolplein, dat dichterbij ligt dan het ‘rondje om’ was dan wel weer verboden. Hierdoor blijven kinderen qua speelruimte beperkt tot nabijgelegen stoepen.

Respondent: Hoe vind je het hier in de buurt? Om op te groeien? In de Watergraafsmeer? Dochter: Je kan buiten een rondje lopen om het blok zonder een weg over te steken (interview 2)

Naast de constraints bestaan er fysieke en sociale factoren waardoor het gebruik van groen- voorzieningen wordt belemmerd. Factoren die groengebruik tegenhouden hebben enkel effect op kinderen. Volwassenen laten zich logischerwijs niet tegenhouden door een straat. Wel zijn er een aantal sociale factoren waardoor ook volwassenen zich niet snel thuis voelen op een bepaalde plek. Echter wordt er dan eenvoudig gekozen voor een andere groenvoor- ziening of weegt dit niet genoeg mee om een bepaalde plek helemaal niet te gebruiken.

‘Hoewel het Flevopark vind ik ietsje, ja ik weet niet, ietsje... Daar voel ik me iets minder thuis dan Frankendael. Er zitten zwervers, hangmensen en dat is in Frankendael minder’ (interview 1)

Voor kinderen is dat anders. Op kaart VIII (pagina 38) zijn de wegen aangegeven die worden gezien als belemmering. Het gevaar van deze wegen schuilt in de hoeveelheid verkeer. Ook de zebrapaden en stoplichten die zijn aangelegd om het verkeer veiliger te maken, hebben niet altijd het gewenste effect. Een respondent die heeft geholpen bij een verkeersexamen in de wijk, omschrijft de verkeerssituatie als volgt:

‘Het is een heel gevaarlijk kruispunt. Ik heb er geholpen met verkeersexamen en dat was echt heel erg want auto’s en fietsers gaan tegelijk dus het is heel gevaarlijk vind ik’ (interview 9)

FLEVOPARK DIEMERPARK IJBURG A10 A10 A1 DIEMEN OOST FRANKENDAEL OOSTERPARK 3 4 6 2 2 2 1 5 7 7 7 1 LINNAEUSSTRAAT 2 MIDDENWEG 3 WETHOUDER FRANKEWEG 4 GALILEÏPLANTSOEN 5 ARCHIMEDESWEG 6 HUGO DE VRIESLAAN 7 KRUISLAAN 8 MOLUKKENSTRAAT A NS STATION MUIDERPOORT

B NS STATION SCIENCE PARK WEGEN

DRUKKE WEGEN (BELEMMEREND) RIJKSWEGEN SPOORWEGEN PARK 8 A B MIDDENMEER MIDDENMEER 1000 m kaart viii Fysieke belemmeringen Middenmeer

Mede hierdoor vinden ouders de kinderen vaak pas zelfstandig genoeg om deze wegen op te gaan op het moment dat ze naar de middelbare school gaan. In de interviews met meer- dere respondenten is dit moment aangehaald als ‘het moment van zelfstandigheid’, hoewel ze het nog wel spannend blijven vinden om de kinderen zelfstandig over de Middenweg te laten fietsen.

‘Ik vind het lastig om daar een leeftijd aan vast te maken, maar het komt er vanzelf aan. Straks naar de middelbare school dan wordt het loslaten wel. Dat is wel spannend ja. Ik race overal doorheen maar met kinderen ben ik bewust dat ik stop als het rood is enzo, dus dat ze er wel op anticiperen’ (interview 9)

Waar het de bedoeling kan zijn van gezinnen om kinderen op bepaalde plekken vrij te laten spelen wordt dit dus tegengehouden. Juist de vrijheid om te spelen wordt aangestipt als een belangrijk eigenschap van opgroeiende kinderen. Zij ontwikkelen sociale vaardigheden, verbeteren hun gezondheid en er is sprake van educatieve voordelen. Bovenal zorgt de mogelijkheid tot spelen voor genot en plezier bij kinderen. Een natuurlijke omgeving kan daarbij helpen (Skar, 2016). Echter zorgen fysieke en sociale belemmeringen ervoor dat kinderen in Middenmeer minder vrij zijn dan ouders zouden willen. Hierdoor worden de ouders verplicht om met de kinderen mee te gaan als zij naar buiten willen.

‘Ze heeft wel in theorie de leeftijd dat we zeggen ga alleen naar de hockey toe maar dan moet ze wel echt drukke wegen over dus dat durf ik niet aan’ (interview 2)

‘Nou ja hij mag blokjes om het huis maar ik ben er wel voorzichtig mee. Hij mag niet alleen naar het Mariotteplein dan ga ik wel mee van dan moet hij oversteken’ (interview 8)

‘Ja ze moeten uitkijken maar kunnen wel redelijk goed zelf de straat op. Ze mogen ook tegenwoordig naar veel plekken zelf als ze maar oversteken bij zebrapaden. Dus Mariot- teplein is goed haalbaar voor ze al en er voetballen op het plein daar bij de WSV ken je wel denk ik. Dus ja ze komen er wel overal maar je kan zeker niet ogen dicht een gaan’ (interview 15)

Opvallend is dat veel respondenten zeggen hun kinderen veel vrijheid te geven. Uit de interviews blijkt echter dat speelruimte buiten, ook direct voor de deur, in veel gevallen pas toegankelijk is als volwassenen mee kunnen kijken wat er gaande is.

‘Dus dat, maar ook met mijn kinderen als ze de hoek om zijn of als ze een blokje om fietsen ik vind dat toch vervelend’ (interview 3)

‘Ja jawel wel vrijer. Maar helemaal niet natuurlijk je let toch op dat ze niet vallen en het is denk ik niet zo dat je daar zomaar de weg over kan rennen ofzo zonder dat er iets aankomt daar is Nederland ook te dicht voor zeg maar’ (interview 13)

Een van de respondenten vormde een uitzondering op de constante supervisie op de kinderen. Respondent uit interview 4 liet de kinderen zelfstandig naar bijvoorbeeld Fran- kendael en Oostpoort. Een interview waaruit bleek dat het leven werd opgebouwd aan de hand van de regels van rust, regelmaat en reinheid. Wat al was aangegeven tijdens het inter- view gebeurde dan ook, stipt om halfzes ging de bel omdat de oudste zoon thuiskwam. Deze houding sprong eruit omdat meerdere respondenten dit na leken te streven maar het eigen- lijk alleen in dit interview werkelijk gebeurde.

‘Nee maar ik ben wel makkelijker dan andere ouders van zelf naar school laten gaan en de weg laten oversteken. Er zijn vriendjes uit de klas van Elliot die dat niet mogen en die niet met een sleutel zelf naar huis mogen’ (interview 4)

‘Ik vind dat ook belangrijk dat je als kind weet dat er momenten zijn dat er niemand naar je kijkt. En dat ze hopelijk het maar goed met ze afloopt. Dus dat vertrouwen wil ik wel graag meegeven. En ja, mensen zullen ook zeggen je bent gek je gaat toch niet je kinderen alleen in het park laten spelen’ (interview 4)

Het verkeer in de wijk vormt de grootste belemmering. Er zijn specifieke straten aan te wijzen waardoor de kinderen worden begrensd, zoals aangegeven is op kaart VIII. Middenmeer wordt gezien als een dorp op zich waar veel controle is op de kinderen en waar auto’s inge- speeld zijn op spelende kinderen. En dan is er een duidelijke grens: tot hier en niet verder.

‘Hier is het wel autoluw en het is allemaal bestemmingsverkeer. Het is geen doorgaande weg. Behalve daar (Archimedesstraat) maar daar mogen ze niet komen’ (interview 1) ‘Het is een dorpje, deze vier, vijf straten bij elkaar. Dus dat maakt het ook zo dat ik niet zo bang ben dat hier dat soort dingen gebeuren dat er kinderen meegenomen worden, van het Mariotteplein bijvoorbeeld. Daar is gewoon zo veel controle door andere ouders en mensen die daar wonen’ (interview 15)

Naast de fysieke belemmeringen zijn de meningen verdeeld over het meespelen van de sociale belemmeringen in de wijk. Het wordt de kinderen meegegeven dat er de moge- lijkheid bestaat dat niet iedereen die zij op straat tegenkomen goede bedoelingen heeft. Daarom wordt er dan met de kinderen wel geoefend op bepaalde omstandigheden die hope- lijk nooit voorkomen, hoewel dit bij een respondent wel al was voorgevallen.

‘…en we oefenen ook wel is. Zo van er is een man, of een vrouw met lieve puppy’s en wat zeg je dan en mee aaien enzo. We spelen het wel is na. Ja, zo van loop je dan mee als ze je aanspreken of als ze je vastgrijpen wat doe je dan? Heel hard gillen. Dat soort dingen’ (interview 2)

‘Ja een keertje toen we van school kwamen, daar heb je een achterom en een steegje en daar stond iemand gekke handelingen te verrichten want ik kom met kinderen langs’ (interview 10)

Hierbij wordt dus wel stilgestaan. Vreemden die je op straat aanspreken met puppies en koekjes, daar ga je niet mee ergens naartoe. Zo spelen deze sociale factoren een rol bij de vraag hoe vrij je de kinderen kan laten en zorgt het ervoor dat er vaak nog supervisie nodig is. Hoewel de respondenten zelf inschatten dat de kans vrij klein is dat er iets dergelijks gebeurt, is de better-safe-than-sorry aanpak bij de meeste gezinnen wel geïntegreerd in het opvoedproces.

‘Nee ik heb hem laatst uitgelegd dat hij met niemand mee naar huis moet. Ook niet als ze jonge puppies en katjes hebben. Dat heb ik ook nog niet gehoord maar...’ (interview 8)

De deelvraag die was gesteld was welke groenvoorzieningen worden gebruik en hoe deze worden ervaren door de respondenten. Er is een scheiding tussen gebruik voor fysieke en sociale doeleinden. Park Frankendael is een van populaire plaatsen om als gezin te gebruiken en een plaats waar de kinderen ook vaak komen. Andere parken liggen wat verder van de woonlocatie maar worden wel gebruikt, soms slechts door de ouders om hard te lopen wat is gebleken uit de dagboeken. Kinderen zijn echter niet erg vrij om de groenvoorzieningen te gebruiken. Zij blijven afhankelijk van ouderlijke supervisie aangezien er fysieke en sociale belemmeringen meespelen. Tevens zijn de kinderen afhankelijk van schooltijden en de werk- tijden van de ouders bij het ondernemen van activiteiten. Kinderen ondernemen wel veel andere activiteiten, zij gaan naar sportclubs bijvoorbeeld, maar er wordt zonder supervisie weinig buiten gespeeld. Voor de kinderen zijn de groenvoorzieningen in Middenmeer niet voldoende. Het oordeel over de groenvoorzieningen is niet slecht. Deze worden goed bijge- houden en vormen een plaats waar de kinderen, gezamenlijk met de ouders, activiteiten kunnen ondernemen. Echter kunnen de kinderen slecht zelfstandig gebruik maken van deze plaatsen, met name vanwege de kritieke situatie rondom de bereikbaarheid. De laatste deelvraag zal daarom ook inspelen op de vraag op welke manier de respondenten plaatsen opzoeken waar kinderen wel die vrijheid vinden.