• No results found

Vraag nr. 151 van 8 juni 2005 van de heer JAN PEUMANS

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Vraag nr. 151 van 8 juni 2005 van de heer JAN PEUMANS"

Copied!
3
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Vraag nr. 151 van 8 juni 2005

van de heer JAN PEUMANS

Ruimte om te ondernemen – KMO-zones

In zijn beleidsnota wijdt de minister een heel hoofdstuk aan de "ruimte om te ondernemen en te werken". Hij besteedt daar ook de nodige aan-dacht aan de zogenaamde plattelandseconomie, met onder andere KMO's en ambachtelijke bedrij-ven. Vaak zien we dat KMO's gedwongen worden hun activiteiten voort te zetten buiten de woon-kernen, om milieu-, veiligheids-, en andere rede-nen. Hiertoe worden her en der KMO-zones of ambachtelijke zones ingericht.

We vangen signalen op dat er zich een tekort van dergelijke terreinen aandient. De verschillen tussen de regio's zijn echter groot. De nood is blijkbaar ook hoger in buitengebied.

We beschikken over onvoldoende cijfermateriaal om dit te staven. Zo leren studies, zoals het bij-zonder interessante werk dat geleverd is door de opdrachthouders van SPRE (Strategisch Plan Ruimtelijke Economie), dat er effectief nood is aan bedrijventerreinen.

De vraagt rijst of dit ook geldt voor de KMO- en ambachtelijke zones in het bijzonder.

1. Beschikt de minister over cijfermateriaal, bij voorkeur opgesplitst per gemeente (+ aantal ha.), over de huidige aanwezigheid van KMO-zones en ambachtelijke KMO-zones in Vlaanderen (en eventuele andere industriezones)?

2. Ziet de minister op (korte) termijn een ver-meerdering van het aantal ha KMO-zones en ambachtelijke zones (per gemeente)?

3. Heeft de minister weet van de wenselijkheid van een vermeerdering van het aantal ha KMO-zones en ambachtelijke KMO-zones?

Zijn er bepaalde regio's waar de noodzaak/wen-selijkheid acuut is?

4. Zijn er bepaalde lokale overheden (gemeenten, intercommunales, provincies) die de minis-ter reeds gevat hebben met de vraag voor ver-meerdering van het aantal ha KMO-zones en

ambachtelijke zones (zo ja, met welk resul-taat)?

5. Zijn er bepaalde belangen- of drukkingsgroepen (Unizo, VOKA, VKW, ...) die de minister reeds gevat hebben met de vraag voor vermeerdering van het aantal ha KMO-zones en ambachtelijke zones (zo ja, met welk resultaat)?

Antwoord

Sinds de goedkeuring van het ruimtelijk structuur-plan Vlaanderen wordt er beleidsmatig een onder-scheid gemaakt tussen regionale en lokale bedrij-venterreinen. Onder meer omwille van de gewijzig-de ruimtelijk-economische omstandighegewijzig-den wordt het vroegere onderscheid tussen industrieterreinen enerzijds en terreinen voor ambachtelijke bedrij-ven en KMO anderzijds, niet langer gemaakt. In de praktijk komen KMO's voor op zowel regionale als lokale bedrijventerreinen. Onderstaande ant-woorden gaan bijgevolg uit van de regionale en de lokale terreinen, gesitueerd buiten de poorten (de zeehavens en de internationale luchthaven).

Het bijhouden van de bezetting en de benuttings-graad van de bestemde bedrijventerreinen betreft een taakstelling van de administratie Economie, waarvoor collega Moerman bevoegd is.

1. Op 1 januari 2005 waren er in Vlaanderen 43.012 ha bestemd als bedrijventerrein (buiten de poorten) in gewestplannen, BPA's en ruim-telijke uitvoeringsplannen. Deze zijn als volgt verdeeld over de verschillende provincies: – 10.458 ha in de provincie Antwerpen; – 4.684 ha in de provincie Vlaams-Brabant; – 9.883 ha in de provincie Limburg;

– 8.559 ha in de provincie Oost-Vlaanderen; – 9.426 ha in de provincie West-Vlaanderen. 2. en 3. De Vlaamse regering heeft in 1997 bij de

(2)

en naar de verschillende takenpakketten ((1°) de groot- en regionaalstedelijke gebieden, (2°) het netwerk van het Albertkanaal, (3°) de kleinste-delijke gebieden en de specifieke economische knooppunten en (4°) de lokale bedrijventer-reinen in het buitengebied). In de vijf goedge-keurde provinciale ruimtelijke structuurplannen werden de taken voor kleinstedelijke gebieden, de specifieke economische knooppunten en de lokale bedrijventerreinen in het buitengebied verder uitgewerkt.

Voor de meeste groot- en regionaalstedelijke gebieden werd op Vlaams niveau reeds een plannings- en overlegproces gevoerd. De resul-taten van deze processen worden vervolgens stelselmatig vertaald in gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen. Hierbij wordt er steeds ruime aandacht geschonken aan het voorzien van bijkomende bedrijventerreinen. Voor Aalst en Turnhout zijn de goedkeuringsprocedures van de gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplan-nen volledig afgerond. Inzake Gent, Kortrijk, Sint-Niklaas en Mechelen zijn de procedures lopende. Voor de stedelijke gebieden Oostende, Roeselare, Brugge en Antwerpen zijn de over-legprocessen afgerond en wordt er gewerkt aan de voorbereiding van de gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen. Inzake het Vlaams stedelijk gebied rond Brussel wordt het overlegproces zo spoedig mogelijk afgerond. Voor een aantal stedelijke gebieden werden ook voorafnames genomen op deze processen, meer specifiek m.b.t. bepaalde bedrijventerreinen waarover een algemene consensus bestond (o.a. Broekooi in het Vlaams stedelijk gebied rond Brussel, Chartreuze in het regionaalstedelijk gebied Brugge, enz.).

Op 23 april 2004 besliste de Vlaamse regering dat na het gevoerde overlegproces inzake de afbakening van het ENA bijkomende bedrij-venterreinen worden bestemd in een gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan. Concreet werd er beslist inzake 339 ha bijkomend te bestemmen bedrijventerrein in de provincie Antwerpen en 221 ha in de provincie Limburg (telkens in het maximale scenario). Daarnaast werd beslist om 234 ha nader te onderzoeken, waarna kan wor-den beslist inzake het al dan niet ontwikkelen van deze bedrijventerreinen.

Momenteel wordt door de vijf provinciebestu-ren werk gemaakt van de afbakening van de

kleinstedelijke gebieden, waar voor elk kleinste-delijk gebied, op basis van het RSV en het des-betreffend provinciaal ruimtelijk structuurplan, wordt nagegaan of er bijkomende bedrijventer-reinen kunnen worden bestemd.

Op basis van de beleidskaders uit het ruimtelijk structuurplan Vlaanderen en het desbetreffend provinciaal ruimtelijk structuurplan kunnen de gemeenten, afhankelijk van hun ruimtelijke rol en positie, een lokaal bedrijventerrein voorzien in het kader van hun gemeentelijk ruimtelijk structuurplan en dit vervolgens aldus bestem-men in een gemeentelijk ruimtelijk uitvoerings-plan.

Naar aanleiding van de evaluatie van het ruim-telijk structuurplan Vlaanderen gaf ik mijn administratie de opdracht om de evolutie van de ruimtebehoefte voor niet-verweefbare bedrij-vigheid te laten onderzoeken. Volgens het door het studiebureau (IBM, in samenwerking met Statap en UGent) uitgewerkte middenscenario is er voor heel Vlaanderen een netto-behoefte aan 1947 ha bijkomend bedrijventerrein tussen 2002 en 2007. Deze prognose (evenals de andere ontwikkelde scenario's) is volledig uitvoerbaar binnen de ruimtebalans bedrijventerreinen van het RSV.

De studie maakt een raming van de behoefte van bedrijven aan bijkomende ruimte. Er wordt geen rekening gehouden met de reeds bestemde terreinen of bedrijventerreinen in ontwikke-ling.

De ruimtevraag werd ook uitgesplitst naar de verschillende provincies, en naar de aard van de activiteiten. De vraag naar gemengde bedrij-venterreinen (behalve kantoren en kleinhandel) tussen 2002 en 2007 werd volgens het midden-scenario geraamd op:

(3)

Confrontatie met de bouwrijpe en uit te rusten bedrijventerreinen uit de GOM-inventaris d.d. 1 januari 2003 (zoals geciteerd in het eindrapport van het SPRE, p.57) geeft aan dat er voldoende bestemde bedrijventerreinen in de verschillende provincies aanwezig zijn om aan de nettovraag (volgens het middenscenario) te voldoen. 4. In het kader van het overleg en de

goedkeu-ringsprocedures voor gemeentelijke en pro-vinciale ruimtelijke structuurplannen worden door de verschillende overheden voorstellen uitgewerkt om de taken, zoals voorzien in het RSV, nader uit te werken en te operationalise-ren. Voor zover de voorstellen passen binnen de principes van het RSV en de uitgewerkte beleid-kaders wordt op betreffende voorstellen steeds positief gereageerd.

5. Vragen naar bijkomend bedrijventerrein van belangengroepen worden steeds ernstig onder-zocht. Om een antwoord te kennen op de alge-mene vragen inzake een eventueel tekort aan bedrijventerrein in bepaalde streken werd de reeds vermelde studie naar de ruimtebehoefte voor bedrijven opgestart. Alle concrete vragen inzake specifieke terreinen of lokaties worden getoetst aan de geldende beleidskaders, en wor-den indien mogelijk ingebracht in de lopende overlegprocessen m.b.t. de structuurplannen, de afbakening van de stedelijke gebieden e.d., of worden in ogenschouw genomen bij het ont-wikkelen van een ruimtelijke visie voor speci-fieke economische knooppunten.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In haar antwoord op mijn vraag om uitleg in de Commissie voor Openbare Werken, Mobiliteit en Energie op 8 maart laatstleden, over de verant- woordelijkheid van de

De minister heeft toen toegezegd om het proto- col ingevolge het besluit van de Vlaamse Regering van 19 juli 2002 betreffende het geregeld vervoer, de bijzondere vormen van

Naar aanleiding van een vraag om uitleg in de Commissie voor Openbare Werken, Mobiliteit en Energie van 8 maart 2005 over de uitbouw van fietspaden en fietsroutenetwerken heeft

Het aantal gebruikers van het openbaar ver- voer, de grootte van het "recruteringsgebied" en het aantal huidige gebruikers (die eventueel "wild parkeren" in

Klopt het dat men bij de waterwegen wel jaar- lijks in de nodige middelen voorziet voor onder- houd, maar dat de desbetreffende kredieten niet vastgelegd worden omdat er geen

– Studies : sinds 1990 werd voor een bedrag aan 402.943 euro aan studies betaald voor onderzoeken die rechtstreeks en uitsluitend te maken hadden met de Noord- Zuid2. –

Een stacaravan die, in de loop der tijd door aller- lei ingrepen quasi werd omgevormd tot een bun- galow (zoals door het wegnemen van de wielen, het plaatsen van een af dak,

Dat Vlaamse boeren niet in aanmerking komen voor Waalse subsidiëring lijkt echter onlogisch als de bescherming van de Waalse bodem tegen erosie en het voorkomen van stroomafwaartse