• No results found

Kwaliteit van risicoverslaggeving, de invloed van de wereldwijde financiële crisis

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Kwaliteit van risicoverslaggeving, de invloed van de wereldwijde financiële crisis"

Copied!
31
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

Kwaliteit van risicoverslaggeving, de

invloed van de wereldwijde financiële

crisis

Master Thesis, MscMA, specialization Accountancy & Controlling University of Groningen, Faculty of Economics and Business

16 Augustus 2013 Ferdinand Fakkert Student number: 1735381 Koningin Wilhelminastraat 15 8019 AH Zwolle Tel: 06 333 14 220 E-mail: ferdinandfakkert@hotmail.com Supervisor/ University M. Paping

Supervisor/ Field of study J. Lohuis

Abstract:

Onderzoek richt zich op de invloed van korten door pensioenfondsen en aanwezigheid Big 4 auditor op de kwaliteit van risicoverslaggeving bij Nederlandse pensioenfondsen. Analyse is uitgevoerd middels 70 Nederlandse pensioenfondsen met in 2011 een balanstotaal van 469 miljard euro. De controlevariabelen die gebruikt zijn; Omvang pensioenfonds, financiële positie en omvang bestuur. Onderzoeksuitgangspunt betreft de legitimacy theory approach. De regressieanalyse toont alleen een significant verband aan tussen kwaliteit van risicoverslaggeving en omvang pensioenfonds. Overige variabelen gaven geen significante resultaten. Onderzoek biedt aanknopingspunten voor vervolgonderzoek.

Zoekwoorden: Crisis, Big four, Omvang ,risicoverslaggeving, verslaggeving, pensioenfondsen, Nederlandse pensioenfondsen.

(2)

2 Inhoudsopgave:

 Introductie Pag. 3-5.

 Theoretisch Raamwerk Pag. 6-11.

 Onderzoeksmodel Pag. 12.

 Data en Methoden Pag. 13-16.

 Resultaten Pag. 17-21.

 Conclusie en Discussie Pag. 22-26.

(3)

3 Introductie:

In 2008 openbaarde zich in de financiële wereld de kredietcrisis, in 2011 volgde voor Europa de eurocrisis. Pensioenfondsen ondervinden hiervan de gevolgen, dekkingsgraden daalden en verscheidene pensioenfondsen zitten rond of onder de minimaal vereiste dekkingsgraad van 105 procent. Reeds heeft de vertegenwoordiger van de pensioenfondsen , de pensioenfederatie (2013), een lijst uitgebracht met de namen van de pensioenfondsen die per 1 april 2013 de pensioenen gaan korten. ‘Het is voor het eerst in de geschiedenis dat zoveel gepensioneerden met een verlaging van hun pensioen(opbouw) te maken krijgen’ (Pensioenfederatie, 2013). De vraag die rijst is of de risico’s die door de pensioenfondsen worden gelopen wel op een juiste manier worden beheerd. Indien de risico’s op een onjuiste manier zijn beheerd, hoe wordt hier op gereageerd door pensioenfondsen ten aanzien van risicoverslaggeving.

Het Nederlandse pensioenstelsel bestaat uit drie pijlers; Het staatspensioen (AOW), het aanvullende collectieve pensioen en het individuele pensioen. De eerste pijler wordt gefinancierd middels het omslagstelsel, de tweede pijler wordt gefinancierd middels kapitaaldekking. Bij kapitaaldekking wordt het pensioen gefinancierd door de premies die mensen in het verleden hebben ingelegd, vermeerderd met het rendement daarop. In de tweede pijler gebeurt dat collectief (pensioenfederatie, 2013). Doordat het ingelegde geld bloot staat aan beleggingsrisico’s en risico’s zoals de hogere levensverwachting kan de situatie ontstaan dat er gekort dient te worden op de pensioen of de pensioenpremies omhoog gaan. Hierdoor in dit onderzoek gericht op de tweede pijler van het pensioenstelsel. Tevens wordt volgens de pensioenfederatie (2013) het meeste pensioengeld belegd door de pensioenfondsen zoals bedoeld in de tweede pijler.

De overheid voert controle uit op de uitvoering van de pensioenregeling. De controle vindt plaats door twee toezichthouders, de autoriteit financiële markten (AFM) en De Nederlandse bank (DNB). De DNB beoordeelt of de pensioenuitvoerders financieel gezond zijn en in de toekomst aan hun verplichtingen kunnen voldoen. Tevens houden ze toezicht op de eisen die aan pensioenuitvoerders worden gesteld. De AFM controleert het gedrag van de pensioenuitvoerders ten aanzien van informatieverplichting en de zorgplicht van hun deelnemers (Pensioenfederatie, 2013). Het toezicht heeft niet kunnen voorkomen dat verscheidene pensioenfondsen moeten korten of de premies verhogen. Het moeten korten door pensioenfondsen kwam relatief onverwacht en zorgt voor bezorgdheid en ontevredenheid vanuit de samenleving. Had betere verslaggeving omtrent de risico’s deze bezorgdheid en ontevredenheid kunnen verminderen? Ontevredenheid over de kwaliteit en effectiviteit van financiële verslaggeving heeft wereldwijd aandacht gekregen van verschillende academici (Boesso en Kumar, 2007). Hughes en Sankar (2006) stellen dat de mate van risicoverslaggeving sterk wisselt per onderneming. Linsley en Shrives (2006) beweren zelfs dat over

(4)

4 het algemeen de risicoverslaggeving van bedrijven niet van het gewenste niveau is. Naar aanleiding van de recente gebeurtenissen rijst de vraag of deze stelling ook van toepassing is op de Nederlandse pensioenfondsen en hoe de pensioenfondsen hierop reageren met betrekking tot de risicoverslaggeving.

Naast de verplichte financiële verslaggeving bestaat er ook vrijwillige verslaggeving. Voor pensioenfondsen bestaan er richtlijnen voor jaarverslaggeving in de vorm van RJ610. Verschillende studies hebben vrijwillige verslaggeving gedefinieerd als niet verplichte informatie die beschikbaar is gemaakt om te voldoen aan de informatie behoeften van financiële markten en investeerders (Healy, 2001; Verrechia, 2000). Dawkins en Fraas (2010) stellen dat vrijwillige verslaggeving informatie bevat die niet is verplicht door wet en regelgeving of door praktijkrichtlijnen en nuttig is voor stakeholder besluitvorming. Beide definities beweren dat vrijwillige verslaggeving niet verplichte informatie inhoudt en voorzien in een behoefte van stakeholders. In essentie zijn er twee theorieën die een lineaire relatie leggen tussen de prestaties en de vrijwillige verslaggeving, genaamd de voluntary disclosure theorie en de legatimacy theorie (Dawkins en Fraas, 2010). ‘de theorie betreffende voluntary disclosures is een speciale case van game theorie met het volgende centrale uitgangspunt: iedere entiteit die beschouwt of het informatie zal toevoegen zal informatie toevoegen die gunstig is voor de entiteit, en zal geen informatie toevoegen die ongunstig is voor de entiteit.’ (Dye, 2001). Volgens Dawkins en Fraas (2010) zullen superieure performers zich proberen te onderscheiden middels het bekendmaken van gunstige prestaties ten opzichte van hun collega’s. Bedrijven met ongunstige prestaties zullen minder informatie bekendmaken om negatieve gevolgen te ontwijken. In het licht van deze theorie zou dit bij pensioenfondsen tot uitdrukking komen tot minder risicoverslaggeving die betrekking heeft op de prestaties en de dekkingsgraad en meer risicoverslaggeving op gebieden waarin de pensioenfondsen goed presteren. De legitimacy theorie approach poneert dat vrijwillige verslaggeving een functie is van publieke en institutionele druk (Dawkins en Fraas, 2010). Als slechtere prestaties de legitimiteit van een bedrijf bedreigen is de verwachting dat, gecorrigeerd voor omvang, bedrijven een grotere hoeveelheid verslaggeving uitbrengen (Patten, 2002). In essentie is de legitimacy theorie approach er op gericht om verontschuldiging te maken voor de slechte prestaties (Dawkins en Fraas, 2010). In het geval van pensioenfondsen zou dit dan betekenen dat ze meer risicoverslaggeving presenteren om zich te verontschuldigen voor de slechte resultaten. In dit onderzoek wordt uitgegaan van de legitimacy theorie approach. Pensioenfondsen hebben informatieplicht ten aanzien van de pensioenrechten van de deelnemers (Pensioenfederatie, 2013). Door deze verplichting dienen zij ook informatie te verstrekken over de slechte resultaten, in het geval van pensioenfondsen is dat de slechte dekkingsgraad en het eventueel korten op de toekomstige pensioenuitkering. De pensioenfondsen kunnen op deze manier niet, zoals bij de voluntary disclosure theorie, de ongunstige informatie voor

(5)

5 de deelnemers van de entiteit ontwijken, doordat ze gebonden zijn aan de informatieverplichting. Het extra benadrukken van de goede prestaties, wat tevens onderdeel van de voluntary disclosure theorie is, zal in het geval van pensioenfondsen weinig effect sorteren. Dit omdat het zeker stellen van de toekomstige pensioenuitkeringen de voornaamste functie van een pensioenfonds is. In dit onderzoek wordt verwacht dat de pensioenfondsen zich willen verontschuldigen voor de slechte prestaties en dat dit gebeurt door extra risicoverslaggeving. Om die reden wordt er in dit onderzoek uitgegaan van de legitimacy theorie approach.

Reeds veel academici hebben onderzocht wat mogelijk factoren zijn die de verslaggeving in de jaarverslagen van bedrijven beïnvloeden. Onderzoeker Botosan (1997) heeft in zijn onderzoek gevonden dat de omvang van het bedrijf van invloed is op de hoeveelheid vrijwillige verslaggeving. Ook het hebben van een Big 4 accountant is van invloed op de hoeveelheid vrijwillige verslaggeving (Beasley, Clune en Hermanson , 2005). ‘Voorgaand onderzoek (Raman en Wilson, 1994; Teoh en Wong, 1993) rapporteert bevindingen van de Amerikaanse audit markt die suggereert dat die grootste vier internationale accounting bedrijven gepercipieerd een hogere kwaliteit van audit en verbeterde Assurance verstrekken ten aanzien van de jaarrekening in vergelijking met andere (niet big 4) audit bedrijven’ (khurana en Raman, 2004).

De onderzoeken die tot op heden zijn gedaan naar verslaggeving richten zich voornamelijk op risicomanagement en niet zozeer op risicoverslaggeving (Beasley et al,2005). Dit onderzoek zal bijdragen aan de bestaande literatuur op het punt van risicoverslaggeving bij Nederlandse pensioenfondsen. Tevens bouwt dit onderzoek voort op de bestaande legitimacy theorie approach en past dit specifiek toe op de Nederlandse pensioenfondsen. Pensioenfondsen zijn interessant omdat deze geen winstoogmerk hebben. Het zijn juridische entiteiten die een maatschappelijk doel nastreven. Dit is interessant omdat we dan kunnen bepalen of pensioenfondsen die geen winstoogmerk hebben maar wel op een stabiele wijze zoveel mogelijk winst willen creëren zich hetzelfde gedragen als niet-pensioenfondsen.

In dit onderzoek zal onder andere de volgende onderzoeksvraag worden beantwoord: ‘Is de kwaliteit van risicoverslaggeving toegenomen, gemeten op het moment na de kredietcrisis in vergelijking met voor de kredietcrisis?’

Verder is in dit onderzoek gekozen voor een selectie van twee onafhankelijke variabelen, om te onderzoeken of deze van invloed zijn op de kwaliteit van risicoverslaggeving bij pensioenfondsen. De onafhankelijke variabelen die onderzocht worden zijn: het korten op de pensioenen en de aanwezigheid van een big 4 accountant.

In dit onderzoek zal eerst het theoretisch raamwerk worden uiteengezet. Daarna volgen de data en methoden, de resultaten en uiteindelijk de conclusie en discussie.

(6)

6 Theoretisch raamwerk:

Dit paper onderzoekt of de kwaliteit van risicoverslaggeving is toegenomen in een periode waarin de kredietcrisis zich heeft geopenbaard. Tevens wordt onderzocht of een big 4 auditor en aankondiging van korten invloed hebben op de kwaliteit van risicoverslaggeving. Er heeft reeds onderzoek plaats gevonden naar risicoverslaggeving (Abraham en Cox, 2007; Dobler, 2008; Linsley en Shrives,2006; Miihkinen, 2010). Tevens hebben onderzoekers de kwaliteit van verslaggeving onderzocht (Eng en Mak, 2003; Eng en Theo,1999; Meek, Robert en Gray, 1995). Ondanks het feit dat al dit onderzoek is gedaan stelt Miihkinen (2010) dat risicoverslaggeving nog steeds één van de meest dubbelzinnige en onontgonnen gebieden van bedrijfsverslaggeving is. Miihkinen (2010) stelt in het bijzonder dat we te weinig afweten van de kwaliteit van risicoverslaggeving. Maar wat wordt er in dit onderzoek bedoeld met de kwaliteit van risicoverslaggeving?

Kwaliteit kan op verscheidene wijzen worden gedefinieerd. Beretta en Bozzolan (2008) stellen dat er ten aanzien van de definitie van kwaliteit een probleem is, omdat verschillende groepen gebruikers verschillende definities van verslaggevingkwaliteit kunnen aannemen. Zo definieert Hopkins (1996) de kwaliteit van verslaggeving als het gemak waarmee investeerders de informatie kunnen lezen en begrijpen. Beretta en Bozzolan (2008) zeggen dat bekendgemaakte informatie pas informatie van kwaliteit is, als het leidt tot betere conclusies van analisten en ondersteunt bij het beter inschatten van toekomstige opbrengsten. Hoogendoorn en Mertens (2001) definiëren kwaliteit van verslaggeving als de mate waarin stakeholders (belanghebbenden) zich een goed beeld kunnen vormen over de financiële positie en resultaten van de onderneming. In dit onderzoek verstaan we onder kwaliteit van verslaggeving de definitie van Beretta en Bozzolan (2008) dat kwaliteit van verslaggeving leidt tot betere conclusies van analisten en ondersteunt bij het beter inschatten van toekomstige opbrengsten.

Ook risicoverslaggeving wordt in de literatuur op verschillende manieren gedefinieerd. Miihkinen (2010) definieert risicoverslaggeving als alle informatie die bedrijven verstrekken in de risicobeoordelingen die ze verstrekken in hun jaarverslagen. Risicoverslaggeving is de informatie die de grote risico’s en de verwachte economische impact op toekomstige prestaties beschrijft. Een andere definitie van risicoverslaggeving is: informatie die de lezer informeert over elke kans en vooruitzicht, of ieder risico, gevaar, schade, bedreiging of blootstelling, die al reeds impact heeft gehad op het bedrijf of impact kan hebben in de toekomst of op het management (Linsley en Shrives, 2006). In dit onderzoek wordt uitgegaan van de definitie van Miihkinen. De definitie voor de kwaliteit van risicoverslaggeving in dit onderzoek is dan: informatie die bedrijven verstrekken in de risicobeoordeling die ze verstrekken in hun jaarverslagen wat leidt tot betere conclusie van analisten en het ondersteunt bij het beter inschatten van toekomstige opbrengsten.

(7)

7 Verslaggeving kan onderverdeeld worden in verschillende onderdelen. Een fundamenteel onderscheid dat vaak gemaakt wordt is onderscheid tussen verplichte en vrijwillige verslaggeving (beattie, McInnes en Fearnley, 2004). Verschillende studies hebben vrijwillige verslaggeving gedefinieerd als niet verplichte informatie die beschikbaar is gemaakt om te voldoen aan de informatie behoeften van financiële markten en investeerders (Healy, 2001; Verrechia, 2000). Verplichte verslaggeving houdt volgens deze definitie dan in dat verplichte verslaggeving informatie is die beschikbaar gemaakt moet worden. In dit onderzoek wordt ingezet op beide soorten van verslaggeving. De richtlijnen van de jaarverslaggeving voor pensioenfondsen, RJ610, bestaan voornamelijk uit advies en niet uit verplichtingen ten aanzien van de verslaggeving. Dit onderzoek maakt gebruik van een disclosure index bestaande uit de onderdelen van de richtlijnen van de jaarverslaggeving voor pensioenfondsen, en dus zal dit onderzoek zich richten op beide soorten van verslaggeving.

Één gemeenschappelijk kritiekpunt op de financiële verslaggeving is dat deze geen gedetailleerde beschrijving geeft van risico’s en onzekerheden (Miihkinen, 2010). Voorgaande literatuur van Inchausti (2008) en Roulstone (1999) rapporteert dat bedrijven reageren op nieuwe informatieverplichtingen en aanbevelingen. Ondanks dit feit stelt Miihkinen (2010) dat wetenschappelijk onderzoek geen bewijs heeft gevonden over de effectiviteit van regelgeving in het verbeteren van de algehele kwaliteit van risicoverslaggeving binnen een land. Ook Beretta en Bozzolan (2004) stellen dat er weinig , als het niet niets is, wetenschappelijk bewijs is voor de impact van risicoverslaggeving wetgeving op de kwaliteit van risicoverslaggeving. Verslaggevingsbeslissingen van bedrijven, en daarbij ook de risicoverslaggeving, worden waarschijnlijk beïnvloed door een aantal factoren dat reeds in de literatuur is onderzocht (Miihkinen, 2010). Er is naar verschillende factoren onderzoek gedaan die van invloed kunnen zijn op de verslaggevingbeslissingen en daaruit voortvloeiend de kwaliteit van de risicoverslaggeving. Zo is er onderzoek geweest naar de factor kwaliteit van de winst (Francis, Nanda en Olsen, 2007), winstgevendheid (Belkaui en Karpik, 1989; Miller, 2002), grootte (Ahmed en Courtis, 1999; Marston en Shrives, 1991; Eng en Mak, 2003), geslachtsdiversiteit (Gul, Shrinidhi en Anthony, 2011) en de aanwezigheid van een big 4 accountant (Raman en Wilson, 1994; Teoh en Wong, 1993). Al deze factoren kunnen invloed hebben op de verslaggevingkeuzes en daaruit voortvloeiend de kwaliteit van risicoverslaggeving. Al deze onderzoeken hebben betrekking op relatief grote bedrijven die meestal een winstoogmerk hebben. Dat in tegenstelling tot dit onderzoek, wat zich richt op de Nederlandse pensioenfondsen. Pensioenfondsen zijn juridische entiteiten die een maatschappelijk doel nastreven.

(8)

8 Crisisperiode

Er is reeds door verschillende onderzoekers onderzoek gedaan naar wereldwijde financiële crisis en de verslaggeving ( Haji en Mohd Ghazali, 2012; Ismael, Rahman en Ahmad, 2013; Maingot, Quon en Zéghal, 2012). Zo is er door Ismael et al. (2012) aan de hand van een disclosure index tussen 2006 en 2009 de kwaliteit van risicoverslaggeving gemeten. Deze was in 2006 bevredigend, in 2009 was de kwaliteit van risicoverslaggeving sterk verbeterd ten opzicht van voor de crisis. Onderzoekers Haji en Mohd Ghazali (2012) hebben bekeken of bedrijven meer of minder verslaggeving zouden produceren na de crisis. Ze beargumenteerden dat bedrijven minder verslaggeving zouden produceren, doordat de voorbereiding en de bijbehorende kosten de bedrijven hierin zouden tegengehouden. Aan de andere hand beargumenteerden Haij en Mohd Ghazali (2012) dat de druk die uit het publiek is ontstaan door de crisis op de bedrijven, is toegenomen en om een legitimacy-gap te voorkomen, bedrijven meer verslaggeving zijn gaan produceren. Haij en Mohd Ghazali (2012) hebben gevonden dat de verslaggeving aanzienlijk is toegenomen als gevolg van de wereldwijde financiële crisis. Maingot et al. (2012) hebben daarentegen in hun onderzoek slechts een kleine stijging gezien in de risicoverslaggeving bij niet financiële ondernemingen. Hun conclusie was dat de crisis geen grote impact heeft gehad op de hoeveelheid risicoverslaggeving. Kanttekening die hierbij geplaatst kan worden, is dat het onderzoek alleen betrekking had op de jaren 2007 en 2008.

Het impact moment zou wellicht te vroeg kunnen zijn om een significant resultaat te kunnen meten. Dit zou ook van invloed kunnen zijn op de resultaten van dit onderzoek. Toch gaat dit onderzoek ervan uit dat de kwaliteit van risicoverslaggeving bij pensioenfondsen is toegenomen, zoals in overeenstemming met de hierboven genoemde en gerelateerde onderzoeken.

Hypothese 1: ‘De periode waarin de wereldwijde financiële crisis zich voltrok is positief gerelateerd aan de kwaliteit van risicoverslaggeving’

Verklarende variabelen

Het meeste van het bestaande empirische onderzoek ten aanzien van verslaggeving focust exclusief op management vooruitzichten van opbrengsten of verkopen. Deze studies suggereren dat, in het algemeen, jaarlijkse vooruitzichten worden gebruikt voor goed nieuws en korte termijn vooruitzichten en vooraankondigingen worden gebruikt voor slecht nieuws (Miller, 2002). Onderzoek naar de effecten van het korten op de pensioenen op de kwaliteit van risicoverslaggeving heeft tot op heden niet plaats gevonden. Onderzoekers hebben wel onderzoek gedaan naar de resultaten, meestal uitgedrukt in winsten, van bedrijven en de hoeveelheid verslaggeving. Miller (2002) heeft in zijn onderzoek gevonden dat de totale hoeveelheid verslaggeving bij bedrijven met toenemende of dalende winsten stijgen in vergelijking met bedrijven die gelijkblijvende winsten laten zien. Lev en

(9)

9 Penman (1990) hebben middels onderzoek gevonden dat bedrijven met goed nieuws meer verslaggeving presenteren dan bedrijven met slecht nieuws. Daarentegen hebben Belkaoui en Karpik (1989) een positieve relatie gevonden tussen accounting opbrengst en de hoeveelheid verslaggeving. Als dit onderzoek de afnemende winsten, welke op langere termijn kunnen resulteren in afnemende dividenden, als proxy gebruikt voor het korten op pensioenen, beargumenteert dit onderzoek dat het korten op pensioenen, dan wel verhogen van de premie-inleg, zorgt voor toename van de verslaggeving. Voortbouwend op bovengenoemde onderzoeken zou dit tevens suggereren dat in geval van goede, winstgevende periodes de verslaggeving nog meer zou toenemen. Uit onderzoek blijkt overigens dat de hoeveelheid verslaggeving bij winstgeoriënteerde en non-profit organisaties tijdens de crisisjaren significant is gestegen (Haji en Mohd Ghazali, 2012; Ismael et al., 2012). Een verklaring voor de gevonden significante stijging kunnen we terugvinden in de legitimacy theorie approach. Volgens Dawkins en Fraas (2010) stelt deze theorie dat de hoeveelheid vrijwillige verslaggeving een functie is van publieke en institutionele druk. Haji en Mod Ghazali (2012) hebben gesteld dat er publieke druk is ontstaan op bedrijven door de crisis. Tevens is de institutionele druk op pensioenfondsen ook toegenomen (Rijksoverheid, 2013). Als slechtere prestaties de legitimiteit van een bedrijf bedreigen is de verwachting dat, gecorrigeerd voor omvang, bedrijven een grotere hoeveelheid verslaggeving uitbrengen (Patten, 2002). In het geval van de pensioenfondsen, is de verwachting dat deze de hoeveelheid verslaggeving zullen vergroten. Dit is goed mogelijk, sommige bedrijven zijn meer blootgesteld aan risico’s en hebben daardoor meer potentiële risico informatie om te rapporteren (Dobler, Lajili en Zéghal, 2011). Pensioenfondsen investeren in aandelen en dus hebben de pensioenfondsen potentieel meer risico informatie om te rapporteren. Op basis van deze bevindingen, beargumenteert dit onderzoek dat het korten op de pensioenen van invloed is op de kwaliteit van risicoverslaggeving.

Hypothese 2a: ‘Het korten op de pensioenen door de pensioenfondsen, zal positief gerelateerd zijn aan de kwaliteit van risicoverslaggeving bij pensioenfondsen’

In het onderzoek van Oliveira, Rodrigues en Craig (2011) wordt gesteld dat de relevantie, betrouwbaarheid en duidelijkheid van de verslaggeving niet stelselmatig is. De verslaggeving wordt door accountants op juistheid gecontroleerd. Van een onafhankelijke audit wordt wel verwacht dat deze geloofwaardigheid verstrekt aan de jaarrekening (Jensen en Meckling, 1976). Verscheidene onderzoekers hebben gevonden dat een big 4 accountant een audit levert van hogere kwaliteit (Khurana en Raman, 2004; Lam en Chang,1994; Lennox, 1999). Een verklaring hiervoor kan zijn dat de big 4 kantoren een hogere kwaliteit van audit leveren, om de bedrijfsreputatie te behouden en om kostbare rechtszaken te voorkomen (Fransis en Krishnan, 1999; Reynold en Francis, 2000).

(10)

10 Khurana en Raman (2004) hebben gevonden dat de big 4 accountants eerder gedreven worden door de blootstelling aan het risico van rechtszaken, dan dat ze bezig zijn met het beschermen van de reputatie ten aanzien van de gepercipieerde audit kwaliteit. Ongeacht wat de reden is voor de hogere gepercipieerde kwaliteit van de audit, de voorgaande onderzoeken beweren allen dat de aanwezigheid van een big 4 kantoor zorgt voor een hogere gepercipieerde kwaliteit van de audit zorgt.

Latridis (2011) stelt in zijn onderzoek dat bedrijven die worden geaudit door de big 4 accountantskantoren, de neiging hebben om een hoge kwaliteit van accounting informatie te rapporteren. Volgens Latridis (2011) komt dit doordat bedrijven, die door een big 4 kantoor worden geaudit, een grotere kwaliteit van begeleiding hebben in het voorbereiden van de jaarrekening, terwijl ze ook geneigd zijn om informatieve accounting verslaggeving te verstrekken om zo een positief big 4 audit rapport te krijgen. Wat impliceert dat door de aanwezigheid van een big 4 kantoor de kwaliteit van risicoverslaggeving groter is.

Met de big 4 wordt in dit onderzoek bedoeld, zoals Khurana en Raman (2004) stelden: de 4 grootste internationale accounting bedrijven, te weten: KPMG, Deloitte, PWC en Ernst en Young. Op basis van bovenstaande theorie beargumenteren wij dat de kwaliteit van risicoverslaggeving ook groter is bij de pensioenfondsen in Nederland met een Big 4 accountant.

Hypothese 2b: ‘Audit uitgevoerd door een big 4 accountantskantoor, zal positief gerelateerd zijn aan de kwaliteit van risicoverslaggeving bij pensioenfondsen’

De aanwezigheid van een big 4 accountant en het moeten korten op de pensioenen werden tot op heden onafhankelijk van elkaar onderzocht in dit onderzoek. Mogelijk heeft het moeten korten door een pensioenfonds een extra versterkend effect op de risicoverslaggeving, indien een big 4 accountant de audit uitvoert. Francis en Krishnan (1999) stellen dat de big 4 een hogere kwaliteit van audit leveren om het risico van rechtszaken tegen te gaan en de bedrijfsreputatie te behouden. Audit kwaliteit wordt in het algemeen pas een issue als de gecontroleerde geconfronteerd wordt met financiële moeilijkheden. Investeerders proberen dan normaal gesproken iets van hun verliezen terug te krijgen door het aanklagen van de auditor (Khurana en Raman, 2004). Gegeven de gepercipieerde ‘diepe zakken’ van de big 4 accountants, worden zij waarschijnlijk sneller aangeklaagd (Khurana en Raman, 2004). Tevens hebben de big 4 meer geïnvesteerd in reputatie kapitaal om zich zo te differentiëren van andere accountants (Beatty, 1989). Aangezien de big 4 meer te verliezen hebben ten aanzien van het reputatie kapitaal en de mogelijke rechtszaken, kan verwacht worden dat het risico op rechtszaken een prikkel is om hogere kwaliteit van audit te leveren die in overeenstemming is met hun merknaam reputatie (Simunic en Stein, 1996). Als het pensioenfonds in

(11)

11 een situatie komt waarin er sprake is van onderdekking, minder dan 105%, dan dient het fonds een herstelplan in te dienen bij De Nederlandse Bank (Pensioenfederatie, 2013). Vaak gaat dit gepaard met het korten van de pensioenen dan wel verhogen van de premie inleg. Indien we de situatie van financiële moeilijkheden kunnen vergelijken met de situatie waarin de pensioenfondsen moeten korten, omdat zij te maken hebben met onderdekking, stelt dit onderzoek dat het korten van de pensioenen een risico oplevert voor de big 4 kantoren ten aanzien van hun merknaam reputatie en kans op rechtszaken. De reputatie van excellentie in het controleren van de jaarrekening is een belangrijk professioneel bezit voor het behouden van huidige cliënten, aantrekken van grote nieuwe cliënten en het rekruteren van goede individuen als werknemers (Khurana en Raman, 2004). Op basis van bovenstaande stelt dit onderzoek dat de big 4 kantoren, zoals Simunic en Stein (1996) beweren, een prikkel hebben om een hogere kwaliteit van audit te leveren. Om zo het risico van rechtszaken en reputatieschade tegen te gaan.

De verwachting op grond van bovenstaande is dat, wanneer de pensioenfondsen in een situatie van onderdekking zijn en dienen te korten, de big 4 kantoren hogere eisen zullen stellen aan de verslaggeving van de pensioenfondsen om zo hun risico’s ten aanzien van reputatieschade en rechtszaken te verminderen. Op basis van voorgaande komen we tot onderstaande hypothese.

Hypothese 2c: ‘Een door big 4 accountantskantoor uitgevoerde audit heeft een grotere invloed op de kwaliteit van risicoverslaggeving, indien het pensioenfonds gaat korten’

Voortvloeiend uit hypothese 1 en als vervolg op hypothese 2a en 2b wordt in dit onderzoek gekeken of deze significant zijn gestegen in vergelijking met voor de crisis. Op basis van de hierboven uiteengezette theorie komen we tot de volgende hypotheses.

Hypothese 3a: ‘Bij pensioenfondsen die moesten korten is de kwaliteit van risicoverslaggeving meer toegenomen dan bij pensioenfondsen die niet hebben hoeven korten’

Hypothese 3b: ‘Bij pensioenfondsen die de audit laten uitvoeren door een big 4 kantoor is de kwaliteit van risicoverslaggeving meer toegenomen dan bij pensioenfondsen die de audit niet laten uitvoeren door een big 4 kantoor’

(12)

12 Onderzoeksmodel: H2c (+) H2a (+) H1 (+) H2b (+) H3a (+) H3b (+) Korten Big 4 accountant Kwaliteit van risicoverslaggeving 2011 Kwaliteit van risicoverslaggeving 2006 Kwaliteit van risicoverslaggeving 2011 -2006 Big 4 accountant Korten

(13)

13 Data en methoden

Steekproef

De steekproef heeft betrekking op 70 Nederlandse pensioenfondsen waarbij de data voortkomt uit de jaren 2006 en 2011. De pensioenfondsen maken gebruik van de RJ 610. De steekproef wordt aselect getrokken uit een totaalbestand van 454 Nederlandse pensioenfondsen, die in 2011 onder toezicht stonden van De Nederlandse Bank (De Nederlandse Bank, 2013). Het totaalbestand Nederlandse pensioenfondsen in 2006 bedroeg volgens De Nederlandse Bank (2013) 764 pensioenfondsen, om te voorkomen dat niet meer actieve pensioenfondsen worden getrokken. Bij de steekproef wordt dit gedaan aan de hand van het jaar 2011. Het Balanstotaal van de 70 onderzochte Nederlandse pensioenfondsen bedraagt ongeveer 371 Miljard in 2006 en 469 Miljard in 2011. Dit bedraagt 52,7 % van het balanstotaal van alle Nederlandse pensioenfondsen in 2006 en 53,7 % in 2011 (De Nederlandse Bank, 2013). De 70 onderzochte Nederlandse pensioenfondsen bedragen 9,2% en 15,4% van het totaal aantal Nederlandse pensioenfondsen in respectievelijk 2006 en 2011.

Voorgaand onderzoek (Haji en Mohd Ghazali, 2012; Ismael, Rahman en Ahmad, 2013; Maingot, Quon en Zéghal, 2012), betreffende de invloed van de crisis op de verslaggeving, heeft voor het onderzoek de jaren van 2006 tot 2009 genomen om haar conclusies op te baseren. In dit onderzoek worden de jaren 2006 en 2011 gebruikt om data te verzamelen. In 2010 werden de eerste tekenen van korten op pensioenen zichtbaar (Financieel Dagblad, 2010). Op 20 februari 2012 meldt De Nederlandse Bank (2012) dat mogelijk 103 fondsen gaan korten. Aan de hand van de legitimacy theorie approach is daarom de verwachting dat de pensioenfondsen die mogelijk moesten gaan korten, dit reeds in het jaarverslag van 2011 hebben verwerkt. Rekening houdend met het feit dat de jaarverslagen pas in 2012 worden gepubliceerd. Op basis daarvan is in dit onderzoek gekozen om het jaar 2011 te onderzoeken.

Pensioenfondsen waarvan het balanstotaal minder dan 15 miljoen euro bedraagt, zijn in dit onderzoek niet meegenomen. Deze zijn meestal in liquidatie, wat vaak resulteert in publicatie van onvolledige jaarrekeningen. Naar inzien van dit onderzoek, levert de bovengenoemde afgebakende steekproef een dataset op die betrouwbare resultaten genereert.

De benodigde informatie wordt handmatig verzameld aan de hand van de jaarverslagen 2006 en 2011. De informatie omtrent het ‘Korten’ van de pensioenfondsen wordt verzameld via de www.pensioenfederatie.nl. De benodigde informatie is verzameld in Excel, de nadere analyse is uitgevoerd middels SPSS.

(14)

14 Afhankelijke variabele

Kwaliteit van risicoverslaggeving wordt in dit onderzoek gemeten aan de hand van een disclosure index. Beattie et al. (2004) definiëren een disclosure index als een gedeeltelijke vorm van inhoudsanalyse, waarbij de onderdelen die worden onderzocht ex-ante worden gespecificeerd. De bouw van een disclosure index betekent dat er onvermijdelijk sprake is van subjectieve beoordeling (Marston en Shrives, 1991). Beattie et al. (2004) stellen daarom ook dat het gebruik van een disclosure index een semi-objectieve benadering is in de beoordeling van de verslaggeving. De disclosure index heeft bewezen een waardevolle onderzoeksmethode te zijn die gebruikt zal worden zo lang als disclosure een onderzoeksonderwerp is (Marston en Shrives, 1991).Verscheidene onderzoekers hebben reeds gebruikt gemaakt van en een disclosure index voor hun onderzoek ( Botosan, 1997; Höring en Gründl, 2011; Vanstrealen, Zarzeski en Robb, 2003) Daarom zal ook binnen dit onderzoek gebruik gemaakt worden van een disclosure index.

De disclosure index kan verschillende karakteristieken bezitten. Zo kunnen de onderdelen nominaal, binair of ordinaal gemeten worden, gewogen of ongewogen zijn. Beattie et al. (2004) stellen dat gewogen of ongewogen dezelfde resultaten oplevert mits de disclosure index voldoende onderdelen bezit. Beretta en Bozzolan (2008) stellen dat de disclosure index over het algemeen een proxy is voor het meten van kwaliteit. Ook in dit onderzoek wordt er vanuitgegaan dat, indien een pensioenfonds hoger scoort op de disclosure index, de kwaliteit van risicoverslaggeving beter is. De disclosure index bevat 36 onderdelen waarbij een nominale schaalverdeling wordt gebruikt ( Niet van toepassing, Ja = aanwezig en Nee = niet aanwezig). De ongewogen scores die hieraan verbonden zijn: Ja = 1 en Nee = 0. De kwaliteit van risicoverslaggeving wordt uitgedrukt in het percentage van de totaal te behalen punten, welke afhankelijk is van het aantal keer ‘niet van toepassing’ voorkomt. De onderdelen die ex-ante zijn gespecificeerd voor dit onderzoek zijn de volgende: Valutarisico, uitbestedingsrisico, liquiditeitsrisico, kredietrisico, renterisico het concentratierisico en de presentatie.

Onafhankelijke variabele

De onafhankelijke variabele kunnen we uiteenzetten in de verklarende variabelen en controlerende variabelen. De verklarende variabelen zijn uiteengezet in het theoretisch raamwerk. In dit onderzoek gekozen controle variabelen zijn de omvang, de financiële positie en de omvang van het bestuur. Naar de relatie tussen de omvang en de verslaggeving zijn verschillende onderzoeken gedaan (Boesso en Kumar, 2007; Eng en mak, 2003: Gray, Kouhy en Lavers, 1995; Hackston en Milne, 1996; Linsley en Shrives, 2006). Het is geaccepteerd dat grotere bedrijven meer verslaggeving verspreiden dan kleine bedrijven (Grüning, 2007). Op basis van voorgaande onderzoeken, waaruit blijkt dat omvang van invloed is op de verslaggeving, wordt in dit onderzoek de omvang van het

(15)

15 pensioenfonds meegenomen als controlevariabele. De omvang van een bedrijf kan gemeten worden middels de totale bezittingen en/of aandeelhoudersvermogen (Grüning,2007). De maatstaf die in dit onderzoek wordt gebruikt voor de variabele ‘omvang’ betreft het balanstotaal van de pensioenfondsen.

Met betrekking tot de winstgevendheid en de verslaggeving is reeds onderzoek geweest (Belkaui en Karpik, 1989; Lang en Lundholm, 1993; Lev en Penman, 1990; Miller, 2002; Prencipe, 2004). Deze onderzoekers hebben gevonden dat de winstgevendheid van invloed is op de verslaggeving. Aangezien de winstgevendheid een positief effect heeft op de financiële positie van een bedrijf, is de verwachting dat de financiële positie van invloed is op de verslaggeving. De maatstaf die in dit onderzoek wordt gebruikt voor de variabele ‘financiële positie’, betreft de dekkingsgraad van de pensioenfondsen.

Uit onderzoek naar de omvang van het bestuur en verslaggeving zijn verschillende resultaten gebleken. Zo hebben Cheng en Courtenay (2006) geen effect gevonden van het aantal bestuursleden op de verslaggeving. Andere onderzoeken hebben wel een relatie gevonden van het aantal bestuursleden op de verslaggeving (Akhtaruddin, Hossain, Hassain en Lee Yao, 2009; Mallin en Ow-Yong, 2012). In dit onderzoek wordt de lijn gevolgd van de laatst genoemde onderzoekers en wordt het aantal bestuursleden verwerkt als controle variabele.

Tabel 1

Variabelen Afkorting Operationalisatie

Afhankelijke variabelen Afhankelijke variabele

Kwaliteit van KVR Disclosure index (36 onderdelen)

Risicoverslaggeving Uitgedrukt in Percentages

Proxy toename KVR PTKVR KVR 2011 – KVR 2006

Verklarende onafhankelijke Verklarende onafhankelijke Variabele Variabele

Korten KT Lijst verlagingen pensioenfederatie

Big Four B4 Controle verklaring auditor

Controle variabelen Controle variabele

Omvang Pensioenfonds OP Balanstotaal

Financiële positive FP Dekkingsgraad

(16)

16 Data analyse

Voor de analyse van Hypothese 1 vergelijken we de gemiddelden van de kwaliteit van risicoverslaggeving in beide jaren. Vanaf hypothese 2a wordt, om de relatie tussen de afhankelijke en onafhankelijke variabelen te verklaren, gebruik gemaakt van de meervoudige lineaire regressie methode. Van meerdere variabelen wordt een lineaire functie berekend. De populatie regressielijn wordt geschat met behulp van de kleinste kwadratenmethode. Deze methode houdt in dat populatie regressielijn zo wordt berekend dat de som van de gekwadrateerde residuen ten opzichte van de populatie regressielijn minimaal is. Dit leidt tot de volgende formules:

De formule voor hypothese 1:

Gemiddelde KVR 2011 – Gemiddelde KVR 2006

(1)

De formule voor hypotheses 2a en 2b:

(2)

De formule voor hypothese 2c:

(3)

De formule voor hypothese 3a en 3b:

KVR 2011 Pensioenfonds X – KVR 2006 Pensioenfonds X = Proxy toename KVR

Pensioenfonds X

Hieruit volgt;

(4)

Waarbij de staat voor de coëfficiënt en staat voor de storingsterm. De variabelen zijn in tabel 1 gedefinieerd.

(17)

17 Resultaten

Beschrijvende statistieken

De beschrijvende statistieken worden voor de afhankelijke en de onafhankelijke variabelen weergegeven in tabel twee. In dit onderzoek wordt gebruikt gemaakt van twee afhankelijke variabelen, te weten; de kwaliteit van risicoverslaggeving in 2011 en de proxy die wordt gebruikt om de toename in de kwaliteit van risicoverslaggeving te meten tussen 2006 en 2011. Het gemiddelde voor de kwaliteit van risicoverslaggeving in 2011 gemeten aan de hand van de disclosure index bedraagt 62,957%. De minimale score bedraagt 19% en de maximale score bedraagt 91%. De proxy heeft een gemiddelde van 40,129%, de gemiddelde toename in de kwaliteit van risicoverslaggeving tussen 2006 en 2011 gemeten aan de disclosure index bedraagt 40%. Het minimum bedraagt 3% en het maximum 76%. Opvallend is voor beide afhankelijke variabelen, de spreiding tussen de minimale en maximale score.

Tabel 2

Beschrijvende statistieken (ongetransformeerd)

gemiddelde Min Max Std. Deviatie

Afhankelijke variabelen Disclosure index (KVR) 62,957 19,00 91,00 14,0840 KVR 2011 - 2006 (Proxy KVR) 40,129 3,00 76,00 14,7942 Onafhankelijke variabelen Verklarende Korten (KT) 0,214 0,00 1,00 0,4133 Big Four (B4) 0,957 0,00 1,00 0,204 Controle Balanstotaal (OP) 6.703.716.135 37.483.000 267.981.000.000 32.434.373.960 Dekkingsgraad (FP) 101,277 79,2 129,0 8,413

Aantal bestuursleden (OB) 7,50 3,00 15,00 2,6306

Met betrekking tot de onafhankelijke variabelen (verklarend) in het jaar 2011 blijkt dat in dit onderzoek de variabele ‘korten’ een gemiddelde had van 0,214 en een standaard deviatie van 0,4133. De variabele ‘Big 4’ had een gemiddelde van 0,957 en een standaard deviatie van 0,2040. Met betrekking tot de variabele ‘Big 4’ kunnen we stellen dat het overgrote deel van de pensioenfondsen een big 4 auditor had om de accountantscontrole uit te voeren.

De onafhankelijke controle variabele balanstotaal had een gemiddelde van 6,7 miljard, met een minimum van 37,5 miljoen en een maximum van 267 miljard. De gemiddelde dekkingsgraad van de onderzochte pensioenfondsen bedroeg 101,277, waarbij het minimum 79,2 en het maximum

(18)

18 129,0 bedroeg. Het aantal bestuursleden varieerde van minimaal 3 tot maximaal 15 met een gemiddelde van 7,5 bestuursleden.

Standaard procedures

Om de invloed van outliers te verminderen, zijn in dit onderzoek alle continue variabelen gewinsorized. De gebruikte maatstaf is het gemiddelde +/- 3* standaard afwijking. Waarden buiten deze grenzen zijn niet meegenomen in het onderzoek, wat resulteerde in de uitsluiting van twee pensioenfondsen. Tevens is, om de impact van een scheve verdeling te verminderen, gebruik gemaakt van een Log transformatie ten aanzien van de onafhankelijke controle variabele ‘balanstotaal’. Zo is getracht issues ten aanzien van heteroscedasticiteit te verminderen.

Om eventuele issues ten aanzien van multicollinearity inzichtelijk maken zijn onderstaande matrixen geproduceerd.

Tabel 3

Pearson correlatie matrix (KVR 2011)

Variabele KVR KT B4 LOGOP FP OB KVR 1 KT -0,040 1 B4 0,051 -0,068 1 LOGOP 0,338 ** -0,144 0,164 1 FP -0,570 -0,590 ** 0,096 0,054 1 OB 0,162 -0,082 0,125 0,531 ** 0,007 1

** Correlatie significant op 1% niveau, (Tweezijdig)

Correlatie gebaseerd op 68 observaties. Variabelen beschreven in Tabel 1

Tabel drie geeft de correlaties weer voor de afhankelijke variabele kwaliteit van risicoverslaggeving 2011. De hoogste gemeten correlatie bedraagt -0,59. Hieruit blijkt dat multicollinearity waarschijnlijk geen issue is. De maximale VIF (Variance inflation factor) die betrekking heeft op de afhankelijke variabele, bedraagt zoals uit tabel zes blijkt; 1,579. Aan de hand van deze informatie wordt vastgesteld dat er geen issues zijn inzake de multicollinearity.

Tabel vier geeft de correlaties weer voor de afhankelijke variabele kwaliteit van risicoverslaggeving 2011-2006. De hoogste gemeten correlatie bedraagt -0,59. De maximale gemeten VIF bedraagt zoals uit tabel zeven blijkt; 1,564. Op basis van deze informatie dat er geen issues zijn inzake multicollinearity.

(19)

19

Tabel 4

Pearson correlatie matrix (PTKVR)

Variabele PTKVR KT B4 LOGOP FP OB PTKVR 1 KT 0,092 1 B4 0,008 -0,068 1 LOGOP -0,162 -0,144 0,164 1 FP -0,077 -0,590 ** 0,096 0,054 1 OB -0,111 -0,082 0,125 0,531 ** 0,007 1

** Correlatie significant op 1% niveau, (Tweezijdig)

Correlatie gebaseerd op 68 observaties. Variabelen beschreven in Tabel 1

Hypotheses

De uitkomsten van de analyse zijn weergegeven in tabel vijf, zes en zeven. Tabel vijf geeft de gemiddelden van de gemeten kwaliteit van risicoverslaggeving in de jaren 2006 en 2011. Uit tabel vijf blijkt dat de kwaliteit van risicoverslaggeving is toegenomen. De kwaliteit van risicoverslaggeving was in 2006 gemiddeld 22,829 met een minimum van 0,0 en een maximum van 55,0. In 2011 bedroeg de gemiddelde kwaliteit van risicoverslaggeving 62,957 met een minimum van 19,0 en een maximum van 91,0. Dit resulteert in een gemiddelde stijging van de kwaliteit van risicoverslaggeving tussen 2006 en 2011 van afgerond 175%. Het verschil tussen beide gemiddelden bedroeg 40,129. Op basis van deze gegevens wordt hypothese één aanvaardt. Dit onderzoek stelt dat de kwaliteit van risicoverslaggeving is toegenomen in de periode waarin de wereldwijde crisis zich voltrok.

Tabel 5

Beschrijvende statistieken KVR

gemiddelde Min Max Std. Deviatie

KVR 2011 62,957 19,00 91,00 14,0840

KVR 2006 22,829 0,00 55,00 13,6116

Om de hypotheses 2a, 2b en 2c te testen zijn er drie modellen opgesteld, deze zijn weergegeven in tabel zes. Model één geeft de correlatie weer met de controle variabelen, model twee die met de verklarende variabelen en in model drie wordt de correlatie van het moderator effect op basis van de gestandaardiseerde waarden weergegeven.

In hypothese 2a wordt gesteld dat het korten op de pensioenen door de pensioenfondsen positief gerelateerd zal zijn aan de kwaliteit van risicoverslaggeving. Op basis van tabel zes model twee dient hypothese 2a te worden verworpen. De relatie tussen het door de pensioenfondsen moeten korten en de kwaliteit van risicoverslaggeving heeft een negatieve bèta (-1,935) en met een standaard afwijking van 5,182. Dit impliceert dat, indien de pensioenfondsen dienen te korten, de kwaliteit van risicoverslaggeving juist naar beneden zou gaan. Dit in tegenstelling tot het

(20)

20 gehypotiseerde. De relatie is met een significantieniveau van 0,710 niet significant. Aangezien de relatie niet significant is en een negatieve bèta heeft dient hypothese 2a te worden verworpen.

Hypothese 2b stelt dat een audit, uitgevoerd door een big 4 kantoor, positief gerelateerd zal zijn aan de kwaliteit van risicoverslaggeving bij pensioenfondsen. Uitgaande van model twee uit tabel zes wordt zichtbaar dat er een positief verband bestaat tussen de aanwezigheid van een big 4 kantoor en de kwaliteit van risicoverslaggeving. Hierbij dient gezegd te worden dat de bèta (0,269) relatief bescheiden is en een standaard afwijking heeft van 8,311. De relatie is met een significantieniveau van 0,974 niet significant. Op basis van deze informatie dient hypothese 2b verworpen te worden.

Middels Hypothese 2c wordt gesteld dat een door een big 4 uitgevoerde audit een grotere invloed heeft op de kwaliteit van risicoverslaggeving indien het pensioenfonds diende te korten. Op basis van model drie uit tabel zes zien we dat het moderator effect een positieve bèta heeft van 0,526 en een standaard afwijking van 1,486. Ondanks de positieve bèta is de relatie niet significant (0,725) en dient hypothese 2c verworpen te worden.

Tabel 6 Regressie resultaten KVR 1 2 3 Constante 16,212 23,5 62,712 Balanstotaal (LOGOP) 6,962 ** 6,844 ** 5,001 ** Dekkingsgraad (FP) -0,138 -0,198 -1,495

Aantal bestuursleden (OB) -0,143 -0,152 -0,401

Korten (KT) (H2a) -- -1,935 -0,717 Big Four (B4) (H2b) -- 0,269 -0,107 Moderator (ZKT*ZB4) -- -- 0,526 R² 0,12 0,122 0,124 Aangepaste R² 0,079 0,051 0,038 Verandering in R² 0,12 0,002 0,124 F-waarde 2,913 1,725 1,438 Maximum VIF 1,398 1,564 1,579

Afhankelijke variabele in alle regressiesmodellen is (KVR). Steekproefgrootte: 68.

** Coëfficiënten zijn significant op 1% (tweezijdige test).

De bevindingen die voortkomen uit model één en twee uit tabel zes, met betrekking tot de controle variabelen, zijn dat de controlevariabelen ‘Financiële positie’ en ‘Omvang bestuur’ geen significante verband hebben met de kwaliteit van risicoverslaggeving van een pensioenfonds in 2011. De controle variabele ‘Omvang pensioenfonds’ heeft een significante relatie met de kwaliteit van risicoverslaggeving. De beta’s bedragen respectievelijk 6,962 en 6,844 met de bijbehorende

(21)

21 standaard afwijkingen van 2,714 en 2,787. De controle variabele ‘Omvang pensioenfonds is significant op 1% niveau. Tabel 7 Regressie resultaten PTKVR 1 2 Constante 79,865 72,786 Balanstotaal (LOGOP) -2,808 -2,835 Dekkingsgraad (FP) -0,131 -0,091

Aantal bestuursleden (OB) -0,215 -0,222

Korten (KT) (H3a) -- 1,565 Big Four (B4) (H3b) -- 3,083 R² 0,032 0,035 Aangepaste R² -0,014 -0,043 Verandering in R² 0,032 0,003 F-waarde 0,7 0,447 Maximum VIF 1,398 1,564

Afhankelijke variabele in alle regressiesmodellen is (PTKVR). Steekproefgrootte: 68.

** Coëfficiënten zijn significant op 1% (tweezijdige test).

Om de hypotheses 3a en 3b te testen zijn er twee modellen opgesteld, deze zijn weergegeven in tabel zeven. Model één geeft de correlatie weer met de controle variabelen, en model twee de correlatie met de verklarende variabelen.

Hypothese 3a stelt dat bij de pensioenfondsen die moesten korten de kwaliteit van risicoverslaggeving meer is toegenomen dan bij pensioenfondsen waarbij dit niet het geval was. Op basis van de gegevens uit model twee van tabel zeven kan geconstateerd worden dat de relatie met een significantieniveau van 0,783 niet significant is. De standaard afwijking bedraagt 5,650. De bèta (1,565) geeft een positieve richting aan, wat suggereert dat pensioenfondsen die moesten korten een grotere stijging in de kwaliteit van risicoverslaggeving zouden moeten laten zien. Maar aangezien de relatie niet significant is dient hypothese 3a te worden verworpen.

Hypothese 3b stelt dat pensioenfondsen die de audit laten uitvoeren door een big 4 kantoor een grotere stijging hebben in de kwaliteit van risicoverslaggeving dan pensioenfondsen die dit door een niet-big 4 kantoor laten doen. Uit model twee van tabel zeven blijkt dat de bèta 3,083 bedraagt en een standaard afwijking heeft van 9,061. De relatie is niet significant met een significantieniveau van 0,735. Op basis van bovenstaande dienen we tevens hypothese 3b te verwerpen.

Er zijn geen significante bevindingen in model één en twee van tabel zeven met betrekking tot de controle variabelen.

(22)

22 Conclusie en Discussie

De verwachte relatie uit hypothese één van dit onderzoek blijkt te kloppen. Er is vastgesteld dat de kwaliteit van risicoverslaggeving positief gerelateerd is aan de periode waarin de wereldwijde financiële crisis zich voltrok. Deze bevinding is in overeenstemming met voorgaande onderzoeken ( Haji en Mohd Ghazali, 2012; Ismael et al., 2012). Geconcludeerd kan worden dat in de periode waarin de crisis zich voltrok, er aspecten zijn geweest die de kwaliteit van risicoverslaggeving hebben doen laten toenemen. Hiermee was er een goede basis voor de daarop volgende onderzoeksvragen. Op basis van deze resultaten kan dus geconcludeerd worden dat niet alleen bij winstgeoriënteerde en non-profit organisaties de hoeveelheid verslaggeving is toegenomen in de crisis periode (Haji en Mohd Ghazali, 2012; Ismael et al., 2012), maar dat dit ook van toepassing is op de pensioenfondsen welke juridische entiteiten zijn die een maatschappelijk doel nastreven.

Uit de regressie analyse van dit onderzoek stellen we vast dat het gaan korten op de pensioenen door pensioenfondsen niet van invloed is geweest op de kwaliteit van risicoverslaggeving. Dit in tegenstelling tot de verwachting van dit onderzoek. Miller (2002) stelde vast dat de hoeveelheid verslaggeving steeg bij bedrijven die dalende en stijgende winsten lieten zien in vergelijking met bedrijven die gelijkblijvende winsten lieten zien. Op basis van voorgaande onderzoeken (Dawkins en Fraas, 2010; Patten, 2002) werd middels de legitimacy theorie approach beargumenteerd dat de pensioenfondsen meer verslaggeving zouden presenteren en daardoor de kwaliteit van risicoverslaggeving zou toenemen. De regressieanalyse kan deze verwachting en bevindingen van voorgaande onderzoekers niet ondersteunen. Wellicht zijn er in dit onderzoek geen significante resultaten gevonden, omdat de gemiddelde dekkingsgraad bij onderzochte pensioenfondsen is gedaald. De gemiddelde dekkingsgraad is gedaald van 131,8 In 2006 naar 101,3 in 2011. Een gevolg daarvan kan zijn dat er bij de meerderheid van de pensioenfondsen de behoefte is ontstaan om de verslaggeving en ultimo de kwaliteit van risicoverslaggeving te doen verhogen. De legitimacy theory approach stelt volgens Dawkins en Fraas (2010) dat de hoeveelheid vrijwillige verslaggeving een functie is van publieke en institutionele druk. Aangezien de dekkingsgraad bij pensioenfondsen gemiddeld zoveel is gedaald kan het zo zijn dat de meerderheid van deze pensioenfondsen deze druk heeft ervaren en hierop meer verslaggeving is gaan presenteren. Met als mogelijk gevolg, geen significante resultaten.

Een andere verklaring zou gevonden kunnen worden in de voluntary disclosure theory (Dye,2001; Verrechia,1983). Verrechia (1983) beargumenteert dat er verscheidene redenen zijn die ervoor zorgen dat bedrijven met relatief goede prestaties meer verslaggeving verspreiden. Bedrijven willen aandacht voor de activiteiten waar ze mee bezig zijn en ze willen hiermee impliciete goedkeuring krijgen voor die activiteiten. Het is goed voor de reputatie en bedrijven met superieure prestaties zich willen onderscheiden door het verspreiden van informatie over de prestaties die beter

(23)

23 zijn ten opzichte van hun gelijken, pensioenfondsen in dit onderzoek. De redenen om extra verslaggeving te presenteren bij de beter presterende pensioenfondsen kan ervoor gezorgd hebben dat er bij pensioenfondsen die dienden te korten geen significante stijging is gevonden ten opzicht van de overige pensioenfondsen.

Dawkins en Fraas (2010) stellen dat de legitimacy theorie er in essentie op gericht is om verontschuldiging te maken voor de slechte prestaties. Patten (2002) beargumenteerd dat indien slechtere prestaties de legitimiteit van een bedrijf bedreigt, bedrijven een grotere hoeveelheid verslaggeving verspreiden. Haji en Mod Ghazali (2012) hebben gesteld dat er publieke druk is ontstaan op bedrijven door de crisis. Aangezien de keuze voor een pensioenfonds voor de 2e pijler van het pensioenstelsel in Nederland verbonden is aan de tak of het bedrijf waarin men werkt, hebben de deelnemers geen keuzevrijheid met betrekking tot de pensioenfondsen die voor de deelnemers zal beleggen. Het kan zijn dat er publieke druk is ontstaan op de pensioenfondsen zoals Haji en Mohd Ghazali (2012) hebben vastgesteld in hun onderzoek. Een bijzonder aspect van de Nederlandse pensioenfondsen is het feit dat de deelnemers geen keuzevrijheid hebben met betrekking tot de pensioenfondsen. Vanwege dit feit wordt de legitimiteit van een pensioenfonds wezenlijk niet bedreigt. In overeenstemming met Patten (2002) zal het moeten korten door een pensioenfonds in dat geval niet resulteren in een grotere hoeveelheid verslaggeving. Wat mogelijk geresulteerd heeft in niet significante resultaten.

Deze mogelijke verklaring kunnen ervoor gezorgd hebben dat er geen significante resultaten zijn gevonden voor hypothese 2a. Andere verklaring zijn mogelijk, verder onderzoek ten aanzien van deze onderwerpen is zinvol voor een beter beeld. Vastgesteld kan worden dat het al dan niet moeten korten van pensioenfondsen niet van invloed is op de kwaliteit van risicoverslaggeving bij pensioenfondsen in 2011.

Verder bleek uit de regressie analyse dat er in dit onderzoek geen significant verband is gevonden tussen de kwaliteit van risicoverslaggeving en de audit uitgevoerd door een big 4 accountantskantoor. Dit wederom in tegenstelling tot verscheidene onderzoekers (Khurana en Raman, 2004; Lam en Chang, 1994; Lennox,1999). De argumentatie voor de hypothese 2b is naar inzien van dit onderzoek nog steeds valide en in overeenstemming met de genoemde onderzoekers. Big 4 kantoren leveren een hogere kwaliteit van audit om de bedrijfsreputatie te behouden en om kostbare rechtzaken te voorkomen (Fransis en Krishnan, 1999; Reynold en Francis, 2000). Simunic en stein (1996) beargumenteren dat de big 4 meer te verliezen hebben en dus een prikkel hebben om een hogere kwaliteit van audit te leveren die in overeenstemming is met hun reputatie. Dit risico wat wellicht is ontstaan door de lagere dekkingsgraden bij pensioenfondsen, kan hebben geresulteerd in een hogere kwaliteit van audit bij de pensioenfondsen. Met als gevolg een hogere kwaliteit van risicoverslaggeving. Uit de resultaten van hypothese 1 blijkt dat de kwaliteit van risicoverslaggeving

(24)

24 flink is toegenomen in de periode waarin de wereldwijde financiële crisis zich voltrok. De argumentatie kan nog steeds valide zijn. De waarschijnlijke oorzaak voor de afwezigheid van significante resultaten, is dat het overgrote deel van de pensioenfondsen in 2006 (97,1%) en 2011 (95,6%) een big 4 accountant had om de audit uit te voeren. Hierdoor kunnen de resultaten van de regressie analyse sterk zijn beïnvloed door een outlier onder de pensioenfondsen zonder big 4 auditor. Pensioenfondsen maken veel gebruik van een big 4 auditor. Pensioenfondsen zijn relatief grote entiteiten met veelal grote balanstotalen. Een bijzonder aspect hierbij is dat de pensioenfondsen het ingelegde geld beleggen, zonder eigen winstoogmerk, van de deelnemers voor de uitkering aan deelnemers meestal bij het bereiken van de pensioenleeftijd. De pensioenfondsen beleggen hiervoor in aandelen, vastgoed en overige financiële producten. Bedrijven die meer zijn blootgesteld aan risico’s hebben meer potentiële risico informatie om te rapporteren (Dobler, Lajili en Zéghal, 2011). Pensioenfondsen investeren in aandelen, vastgoed en overige financiële producten en hebben dus potentieel meer risico informatie om te rapporteren. Bedrijven met een grotere inherente onzekerheid en een grote behoefte aan toezicht hebben een prikkel om hun intrinsieke kwaliteit te communiceren door het aanstellen van een geloofwaardige en hoogwaardige auditor (Francis, 2004). Auditor omvang dient als surrogaat voor de kwaliteit van een auditor (Deangelo, 1981). Mogelijk ligt hier de reden voor het feit dat zoveel Nederlandse pensioenfondsen gebruik maken van een big 4 auditor. Met als gevolg de afwezigheid van significante resultaten. Vastgesteld kan worden dat de aanwezigheid van een big 4 auditor niet van invloed is op de kwaliteit van risicoverslaggeving ten opzichte van pensioenfondsen zonder big 4 auditor, in 2011. Vervolgonderzoek is noodzakelijk om meer inzicht te geven op dit gebied.

Er is geen significant moderator effect gevonden tussen de aanwezigheid van een big 4 accountantskantoor, het moeten korten door het pensioenfonds en de kwaliteit van risicoverslaggeving. De verwachting van dit onderzoek kan niet bevestigd worden. Dit resultaat zal sterk samenhangen met de bevindingen bij hypothese 2b. Wellicht zijn er andere oorzaken die ten grondslag liggen aan de afwezigheid van significante resultaten, zoals reeds beschreven bij hypothese 2a. Voor beter inzicht is vervolgonderzoek nodig.

Voor hypothese 3a is geen significant verband gevonden en de verwachting kan niet worden ondersteund. Verschillende mogelijke verklaringen zijn reeds uiteengezet bij hypothese 2a. Voor hypothese 3a en b is een proxy gebruikt om de toename kwaliteit van risicoverslaggeving te meten. Het is mogelijk dat de pensioenfondsen die moesten korten, een lager niveau kwaliteit van risicoverslaggeving hadden in 2006. De mogelijkheid bestaat dan dat de pensioenfondsen die moesten korten nominaal niet meer in de kwaliteit van risicoverslaggeving zijn gestegen, maar procentueel een veel hogere stijging hebben laten zien dan pensioenfondsen die niet hoefden te korten op de pensioenen. Met andere woorden, de pensioenfondsen hadden mogelijk andere

(25)

25 startpunten met betrekking tot de kwaliteit van risicoverslaggeving. Met als mogelijk gevolg geen significante resultaten voor dit onderzoek. We kunnen vaststellen dat de kwaliteit van risicoverslaggeving tussen beide jaren flink is toegenomen, op basis van dit onderzoek stellen we dat de kwaliteit van risicoverslaggeving nominaal niet meer is gestegen bij pensioenfondsen die dienden te korten in vergelijking met de pensioenfondsen die dit niet hoefde.

Ook hypothese 3b heeft geen significante resultaten opgeleverd, de verwachting van dit onderzoek kan dus niet worden bevestigd. De waarschijnlijke oorzaak is reeds uiteengezet bij hypothese 2b.

Met betrekking tot de controle variabelen omvang pensioenfonds, financiële positie en aantal bestuursleden zien we dat omvang pensioenfonds als enige een significante relatie (tabel 6) vertoont met de kwaliteit van risicoverslaggeving. Deze bevinding is in overeenstemming met voorgaand onderzoek (Boesso en Kumar, 2007; Eng en Mak, 2003; Hackston en Milne, 1996; Linsley en Shrives, 2006). De financiële positie heeft geen significante relatie met de kwaliteit van risicoverslaggeving. Voor de controle variabele omvang bestuur is geen significante relatie gevonden, voorgaande onderzoekers hadden hier verschillende resultaten bij gevonden. De uitkomst van dit onderzoek komt overeen met die van Cheng en Courtenay (2006). Ook zij vonden geen effect van het aantal bestuursleden op de verslaggeving.

Een opvallend aspect aan de controle variabele omvang pensioenfonds is de verandering in de coëfficiënt in tabel zes en zeven. De coëfficiënten in tabel zes zijn positief en bedragen respectievelijk 6,962, 6,844 en 5,001. Tabel zeven laat daarentegen negatieve coëfficiënten zien en deze bedragen respectievelijk -2,808 en -2,835. De laatstgenoemde coëfficiënten zijn niet significant. De significante coëfficiënten uit tabel zes tonen aan dat de omvang van het pensioenfonds van invloed is op de kwaliteit van risicoverslaggeving. De coëfficiënten uit tabel 7 suggereren dat de toename van de kwaliteit van risicoverslaggeving negatief afhankelijk is van de omvang van het pensioenfonds. Dit ondersteunt de gedachte die geformuleerd is bij hypothese 3a, namelijk dat de pensioenfondsen een ander startpunt hebben in de kwaliteit van risicoverslaggeving. In het geval van tabel zeven suggereert dit dat grotere pensioenfondsen een kleinere stijging in de kwaliteit van risicoverslaggeving hebben gehad. Een interessant punt voor vervolgonderzoek.

De resultaten van dit onderzoek hebben betrekking op Nederlandse pensioenfondsen, welke over het algemeen veelal grote (balanstotaal) stichtingen zijn. Om die reden geven de resultaten slechts een indicatie voor soortgelijke onderzoeken in dezelfde sector in andere landen. Uitkomsten van dit onderzoek zijn waarschijnlijk niet overeenstemmend met uitkomsten van onderzoek bij profit organisaties.

Mogelijke beperkingen van dit onderzoek is dat er gebruik gemaakt is van een disclosure index. Ondanks dat deze is opgesteld aan de hand van richtlijnen voor de jaarverslaggeving van

(26)

26 pensioenfondsen (RJ 610), kan gesuggereerd worden dat een andere invulling van de disclosure index kan leiden tot andere resultaten met wellicht andere conclusies.

Tevens is voor dit onderzoek gebruik gemaakt voor de analyse van twee onderzoeksjaren. Te weten 2006 en 2011. Door een analyse te maken op basis van alle tussenliggende jaren zou wellicht een betere analyse plaats kunnen vinden.

Mogelijk zou een grotere steekproef ook kunnen leiden tot robuustere resultaten. Ondanks beargumenteert is dat de steekproef toereikend is, zou gesuggereerd kunnen worden dat een grotere steekproef tot betere resultaten kan leiden.

Middels dit onderzoek is getracht om variabelen te zoeken die van invloed zijn op de kwaliteit van risicoverslaggeving en de rol van de wereldwijde financiële crisis hierin. Het onderzoek heeft vele aanknopingspunten opgeleverd voor verder onderzoek, en kan dienen als startpunt voor andere onderzoekers. Er zijn overigens nog vele andere aspecten die van invloed kunnen zijn op de kwaliteit van risicoverslaggeving bij pensioenfondsen en de wereldwijde financiële crisis. Vervolg- onderzoek is nodig voor meer en betere inzichten in deze dilemma’s.

(27)

27 Literatuurlijst:

Abraham, S., & Cox, P. 2007. Analyzing the determinants of narrative risk information in UK FTSE 100 annual reports. The British Accounting Review, 39: 227-248.

Ahmed, K. & Courtis, J.K. 1999. Associations between corporate characteristics and

disclosure levels in annual reports: A meta-analysis. British Accounting Review, 31(1): 35-61. Akhtaruddin, M., Hossain, M.A., Hossain, M., & Lee, Y. 2009. Corporate governance and voluntary disclosure in corporate annual reports of Malaysian listed firms. Journal of Applied Management

Accounting Research, 7(1): 1-19.

Beasley, M.S., Clune R. & Hermanson, D.R. 2005. Enterprise risk management: An empirical analysis of factors associated with the extent of implementation. Journal of Accounting and Public Policy, 24: 521-531.

Beattie, V., McInnes, B., & Fearnley, S. 2004. A methodology for analyzing and evaluating narratives in annual reports: A comprehensive descriptive profile and metrics for disclosure quality attributes.

Accounting Forum, 28: 205-236.

Beatty, R. 1989. Auditor reputation and the pricing of initial public offerings. The Accounting Review, 64(4): 693-709.

Belkaoui, A., & Karpik, P.G. 1989. Determinants of the corporate decision to disclose social information. Accounting, Auditing and Accountability Journal, 2(1): 36-51.

Beretta, S., & Bozzolan, S. 2004. A framework for the analysis of firm risk communication. The

International Journal of Accounting, 39(3): 265-288.

Beretta, S., & Bozzolan, S. 2008. Quality versus quantity: The case of forward-looking disclosure.

Journal of Accounting, Auditing and Finance, 23(3): 333-375.

Boesso, G., & Kumar, K. 2007. Drivers of corporate voluntary disclosure. Accounting, Auditing &

Accountability Journal, 20(2): 269-296.

Botosan, A.C. 1997. Disclosure level and the cost of the equity capital. The Accounting Review, 72(3):323-49.

Cheng, E.C.M., & Courtenay, S.M. 2006. Board composition, regulatory regime and voluntary disclosure. Journal of Accounting, 41(3): 262-289.

Dawkins, C.E., & Fraas, J.W. 2011. Erratum to: Beyond acclamations and excuses: environmental performance, voluntary environmental disclosure and the role of visibility. Journal of Business Ethics, 99: 383-397.

Deangelo, L.E. 1981. Auditor size and audit quality. Journal of Accounting and Economics, 3: 183-199.

De Nederlandse Bank.

(28)

28 De Nederlandse Bank.

2013.http://www.statistics.dnb.nl/financieele-instellingen/pensioenfondsen/macro-economische-statistiek-pensioenfondsen/index.jsp . Balans van pensioenfondsen.

De Nederlandse Bank.2013. http://www.afm.nl/nl/consumenten/actueel/nieuws/2013/jan/korten-pensioen.aspx?gclid=CKey3M2bmrcCFQJb3godrXsAyg . Korten op pensioenen raakt alle deelnemers, niet allen gepensioneerden.

Dobler, M. 2008. Incentives for risk reporting - A discretionary disclosure and cheap talk approach.

The International Journal of Accounting, 43(2): 184-206.

Dobler, M., Lajili, K., & Zéghal, D. 2011. Attributes of corporate risk disclosure: An international investigation in the manufacturing sector. Journal of International Accounting Research, 10(2): 1-22. Dye, R.A. 2001. An evaluation of ‘essays on disclosure’ and the disclosure literature in accounting.

Journal of Accounting and Economics, 32: 181–235.

Eng, L.L., & Mak, Y.T. 2003. Corporate governance and voluntary disclosure. Journal of Accounting

and Public Policy, 22: 325-45.

Eng, L.L., Teo, H.K. 1999. The relation between annual report disclosures, analysts earnings forecasts and analyst following: Evidence from Singapore. Pacific Accounting Review, 11: 219-39.

Francis, J., & Krishnan, J. 1999. Accounting accruals and auditor reporting conservatism.

Contemporary Accounting Research, 17: 135-165.

Financieel Dagblad. 2010.http://fd.nl/Archief/2010/08/18/massale-korting-pensioenen . Massale korting pensioenen.

Francis, J.R. 2004. What do we know about audit quality, The British Accounting Review, 36: 345 – 368.

Francis, J., Nanda, D., & Olsson, P. 2008. Voluntary disclosure, earnings quality, and cost of capital.

Journal of Accounting Research, 46(1): 53-99.

Gray, R.H., Kouchy, R., & Lavers, S. 1995. Constructing a research database of social and environmental reporting by UK companies: A methodological note. Accounting, Auditing

& Accountability Journal, 8(2): 78-101.

Grüning, G. 2007. Drivers of corporate disclosure: A structural equation analysis in a central european setting. Management Research News, 30(9): 646-660.

Gul, F.A., Srinidhi, B., & Anthony, C.Ng. 2011. Does board gender diversity improve the informativeness of stock prices?. Journal of Accounting and Economics, 51: 314-338.

Hackston, D., & Milne, M.J. 1996. Some determinants of social and environmental disclosures in New Zealand companies. Auditing, Accounting & Accountability Journal,9(1): 237-256. Haji, A.A., & Mohd GHazali, N.A. 2012. The influence of the financial crisis on corporate voluntary disclosure. International Journal of disclosure and Governance, 9(2): 101-125.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Dit onderzoek wijst uit dat ondanks het bewust zijn van de kwaliteit van de interne beheersing groter is bij aanwezigheid van accountig expertsie in de RvT (Hoitash et al.,

In deze scriptie is onderzoek gedaan naar de kwaliteit van risico-informatie en is een relatie gelegd met de corporate governance structuur.. Onder de corporate governance

In het Burgerlijk Wetboek II artikel 2:391 lid 3 wordt vermeld dat er aandacht besteed moet worden aan de financiële risico en het beleid inzake risicobeheer

De samenstelling van de RvC wordt in dit onderzoek gemeten door middel van: de grootte/ omvang van de RvC, de expertise (aantal jaren dat iemand lid is van de RvC), of iemand lid is

stakeholder theorie kunnen dit verduidelijken. Deze deelvraag zal middels literatuuronderzoek worden behandeld in hoofdstuk twee. Om onderzoek te kunnen doen naar

[r]

Maar het gebruik van deze twee variabelen blijft een beperkte selectie, de omvang en prestaties zijn niet de enige factoren die invloed hebben op de relatie tussen de

Daarbij wordt alleen het gedeelte voorafgaande aan de jaarrekening (i.c. balans, winst-en-verlies- rekening, kasstroomoverzicht en toelichting daarop) meegenomen. B) Daarna wordt