• No results found

Kwaliteit van verslaggeving door Europese banken Wat is de invloed van de financierings- en eigendomsstructuur op de kwaliteit van risicoverslaggeving door Europese banken?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Kwaliteit van verslaggeving door Europese banken Wat is de invloed van de financierings- en eigendomsstructuur op de kwaliteit van risicoverslaggeving door Europese banken?"

Copied!
49
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Kwaliteit van verslaggeving door Europese banken

Wat is de invloed van de financierings- en eigendomsstructuur op de kwaliteit van risicoverslaggeving door Europese banken?

Master Thesis MSc Accountancy

Rijksuniversiteit Groningen Faculteit Economie & Bedrijfskunde

Naam: Harm van der Hoek Studentnummer: s2054698

Adres: Gorechtkade 109

9713 BK Groningen Telefoonnummer: +31613097142

E-mail: h.g.van.der.hoek@student.rug.nl

(2)

2

Samenvatting

In dit onderzoek wordt de invloed van de financierings- en eigendomsstructuur op de kwaliteit van risicoverslaggeving door Europese banken onderzocht. De determinanten die onderzocht zijn in dit onderzoek zijn: de aanwezigheid van een blockholder, de leverage ratio, de overheid als blockholder en de aanwezigheid van een overheidscommissaris. Het onderzoek is uitgevoerd aan de hand van 61 jaarverslagen van Europese banken over het jaar 2015. Uit het onderzoek blijkt dat geen van de onderzochte variabelen een significante invloed heeft op de kwaliteit van risicoverslaggeving. Van de controlevariabelen blijkt de omvang van een bank en de omvang van het toezichthoudende orgaan wel een significante relatie te hebben met de kwaliteit van risicoverslaggeving.

(3)

3 Inhoudsopgave Samenvatting ... 2 Inhoudsopgave... 3 Inleiding ... 4 §1.1Inleiding ... 4 §1.2 Wetenschappelijke relevantie ... 5 §1.3 Praktische relevantie ... 6 §1.4 Maatschappelijke relevantie ... 7 §1.5 Opzet ... 7 Theoretische inkadering ... 8 §2.1 Inleiding ... 8 §2.2Regelgeving ... 8 §2.3 Agency theorie ... 10 §2.4 Stakeholders theorie ... 10 §2.5 Legitimiteitstheorie ... 11

§2.6 Voluntary disclosure theorie ... 11

§2.7 Link theorieën en risicoverslaggeving ... 12

§2.8 Kwaliteit van risicoverslaggeving ... 12

§2.9 Meten van kwaliteit van verslaggeving ... 13

Determinanten en Hypothesevorming ... 15

§3.1 Inleiding ... 15

§3.2 Aandeelhoudersconcentratie ... 15

§3.3 Leverage ... 16

§3.4 Invloed nationale overheid ... 17

§3.5 Conceptueel model ... 19

Methodologie ... 20

§4.1 Inleiding ... 20

§4.2 Meetmethoden onafhankelijke variabelen ... 20

§4.2.1 Aandeelhoudersconcentratie ... 20 §4.2.2 Leverage ... 20 §4.2.3. Invloed overheid ... 21 §4.3 Disclosure index ... 21 §4.4Controlevariabelen ... 22 §4.5 Onderzoekspopulatie en data ... 23 §4.6 Statistisch model ... 24 Resultaten ... 25

(4)

4

§5.1Inleiding ... 25

§5.2 Beschrijvende statistieken ... 25

§5.3Correlatieanalyse ... 27

§5.4 Uitkomsten statistische analyse... 28

§5.5 Validiteit resultaten ... 30

Conclusies, beperkingen en aanbevelingen ... 32

§6.1Inleiding ... 32

§6.2Conclusies ... 32

§6.3 Beperkingen onderzoek ... 34

§6.4 Aanbevelingen vervolgonderzoek ... 35

Referenties ... 36

Bijlage 1: Disclosure checklist kwaliteit van risicoverslaggeving ... 42

Bijlage 2: Onderzoekspopulatie ... 45

(5)

4

Inleiding

§1.1Inleiding

Banken staan van oudsher midden in de samenleving. Ze zijn de bemiddelaar tussen partijen die geld over hebben en partijen die geld nodig hebben en dit willen lenen. Dit doen zij zowel aan particulieren, kleine ondernemingen, grote multinationals als aan overheden. Deze partijen zijn tevens afhankelijk van banken bij het doen van dagelijkse zaken, zoals het betalingsverkeer. Banken proberen het distribueren van geld zo efficiënt mogelijk te doen waardoor de kosten van kapitaal zo laag mogelijk blijven en economische groei wordt gestimuleerd. Door de jaren heen zijn banken echter gegroeid en brengen zij, naast de traditionele distribuering van geld, complexe financiële producten op de markt. Omdat banken centraal staan in de samenleving is het belangrijk dat de samenleving vertrouwen heeft in het bankenstelsel. Ook is het belangrijk dat banken onderling vertrouwen in elkaar hebben. De kredietcrisis heeft laten zien wat de grootschalige gevolgen zijn als het vertrouwen in de financiële sector daalt1.

Op 21 april 2015 is in Nederland het burgerinitiatief ‘Ons Geld’ ingediend2. De initiatiefnemers trachten met dit voorstel onder andere de rol van banken in het huidige geldstelsel aan de kaak te stellen. Zij stellen dat de commerciële banken de maatschappelijke geldhoeveelheid beheersen en zodoende grote invloed uitoefenen op de maatschappij. Het initiatief heeft van meer dan 100.000 burgers een steunbetuiging gehad en is besproken in de Tweede Kamer. Het feit dat dit initiatief breed gedragen wordt in de maatschappij laat zien dat banken onder een vergrootglas liggen. De aandacht van de publieke opinie voor banken is sterk toegenomen de laatste jaren. Dit is al het geval sinds de internationale kredietcrisis van 2008. Hierbij werd de bancaire sector hard geraakt en hadden banken in heel Europa hulp nodig van overheden om te overleven. Vooral systeembanken ontvingen overheidssteun, vanwege hun elementaire functie in de samenleving. Deze steun ontvingen ze in de vorm van staatsgaranties. Ook werden enkele banken volledig genationaliseerd. Sinds 31 december 2010 geldt er een garantie op deposito’s tot € 100.000 in heel Europa.

Aangezien banken een belangrijke taak hebben is het van belang dat zij verantwoording afleggen aan de maatschappij door inzicht te geven in hun zaken. Banken leggen deze verantwoording over hun doen en laten af in hun jaarverslag. In een speciale paragraaf leggen ze bovendien uit met welke risico’s ze te maken hebben en hoe ze daar mee om gaan. Risico’s zijn onlosmakelijk verbonden met de financiële sector en volgens Linsley & Shrives (2005) wordt daarom verwacht dat banken ‘relevante risico-gerelateerde informatie vrijgeven aan de markt’. Voor het maatschappelijk verkeer krijgt deze risicoverslaggeving een steeds grotere betekenis. Dit komt vooral door de toenemende belangstelling van beleggers voor de belangrijkste bedrijfsrisico’s, de houding van de ondernemingen ten opzichte van deze risico’s en de mate waarin een onderneming deze risico’s beheerst (Veenis & Dinant 2011). Mede aan de hand van de informatie die in de risicoparagraaf staat maken beleggers hun investeringsbeslissingen die voor een efficiënte allocatie van vermogen moeten zorgen. Het is daarom van evident belang dat de kwaliteit van de risicoparagraaf van een adequaat niveau is. Daarnaast roept het de vraag op waardoor de kwaliteit van risicoverslaggeving wordt bepaald

1 https://www.veb.net/artikel/01314/waarom-banken-aan-elkaar-lenen 2

(6)

5 en waardoor deze wordt beïnvloed. Door dit te onderzoeken kan worden gezocht naar redenen waarom bepaalde banken goede kwaliteit van risicoverslaggeving hebben en andere banken niet.

Naar aanleiding van de toegenomen aandacht voor de risicoverslaggeving wordt in dit onderzoek de kwaliteit van deze risicoverslaggeving bij Europese banken onderzocht. Er wordt specifiek naar invloed van overheden gekeken, aangezien zij de afgelopen jaren meer invloed hebben kunnen uitoefenen op banken. Dit komt doordat overheden in sommige gevallen aandeelhouder zijn geworden van een bank of een overheidscommissaris hebben geplaatst in de raad van commissarissen. Nadat de kwaliteit van de verschillende jaarverslagen is bepaald, wordt op empirische wijze onderzocht wat de invloed van geconcentreerd aandeelhouderschap, de overheid als grootaandeelhouder, de aanwezigheid van een overheidscommissaris en de mate van leverage is op de kwaliteit van risicoverslaggeving door Europese banken. De hoofdvraag van dit onderzoek luidt: Wat is de

kwaliteit van risicoverslaggeving door Europese banken en wat is de invloed van de financierings- en eigendomsstructuur op de kwaliteit van risicoverslaggeving door Europese banken?

§1.2 Wetenschappelijke relevantie

Sinds 2001 is er een toegenomen interesse voor empirisch onderzoek naar verslaggeving en de relatie met specifieke karakteristieken van ondernemingen (Amran, Bin & Hassan, 2009). Recent zijn onderzoeken gedaan naar risicoverslaggeving. Het onderzoeken van risicoverslaggeving is en wordt steeds belangrijker door het invoeren van wet-en regelgeving of best practice bepalingen (Deumes & Knechel, 2008). De focus van recente onderzoeken naar risicoverslaggeving ligt op beursgenoteerde, niet financiële ondernemingen (Beattie, McInnes & Fearnley, 2004; Beretta & Bozzolan, 2004; Daske & Gebhardt, 2006; Miihkinen, 2012; Ahmed, Neel & Wang 2013; Hope, Thomas & Vyas, 2013). Doordat weinig onderzoek is gedaan naar verslaggevingskwaliteit bij financiële ondernemingen stellen Linsley & Schrives, (2006) dat meer empirisch onderzoek nodig is, om onder andere een methode te ontwikkelen die de kwaliteit van risicoverslaggeving kan beoordelen. Ook Solomon, Solomon, Norton & Joseph, (2002) stellen dat vanuit de academische wetenschap de behoefte aan meer empirisch onderzoek bestaat. Deze vraag naar onderzoek omtrent risicoverslaggeving is in de afgelopen jaren beperkt ingevuld. Abraham & Cox (2007) onderzochten of de governance structuur, institutioneel eigendom en een dubbele beursnotering invloed hadden op de hoeveelheid verslaggeving in het Verenigd Koninkrijk. Rodríguez Domínguez & Noguera-Gámez (2014) onderzochten voor Spaanse beursgenoteerde ondernemingen of de omvang van het bestuur, de proportie externe bestuurders, aandelen in bezit van bestuurders en het aantal ontmoetingen van het bestuur van invloed waren op de kwaliteit van zowel verplichte als vrijwillige rapportage over risico's. Dobler, Lajili & Zeghal (2011) onderzochten 160 jaarverslagen afkomstig van ondernemingen uit de Verenigde Staten, Canada, het Verenigd Koninkrijk en Duitsland. Ze onderzochten of de hoogte van het risiconiveau van een onderneming en leverage invloed hadden op de hoeveelheid risicoverslaggeving. Meerdere van de genoemde onderzoeken kozen ervoor om financiële ondernemingen uit de onderzoekspopulatie te laten. Door onderzoek te doen naar de kwaliteit van risicoverslaggeving bij Europese banken breidt dit onderzoek niet alleen de huidige literatuur omtrent de kwaliteit van risicoverslaggeving uit,

(7)

6 maar ook nog specifiek de literatuur omtrent de kwaliteit van risicoverslaggeving bij financiële instellingen.

Dit onderzoek voegt daarnaast wat een de bestaande literatuur toe door de relatie tussen een aantal determinanten en de kwaliteit van risicoverslaggeving te onderzoeken. Voor determinanten waarvan in eerdere onderzoeken een significante relatie is gebleken met de kwaliteit van risicoverslaggeving, wordt extra zekerheid gegeven met betrekking tot de validiteit van deze resultaten doordat ze in een nieuwe setting worden getoetst. De resultaten uit dit onderzoek komen namelijk voort uit onderzoek binnen de bancaire sector, waar voorgaande onderzoeken voornamelijk buiten deze sector plaatsvonden. Voor de determinanten die nog niet eerder zijn onderzocht levert dit onderzoek mogelijk een eerste bewijs voor een relatie tussen de determinanten en de kwaliteit van risicoverslaggeving. Hiermee kan dit onderzoek als aanleiding dienen voor vervolgonderzoek naar de kwaliteit van risicoverslaggeving bij banken.

§1.3 Praktische relevantie

Investeerders gebruiken informatie uit het jaarverslag om tot een beleggingsbeslissing te komen. Informatie die ondernemingen in het jaarverslag opnemen speelt dus een rol bij een effectieve allocatie van het vermogen. Het is daarom van belang dat deze informatie kwalitatief goed, betrouwbaar en transparant is. Het jaarverslag is één van de manieren waarop banken met hun belanghebbenden communiceren (Healy & Palepu, 2001). Banken communiceren met hun belanghebbenden om de informatieasymmetrie te verkleinen. Informatieasymmetrie bestaat volgens de agency theorie tussen het management en de investeerders (Jensen & Mekling, 1976; Anson, 2002). Deze informatieasymmetrie wordt gedeeltelijk opgeheven door het jaarverslag, doordat het management informatie naar haar belanghebbenden communiceert (Goltz & Schroder, 2010; Healy & Palepu, 2001). Volgens Healy & Palepu (2001) houdt kwalitatief goede verslaggeving onder meer in dat verslaggeving betrouwbaar, volledig, relevant en transparant is. Dit onderzoek richt zich op de kwaliteit van risicoverslaggeving van Europese banken en de determinanten die hieraan ten grondslag liggen. Voor beleggers is dit onderzoek daarom waardevol, omdat het inzicht kan geven in de determinanten die ten grondslag liggen aan goede risicoverslaggeving van Europese banken. Des te beter de kwaliteit van risicoverslaggeving, des te groter de waarde voor investeerders (Goltz & Schroder 2010).

Voor overheden kan dit onderzoek tevens van waarde zijn. De afgelopen jaren hebben overheden meerdere banken financieel gesteund. Een gevolg hiervan is dat enkele banken deels, en sommigen in hun geheel, in eigendom zijn gekomen van overheden. Voorbeelden hiervan in Nederland zijn ABN AMRO en SNS REAAL3. Bij sommige banken heeft de nationale overheid besloten om in ruil voor de staatssteun een commissaris met extra bevoegdheden bij de bank in de raad van commissarissen te plaatsen. Deze overheidsfunctionaris kan zodoende van dichtbij het beleid toetsen. Dit onderzoek tracht een eerste bewijs te leveren voor een relatie tussen het toegenomen belang van overheden in banken in Europa en de kwaliteit van risicoverslaggeving. Eerdere onderzoeken naar de invloed van de overheid op de kwaliteit van verslaggeving vonden voornamelijk plaats in Azië (Lan, Wang & Zhang, 2013; Wang, Sewon & Clairborne, 2008; Xingqiang & Zongfeng,

3 https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/kredietcrisis/inhoud/aanpak-kredietcrisis-nederland-financiele-sector/nationalisering-fortis-abn-amro-en-sns-reaal

(8)

7 2009). Hiermee kan dit onderzoek voor Europese overheden aanleiding zijn om het gevoerde beleid eventueel bij te sturen.

Voor banken, en de organen die toezicht houden op banken, is dit onderzoek uiterst relevant. Banken kunnen dit onderzoek gebruiken om de kwaliteit van hun jaarverslaggeving te evalueren en, waar nodig, te verbeteren. Van een aantal determinanten wordt onderzocht of er een relatie bestaat met de kwaliteit van de risicoverslaggeving van banken. De resultaten van dit onderzoek kunnen banken inzicht geven in hoe de kwaliteit van de risicoverslaggeving door de determinanten wordt beïnvloed. Hierdoor weten banken waar er ruimte voor verbetering is op het gebied van risicoverslaggeving. Door betere kwaliteit van jaarverslaggeving te leveren kunnen banken beter beoordeeld worden door investeerders. Voor accountants en toezichthouders kunnen de uitkomsten van dit onderzoek waardevol zijn. Dit onderzoek biedt namelijk inzicht in de kwaliteit en de hoeveelheid van vrijwillige rapportage over risico’s door Europese banken. Deze vrijwillige rapportage over risico’s is in veel gevallen niet onderhevig geweest aan een accountantscontrole4. Voor toezichthouders kan dit aanleiding zijn om deze vrijwillige rapportages aan een accountantscontrole onderhevig te maken om zo de kwaliteit ervan te verhogen.

§1.4 Maatschappelijke relevantie

In heel Europa ontvingen banken naar aanleiding van de kredietcrisis staatssteun. Sommige banken werden zelfs helemaal genationaliseerd. Voorbeelden hiervan in Nederland zijn ABN AMRO en SNS REAAL. Doordat banken steun hebben ontvangen in de vorm van publiek geld is het van groot maatschappelijk belang dat de jaarverslaggeving van banken over risico’s kwalitatief goed is. Het jaarverslag is namelijk het instrument waarmee managers met hun belanghebbenden communiceren (Healy & Palepu, 2001). Het aantal belanghebbenden is door de staatssteun van overheden met miljoenen mensen toegenomen aangezien de steun met publiek geld is betaald. Daarnaast zijn banken van fundamenteel belang in de samenleving en is het fundamenteel dat men vertrouwen heeft in banken. De complexe risico’s die zij lopen dienen daarom juist te worden toegelicht in het jaarverslag.

§1.5 Opzet

Het restant van dit onderzoek is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk twee zal inzicht worden gegeven in waarom banken vrijwillig over risico’s rapporteren. Vervolgens zullen in hoofdstuk drie de hypothesen opgesteld worden. Hoofdstuk vier beschrijft de manier van data verzamelen en methodes van onderzoek welke zijn gebruikt om de verschillende hypothesen te testen. De resultaten van de uitgevoerde testen worden gepresenteerd in hoofdstuk vijf. Ten slotte worden in hoofdstuk zes de conclusies, beperkingen en aanbevelingen voor vervolgonderzoek besproken.

4

(9)

8

Theoretische inkadering

§2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt uitgelegd waarom banken over risico's rapporteren. In paragraaf 2.2 wordt begonnen met de huidige wet- en regelgeving die van toepassing is op Europese banken. In de daarop volgende paragrafen (§2.3 tot en met §2.6) zullen verschillende theorieën worden besproken. In paragraaf 2.7 wordt een link gelegd tussen deze theorieën en risicoverslaggeving. In de afsluitende paragrafen wordt stilgestaan bij het begrip kwaliteit van verslaggeving (§2.8) en het meten van deze kwaliteit (§2.9).

§2.2Regelgeving

Wanneer men kijkt naar de regelgeving omtrent (risico)verslaggeving van banken in Europa spelen de Baselakkoorden een belangrijke rol. De eerste Basel akkoorden (Basel I) werden in 1988 door het Basel Committee on Banking Supervision (BCBS) opgesteld. Hierin werden minimale kapitaalvereisten voor banken bepaald. Basel I was vooral gericht op kredietrisico en passende risicoweging van de activa. Banken die internationaal actief waren moesten verplicht 8% kapitaal aanhouden tegenover hun uitstaande risico gewogen activa. In juni 2004 werd de opvolger van Basel I, Basel II, gepubliceerd. Basel II introduceerde 3 pijlers (BCBS, 2004). Pijler 3 is voor dit onderzoek het meest van belang. Pijler 3 beoogt namelijk de marktdiscipline te verbeteren door middel van meer informatieverstrekking door banken (BCBS, 2015). Daarna werd Basel III ontwikkeld als antwoord op de tekortkomingen van Basel II die ten tijde van de financiële crisis naar boven kwamen. Basel III is bedoeld om de kwaliteit van het kapitaal van banken te verbeteren (BCBS, 2010). Ook moet een minimale leverage ratio er voor zorgen dat banken meer kapitaal aanhouden. In 2013 is begonnen met het stapsgewijs invoeren van Basel III. Uiteindelijk moet in 2019 Basel III volledig ingevoerd zijn.

De maatregelen van Basel III zijn geen wettelijke maatregelen. Het is een zichzelf ontwikkelende reeks internationaal overeengekomen standaarden ontwikkelt door toezichthouders en centrale banken. Door middel van de Capital Requirements Regulation (CRR) en Directive (CRD IV) zijn de Basel III maatregelen in de Europese Unie vanaf 1 januari 2014 gedeeltelijk in de wet verankerd5. Veel voorstellen uit Basel III zijn namelijk in overeenstemming met de CRR en CRD IV. Hierdoor zijn de maatregelen van Basel III verplicht voor de banken die zijn opgenomen in de onderzoekspopulatie van dit onderzoek. Het pijler III rapport is echter geen onderdeel van de jaarrekening. Banken moeten hun pijler III rapport in een op zichzelf staand document publiceren dat een toegankelijke bron van prudentiële maatregelen voor de gebruiker is (BCBS, 2015). Het Pijler III rapport mag worden toegevoegd aan het jaarverslag of mag daar een afzonderlijk deel van vormen, maar het moet gemakkelijk herkenbaar zijn voor de gebruikers (BCBS, 2015). Omdat het Pijler III rapport geen onderdeel uitmaakt van de jaarrekening is het niet of slecht marginaal getoetst door een onafhankelijke accountant.

Aansluitend zullen de belangrijkste doelstellingen uit pijler 3 van Basel III die relevant zijn voor dit onderzoek worden besproken6. Zoals aangegeven beoogt pijler 3 van het Basel

5 http://www.europarl.europa.eu/news/en/news-room/20130412BKG07195/EU-Bank-Capital-Requirements-Regulation-and-Directive

6

(10)

9 raamwerk markdiscipline te bevorderen door wettelijke toelichtingseisen. Deze eisen kunnen marktdeelnemers helpen om toegang te krijgen tot belangrijke informatie met betrekking tot het wettelijke vereiste kapitaal en risicoposities van een bank om zo de transparantie en het vertrouwen in banken te verhogen (BCBS, 2015). Het verstrekken van deze informatie aan marktdeelnemers over belangrijke risico’s is een fundamenteel principe van een gezond bankwezen (BCBS, 2015). Het vermindert de informatieasymmetrie en helpt bij het vergelijken van risicoprofielen van banken (BCBS, 2015). Het Baselcomité geeft als belangrijke doelstelling van de herziende pijler 3 aan het vergelijken van banken en de consistentie van toelichtingen te verbeteren. Daarin geeft het echter wel een belangrijk onderscheid aan. Het comité streeft ernaar om verplichte templates te laten gebruiken om zo de consistentie in de verslaggeving en vergelijkbaarheid tussen banken te verbeteren, maar wil daarnaast banken ook de flexibiliteit geven om hun specifieke risicoprofiel toe te lichten (BCBS, 2015). Om deze reden zijn er naast de voorgeschreven vaste templates ook templates met een meer flexibel format. De, voorgeschreven, vaste formats worden gebruikt voor kwantitatieve informatie (BCBS, 2015). Deze flexibele formats kunnen gebruikt worden voor informatie die van waarde kan zijn voor marktdeelnemers (BCBS, 2015). Bij beide templates mag het management van een bank de disclosures voorzien van kwalitatief commentaar dat de specifieke omstandigheden en het risicoprofiel van de bank uitlegt (BCBS, 2015).

Verder gelden sinds 1 januari 2005 voor geconsolideerde jaarverslagen van beursgenoteerde ondernemingen in de Europese Unie de International Financial Reporting Standards (IFRS)7. Doordat veel banken beursgenoteerd zijn gelden voor hen deze standaarden. Met name IFRS 7 ‘Financial Instruments: Disclosures’ zijn voor dit onderzoek van belang. IFRS 7 werd oorspronkelijk uitgegeven in augustus 2005 en is van toepassing op boekjaren die aanvangen op of na 1 januari 20078. Zo verplicht IFRS ondernemingen onder andere om disclosures op te nemen in hun jaarrekening over het gebruik van financiële instrumenten (IFRS 7.7). Verder moet het voor gebruikers van de jaarrekening duidelijk worden hoe de aard en de omvang is van de risico’s die voortvloeien uit de financiële instrumenten waaraan de onderneming is blootgesteld op de balansdatum (IFRS 7.31). IFRS 7.33 verplicht ondernemingen kwalitatieve disclosures op te nemen voor iedere type risico dat voortvloeit uit het gebruik van financiële instrumenten. Hierin moet in ieder geval worden opgenomen hoe men aan deze risico’s is blootgesteld en hoe deze risico’s zich voordoen (IFRS 7.33). Daarnaast moeten de doelstellingen, het beleid en de processen om deze risico’s te managen en de methodes die zijn gebruikt om deze risico’s te meten zijn opgenomen in de disclosures (IFRS 7.33). De kwantitatieve disclosures geven een samenvatting van de mate waarin een onderneming is blootgesteld aan risico’s die voortvloeien uit financiële instrumenten (IFRS 7.34) Al deze genoemde disclosures moeten gebruikers in staat stellen om het belang van de financiële instrumenten voor de financiële positie en de prestaties van de onderneming te evalueren (IFRS 7). IFRS 7 en CRR/CRD IV zijn beide van belang bij het opstellen van de disclosure index die in dit onderzoek is gebruikt. Hier zal in §4.3 verder op worden ingegaan.

7 http://ec.europa.eu/finance/company-reporting/standards-interpretations/index_en.htm#consolidated-version

8

(11)

10

§2.3 Agency theorie

Bij het proces dat vooraf gaat aan het vrijgeven van informatie spelen persoonlijke interesses en drijfveren van managers een rol. Deze besluitvorming is onderdeel van de agency theorie (Fama & Jensen, 1983). De agency theorie ontleent zijn bestaan aan het scheiden van het bezitten van een onderneming en het besturen van deze onderneming. Door deze scheiding ontstaat er informatieasymmetrie tussen de principaal (de aandeelhouder) en de agent (het management van een onderneming). Doordat een agent een informatievoordeel heeft kan hij beslissingen in zijn eigen belang nemen, waarbij hij niet altijd alleen het belang van de principaal vertegenwoordigt (Jensen & Meckling, 1976; Fama & Jensen, 1983). Volgens de agency theorie maken ondernemingen hierdoor kosten voor het toezicht op het management van de onderneming. Deze kosten worden agency kosten genoemd. Er zijn verschillende mechanismen die zorgen voor vermindering van de agency problemen en de daar bijbehorende agency kosten (Jensen & Meckling, 1976).Voorbeelden hiervan zijn corporate governance, positieve verbintenissen tussen agent en principaal en meer niet-financiële informatie in jaarverslagen. Risicoverslaggeving is een voorbeeld van niet-financiële informatie en daardoor een mechanisme dat de informatieasymmetrie kan verkleinen. Verslaggeving kan leiden tot een afname in de kosten van kapitaal van ondernemingen (Linsley & Shrives, 2006; Abraham & Cox, 2007) en tot een lagere kans op financiële mislukkingen (Beretta & Bozzolan, 2004; Solomon et al., 2000). Gezien de informatieasymmetrie die bij banken bestaat tussen het management en investeerders is het essentieel dat de verslaggeving van kwalitatief hoogwaardig niveau is. Bij ondernemingen die deels gefinancierd zijn met vreemd vermogen spelen ook nog andere agency problemen. In dit geval zijn dat agency problemen tussen verschaffers van vreemd vermogen en aandeelhouders onderling (Deumes & Knechel, 2008). Een probleem dat speelt tussen aandeelhouders en verschaffers van vreemd vermogen is dat aandeelhouders een stimulans kunnen hebben voor het nemen van buitensporige risico’s (Deumes & Knechel, 2008). Ook kunnen agency conflicten toenemen doordat er de kans bestaat dat winsten verschuiven van vreemd vermogensverschaffers naar aandeelhouders (Jensen & Mecling, 1976; Imbierowicz & Wahrenburg, 2013).

§2.4 Stakeholders theorie

Waar de agency theorie zich voornamelijk richt op de kapitaalverschaffers, heeft de stakeholders theorie een breder perspectief. De stakeholders theorie houdt zich bezig met de eisen van verschillende groepen binnen de maatschappij en de mogelijkheid van deze belangengroepen om invloed uit te oefenen op de organisatie (Deegan & Blomquist, 2006). Overheden, vakbonden, brancheorganisaties, medewerkers zijn voorbeelden van belangengroepen (Qu, Lueng & Cooper 2013). Verder kan er bij banken worden gedacht aan toezichthouders, spaarders en accountants als belangengroepen. Omdat sommige banken Europa overheidssteun hebben ontvangen, is de belastingbetaler ook een stakeholder. De banken zijn immers gered met overheidsgeld. De stakeholder theorie voorspelt dat de verwachtingen van de verschillende belangengroepen een impact hebben op het verslaggevingsbeleid (Deegan & Blomquist, 2006). Een onderneming zal niet op iedere belangengroep hetzelfde reageren, maar zal waarschijnlijk onderscheid maken in de mate van invloed die een belangengroep op de onderneming heeft. Nasi, Nasi, Phillips & Zyglidopoulos (1997) suggereren dat ondernemingen het eerste verantwoording afleggen aan de meest krachtige belanghebbende.

(12)

11

§2.5 Legitimiteitstheorie

De legitimiteitstheorie is gebaseerd op het uitgangspunt dat ondernemingen hun legitimiteit signaleren door bepaalde gegevens bekend te maken in het jaarverslag (Watson, Shrives & Marston, 2002). De theorie legt uit hoe ondernemingen laten zien dat ze aan sociale verwachtingen voldoen (Barakat & Hussainey, 2013). De legitimiteitstheorie leert ons verder dat een onderneming een relatie heeft met haar omgeving en hier haar bestaansrecht aan ontleent. Ondernemingen hebben een ‘license to operate’ nodig om te kunnen overleven en zullen mede vanuit dat oogpunt communicatie met de relevante stakeholders vormgeven (De Waard, 2011). Hieruit volgt dat ondernemingen alleen bestaansrecht hebben indien zij door hun stakeholders als legitiem worden gezien, omdat ze steun nodig hebben van de maatschappij. Een onderneming is legitiem indien het waardesysteem van de onderneming overeenkomt met het waardesysteem van de omgeving waarin het opereert. Indien de waardesystemen niet overeenkomen, wordt de legitimiteit van een onderneming bedreigd. Een onderneming voldoet dan niet meer aan de eisen van het ‘sociale contract’ dat het heeft met de maatschappij. Ondernemingen kunnen echter de legitimiteit ook zelf beïnvloeden of manipuleren (Woodward, Edwards & Birkin, 2011). Door middel van het verslaggevingsbeleid kunnen organisaties hun legitimiteit waarborgen ten opzichte van de verwachtingen van verschillende belanghebbenden. Ze kunnen niet-financiële informatie gebruiken om te laten zien dat ze volgens de normen van het sociale contract handelen (Suchman, 1995). Uit het inleidende hoofdstuk blijkt dat de ‘license to operate’ van banken tegenwoordig onder druk staat. Het verslaggevingsbeleid in het algemeen, en risicoverslaggeving in het bijzonder, kan er mede voor zorgen dat banken hun ‘license to operate’ behouden.

§2.6 Voluntary disclosure theorie

De voluntary disclosure theorie richt zich op vrijwillige toelichting. Hierbij wordt vrijwillige toelichting verondersteld indien een organisatie meer rapporteert dan wat wettelijk verplicht is (Meek, Roberts & Gray, 1995). De mate waarin banken aan vrijwillige toelichtingen doen wordt in dit onderzoek gemeten aan de hand van een disclosure index. Volgens Healy en Palepu (2001) is voluntary disclosure een oplossing voor agency problemen, omdat het de informatieasymmetrie vermindert. De manager van een bank heeft namelijk meer informatie over de risico’s die de toekomstige resultaten kunnen beïnvloeden dan andere belanghebbenden. Meer rapportage over deze risico’s zal als gevolg hebben dat de informatieasymmetrie kleiner wordt. Aandeelhouders zullen dit als positief ervaren, omdat zij deze informatie mee kunnen nemen in hun beleggingsbeslissingen. Door meer over risico’s te rapporteren zijn aandeelhouders beter in staat om de toekomstige economische prestaties en marktwaarde in te schatten (Schrand & Elliot, 1998; Linsley & Shrives, 2006; Abraham & Cox, 2007; Dobler, 2008). Naast dat het de informatieasymmetrie verkleint zorgen disclosures in het algemeen ook voor lagere kosten van kapitaal. Meerdere empirische studies deden onderzoek naar de relatie tussen disclosures en de kosten van kapitaal en vonden bewijs dat de kosten van het eigen vermogen daalden wanneer de hoeveelheid disclosures toenam (Botosan 1997; Healy & Palepu, 2001; Hutton 2004).

Managers hebben echter ook argumenten om minder aan vrijwillige rapportages te doen. Naast dat het extra kosten met zich mee brengt om informatie te publiceren zijn er nog een aantal redenen waarom managers liever niet extra informatie prijsgeven. Linsley, Shrives & Crumpton (2006) geven als eerste reden aan dat managers liever geen bedrijfseigen

(13)

12 informatie prijsgeven omdat die informatie mogelijk commercieel gevoelig is en concurrenten een voordeel kan geven. Als tweede geven de auteurs aan dat er een probleem speelt rondom toekomstgerichte informatie. Linsley, Shrives & Crumpton (2006) stellen dat toekomstgerichte informatie ‘onbetrouwbaar is en kan zorgen voor mogelijke claims van beleggers die hebben gehandeld op basis van deze informatie’. Volgens Dobler (2008) is de dreiging van rechtszaken ook één van de redenen waarom managers niet over risico’s willen rapporteren.

§2.7 Link theorieën en risicoverslaggeving

De hierboven omschreven theorieën verklaren waarom banken motieven hebben om over risico’s te rapporteren. Volgens de agency theorie bestaat er informatieasymmetrie tussen managers van banken en hun aandeelhouders. De hieraan gerelateerde kosten worden agency kosten genoemd. Door te rapporteren over risico’s verkleinen banken de informatieasymmetrie en de agency kosten. De voluntary disclosure theorie geeft aan dat het voor banken voordelig kan zijn als zij vrijwillig informatie over risico’s rapporteren. Naast dat het de informatieasymmetrie verkleint zullen aandeelhouders deze extra informatie als positief ervaren doordat zij deze informatie mee kunnen nemen in hun investeringsbeslissing. Volgens de voluntary disclosure theorie zijn er voor managers echter ook redenen om niet over te gaan tot vrijwillige rapportage over risico’s. Zo kan het vrijgeven van bedrijfseigen informatie concurrenten voordeel opleveren. Daarnaast kunnen managers aansprakelijk worden gesteld voor de informatie die zij vrijwillig delen. De legitimiteitstheorie legt uit dat banken een ‘license to operate’ nodig hebben om te kunnen overleven. Een bank moet door haar stakeholders als legitiem worden gezien om te kunnen overleven. Door middel van het verslaggevingsbeleid en niet-financiële informatie kunnen banken laten zien dat ze volgens de normen van het maatschappelijke contract handelen. De stakeholder theorie ten slotte laat zien dat banken niet alleen met aandeelhouders te maken hebben maar dat er nog meer belanghebbenden zijn. Een bank zal onderscheid maken in de mate van invloed die de verschillende belangengroepen op de bank kunnen uitoefenen. De belangengroep die de meeste invloed heeft zal waarschijnlijk de meeste aandacht krijgen van een bank. Uit onderzoek van Boesso & Kumar (2007) blijkt dat hoe belangrijker een stakeholder groep wordt gezien door een onderneming, hoe groter de invloed van deze groep is op de verslaggevingspraktijk. In dit onderzoek wordt verwacht dat blockholders minder zullen vragen om vrijwillige rapportage, omdat er in het geval van de aanwezigheid van een blockholder minder agency problemen spelen. Daarentegen wordt van banken waarin de overheid invloed heeft juist om meer vrijwillige rapportage gevraagd omdat de verwachting is dat de overheid transparantie nastreeft. Dit zullen zij ook verlangen van de banken waarin zij invloed uitoefenen. Ten slotte wordt van banken die met relatief veel vreemd vermogen zijn gefinancierd ook om meer verslaggeving gevraagd omdat er bij deze banken sprake is van meer potentiele agency problemen tussen aandeelhouders en vreemd vermogen verschaffers.

§2.8 Kwaliteit van risicoverslaggeving

De kwaliteit van verslaggeving is vaak onderzocht en besproken in de wetenschappelijke literatuur (Marston & Shrives, 1991; Zarzeski 1996; Hoogendoorn & Mertens, 2001; Beattie et al., 2004; Beretta & Bozzolan, 2004; Daske & Gebhardt, 2006; Linsley & Shrives, 2006; Abraham & Cox, 2007; Beretta & bozzolan, 2008; Hill & Short 2009). Uit deze verschillende

(14)

13 onderzoeken blijkt dat er meerdere omschrijvingen van de definitie van kwaliteit bestaan. In de eerste onderzoeken die werden gedaan naar de kwaliteit van verslaggeving werd kwantiteit als proxy gebruikt voor kwaliteit (Marston & Shrives, 1991; Zarzeski 1996). Andere onderzoekers hebben hun twijfels bij het gebruik van kwantiteit als proxy voor kwaliteit. Beattie et al., (2004) stellen dat kwaliteit niet alleen gebaseerd kan zijn op kwantiteit. Volgens Beretta & Bozzolan (2004) hangt kwaliteit af van de kwantiteit en van de rijkheid van de informatie. In een ander onderzoek definiëren Beretta & Bozzolan (2008) de kwaliteit van verslaggeving als de mate waarin het jaarverslag bijdraagt aan het voorspellen en schatten van toekomstige winsten. Deze definitie komt overeen met die van Diamond & Verrecchia (1991) die stellen dat de kwaliteit van verslaggeving samenhangt met de mate waarin de lezer zich een oordeel kan vormen over de financiële resultaten en de financiële positie van een onderneming. Hopkins (1996) definieert kwaliteit als het gemak waarmee lezers de informatie uit jaarverslagen kunnen lezen en interpreteren. Hoogendoorn & Mertens (2001) deden onderzoek naar de kwaliteit van verslaggeving in Nederland. Zij stellen dat kwalitatief hoogwaardige verslaggeving afhangt van de mate waarin een verslag voldoet aan de verwachtingen van een gebruiker en in hoeverre het daarmee voorziet in de informatiebehoeften van de gebruiker. Tevens geven zij aan dat transparantie een met kwaliteit samenhangend begrip is. In hun onderzoek stellen zij transparantie gelijk aan kwaliteit. In dit onderzoek zal de definitie van Hoogendoorn & Mertens voor kwaliteit gebruikt worden. In de inleiding is geschetst dat er toename is in het aantal belanghebbenden in de kwaliteit van risicoverslaggeving door banken. Het is daarom van belang dat de kwaliteit gelijk staat aan de verwachtingen van al deze verschillende belanghebbenden. De mate waarin het risicoverslag voldoet aan de verwachtingen van de gebruikers is daarom leidend in dit onderzoek.

§2.9 Meten van kwaliteit van verslaggeving

Beattie et al., (2004) geven in hun onderzoek aan dat kwaliteit een subjectief begrip is en dat het meten ervan hierdoor complex is. In hun onderzoek geven zij een opsomming van de technieken die worden gebruikt voor het meten van verslaggevingskwaliteit. Beattie et al., (2004) maken onderscheid tussen twee verschillende onderzoeksmethoden, namelijk subjectieve en semi-objectieve. Onder de subjectieve onderzoeksmethoden vallen rankings door analisten. Hierbij wordt door analisten een score toegekend aan jaarverslagen, waarna een ranking wordt gemaakt. In de Verenigde Staten is de ranking opgesteld door de Association of Investment Management and Research (AIMR) een ranking die veel is gebruikt in de wetenschap (Beattie et al., 2004). Het probleem is echter dat de AIMR na 1997 is gestopt met deze ranking en bovendien hebben veel andere landen nooit een soortgelijke ranking gehad (Beattie et al., 2004). Daarnaast wordt de ranking bekritiseerd omdat hij gebaseerd op perceptie van de analisten (Lang & Lundholm 1993).

De semi-objectieve onderzoeksmethoden kunnen worden opgedeeld in tekstuele analyses en het gebruik maken van een disclosure index. Tekstuele analyses worden verder onderverdeeld in leesbaarheidsonderzoeken, linguïstische analyses en thematische analyses van de inhoud. Een linguïstische analyse kan bijvoorbeeld worden gedaan om te testen of een disclosure wordt gebruikt voor impressiemanagement, in plaats van informatieve doeleinden (Merkl-Davies & Brennen, 2007). Bij een leesbaarheidsonderzoek wordt bijvoorbeeld het aantal woorden, lettergrepen of zinnen geanalyseerd om zodoende te bepalen of een tekst goed leesbaar is of niet. Daar in dit onderzoek getoetst wordt of bepaalde elementen zijn

(15)

14 opgenomen in het jaarverslag van banken, zijn tekstuele analyses naar de leesbaarheid van informatie minder relevant voor dit onderzoek.

De andere categorie die onder de semi-objectieve onderzoeksmethoden valt is de disclosure index. Bij een dislosure index studie wordt de hoeveelheid informatie over een specifiek onderwerp als proxy gebruikt voor kwaliteit ervan (Beattie et al., 2004). Bij een disclosure index wordt gebruikt gemaakt van twee verschillende schaalverdelingen, binair of ordinaal. Bij een binaire schaalverdeling wordt zonder rangorde een score gegeven aan indexitems. Een voorbeeld hiervan is een score van ‘0’ of ‘1’, waarbij de score van 0 wordt toegewezen indien het antwoord op de vraag van een item ‘nee’ is en waarbij een score van 1 wordt toegewezen indien het antwoord op de vraag van een item ‘ja’ is. Hierbij wordt de aanname gedaan dat een hogere score op de disclosure index een hogere kwaliteit van verslaggeving weerspiegelt. De kwaliteit van verslaggeving meet ik in dit onderzoek aan de hand van een disclosure index. De opbouw van de items die zijn opgenomen in de disclosure index van dit onderzoek wordt besproken in hoofdstuk 4. Hier wordt ook de schaalverdeling nader toegelicht.

(16)

15

Determinanten en Hypothesevorming §3.1 Inleiding

Dit onderzoek heeft als doel een antwoord te geven op de vraag wat de kwaliteit van verslaggeving van Europese banken is en welke determinanten hieraan ten grondslag liggen. In het vorige hoofdstuk is uitgelegd welke aspecten meespelen bij de kwaliteit van verslaggeving en hoe men dit kan meten. De kwaliteit van verslaggeving is de afhankelijke variabele in dit onderzoek. In dit hoofdstuk zullen de onafhankelijke variabelen van dit onderzoek worden toegelicht en gedefinieerd. Tevens wordt er een richting geven aan de verwachte relatie tussen de onafhankelijke variabelen en de afhankelijke variabele door middel van hypothesen. Dit hoofdstuk wordt afgesloten met een conceptueel model waarin de verschillende hypothesen schematisch zijn weergeven.

§3.2 Aandeelhoudersconcentratie

Ondernemingen waarvan het eigendom is opgesplitst kunnen veel verschillende eigenaren hebben. Wanneer er sprake is van veel verschillende partijen die een kleine hoeveelheid van de aandelen bezitten wordt gesproken van een niet geconcentreerd aandelenkapitaal. In deze situatie heeft geen van de aandeelhouders 5% of meer van de totale aandelen van een onderneming in bezit. Wanneer een partij meer dan 5% van de aandelen in bezit heeft is er sprake van blockholder ownership. De invloed van deze aandeelhoudersconcentratie op de kwaliteit van verslaggeving is vaak besproken in de wetenschappelijke literatuur (Ruland, Tung & George, 1990; Carson, 1996; Bushman, Chen, Engel & Smith, 2004; Chen, Carson & Simnet, 2007; Deumes & Knechel 2008). De meeste onderzoeken stellen dat er een positief verband is tussen verspreid aandeelhouderschap en het niveau van verslaggeving (Chen et al., 2007). Een mogelijke verklaring hiervoor kan worden gezocht in de agency theorie. De agency theorie verwacht dat de mate van scheiding tussen de agent en de principaal positief is geassocieerd met de kans op een agency conflict (Fama & Jensen, 1983). Dit suggereert dat grotere spreiding van aandeelhouders als een prikkel kan dienen voor ondernemingen om interne informatie te communiceren en zodoende de agency conflicten te minimaliseren. Bovendien betekent een grotere spreiding van aandeelhouders een grotere ongelijkheid in kennis en ervaring tussen aandeelhouders waardoor er een toenemende kans is dat informatie verkeerd geïnterpreteerd wordt (Chen et al., 2007). Om de kosten van de misinterpretatie van informatie te minimaliseren hebben ondernemingen een prikkel om het niveau van de verslaggeving te waarborgen.

Een andere verklaring voor de positieve relatie tussen verspreid aandeelhouderschap en het niveau van verslaggeving ligt in de monitoringskosten van aandeelhouders. Bij een verspreid aandeelhouderschap zijn meer informatieproblemen, doordat relatief veel aandeelhouders informatieasymmetrie ten opzichte van managers kennen. Het is voor deze groep met veel (particuliere) beleggers minder eenvoudig om de managers te monitoren (Milgrom & Roberts, 1999), en relatief duur (Jensen & Meckling, 1976). Omdat deze groep beleggers de managers minder goed kan monitoren neemt vanuit deze groep de vraag naar goede verslaggeving toe. Om de informatieasymmetrie en de bijbehorende agency kosten te verlagen zullen managers meer vrijwillig rapporteren. Bovendien hebben blockholders wel de mogelijkheden om actief managers te monitoren (Milgrom & Roberts, 1992; Bronson, Carcello & Raghunandan, 2006). Wanneer er weinig aandeelhouders zijn, is de kans groter dat informatie over risico’s gedeeld wordt in privé ontmoetingen (Hernández Madrigal, Aibar

(17)

16 Guzmán & Aibar Guzmán, 2015). Hierdoor hebben blockholders meer mogelijkheden om het management te monitoren dan kleine aandeelhouders. Daar tegenover staat dat in de situatie met veel aandeelhouders er een grotere druk is op het management om meer informatie over risico’s toe te lichten (Mohobbot, 2005). Door vrijwillig te rapporteren over risico’s neemt de informatieasymmetrie af. Ten aanzien van Europese banken verwacht ik eenzelfde relatie tussen aandeelhoudersconcentratie en de kwaliteit van verslaggeving. Dit leidt tot de volgende hypothese:

H1: Verspreid aandeelhouderschap is positief geassocieerd met de

kwaliteit van risicoverslaggeving.

§3.3 Leverage

De leverage ratio van een onderneming geeft de financieringsstructuur van een onderneming weer (Watts & Zimmerman, 1986). De leverage ratio wordt in de wetenschappelijke literatuur gedefinieerd als de verhouding tussen de schulden en het totaal aan activa van een onderneming. In dit onderzoek wordt de financieringsstructuur echter, zoals gebruikelijk in de bancaire sector, gedefinieerd als de verhouding van het eigen vermogen en het totaal aan activa. Wanneer er in dit onderzoek gesproken wordt over een hogere leverage ratio betekent dit dat een bank met méér eigen vermogen is gefinancierd. De opbouw van een overmatige schuldpositie van banken was één van de oorzaken van de crisis (DNB, 2010). Door de jaren heen hebben banken een omvangrijke schuldpositie opgebouwd. Om dit tegen te gaan is een internationaal uniforme leverage ratio in het leven geroepen die een plafond vormt voor de balansomvang van banken (DNB, 2010). De internationale bankenwetgeving van Basel III schrijft een verplichte minimale leverage ratio van 3% voor in 2018. In Nederland loopt men voor op deze regel door een leverage ratio van 4% na te streven9. In de bancaire sector houdt dit in dat een bank minimaal 3% , en in Nederland 4%, kapitaal aan moet houden. Door een minimale leverage ratio in het leven te roepen moeten banken beter bestand zijn tegen schokken. De keerzijde hiervan is dat banken geneigd zijn om minder kredieten te verlenen, wat de economische groei kan remmen.

In de wetenschappelijke literatuur wordt verondersteld dat een relatief hogere schuldenpositie zorgt voor meer verslaggeving (Alvarez; 2011; Hassan, 2009; Bronson, Carcello & Raghunandan, 2006; Chow 1982). Er zijn meerdere onderzoeken die een significante relatie vonden tussen een hogere schuldenpositie en meer vrijwillige verslaggeving (Xiao, Yang & Chow, 2004; García Sánchez, 2011; Prencipe, 2004; Alvarez, 2011; Elshandidy, Fraser & Hussainey, 2013). Er zijn echter ook onderzoeken die geen significante relatie vinden tussen een relatief hogere schuldenpositie en meer vrijwillige verslaggeving (Giner, 1997; Oyelere, Laswad & Fisher, 2003; Gul & Leung, 2004, Nitim, Lindop & Thomas, 2013).

Een toename van externe financiering zorgt voor een hoger risico (Fama, 1992). Managers voelen zich hierdoor genoodzaakt om meer informatie te publiceren in een jaarverslag, aangezien zij de stakeholders willen uitleggen waarom zijn bepaalde risico’s nemen met betrekking tot externe financiering (Linsley & Shrives, 2006). Bij bedrijven die deels

9 https://www.rijksoverheid.nl/documenten/brieven/2014/12/18/bijlage-brief-dnb-aan-financien-inzake-leverage-ratio

(18)

17 gefinancierd zijn met vreemd vermogen spelen agency problemen tussen zowel de managers en de aandeelhouders, als tussen aandeelhouders en de financiers van het vreemde vermogen onderling (Jensen & Meckling, 1976; Deumes & Knechel, 2008; Imbierowicz & Wahrenburg, 2013). Aandeelhouders zullen namelijk druk uitoefenen op een onderneming om meer risico’s te nemen (Nash, Netter & Poulsen, 2003). Vreemd vermogensverschaffers zien juist liever dat de onderneming minder risico’s neemt om zo de kans om wanbetaling te verkleinen. Hiervoor sluiten vreemd vermogensverschaffers zogenoemde debt convenanten af. Deze debt convenanten beperken managers door het verlenen van zeggenschapsrechten aan de schuldeisers (Baird & Rasmussen, 2006). Dit moet er voor zorgen dan managers minder risico’s nemen. Debt convenanten verlagen de agency kosten (Jensen & Meckling, 1976). Ook kunnen agency conflicten toenemen doordat er de kans bestaat dat winsten verschuiven van vreemd vermogensverschaffers naar aandeelhouders (Jensen & Mecling, 1976; Imbierowicz & Wahrenburg, 2013).

Bij een hogere financiering met vreemd vermogen is er een toename van agency problemen. Hierdoor hebben managers een prikkel om meer te rapporteren. Tevens is bij meer financiering met vreemd vermogen de vraag van aandeelhouders naar informatie over risico’s groter. Omdat er bij een hogere financiering met vreemd vermogen sprake is van toename van agency problemen hebben managers een prikkel om meer te rapporteren. Bovenstaande leidt er toe dat ik verwacht dat een bank die met relatief meer vreemd vermogen is gefinancierd betere kwaliteit van risicoverslaggeving heeft. Tevens verwacht ik dat de relatieve schuldenpositie de bij hypothese 1 verwachte relatie tussen de mate van aandeelhoudersconcentratie en kwaliteit van verslaggeving beïnvloedt. Doordat relatief meer financiering met vreemd vermogen meer agency problemen tussen aandeelhouders en verschaffers van vreemd vermogen onderling oplevert, verwacht ik dat hierdoor de relatie tussen de mate van aandeelhoudersconcentratie en de kwaliteit van verslaggeving wordt verzwakt. Dit leidt tot de volgende hypothesen:

H2: Een hoger percentage eigen vermogen is negatief geassocieerd

met de kwaliteit van risicoverslaggeving.

H3: Een hoger percentage eigen vermogen verzwakt de positieve relatie tussen verspreid aandeelhouderschap en de kwaliteit van risicoverslaggeving.

§3.4 Invloed nationale overheid

Zoals in de introductie geschetst is de aandacht en betrokkenheid van overheden bij banken in Europa de afgelopen jaren toegenomen. In ruil voor steun van de overheid zijn sommige banken volledig in handen gekomen van de staat. Bij andere banken heeft de overheid niet alle aandelen in bezit, maar wel een deel. Ook hebben overheden in ruil voor staatssteun bij sommige banken een voorkeurstem om een commissaris voor de RvC te kiezen.

In dit onderzoek wordt verondersteld dat een overheid invloed kan uitoefenen indien het meer dan 5% van de aandelen heeft. Hierdoor is het een grootaandeelhouder. Van banken waarin de overheid invloed heeft kan worden verwacht dat zij minder gericht zijn op maximalisatie van de aandeelhouderswaarde omdat de overheid andere belangen heeft. Een overheid zal meer belang hebben bij stabiliteit van het financiële stelsel. Doordat de overheid belang heeft bij een stabiel financieel stelstel mag worden verwacht dat een bank waar de overheid invloed

(19)

18 op heeft op een juiste manier met risico’s omgaat. Dit betekent dat de bank naar verwachting meer zal rapporteren over risico’s waar zij mee te maken heeft en hoe zij daar mee is omgegaan. Ook zullen overheden willen voorkomen dat er in de toekomst weer publiek geld gebruikt moet worden om banken in Europa te steunen. Door middel van transparantie zullen ze de kans hierop willen verkleinen.

Lan, Wang & Zhang, (2013) stellen dat staatsbedrijven vaak worden getypeerd als bedrijven met ernstige informatieasymmetrie en agency problemen. Deze aanname doet managers van deze bedrijven er toe besluiten om meer informatie vrijwillig te rapporteren, om zo de zorgen van investeerders over de rol van de overheid als grote aandeelhouder te verlichten. Wang, Sewon & Clairborne, (2008) vinden in hun onderzoek dat het niveau van disclosures toeneemt naarmate het belang van de overheid in een onderneming toeneemt. Het Nederlandse kabinet heeft in een kabinetsvisie uitgesproken dat het streeft naar een transparante bankensector die de klant centraal stelt en dienstbaar is aan de reële economie10. Verwacht wordt daarom dat banken waarop overheden het meeste invloed hebben deze transparantie nastreven.

De invloed van overheden op de kwaliteit van verslaggeving bij Europese banken zal in dit onderzoek op 2 manieren worden gemeten. Ten eerste wordt onderzocht of de invloed van de overheid als grootaandeelhouder (>5%) een positieve invloed heeft op de kwaliteit van de risicoverslaggeving. Daarnaast wordt onderzocht of de aanwezigheid van een overheidscommissaris een positieve invloed heeft op de kwaliteit van risicoverslaggeving. Verwacht wordt dat een overheidsfunctionaris zal monitoren of de bank op een juiste manier omgaat met risico’s en dit rapporteert naar haar belanghebbenden. Naar mijn weten is de plaatsing van een overheidsfunctionaris vrij uniek. Mede hierdoor ontbreekt wetenschappelijke literatuur over de toezichthoudende rol die deze commissaris heeft. Desondanks verwacht ik dat de aanwezigheid van een overheidsfunctionaris een positieve invloed zal hebben op de kwaliteit van risicoverslaggeving. Dit komt mede doordat een overheidsfunctionaris gekenmerkt kan worden als een onafhankelijke bestuurder. Aandeelhouders hechten groot belang aan de aanwezigheid van een onafhankelijke commissaris (Solomon & Solomon, 2004). Onafhankelijke commissarissen spelen bovendien een sleutelrol in de kwaliteit van de corporate governance (Higgs, 2003; Beekes & Brown, 2006). Chen & Jaggi (2000) vinden een positieve associatie tussen onafhankelijke bestuurders en verslaggeving. Bovenstaande leidt tot de volgende twee hypothesen:

H4: Banken waarin een overheid grootaandeelhouder is hebben betere kwaliteit van risicoverslaggeving

H5: Banken met een overheidscommissaris hebben betere kwaliteit van

risicoverslaggeving

10 https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2013/08/23/kabinetsvisie-nederlandse-bankensector

(20)

19 §3.5 Conceptueel model (H1) (H3) (H2) (H4) (H5)

Figuur 3.1 Conceptueel model aandeelhoudersconcentratie Leverage Overheid als grootaandeelhouder Overheidscommissaris Kwaliteit van risicoverslaggeving

(21)

20

Methodologie

§4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de methodologie van dit onderzoek besproken. De determinanten waarvan wordt verwacht dat ze van invloed zijn op de kwaliteit van risicoverslaggeving zullen worden besproken in paragraaf 4.2. In paragraaf 2.6 is de afhankelijke variabele, kwaliteit van risicoverslaggeving, reeds toegelicht. In paragraaf 4.3 wordt de disclosure index toegelicht waarmee de kwaliteit van risicoverslaggeving gemeten wordt en in paragraaf 4.4 worden de controlevariabelen die in dit onderzoek zijn opgenomen besproken. In paragraaf 4.5 wordt ingegaan op de onderzoekspopulatie en de keuzes die aan de selectie van de onderzoekspopulatie ten grondslag liggen. Ten slotte wordt in paragraaf 4.6 het statistische model toegelicht dat wordt gebruikt om de hypothesen te toetsen.

§4.2 Meetmethoden onafhankelijke variabelen

§4.2.1 Aandeelhoudersconcentratie

In de wetenschappelijke literatuur worden verschillende manieren gegeven om aandeelhoudersconcentratie te meten. Een manier die vaak wordt gebruikt om aandeelhoudersconcentratie te meten is door het totale percentage aandelen in bezit van significante aandeelhouders op te tellen (Huafang & Jianguo, 2007; Eng & Mak, 2003; Deumes & Knechel, 2008). Significante aandeelhouders worden in deze onderzoeken gezien als aandeelhouders die meer dan 5% van de aandelen bezitten. Andere onderzoeken kijken naar het percentage aandelen in bezit van de grootste aandeelhouder (Ducassy & Montandrau, 2015), het percentage aandelen in bezit van de grootste vijf aandeelhouders (Xingqiang & Zongfeng, 2009) of het gemiddeld aantal aandelen per individuele investeerder (Bushman et al., 2004). Omdat in dit onderzoek de invloed van significante aandeelhouders op de kwaliteit van risicoverslaggeving wordt onderzocht zal de aandeelhoudersconcentratie bepaald worden door het percentage aandelen in bezit van significante aandeelhouders bij elkaar op te tellen. In dit onderzoek worden aandeelhouders die meer dan 5% van de aandelen bezitten aangemerkt als significante aandeelhouders. Er zal daarnaast ook onderscheid gemaakt worden in de verschillende typen significante aandeelhouders. Hier wordt verder op ingegaan in paragraaf 4.2.3. In paragraaf 4.5 wordt verder ingegaan op wijze waarop de data omtrent de aandeelhoudersconcentratie is verzameld.

§4.2.2 Leverage

De

verhouding tussen het vreemd vermogen en het totale vermogen van een onderneming wordt weergegeven in de leverage ratio. De leverage ratio is een getal tussen de nul en één en is handmatig uit de verschillende jaarverslagen verzameld. In wetenschappelijke literatuur wordt uitgegaan van het percentage vreemd vermogen wanneer men over de leverage ratio spreekt. Hierbij wordt het totaal van de schulden gedeeld door het totaal vermogen. In dat geval betekent een hoger percentage vreemd vermogen een hogere leverage ratio. In de bancaire sector is het echter gebruikelijk uit te gaan van het percentage eigen vermogen wanneer men spreekt over de leverage ratio. Derhalve wordt in dit onderzoek uitgegaan van het percentage eigen vermogen gedeeld door de totale hoeveelheid aan activa. Een hogere

(22)

21 leverage ratio betekent in dit onderzoek dat een bank met meer eigen vermogen is gefinancierd.

§4.2.3. Invloed overheid

De mogelijke invloed van de overheid wordt in dit onderzoek op twee manieren gemeten. Ten eerste wordt er gekeken naar de rol van de overheid als grootaandeelhouder. In lijn met eerder onderzoek wordt de aanwezigheid van overheidseigendom gemeten aan de hand van het percentage aandelen dat een overheid, of meerdere overheden samen, bezit (Eng & Mak, 2003). Van overheidseigendom is hierbij niet alleen sprake indien een nationale overheid (deels) eigenaar is van een bank, maar ook indien een lokale overheid eigenaar is van een bank. Een voorbeeld hiervan zijn de deelstaten zoals men die in Duitsland kent. Voor de statistische analyse van deze variabele zal gebruik worden gemaakt van een dummyvariabele. Banken waarbij één overheid, of meerder overheden samen, meer dan 5% van de aandelen bezitten krijgen een score van één (1). Banken waarbij dit niet het geval is krijgen de score nul (0). In paragraaf 4.5 wordt verder ingegaan op wijze waarop de data omtrent de overheid als grootaandeelhouder is verzameld.

Ten tweede wordt de rol van de nationale overheid gemeten aan de hand van de aanwezigheid van één, of meerdere, overheidscommissaris(sen). Overheden die de afgelopen jaren banken financieel hebben gesteund hebben daarvoor in ruil een persoon mogen aanwijzen die plaatsneemt in de RvC. De verwachting is dat deze commissaris er op toe ziet dat een bank juist rapporteert over de genomen risico’s. Voor de statistische analyse van deze variabele zal gebruik worden gemaakt van een dummyvariabele. Indien er bij een bank een overheidscommissaris aanwezig is, krijgt het de score één (1), indien er geen overheidscommissaris aanwezig is krijgt het de score nul (0). De data omtrent de aanwezigheid van een overheidscommissaris is handmatig uit de jaarverslagen verzameld.

§4.3 Disclosure index

De afhankelijke variabele in dit onderzoek is de kwaliteit van risicoverslaggeving door Europese banken. De kwaliteit van risicoverslaggeving wordt gemeten door gebruik te maken van een disclosure index. Het gebruik maken van een disclosure index is een geaccepteerd instrument om de kwaliteit van verslaggeving te meten en wordt vaak gebruikt in de wetenschappelijke literatuur (Eng & Mak, 2003; Huafang & Jianguo, 2007; Botosan, 1997; Lang & Lundholm, 2000; Lim, Matolcsy & Chow, 2007; García Sánchez, 2011; Wang, Sewon & Claiborn, 2008; Hassan, 2009).

Zowel het opstellen als het gebruik maken van een disclosure index is een relatief subjectief proces. Bij het opstellen speelt subjectiviteit een rol bij het bepalen van welke elementen op worden genomen in de index. Bij het gebruik maken van de disclosure index speelt subjectiviteit een rol door de beoordeling van de gebruiker. Om de subjectiviteit bij het opstellen zoveel mogelijk weg te nemen, zijn er een aantal van elkaar verschillende onderwerpen in de index opgenomen. De onderwerpen die zijn opgenomen in de index zijn: algemeen, krediet risico, solventie/financiële sterkte en liquiditeit. Verder is de subjectiviteit verkleind door geen weging te geven aan de verschillende items. Hierdoor gaat de index er vanuit dat ieder onderdeel even belangrijk is.

De 30 opgenomen items van de disclosure checklist zijn gebaseerd op IFRS 7, Basel III, EDTF en ESMA. Op basis van deze wet- en regelgeving is door iedere van de zes studenten die heeft meegewerkt aan dit onderzoek input verzorgd voor de disclosure index. Deze input

(23)

22 is samengevoegd tot de disclosure index die uiteindelijke uit 30 items bestaat. De scores worden als volgt toegedeeld: niet opgenomen (0 punten), ja beperkt (1 punt) en ja goed (2 punten). Een mogelijk nadeel van deze ordinale verdeling is dat de beantwoording ervan aan oordeelsvorming onderhevig kan zijn. Deze oordeelsvorming is getracht te verkleinen door reviews van medeonderzoekers. Na een pilotfase waarbij iedere student twee banken heeft onderzocht, is de disclosure index bijgewerkt. Vervolgens zijn alle banken uit de onderzoekspopulatie onderzocht. Na deze fase heeft er een controle plaatsgevonden op de ingevoerde waarden. Deze controle is uitgevoerd door een student de toegekende scores van een andere student te laten controleren. De items van de disclosure checklist zijn in bijlage 1 toegevoegd.

§4.4Controlevariabelen

In dit onderzoek zijn een aantal controlevariabelen opgenomen. Uit eerdere onderzoeken blijkt dat deze variabelen van invloed zijn op de kwaliteit van risicoverslaggeving. Ten eerste wordt de ondernemingsgrootte meegenomen. De variabele ondernemingsgrootte is in de wetenschappelijke literatuur de meest consistent gerapporteerde variabele waarvan een significante relatie met verslaggevingskwaliteit wordt gevonden (Foster, 1986). In het algemeen rapporteren grote ondernemingen meer dan kleine ondernemingen. Grote ondernemingen zijn namelijk complexer en hebben een meer verspreide eigendomsstructuur dan kleine ondernemingen (Eng & Mak, 2003). De agency theorie voorspelt daarom dat grotere ondernemingen hogere agency kosten hebben (Jensen & Meckling, 1976; Leftwich, Watts & Zimmerman, 1981). De bovengenoemde argumenten geven aan dat grotere ondernemingen meer additionele prikkels hebben om vrijwillig te rapporteren, vergeleken met kleinere ondernemingen. Deze aanwezigheid van een positieve relatie tussen ondernemingsgrootte en vrijwillige rapportage is bevestigd door eerder onderzoek (Eng & Mak, 2003; Prencipe, 2004; Gul & Leung, 2004; Khanna, Palepu & Srinivasan, 2004; Barakat & Hussainey, 2013; Nitim, Lindop & Thomas, 2013). De ondernemingsgrootte wordt gemeten aan de hand van het natuurlijk logaritme van de totale activa (Eng & Mak, 2003). Het omzetten van totale activa naar het natuurlijk logaritme wordt gedaan omwille van de statistische analyse. De absolute waardes worden hierdoor verkleind, maar de onderlinge verhouding tussen de getallen wordt behouden. Hiermee wordt de impact van de scheve verdeling verminderd zonder dat de onderlinge verhouding is veranderd.

De tweede controlevariabele die wordt meegenomen in dit onderzoek is de winstgevendheid. Eerdere onderzoeken naar de relatie tussen winstgevendheid en de mate van vrijwillige rapportage geven geen eenduidige resultaten. Er zijn zowel significante als niet significante resultaten gevonden (Wang, Sewon & Claiborn, 2008; Prencipe, 2004; Gul & Leung, 2004; Khanna, Palepu & Srinivasan, 2004). De belangrijkste theorieën op het gebied van verslaggeving lijken op een positieve relatie te wijzen tussen winstgevendheid en vrijwillige verslaggeving (García Sánchez, 2011). De agency theorie verwacht dat managers van winstgevende ondernemingen meer aan vrijwillige rapportage zullen doen om persoonlijke voordelen te behalen, zoals het verzekeren van hun positie binnen de onderneming en het verhogen van hun beloning. Vanuit het perspectief van de signaleringstheorie kan winstgevendheid gezien worden als een indicatie voor de kwaliteit van een investering (García Sánchez, 2011).

Managers van ondernemingen met een hogere winstgevendheid zijn daarnaast geneigd om meer informatie vrijwillig te verschaffen om te laten zien dat ze de aandeelhouderswaarde

(24)

23 maximaliseren (Wang, Sewon & Claiborn, 2008). Dezelfde auteurs geven daarnaast aan dat managers van winstgevende ondernemingen trots kunnen zijn op de prestaties van hun onderneming en hierdoor zijn ze geneigd om meer informatie vrijwillig te rapporteren om zodoende een positief beeld van hun prestatie te schetsen. De winstgevendheid wordt berekend door de winst te delen door het eigen vermogen van een bank.

Als laatste controlevariabele is de omvang van het toezichthoudende orgaan opgenomen. Dit is het aantal leden van de raad van commissarissen bij een two-tier structuur en het aantal niet uitvoerende bestuurders bij een one-tier structuur. Een hoger aantal leden van de RvC of niet uitvoerende bestuurders zorgt ervoor dat de activiteiten van bestuurders beter worden gemonitord en dat opportunistisch handelen door leidinggevenden wordt beperkt (Fama, 1980; Fama & Jensen, 1983). Deze commissarissen en niet uitvoerende bestuurders zullen ondernemingen aanmoedigen om informatie openbaar te maken aan externe investeerders (Eng & Mak, 2003). Eerder onderzoek vond een positieve relatie tussen de proportie niet uitvoerende bestuurders en de leesbaarheid van verslaggeving (Chen & Jaggi, 2000) en de omvang van de verslaggeving (Hossain, 2008). Omdat verondersteld wordt dat grotere banken meer niet uitvoerende bestuurders nodig hebben is de omvang van het toezichthoudende orgaan gecorrigeerd voor ondernemingsgrootte.

§4.5 Onderzoekspopulatie en data

Voor dit onderzoek zijn handmatig data verzameld uit de jaarverslagen van Europese banken van het boekjaar 2015. Indien er bij een bank sprake is van een gebroken boekjaar is er voor gekozen om het jaarverslag te onderzoeken dat in 2015 is uitgebracht. Voor de variabelen die betrekking hebben op de aandeelhoudersconcentratie en de overheid als aandeelhouder is informatie uit Bankscope gebruikt. Het gebruik maken van de database van Bankscope heeft als voordeel dat de gehele database met dezelfde definities werkt. Bij het verzamelen van de data is dus geen sprake van subjectiviteit. Het Basel comité heeft onderzoek gedaan naar de betrouwbaarheid van de database van Bankscope. De conclusie van dit onderzoek luidde dat de database een betrouwbare bron is (BCBS, 2003).

Er zijn enkele criteria voor de totstandkoming van de populatie van banken. Ten eerste zijn de 37 banken die deel uitmaken van de stresstest van de Europese Centrale Bank (ECB) in 2015 opgenomen in de populatie. Hierna is de populatie aangevuld, voor zover zij nog niet onder de stresstest van de ECB vallen, met de 50 grootste banken die onder ECB toezicht vallen. Verder zijn de grootste 25 banken die onder lokaal toezicht vallen opgenomen in de populatie. Voor zover deze nog niet opgenomen waren is de populatie aangevuld met de grootste 10 Nederlandse banken die onder ECB toezicht vallen en de grootste 10 Nederlandse banken die onder lokaal toezicht vallen. De selectie van banken naar grootte is op grond van omvang van de totale activa. Indien het jaarverslag is opgemaakt aan de hand van een andere valuta, is deze omgerekend aan de hand van de wisselkoers op 31-12-2015. Banken waarvan een onderzochte variabele niet te achterhalen is, zijn verwijderd uit de dataset. Ook jaarverslagen die opgemaakt zijn in de andere taal dan de Engelse of Nederlandse zijn niet meengenomen in het onderzoek. Zodoende bestaat de uiteindelijke dataset uit 61 banken. De onderzoekspopulatie met de bijbehorende scores op de disclosure index is in bijlage 2 weergegeven. In bijlage 3 is per bank een overzicht weergegeven van het totaal percentage aandelen in bezit van blockholders, de aanwezigheid van de overheid als blockholder en de aanwezigheid van een overheidscommissaris.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Voorgaande illustreert dat hoewel er een significante relatie is gevonden tussen een raad van toezicht en kwaliteit van risicoverslaggeving, deze relatie niet per definitie

H6b: Het aantal deelnemers van een pensioenfonds heeft een versterkend effect op het negatieve verband tussen de aanwezigheid van meer risicovolle beleggingen en de kwaliteit

Mocht EM een meer gebruikte methode zijn dan dient er tevens te worden gekeken naar andere proxies voor het meten van de kwaliteit van financiële verslaggeving, aangezien EM niet door

In deze scriptie is onderzoek gedaan naar de kwaliteit van risico-informatie en is een relatie gelegd met de corporate governance structuur.. Onder de corporate governance

In het Burgerlijk Wetboek II artikel 2:391 lid 3 wordt vermeld dat er aandacht besteed moet worden aan de financiële risico en het beleid inzake risicobeheer

De mogelijkheid bestaat dan dat de pensioenfondsen die moesten korten nominaal niet meer in de kwaliteit van risicoverslaggeving zijn gestegen, maar procentueel

De samenstelling van de RvC wordt in dit onderzoek gemeten door middel van: de grootte/ omvang van de RvC, de expertise (aantal jaren dat iemand lid is van de RvC), of iemand lid is

aanbevelingen die van belang zijn voor de financiële risicotoelichtingen welke ondermeer vallen onder IFRS 7. Met betrekking tot de risicotoelichtingen werd niet altijd aan