• No results found

Wat is de kwaliteit van de toelichting over financiële risico’s in de jaarrekening van Europese banken (specifiek banken uit Groot-Brittannië en Frankrijk)?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Wat is de kwaliteit van de toelichting over financiële risico’s in de jaarrekening van Europese banken (specifiek banken uit Groot-Brittannië en Frankrijk)?"

Copied!
69
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

! "!

Wat is de kwaliteit van de toelichting over financiële risico’s in de

jaarrekening van Europese banken (specifiek banken uit Groot-Brittannië en

Frankrijk)?

Tim Kouwen

9 Augustus 2013, Amsterdam

(2)

! #!

Is de kwaliteit van de toelichting over financiële risico's verbeterd in 2012 ten opzichte van 2007?

(3)

! $! Inhoudsopgave Hoofdstuk 1: Inleiding p.5 § 1.1 Inleiding p.5 § 1.2 Probleemstelling/Doelstelling/randvoorwaarden p.6

§ 1.3 Relevantie van het onderzoek p.7

§ 1.4 Leeswijzer p.8

Hoofdstuk 2: Financiële Instrumenten en Regelgeving p.9

§ 2.1 Inleiding p.9

§ 2.2 Financiële instrumenten & Relevante Regelgeving p.9

2.2.1. Relevante Regelgeving p.9

2.2.2. Financiële Instrumenten p.10

§ 2.3 Toepassingsgebied IFRS 7 & Principes p.12

§ 2.4 Belang van financiële instrumenten voor financiële positie en prestatie p.14 § 2.5 Welke toelichtingseisen hangen samen met financiële risico’s? p.15 2.5.1 Kwalitatieve toelichtingseisen financiële risico’s p.15

2.5.2 Kwantitatieve toelichtingen p.16

§ 2.6 Welke financiële risico’s kunnen we binnen IFRS 7 onderscheiden? p.16

2.6.1 Kredietrisico p.17

2.6.2 Liquiditeitsrisico p.18

2.6.3 Marktrisico p.19

§ 2.7 Conclusie p.20

Hoofdstuk 3: Wetenschappelijke Literatuur p.22

§ 3.1 Inleiding p.22

§ 3.2 Eerder onderzoek naar toepassing van IFRS 7 p.22 § 3.3 Eerder onderzoek naar verschillen tussen common en code law landen p.27

§ 3.4 Conclusie p.30

Hoofdstuk 4: Kwaliteit van informatie p.31

§ 4.1 Inleiding p.31

§ 4.2 Definitie van informatiekwaliteit p.31

§ 4.3 Meten van informatiekwaliteit p.32

§ 4.4 Conclusie p.34

Hoofdstuk 5: Onderzoeksopzet p.35

§ 5.1 Inleiding p.35

§ 5.2 Aanpak en Onderzoeksmethodiek p.35

§ 5.3 Disclosure index van dit onderzoek p.36

§ 5.4 Dataverzameling en dataverwerking p.37

§ 5.5 Conclusie p.39

Hoofdstuk 6: Resultaten p.40

§ 6.1 Inleiding p.40

(4)

! %! § 6.3 Resultaten met betrekking tot algemene kwalitatieve en kwantitatieve vereisten

6.3.1 Algemene kwalitatieve vereisten p.42

6.3.2 Algemene kwantitatieve toelichtingsvereisten p.43 § 6.4 Resultaten met betrekking tot financiële risico’s p.45 6.4.1 Resultaten met betrekking tot kredietrisico p.45 6.4.2 Resultaten met betrekking tot liquiditeitsrisico p.52 6.4.3 Resultaten met betrekking tot marktrisico p.55 § 6.5 Behalen Europese banken in 2012 een hogere informatiekwaliteit dan banken in

2007? p.56

§ 6.6 Behalen Britse banken een hogere informatiekwaliteit dan Franse banken? p.58

§ 6.7 Conclusie p.59

Hoofdstuk 7: Conclusie p.60

§ 7.1 Inleiding p.60

§ 7.2 Beantwoording van de onderzoeksvraag p.60

§ 7.3 Implicaties en limitaties van het onderzoek p.63

Hoofdstuk 8: Bronnen p.65

Bijlage 1: Geselecteerde banken p.66

Bijlage 2: Disclosure Index & Resultaten p.66

(5)

! &!

Hoofstuk 1: Inleiding

§ 1.1 Inleiding

Ik identificeer twee gebeurtenissen uit 2007 die relevant zijn voor deze scriptie: 1) het ontstaan van de crisis op de financiële markten; en

2) de invoering van een nieuwe IFRS standaard namelijk IFRS 7: ‘Financial Instruments: disclosures’.

De eerste gebeurtenis is bij menigeen bekend, uitvoerig aan bod gekomen in de media en heeft verstrekkende gevolgen gehad op economieën wereldwijd. De tweede gebeurtenis is minder uitvoerig aan bod gekomen in de media. Al voordat de kredietcrisis in de zomer van 2007 aan het licht kwam, was de International Accounting Standard Board (IASB) voornemens de nieuwe IFRS standaard in te voeren. De invoering van de nieuwe IFRS standaard is geen gevolg

geweest van de kredietcrisis. Toch is deze naar mijn idee van wezenlijke invloed om uit de crisis te komen en éénzelfde gebeurtenis in de toekomst te vóórkomen. Wanneer financiële instellingen namelijk transparanter zijn over financiële risico’s die zij lopen kunnen risico’s eerder en beter worden ingeschat zodat hier preventief op kan worden ingespeeld.

De implementatie van IFRS 7 met haar toepassingsleidraad geeft o.a. banken een handreiking bij het toelichten over risico-gerelateerde informatie. Belanghebbenden zoals analisten,

aandeelhouders en andere geïnteresseerden koesterden de verwachting dat door middel van de jaarrekeningen van 2007 de financiële instellingen in combinatie met de verplichte

toelichtingsvereisten, duidelijkheid zou worden verschaft over de werkelijke omvang van de kredietcrisis en de geleden financiële schade. Belanghebbenden keken o.a. met grote interesse uit naar de toelichtingen omtrent liquiditeit, waarover een analyse moest worden opgemaakt omtrent de looptijd van de financiële verplichtingen. De turbulente marktomstandigheden hadden een grote impact op het financiële resultaat van de banken (Ernst & Young, 2008). Ook moest voor het eerst onder de vereisten van IFRS 7.36 in kaart worden gebracht hoeveel een bank maximaal aan kredietrisico loopt. Met de invoering van IFRS 7 moest tevens voor het eerst verplicht informatie worden verschaft over het marktrisico dat een bank in kwestie loopt.

PricewaterhouseCoopers (hierna: PwC) heeft eind 2008 het rapport ‘Accounting for change: Transparency in the midst of turmoil’ gepubliceerd. Zelf schetsen zij de aanleiding hiervoor die in lijn ligt met het ontstaan van de kredietcrisis: in oktober 2007 hebben de G7 ministers en centrale banken gevraagd het Financial Stability Forum (hierna: FSF) een analyse te maken van de oorzaken en de zwakke punten die de onrust hebben geproduceerd op de financiële markten. Dit Forum werd verzocht onderzoek en aanbevelingen te doen voor het vergroten van de veerkracht van de markten en instellingen voor de toekomst.

Hodgeon & Wallace hebben eind 2007 namens PwC een onderzoek gedaan over dat boekjaar, waarin een populatie werd samengesteld uit 22 banken. In dit onderzoek komt naar voren dat de invoering van IFRS 7 de transparantie over het risicobeheer nog niet volledig ten goede is

(6)

! '! gekomen. In het rapport worden eveneens problematische gebieden in kaart gebracht en

voorbeelden van best practices gegeven. Dit om te overwegen welke informatie tot verbetering van het inzicht zou leiden van de marktdeelnemers in de activiteiten van banken in deze

gebieden (Hodgeon & Wallace, 2008).

Het ontstaan van de kredietcrisis, de invoering van IFRS 7 en de resultaten van het onderzoek dat door PwC gepubliceerd is vormen de aanleiding voor mijn onderzoek. De kredietcrisis is anno 2013 nog steeds voelbaar. Hierbij rijst de vraag hoe het op dit moment, enkele jaren na de invoering van IFRS 7, gesteld is met de informatiekwaliteit in jaarverslagen van banken in vergelijking met het jaar van invoering 2007. Middels dit onderzoek probeer ik antwoord op deze vragen te geven.

§ 1.2 Probleemstelling/Doelstelling/randvoorwaarden

Het doel van deze master thesis is om inzicht en duidelijkheid te verkrijgen over de kwaliteit van toelichting betreffende financiële risico’s. Ik wil echter een analyse maken die tweeledig is. Enerzijds wil ik kijken hoe het is gesteld met het verschil in informatiekwaliteit tussen (Franse) code law banken en (Engelse) common law banken. In principe zou éénzelfde soort standaard niet tot verschillen moeten leiden tussen twee landen. In zowel Frankrijk als Engeland wordt namelijk IFRS 7 gebruikt voor beursgenoteerde instellingen. Een andere manier van

interpreteren en een afwijkende achtergrond op het ontstaan van wet en regelgeving roept de vraag op of dit de kwaliteit van toelichten beïnvloed. Anderzijds wil ik kijken in hoeverre de kwaliteit van informatieverschaffing betreffende financiële risico’s onder IFRS 7 verbeterd is in de laatste jaren. Om dit te bewerkstelligen wil ik het jaar van implementatie 2007 vergelijken met het meest recente boekjaar 2012. Om dit doel te bereiken zullen de 10 grootste banken uit Frankrijk en Engeland in zowel het jaar 2007 alsmede 2012 hiertoe als basis dienen. Om bovengeschetst doel te bereiken wil ik antwoord vinden op de volgende

probleemstelling/onderzoeksvraag:

Wat is de kwaliteit van de toelichting over financiële risico’s in de jaarrekening van Europese banken (specifiek banken uit de common & code law landen Groot-Brittannië en Frankrijk)? Is de kwaliteit van de toelichting over financiële risico's verbeterd in 2012 ten opzichte van 2007?

Om tot een duidelijk antwoord te kunnen komen op de hierboven geschetste

probleemstelling/onderzoeksvraag heb ik aan het eind van ieder hoofdstuk een conclusie opgenomen. Deze conclusies bevatten een samenvatting van het desbetreffende hoofdstuk en worden meegenomen in de beantwoording van mijn onderzoeksvraag in hoofdstuk 7.

Er zijn enige randvoorwaarden verbonden aan de door mij hierboven beschreven probleem- en doelstelling. Deze randvoorwaarden zijn opgesteld vanuit de universiteit waaraan ik verbonden ben. De thesis moet een openbaar document worden dat door de universiteit beschikbaar wordt

(7)

! (! gesteld aan een ieder die daartoe geïnteresseerd is. Dit betekent dat er geen sprake is van

geheimhouding (tenzij anders beoordeeld door de examencommissie).

Een tweede randvoorwaarde is dat de thesis individueel moet worden uitgevoerd. Een laatste door de RUG gestelde randvoorwaarden is een minimale tijdsbesteding van 560 uur, te weten 20 European Credits (ECTS).

§ 1.3 Relevantie van het onderzoek

Dit onderzoek levert een relevante bijdrage aan de reeds bestaande literatuur. In de talloze onderzoeken die er naar de verschillende aandachtsgebieden rondom IFRS 7 zijn gedaan is er weinig onderzoek beschikbaar naar het verschil tussen Franse banken enerzijds en Britse banken anderzijds. Eerder onderzoek richt zich vaak op het effect van de introductie van IFRS 7 op de kwaliteit van de toelichtingen van openbaarmaking van de desbetreffende banken. Ernst & Young (2008), Hodgeon & Wallace (2008) en Nelson et al.. (2008) namens KPMG suggereren dat IFRS 7, in het algemeen, een positief effect heeft op kwaliteit van de toelichtingen van grote banken. Uit onderzoek dat is gedaan in de eerste drie jaren na invoering van IFRS 7 is gebleken dat lang niet alle ondernemingen IFRS 7 naleven. Uit eerder genoemd onderzoek dat is gedaan in het jaar na invoering van IFRS 7, bleek dat er nog geen sprake was van harmonisatie van

jaarverslagen en de informatiekwaliteit in jaarverslagen op vele punten nog te wensen overliet. De conclusies van deze onderzoeken zijn gebaseerd op beschrijvende gegevens van kleine samples van geselecteerde grote banken (steekproefomvang in een bereik van 17 tot 24 banken). In dit onderzoek zal ook gebruik worden gemaakt van een relatief kleine sample waar conclusies worden gebaseerd op beschrijvende gegevens van grote banken. Wanneer ik bovenstaande onderzoeken vergelijk met mijn onderzoek kan ik tot zowel enkele overeenkomsten als

verschillen komen. Overeenkomstig eerder onderzoek zal het jaar dat IFRS 7 voor het eerst van toepassing was terugkomen in dit onderzoek. Vernieuwend echter en voor zover ik weet is nog niet eerder onderzocht wat de huidige stand van zaken is op het gebied van compliance omtrent toelichtingen over financiële risico’s anno 2012. Een onderzoek naar risicotoelichtingen in het algemeen betreffende jaarrekeningen 2012 zijn in die zin een relevante toevoeging aan de literatuur. Daarmee samenhangend is er weliswaar eerder onderzoek beschikbaar waarin onderscheid werd gemaakt op dit deelgebied tussen twee verschillende boekjaren. Een vergelijking tussen de jaarrekening 2007 en 2012 specifiek gericht op de kwaliteit van toelichtingen betreffende financiële risico’s zorgt daarom voor een unieke situatie.

Een laatste toevoeging die mijns inziens een relevante toevoeging aan de huidige literatuur betreft is het onderscheid dat ik maak tussen de verschillen in compliance tussen code en common law landen. Eerder onderzoek heeft weliswaar onderscheid gemaakt in populaties onderverdeeld naar deze 2 vormen, echter dit betrof nooit onderzoek dat gericht was op IFRS 7 en is dus in die zin een interessante en waardevolle toevoeging aan de literatuur.

(8)

! )!

§ 1.4 Leeswijzer

De hiernavolgende hoofdstukken behandel ik volgens een vast stramien met een korte inleiding en daaropvolgend de kern van het hoofdstuk onderverdeeld naar enkele paragrafen. Met een korte conclusie aan het eind van ieder hoofdstuk, beoog ik de leesbaarheid te vergemakkelijken en verhelder ik naar mijn mening de conclusie in hoofdstuk zeven. In het volgende hoofdstuk zal ik dieper ingaan op wat financiële instrumenten zijn en welke wet- en regelgeving hierbij

belangrijk is. Ik ga specifiek in op de IFRS 7 regelgeving, waarin vervolgens de bepalingen omtrent financiële risico’s uitvoerig zullen worden behandeld. Het hoofdstuk eindigt met een verdere verdieping op IFRS 7 en financiële risico’s met het in kaart brengen van kwalitatieve en kwantitatieve toelichtingseisen. In hoofdstuk 3 behandel ik eerder onderzoek naar de toepassing van IFRS 7 en common en code law landen. Vervolgens ga ik in hoofdstuk 4 in op wat precies onder kwaliteit van informatie wordt beschouwd. Wanneer duidelijk geschetst is wat kwaliteit van informatie is en de manier waarop dit gemeten kan worden zal ik de opzet toelichten in hoofdstuk 5. Vervolgens presenteer ik de resultaten van het empirisch (jaarverslag) onderzoek in hoofdstuk 6, inclusief “best practices” die ik heb aangetroffen binnen mijn populatie. Het artikel sluit ik af met een conclusie in hoofdstuk 7 met daaraan verbonden implicaties en limitaties.

(9)

! *!

Hoofdstuk 2: Financiële Instrumenten en Regelgeving § 2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de betekenis van het begrip financieel instrument. Eerst zal ik het alomvattende begrip financieel instrument definiëren. Aangezien de definitie hiervan

verankerd is in de IFRS behandel ik het begrip financieel instrument in combinatie met de

relevante regelgeving. Vanuit de relevante regelgeving op het gebied van financiële instrumenten ga ik specifieker in op de toelichtingsvereisten van IFRS 7. Met het schrijven van deze thesis ligt de focus voornamelijk op de financiële risico’s, dit is dan ook waar ik uitvoerig op in ga vanaf paragraaf 2.4 in dit hoofdstuk. Hierbij breng ik de verschillende financiële risico’s in kaart en ga ik op zowel de kwalitatieve als kwantitatieve kenmerken in. Het hoofdstuk sluit ik af met een conclusie.

§ 2.2 Financiële instrumenten & Relevante Regelgeving

Om tot een definitie van financiële instrumenten te komen acht ik het eerst noodzakelijk om wat achtergrond informatie te verstrekken bij de totstandkoming van de verslaggevingsstandaarden..

§2.2.1. Relevante Regelgeving

De definitie van financiële instrumenten is verstrekt door het International Accounting Standards Board (IASB). Dit is tevens het orgaan dat verantwoordelijk is voor de relevante regelgeving omtrent jaarrekeningen. De IASB valt onder de IFRS Foundation. De IFRS Foundation is een onafhankelijke, not-for-profit particuliere organisatie die werkt in het algemeen belang van het

maatschappelijk verkeer. Het doel van de IASB is om een enkele set van hoge kwaliteit, begrijpelijk, afdwingbaar en

wereldwijd geaccepteerde financiële verslaggeving standaarden te ontwikkelen die gebaseerd zijn op duidelijk geformuleerde principes. Om dit doel te bereiken wordt de IASB ondersteund door een externe IFRS Advisory Council en een IFRS Interpretations Committee die begeleiding bieden waar divergentie in de praktijk komt. Tevens is er bij de totstandkoming van deze

standaarden nauwe betrokkenheid met beleggers, toezichthouders, zakelijke leiders en het wereldwijde accountantsberoep in elke fase van het proces. Naast de IASB speelt de Europese Commissie (EC), het uitvoerende orgaan van de Europese Unie (EU), een zeer grote rol. In tegenstelling tot de IASB heeft de EC wettelijke macht om accounting standaarden te verplichten voor lidstaten. Dit betekent dat een standaard van de IASB verankerd moet worden in Europese wetgeving, alvorens ondernemingen verplicht zijn deze standaard toe te passen. Deze

verplichtstelling wordt ook wel een verordening genoemd.

Het zou te ver voeren in bestek van deze thesis in te gaan op de geschiedenis van IAS/IFRS, de Europese harmonisatie van het jaarrekeningrecht en de beraadslagingen rond de verplichting tot het toepassen van IFRS in de EU. In deze paragraaf komen dan ook slechts enkele achtergronden van de invoering van IFRS in de EU aan de orde, voor zover ik nodig acht ter verduidelijking van de rest van deze thesis. In 1995 stelde de Europese Commissie voor het eerst voor om de toen nog International Accounting Standards (IAS) hetende standaarden verplicht te stellen voor alle beursfondsen (waaronder grote Europese banken) in de Europese Unie. Dit mondde uit in

(10)

! "+! een actieplan dat veel meer omvatte, namelijk het streven om te komen tot één geïntegreerde Europese kapitaalmarkt (Europese Commissie, 1999).!IAS werden uitgegeven tussen 1973 en 2001 door het bestuur en de voorloper van de IASB namelijk de: International Accounting Standards Committee (IASC). In 2001 nam de IASB deze verantwoordelijkheid over van het IASC. In 2002 kwam daar de aanvaarding van de IFRS-Verordening. De Verordening verplicht alle EU-ondernemingen die aan een EU-beurs zijn genoteerd om IFRS toe te passen vanaf 2005. De EU heeft besloten niet IFRS verplicht te stellen, maar IFRS voor zover door de Europese Commissie goedgekeurd voor toepassing binnen de EU. Zoals bekend verondersteld mag worden zijn tot op heden alle standaarden en interpretaties van de IASB goedgekeurd voor toepassing in de EU, met uitzondering van een paragraaf die buiten de scope van dit verdere onderzoek valt. Er kunnen verder verschillen ontstaan, simpelweg door het feit dat de goedkeuring voor toepassing binnen de EU enige maanden in beslag neemt. De door het IASB opgesteld (en door de EC goedgekeurde) IFRS bepaling behelsen allen facetten die met externe verslaggeving te maken hebben. Wanneer ik een verdiepingsslag maak binnen deze facetten van externe verslaggeving komen we aan bij de behandeling van de voor dit onderzoek belangrijke standaarden welke de IASB heeft opgesteld.

§2.2.2. Financiële Instrumenten

Met betrekking tot Financiële instrumenten zijn drie standaarden van belang te weten: IAS 32 (‘Financiële instrumenten: presentatie’), IAS 39 (‘Financiële instrumenten: opname en

waardering’) en IFRS 7 (‘Financiële instrumenten: toelichtingen’).

Een financieel instrument is een verhandelbaar actief, financiële verplichting of eigen vermogensinstrument van welke aard dan ook; ofwel contant geld, het bewijs van een eigendomsbelang in een entiteit, of een contractueel recht op contant geld te ontvangen of te leveren van een andere entiteit. Financiële instrumenten bestaan zowel uit primaire instrumenten als uit secundaire (of afgeleide) instrumenten, ook wel derivaten genoemd. De IASB definieert een financieel instrument in IAS 32 als een overeenkomst die leidt tot een financieel actief bij de ene partij en een financiële verplichting of eigen vermogeninstrument bij een andere partij (IAS

32.11).

Een financieel actief is elk actief dat bestaat uit liquide middelen, een overeengekomen recht om liquide middelen of een ander financieel actief van een andere partij te ontvangen (bijvoorbeeld obligaties), een overeengekomen recht om financiële instrumenten met een andere partij te ruilen onder voorwaarden die potentieel voordelig zijn, of een eigen vermogeninstrument in een andere partij (IAS 32.11). Een financiële verplichting is precies het tegenovergestelde van een actief namelijk: elke overeengekomen verplichting om liquide middelen of een ander financieel actief aan een andere partij over te dragen, of financiële instrumenten te ruilen met een andere partij onder voorwaarden die potentieel nadelig zijn. Het derde begrip dat in de definitie van het IASB voorkomt is een eigen vermogensinstrument. Een eigen vermogensinstrument is elke

overeenkomst die het overblijvend recht omvat op een aandeel in de activa van een partij, na aftrek van alle verplichtingen (IAS 32.11).

(11)

! ""! In IAS 32.11 wordt duidelijk omschreven wat een financieel instrument is. Een financieel

instrument kan zoals boven beschreven primair of secundair zijn. Voorbeelden van primaire financiële instrumenten zijn liquide middelen, debiteuren, crediteuren en langlopende leningen. Een niet direct maar een afgeleide financieel instrument wordt ook wel een derivaat genoemd. Een derivaat ontleent zijn waarde aan de waarde van een ander goed, zoals aandelen en olie. Derivaten worden gebruikt om risico’s te verkleinen of juist te speculeren op een stijging of daling in het goed waar het zijn waarde aan ontleent.

Volgens IAS 39.9 is de definitie van een derivaat een financieel instrument met de volgende kenmerken:

- de waarde verandert als gevolg van veranderingen in een bepaalde variabele, zoals de rentevoet, prijs van een financieel instrument, ‘commodity’ of ‘security’ prijs, of een index;

- er is een geringe of geen initïele investering benodigd in verhouding tot andere soorten contracten die op vergelijkbare wijze reageren op veranderingen in markfactoren; en - het wordt op een tijdstip in de toekomst afgewikkeld.

De hierboven omschreven begrippen staan in nauw verband met elkaar. Binnen de IFRS standaarden zijn namelijfk 2 bepalingen die nog stammen vanuit het tijdperk dat het IASC verantwoordelijk was voor het uitgeven van verslaggevingsstandaarden. IAS 32 "Financiële instrumenten: informatieverstrekking en verwerking" ("Financial Instruments: Disclosure and Presentation") werd in maart 1995 door de International Accounting Standards Committee (IASC) uitgevaardigd en in december 1998 herzien naar aanleiding van de geringe wijziging die erin werd aangebracht door de lancering van IAS 39 "Financiële instrumenten: verantwoording en waardering" ("Financial Instruments: Recognition and Measurement"). De wijzigingen op IAS 32 worden van kracht wanneer een onderneming IAS 39 toepast.

In augustus 2005 publiceerde de IASB International Financial Reporting Standard (IFRS) 7, Financial Instruments: disclosures. De standaard moet gebruikers een beter inzicht verschaffen in de risico’s van het gebruik van financiële instrumenten. IFRS 7 is de opvolger van IAS 30

Disclosures in the Financial Statements of Banks and Similar Financial Institutions en de verslaggevingsvereisten van IAS 32 Financial Instruments: Disclosure and Presentation. Alle toelichtingsvereisten inzake financiële instrumenten zijn nu opgenomen in IFRS 7. IAS 30 is daarmee komen te vervallen en de toelichtingsvereisten van IAS 32 zijn verplaatst naar IFRS 7. De principes in IFRS 7 complementeren de principes voor het opnemen, waarderen en

presenteren van financiële activa en financiële verplichtingen in IAS 32 Financiële instrumenten: presentatie en IAS 39 Financiële instrumenten: opname en waardering. IAS 32 en IAS 39 staan in nauw verband en zijn onderling verweven met IFRS 7. De toelichtingsvereisten binnen IFRS 7 gaan namelijk indirect over de manier van presentatie, opname en waarderen. Vanaf 1 januari 2015 wordt echter naar verwachting IFRS 9 verplicht gesteld voor alle Europese beursgenoteerde bedrijven. IFRS 9 Financiële instrumenten omvat de erkenning en waardering van financiële

(12)

! "#! instrumenten en een aantal contracten voor het kopen of verkopen van niet-financiële goederen. De IASB voegt IFRS 9 toe aan de al bestaande standaarden aangezien het de verschillende fasen van haar uitgebreide project aangaande financiële instrumenten complementeert. Om die reden zal het uiteindelijk zorgen voor een volledige vervanging van IAS 39 (www.iasplus.com). Hiermee zullen ook IFRS 7 eisen aangepast moeten worden. De jaarrekeningen van 2012 die binnen de scope van mijn onderzoek vallen, zijn nog niet verplicht te voldoen aan de vereisten van IFRS 9. Aangezien de focus van deze thesis ligt op de financiële risico’s binnen het kader van IFRS 7, ga ik verder niet inhoudelijk op deze bepalingen in. Deze korte toelichting is naar mijn mening echter onontbeerlijk voor het begrip financieel instrument en haar worteling binnen het IFRS zoals wij die nu kennen.

§2.3 Toepassingsgebied IFRS 7 & Principes

IFRS 7 vereist openbaarmaking van informatie over het belang van financiële instrumenten voor een entiteit, en de aard en omvang van de risico's van elk financiële instrumenten, zowel in kwalitatief als kwantitatieve zin. Specifieke toelichtingen zijn vereist met betrekking tot de overgedragen financiële activa en een aantal andere zaken (www.ifrs.org).

IFRS 7 is inhoudelijk verdeeld in toelichtingsvereisten ten aanzien van: het belang van financiële instrumenten voor de financiële positie en prestaties (paragraaf 7-30) en de aard en omvang van risico’s voortvloeiend uit financiële instrumenten (paragraaf 31-42). De informatieverstrekking over blootstelling aan risico’s moet zijn gebaseerd op de informatie die intern wordt verstrekt aan managers op sleutelposities binnen de onderneming (‘through the eyes of management’).Dit principe zorgt ervoor dat de gebruiker van de jaarrekening op deze manier in staat wordt gesteld om door de ogen van het management naar de risico’s te kijken. Dit principe houdt in dat

informatie verstrekt wordt over de blootstelling aan risico’s gebaseerd op de informatie die intern aan managers op sleutelposities binnen de organisatie wordt verstrekt. Hierbij is het uitgangspunt de informatie die de managers tot hun beschikking hebben en gebruiken bij het beheersen van de risico’s in samenhang met financiële instrumenten (Bout, 2010).

Ter ondersteuning biedt IFRS naast de standaarden enkele integrale onderdelen ter

onderbouwing van deze standaarden. Appendix A bevat de definities van enkele termen welke in de standaarden voorkomen. Hieropvolgend is eveneens Appendix B opgenomen welke als toepassingsleidraad dient. Over het algemeen biedt de toepassingsleidraad voldoende houvast voor de interpretatie van de standaarden. Additioneel is er echter nog een “Basis for Conclusion” beschikbaar waarin de IASB als het ware tekst en uitleg geeft over bepaalde keuzes die het heeft gemaakt ter onderbouwing van de standaard. Tenslotte is nog een “Implementation Guidance” opgenomen. Deze implementatie ‘gids’ biedt belanghebbenden een houvast bij het

implementeren van de IFRS standaarden.

Het management van een onderneming is degene die financiële instrumenten in categorieën moet groeperen die aansluiten bij de aard van de vermelde informatie, waarbij rekening wordt

(13)

! "$! 7.8 geeft een verwijzing naar de definitie die is opgenomen onder IAS 39. IFRS 7.8 vereist dat de boekwaarden van de in IAS 39 gedefinieerde categorieën financiële activa of financiële verplichtingen in de balans of in de toelichting als volgt worden vermeld:

a) financiële activa gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van

waardeveranderingen in de resultatenrekening, waarbij afzonderlijk worden getoond (i) welke als zodanig zijn aangewezen bij eerste opname en (ii) welke geclassificeerd zijn als aangehouden voor handelsdoeleinden in overeenstemming met IAS 39;

b) tot einde looptijd aangehouden investeringen; c) leningen en vorderingen;

d) voor verkoop beschikbare activa;

e) financiële verplichtingen gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van

waardeveranderingen in de resultatenrekening, waarbij afzonderlijk worden getoond (i) welke als zodanig zijn aangewezen bij eerste opname en (ii) welke geclassificeerd zijn als aangehouden voor handelsdoeleinden in overeenstemming met IAS 39; en

f) financiële verplichtingen gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs.

Onmiddellijk na het opnemen in de balans dienen financiële activa en passiva in één van deze 6 categorieën te worden ingedeeld. De categorieën (a), (b) en (e) dienen hierbij tegen fair value te worden gewaardeerd terwijl de overige drie categorieën tegen geamortiseerde kostprijs dienen te worden gewaardeerd. De bij IFRS 7.8 vereiste informatieverstrekking per categorie is niet hetzelfde als de vereiste toelichting per ‘soort financieel instrument’. De onderlinge samenhang tussen de eerder genoemde IFRS standaard, toepassingsleidraad en de “Basis for Conclusion” is naar mijn mening middels IFRS 7.6 duidelijk te omschrijven. Deze standaard vereist

informatieverschaffing per ‘soort financieel instrument’. Een entiteit moet volgens IFRS 7.6 financiële instrumenten groeperen in soorten die geschikt zijn per type informatie vrijgegeven en rekening houdend met de karakteristieken van de financiële instrumenten. Belangrijk bij het groeperen in soorten is dat dit afwijkt van categorieën die IFRS 7.8 onderscheid. De bepaling van de soorten financiële instrumenten dient plaats te vinden op een lager niveau dan de

verschillende categorieën onder IFRS 7.8. Een entiteit dient voldoende informatie te verschaffen zodat de posten in het financieel overzicht met elkaar kunnen worden aangesloten.

Eerlijkheidshalve is de leesbaarheid en begrijpelijkheid van deze bepaling als complex te omschrijven. De toepassingsleidraad assisteert in het toepassen van de bepaling. B1 geeft bijvoorbeeld weer dat een entiteit bij het groeperen van financiële instrumenten in soorten, deze door de entiteit zelf vastgesteld worden. B2 beschrijft daarbij de minimale bepaling waaraan deze soorten moeten voldoen. Hierbij moet een onderneming bij het onderverdelen van financiële instrumenten naar soorten minimaal:

a) een onderscheid maken tussen instrumenten die tegen geamortiseerde kostprijs worden gewaardeerd en instrumenten die gewaardeerd worden tegen reële waarde.

(14)

! "%! b) de financiële instrumenten die buiten het toepassingsgebied van IFRS 7 vallen,

behandelen als een afzonderlijke soort of soorten financieel instrument(en).

Omdat dit ondernemingsspecifiek kan zijn en afzonderlijk dient te worden bepaald is IFRS 7.6 expliciet niet hetzelfde als IFRS 7.8. Bout (2010) wijst erop dat onder IFRS 7.8 de categorie leningen en vorderingen veelal uit meerdere soorten instrumenten bestaan. De categorie leningen zou aan de hand van de indeling naar soort instrument vervolgens verder kunnen worden

uitgesplitst naar bijvoorbeeld typen leningen (zoals hypotheken en leningen zonder onderpand) of typen klanten (bijvoorbeeld leningen aan particulieren of ondernemingen).

B3 geeft tenslotte toepassings richtlijnen omtrent de mate van detail die ‘in het licht van de omstandigheden’ kan worden gekozen. De implementatiegids (in dit geval IG5 en IG6) geeft naast de toepassingsleidraad verdere begeleiding. IG5 schrijft voor dat een entiteit niet alle informatie hoeft weer te geven, met betrekking tot de mate van detail die bepaling B3 vereist, om aan de richtlijnen te voldoen. Een soort financieel instrument onder IFRS 7.6 genoemd is dus wat anders dan een categorie zoals in IFRS 7.8 en daarmee samenhangend IAS 39 wordt

omschreven.

Bovenstaand voorbeeld maakt inzichtelijk dat de IFRS standaarden veelal gelezen dienen te worden in samenhang met de toepassingsleidraad, basis voor conclusies en implementatiegids. In het vervolg van deze thesis zal ik wanneer daar reden toe is verwijzingen naar de

toepassingsleidraad, implementatiegids of basis voor conclusies opnemen overeenkomstig hierboven geschetst. Dit verhoogt in veel gevallen de begrijpelijkheid van IFRS bepalingen en kan verderop in de resultatensectie bepaalde verschillen in kaart brengen.

§2.4 Belang van financiële instrumenten voor financiële positie en prestatie

Deze thesis is voornamelijk gericht op de risico’s voortvloeiend uit financiële instrumenten welke zijn opgenomen in IFRS 7 paragrafen 31-42. Voor het toelichten en in kaart brengen van deze financiële risico’s is kennis en beheersing van de voorliggende paragrafen echter

onontbeerlijk. In IFRS 7.7 staat namelijk omschreven dat: een entiteit informatie dient te verstrekken die het gebruikers van de jaarrekening mogelijk maakt een evaluatie te maken van het belang van financiële instrumenten voor de organisatie aangaande haar financiële positie en prestatie. Hierbij wordt verwezen naar de paragrafen 8-30. Verder blijkt uit deze paragrafen aangaande de structuuropbouw dat informatie over het belang van financiële instrumenten blijkt uit toelichtingen op de balans, toelichtingen op de resultaten rekening en overige toelichtingen.

Toelichtingen op de Balans

IFRS 7 is als het ware gebaseerd op de informatie die het management gebruikt bij het beheersen van de risico’s samenhangend met financiële instrumenten. IFRS 7.8 vereist dat de boekwaarden van de in IAS 39 gedefinieerde categorieën financiële activa of financiële verplichtingen in de balans of in de toelichting worden vermeld.

(15)

! "&! IFRS 7.9 en 7.10 gaan in op financiële activa en financiële passiva die gewaardeerd worden tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening. De resterende IFRS bepalingen die toelichtingen verstrekken over de balans beschrijven

verschillende vereisten omtrent bijvoorbeeld herclassificatie (IFRS 7.13), onderpanden (IFRS 7.14) of een voorzieningen post voor krediet verliezen (IFRS 7.16).

Toelichtingen op resultatenrekening

Toelichtingen aangaande de resultatenrekening betreffen veelal vereisten die rechtstreeks zijn overgenomen uit IAS 32. Er zijn echter een aantal nieuwe bepalingen opgenomen en sinds de verplichtstelling in 2007 hebben er enkele wijzigingen plaatsgevonden, tevens zijn er binnen IFRS 7.20a enkele bepalingen verwijderd. Op hoofdlijnen dient een entiteit baten, lasten, winsten of verliezen die via de winst- en verliesrekening lopen toe te lichten.

Overige toelichtingen

De bepalingen omtrent de overige toelichtingen betreffen veelal vereisten die rechtstreeks zijn overgenomen uit IAS 32. De IASB heeft hier bij IFRS 7 nog een aantal vereisten aan

toegevoegd. Zo moet bijvoorbeeld expliciet het ineffectieve gedeelte van de kasstroom hedge intstrumenten duidelijk naar voren komen (IFRS 7.23).

§ 2.5 Welke toelichtingseisen hangen samen met financiële risico’s?

Financiële risico’s dienen zowel kwalitatief als kwantitatief te worden toegelicht. Het verstrekken van kwalitatieve informatie in het kader van kwantitatieve toelichtingen stelt gebruikers in staat om daarmee samenhangende bekendmakingen aan elkaar te koppelen en daarmee een totaalbeeld te vormen van de aard en omvang van risico's die voortvloeien uit financiële instrumenten. De interactie tussen kwalitatieve en kwantitatieve toelichtingen draagt bij tot de vrijgave van informatie op een wijze dat gebruikers beter de blootstelling aan risico’s van een entiteit kunnen beoordelen (IFRS 7.32A).

§2.5.1 Kwalitatieve toelichtingen

Kwalitatieve toelichtingen zijn vooral verklarend van aard binnen IFRS 7. Er wordt gezocht naar het ontstaan van risico’s en de beheersingsmaatregelen die een entiteit gebruikt om zich hier tegen te beschermen. Kwalitatieve toelichtingen worden in IFRS 7.33 nader beschreven. In die standaard wordt beschreven dat een entiteit voor ieder type risico dat uit financiële instrumenten ontstaat, de risico posities en het ontstaan hiervan vermeld moeten worden. Verder dient zij uitleg te geven over de doelstellingen, beleid en het meten van het risico. Wanneer hier

wijzigingen in plaats vinden ten opzichte van voorgaande periode, moet hier eveneens melding van worden gemaakt. De voorheen beschreven Implimentation Guidance (IG) geeft verdere tekst en uitleg hoe een entiteit aan de vereisten van IFRS 7.33 kan voldoen. In IFRS 7, IG15 wordt bijvoorbeeld omschreven hoe blootstelling aan risico’s en het ontstaan hiervan kunnen worden omschreven. Zo kunnen deze bijvoorbeeld zowel bruto als netto van risico-overdracht

beschreven worden. Met andere woorden, blootstelling aan risico’s kan kwalitatief worden omschreven zowel voor als na de invoering van beheersingsmaatregelen en het overdragen van

(16)

! "'! risico’s. In IFRS 7 IG16 en IG17 worden meerdere handreikingen geboden ten behoeve het implementeren van deze kwalitatieve toelichtingsvereisten.

§2.5.2 Kwantitatieve toelichtingen

De kwantitatieve toelichtingen zijn nauw verbonden met de hierboven beschreven kwalitatieve toelichtingen. In IFRS 7.34 worden de vereisten omschreven (welke dan haar verdere uitwerking hebben op de daaropvolgende bepalingen). De nadruk bij deze vorm van toelichtingen ligt met name op het gebied van samenvattende (vaak in tabellen) kwantitatieve gegevens welke de blootstelling weergeven aan risico’s bij de entiteit op jaareinde. Een belangrijk principe is hier wederom bij dat dit “through the eyes of management” moet gebeuren. Deze zogenaamde “management approach” zorgt ervoor dat eventueel concurrentie gevoelige informatie aan de buitenwereld verstrekt kan worden. Voordeel is echter dat de gebruiker van de jaarrekening op deze manier in staat wordt gesteld om door de ogen van het management naar de risico’s te kijken. IFRS 7.34 vereist dus als het ware kwantitatieve informatie die naar buiten toe worden gebracht als een soort samenvatting van intern aan het management verstrekte rapportages. Hierbij moet wel gelet worden op dat er geen overvloed aan informatie wordt verstrekt. Normaal gesproken moeten kwantitatieve toelichtingen worden verstrekt per jaareinde. Er zijn echter gevallen waarin de informatie per jaareinde niet toereikend is. IFRS 7.35 omschrijft dat er in dat geval additionele informatie dient te worden verstrekt. De IASB heeft dit middels IFRS 7, BC48 omschreven: De IASB wijst erop dat in sommige gevallen kwantitatieve informatie dient te worden verstrekt omtrent het gemiddeld gewogen risico. Dit is in sommige gevallen

informatiever dan wanneer alleen het risico per jaareind wordt weergegeven en dit niet representatief is voor het risico gedurende het jaar. Per saldo heeft de IASB besloten om te openbaarmaking te eisen van openstaande vorderingen in alle gevallen per jaareinde. Aanvullende informatie behoeft alleen te worden verstrekt onder de voorwaarden dat de

verstrekte informatie per jaareinde niet representatief is voor de blootstelling van de entiteit aan risico’s gedurende de periode. Voorbeeld hierbij kan zijn dat halverwege het jaar de entiteit aan een groot risico stond blootgesteld, wat niet is terug te vinden per jaar einde. Hier dient dan additionele informatie over verstrekt te worden.

§ 2.6 Welke financiële risico’s kunnen we binnen IFRS 7 onderscheiden?

De paragrafen binnen IFRS 7 die hun uitwerking hebben op financiële risico’s zie ik als de kern binnen deze standaard. Deze paragrafen maken het voor gebruikers van de jaarrekening mogelijk financiële risico’s in te schatten aangaande een entiteit. Het gaat hierbij voornamelijk om het type en de omvang van risico’s die voortvloeien uit financiële instrumenten waaraan de entiteit is blootgesteld aan het einde van een boekjaar. Verderop in hoofdstuk 3, waar eerder onderzoek op het gebied van IFRS 7 wordt weergegeven, wordt veelal verwezen naar dit gedeelte van IFRS 7 dat ook door andere onderzoekers als de kern van de standaard wordt gezien. De reden hiervoor is dat eindgebruikers van een jaarverslag niet alleen de financiële risico’s toegelicht willen zien, maar ook de manier waarop een entiteit met deze risico’s omgaat. In de paragrafen 31-42 zijn

(17)

! "(! kwalitatieve en kwantitatieve toelichtingsvereisten opgenomen met betrekking tot krediet-, liquiditeits- en marktrisico. Dit zijn volgens de IASB de belangrijkste financiële risico’s waaraan entiteiten met financiële instrumenten worden blootgesteld. Operationeel risico is hier bewust buiten gelaten. De argumentatie daarvoor, welke is terug te vinden in de Basis for Conclusions (BC 65), is dat operationeel risico niet noodzakelijkerwijs samenhangt met financiële

instrumenten

§2.6.1. Kredietrisico

Kredietrisico wordt door IFRS 7 gedefinieerd als ‘Het risico dat de ene partij bij een financieel instrument haar verplichting niet zal nakomen, waardoor de andere partij een financieel verlies te verwerken krijgt’ (IFRS 7 bijlage A Definities). Leningen en vorderingen uit hoofde van

kredietverlening vormen bij de meeste banken de grootste actiefpost in de balans. Risico’s bij dit soort financieel instrumenten is dat de partij waar deze lening aan verstrekt is of een vordering bij uit staat niet aan zijn verplichtingen kan voldoen. Waardeverminderingen uit hoofde van kredietverlening (debiteurenvoorzieningen) kunnen dan ook van grote invloed zijn op de resultaten van een bank. IFRS 7 verlangt omtrent kredietrisico op hoofdlijnen drie soorten toelichtingen welke zijn opgesomd in de bepalingen in paragraaf 36-38.

IFRS 7.36 vereist dat een entiteit het bedrag moet vermelden dat het beste het maximale

kredietrisico weergeeft op balansdatum per soort financieel instrument. Zekerheidsstellingen of andere kredietversterkingen moeten daarbij worden weggelaten in het weergeven van het

maximale kredietrisico. De toepassingsleidraad paragraaf B1-B3 en IFRS 7.6 verduidelijken hoe om te gaan met het classificeren naar soort financieel instrument. Zekerheidsstellingen of andere kredietversterkingen moeten apart gepresenteerd worden, zodat de eindgebruiker van de

jaarrekening duidelijk het onderscheid kan aflezen. IFRS 7.36c vereist dat een entiteit informatie verstrekt over financiële activa die noch vervallen, noch een waardevermindering hebben

ondergaan. Bij de verplichtstelling van IFRS 7 in 2007 werd deze standaard ingevoerd met een 4e subbepaling namelijk IFRS 7.36d. Deze is in het amendement van 2010 echter komen te vervallen. De bepaling hield in dat toelichting moest worden gegeven omtrent de boekwaarde van financiële activa waarvoor heronderhandeling over de voorwaarden heeft plaatsgevonden, indien die anders vervallen zouden zijn of een waardevermindering zouden hebben ondergaan. De IASB verklaart in BC54A dat het in de praktijk moeilijk is, vooral wanneer je een breed portfolio aan leningen hebt, om na te gaan bij welke leningen heronderhandeling heeft plaatsgevonden wanneer deze anders waren komen te vervallen of een afboeking gedaan had moeten worden.

Naast de vereisten in IFRS 7.36 verlangt IFRS 7.37 een ouderdomsanalyse van vervallen

financiële activa die nog géén bijzondere waardevermindering hebben ondergaan. Er is al sprake van een vervallen financieel actief wanneer een klant/tegenpartij slechts 1 dag in gebreke is omtrent de contractuele verplichting (IFRS 7 IG 26). IFRS 7.37a vereist tevens een uitsplitsing betreffende de ouderdomsanalyse naar soort financieel instrument. Middels 7.37b beoogt de

(18)

! ")! IASB toelichting omtrent de financiële activa waarvan is vastgesteld dat er een impairment is opgetreden en de onderbouwing die tot deze waardevermindering heeft geleid. Ook in deze standaard is een bepaling geschrapt: IFRS 7.37 sub c. Deze bepaling vereist dat een beschrijving en zo mogelijk een schatting van de fair values van het onderpand wordt gegeven, dat door de onderneming tot zekerheid wordt gehouden voor financiële activa die vervallen zijn of een waardevermindering hebben ondergaan. Toelichting van fair value zou volgens de IASB misleidend kunnen zijn. Wanneer je het onderpand op samengevoegd niveau presenteert kan namelijk voor één financieel actief ruim onderpand aanwezig zijn terwijl dit voor het andere niet het geval is. Informatieverstrekking omtrent het financiële effect van het onderpand is echter wel van belang volgens het IASB. Er moet dan ook kwantitatief worden toegelicht wat het effect is van onderpand. Om die reden hebben ze een toelichting in BC55A opgenomen waarin ze verklaren IFRS 7.36 sub b te hebben uitgebreid. Hieraan is de verklaring toegevoegd dat een beschrijving dient te worden gegeven van het onderpand aangehouden als zekerheid of andere kredietversterkingen en hun financiële effecten.

De laatste paragraaf van de kredietrisico bepalingen vereist toelichtingen omtrent onderpand. IFRS 7.38a vereist dat er toelichting wordt gegeven in het jaarverslag omtrent de onderpanden en andere kredietbescherming die daadwerkelijk in bezit zijn genomen. 7.38b vereist vervolgens een toelichting op het beleid van eventuele vervreemding of in gebruik name van deze

onderpanden. In de Basis for Conclusions onder BC56(A) wordt de achterliggende gedachte bij deze bepaling verstrekt. De IASB concludeert hierin dat de informatie in IFRS 7.38 nuttig is omdat het informatie verstrekt over de frequentie van vervreemding en in gebruikname

praktijken. Hiermee maakt een entiteit het vermogen inzichtelijk dat het heeft om de waarde van het onderpand te verkrijgen en te realiseren. De verbeteringen die in IFRS 7 zijn aangebracht in 2010 heeft de IASB benadrukt dat IFRS 7.38 van entiteiten verlangt dat deze informatie

verstrekken omtrent de hoeveelheid afgeschermd onderpand aangehouden wordt op balansdatum (BC56A).

§2.6.2 Liquiditeitsrisico

Wanneer een bank niet meer aan zijn liquiditeiten kan voldoen is dit een groot financieel risico. Een mogelijk faillissement van bijvoorbeeld een grote Europese bank heeft de potentie om de rest van het financiële systeem ernstige schade toe te brengen. Een juiste weergave van de huidige liquiditeitsrisico’s is daarom van essentieel belang. Liquiditeitsrisico wordt in Appendix A als volgt gedefinieerd: het risico dat een entiteit problemen zal hebben om haar verplichtingen in verband met de financiële schulden die afgewikkeld moeten worden door levering van

geldmiddelen of een ander financieel actief. In 2009 heeft de IASB een amendement wijziging doorgevoerd met betrekking tot de definitie van het liquiditeitsrisico. Het laatste onderdeel van de definitie is in 2009 toegevoegd: door levering van geldmiddelen of een ander financieel actief. De IASB wil met deze wijziging benadrukken dat het bij liquiditeitsrisico in de zin van IFRS 7 alleen gaat om die financiële verplichtingen die leiden tot een uitgaande kasstroom of uitgaande financiële activa (IFRS 7, BC 58A).

(19)

! "*! Het liquiditeitsrisico wordt in IFRS 7.39 omschreven aan de hand van een drietal subparagrafen. Zo vereist IFRS 7.39a een looptijdanalyse voor (niet afgeleide) financiële verplichtingen, waaruit de resterende contractuele looptijden blijken. Hoe dit dient te geschieden wordt in de

toelichtingsleidraad verder verduidelijkt. Een entiteit dient bij het opstellen van de looptijd analyses een passend aantal tijdsintervallen vast te stellen (IFRS 7, B11). Hierbij wordt eveneens een voorbeeld gegeven van een te hanteren tijdsinterval. In 2009 is wat betreft de IFRS 7.39 bepaling eveneens een wijziging opgetreden. Voorheen werd een looptijdanalyse vereist voor financiële verplichtingen. In 2009 is een wijziging opgetreden welke deze financiële

verplichtingen opsplits in afgeleide en niet afgeleide instrumenten. De looptijdanalyse voor afgeleide financiële verplichtingen (7.39b) hoeft nu alleen de resterende contracttermijnen weer te geven indien deze van essentiële waarde zijn voor het begrip van de timing van de kasstromen. Een verdere beschrijving omtrent het managen van liquiditeitsrisico dient eveneens te worden opgenomen. Hulp hierbij wordt geboden middels de toepassingsleidraden onder IFRS 7, B11 & B12.

§2.6.3 Marktrisico

Marktrisico wordt in Appendix A van IFRS 7 als volgt gedefinieerd: het risico dat de reële waarde van toekomstige kasstromen van een financieel instrument zullen schommelen als gevolg van veranderingen in marktprijzen. Marktrisico omvat drie soorten risico: valutarisico,

renterisico en overige prijsrisico's. Deze 3 begrippen worden vervolgens in Appendix A verder toegelicht. Valutarisico wordt gedefinieerd als het risico dat de reële waarde van toekomstige kasstromen van een financieel instrument zullen schommelen als gevolg van veranderingen in vreemde valuta tarieven. Renterisico behelst het risico dat de reële waarde of toekomstige

kasstromen van een financieel instrument zullen schommelen als gevolg van veranderingen in de marktrente tarieven. Overige prijsrisico’s tenslotte omschrijven het risico dat de reële waarde van toekomstige kasstromen van een financieel instrument zullen schommelen als gevolg van

veranderingen in marktprijzen (andere dan die voortvloeien uit renterisico of valutarisico), of deze nou door specifieke factoren zijn veroorzaakt door individuele financiële instrument van zijn uitgever, of door factoren invloed hebbende op soortgelijke financiële instrumenten die in de markt verhandeld worden. Een voorbeeld van een overig prijsrisico is een risico dat zich

voordoet bij prijsveranderingen in bijvoorbeeld commodity-prijzen of aandelenkoersen (IFRS 7, B25). Om aan de paragraaf 7.40 te voldoen, kan een entiteit het effect van een daling van een specifieke aandelenmarktindex, commodity-prijs of andere risicovariabele vermelden (IFRS 7, B25).

De toelichtingsvereisten worden in IFRS 7.40 – 42 behandeld. IFRS 7.40 en IFRS 7.41 vereisen een gevoeligheidsanalyse voor ieder type marktrisico, waaruit blijkt hoe de resultaten en het eigen vermogen kunnen worden beïnvloed door mogelijke veranderingen in de desbetreffende variabelen. IFRS 7 paragraaf 17-28 behandeld per type marktrisico de manier van toepassing die het IASB voor ogen heeft. IFRS 7.40 sub a vereist een gevoeligheidsanalyse voor ieder type marktrisico waaraan de onderneming aan het eind van de verslagperiode wordt blootgesteld en

(20)

! #+! waaruit blijkt hoe de winst-en-verliesrekening en het eigen vermogen beïnvloed zouden zijn door veranderingen in de desbetreffende risicovariabele die op de datum redelijkerwijs mogelijk zouden zijn geweest. Dit zijn de eerder genoemde prijsverandering in aandelenkoersen (betreffende overig prijsrisico), maar ook veranderingen in valuta anders dan de functionele valuta (IFRS 7 B25) of renterisico op uitgegeven schuldbewijzen (IFRS 7 B22) zijn

voorbeelden.

De keuze van het IASB om een gevoeligheidsanalyse te geven voor ieder type marktrisico wordt duidelijker aan de hand de toepassingsleidraad: het is geschikt voor entiteiten waaronder ook alle niet-financiële entiteiten die financiële instrumenten hebben. Het is eenvoudiger en meer

geschikt dan het openbaar maken van andere manieren die voorheen door IAS 32 werden vereist (IFRS 7, B62). Een beperking van de gevoeligheidsanalyse wordt verklaard onder IFRS 7, B63: de Raad concludeerde dat het niet mogelijk zou zijn om een volledig raamwerk te verstrekken inzake de methode die moet worden gebruikt bij het opstellen van de gevoeligheidsanalyse. Wellicht dat dit één van de redenen is dat een onderneming in plaats van een

gevoeligheidsanalyse eveneens kan volstaan met een “Value at Risk” (VaR) analyse. Het VaR model is een statistisch model dat op basis van historische gegevens het maximale verlies berekent over een bepaalde periode, met een bepaald betrouwbaarheidsniveau (Bout en ter Hoeven, 2007). Indien een onderneming ervoor kiest een VaR-analyse te gebruiken voor het beheren van finaciële risico’s kan zij die gevoeligheidsanalyse gebruiken in plaats van een analyse per type marktrisico (IFRS 7.41). Voordeel van deze VaR analyse is dat alle soorten marktrisico in 1 bedrag mee worden genomen en gepresenteerd. Nadeel volgens Bout en ter Hoeven is dat de VaR analyse geen rekening houdt met extreme marktschommelingen zoals gebleken tijdens de recente bankencrisis.

§2.7 Conclusie

Het doel van de IASB is om een enkele set van hoge kwaliteit, begrijpelijk, afdwingbaar en wereldwijd geaccepteerde financiële verslaggeving standaarden te ontwikkelen die gebaseerd zijn op duidelijk geformuleerde principes. De IASB definieert in de IFRS standaarden een financieel instrument als een overeenkomst die leidt tot een financieel actief bij de ene partij en een financiële verplichting of eigen vermogeninstrument bij een andere partij. Met het invoeren van IFRS 7, waarin de toelichtingseisen over financiële instrumenten zijn opgenomen, wordt beoogd belanghebbenden meer inzicht te geven door het verplicht toelichten van de risico’s waaraan een onderneming is blootgesteld op het gebied van deze financiële instrumenten. IFRS 7 vereist openbaarmaking van informatie over het belang van financiële instrumenten voor een entiteit, en de aard en omvang van de risico's van elk financieel instrument, zowel in

kwalitatieve als kwantitatieve zin. IFRS 7 is inhoudelijk verdeeld in toelichtingsvereisten ten aanzien van: het belang van financiële instrumenten voor de financiële positie en prestaties (paragraaf 7-30) en de aard en omvang van risico’s voortvloeiend uit financiële instrumenten

(21)

! #"! (paragraaf 31-42). Informatie over het belang van financiële instrumenten blijkt uit toelichtingen op de balans, toelichtingen op de resultaten rekening en overige toelichtingen.

Naast deze toelichtingsvereisten dient een entiteit informatie te verstrekken welke voor

eindgebruikers van de jaarrekening het makkelijker maakt financiële risico’s in te schatten. Deze financiële risico’s worden onderverdeeld naar krediet-, liquiditeits- en marktrisico en dienen zowel kwalitatief als kwantitatief te worden toegelicht. Kwalitatieve toelichtingen zijn vooral verklarend van aard binnen IFRS 7. Er wordt gezocht naar het ontstaan van risico’s en de beheersingsmaatregelen die een entiteit gebruikt om zich hier tegen te beschermen. De kwantitatieve toelichtingen zijn nauw verbonden met de hierboven beschreven kwalitatieve toelichtingen. De nadruk bij deze vorm van toelichtingen ligt met name op het gebied van samenvattende (vaak in tabellen) kwantitatieve gegevens welke de blootstelling weergeven aan risico’s bij de entiteit per jaareinde.

(22)

! ##!

Hoofdstuk 3: Wetenschappelijke Literatuur

§ 3.1 Inleiding

Tot op heden zijn er een aantal onderzoeken geweest naar IFRS 7. Veelvuldig wordt in deze onderzoeken de nadruk gelegd op de financiële-risico-bepalingen binnen de toelichtingseisen die IFRS 7 stelt. De voor mijn onderzoek belangrijkste en meest relevante onderzoeken maak ik in dit hoofdstuk inzichtelijk middels enkele korte samenvattingen. Literatuur gebaseerd op eerder onderzoek komt in paragraaf 3.2 aan bod. Eerder onderzoek naar verschillen tussen common en code law landen behandel ik in paragraaf 3.3. Ik sluit het hoofdstuk af met een conclusie in paragraaf 3.4.

§ 3.2 Eerder onderzoek naar toepassing IFRS 7

Alle hiernavolgende onderzoeken hebben betrekking op literatuur beschikbaar na het verplichtstellen van IFRS 7 voor beursgenoteerde bedrijven (en in het bijzonder Europese banken).

Hodgeon & Wallace (2008)

In 2005 al onderzochten Hodgeon & Wallace de gevolgen van de invoering van IFRS op de financiële verslaggeving van 20 banken. Hieruit kwam naar voren dat IFRS de financiële verslaggeving ten goede komt, maar dat er nog genoeg ruimte beschikbaar is voor verbetering. Het werk van Hodgeon & Wallace uit 2008 is een verdiepingsslag op hun eerdere werk uit 2005. Het vervolgonderzoek met de focus op jaarrekeningen afkomstig uit 2007 is een gerichte

herziening van de toelichtingen omtrent reële waarde, gestructureerde financiering en risico management. Interessant in dit onderzoek is de focus op reële waarde en risico management. De implementatie van deze nieuwe standaard voor financiële verslaggeving rondom financiële risico’s (en het beheer daarvan) viel samen met een periode van ernstige volatiliteit op de meest geavanceerde financiële markten (Hodgeon & Wallace, 2008). Deze ernstige volatiliteit en onrust hebben er volgens de onderzoekers toe geleid dat banken die het zwaarst getroffen waren door de crisis, toelichtingen omtrent het ontstaan van financiële risico’s aan de kredietcrisis wijten. Of dit dus daadwerkelijk aan de onrust op de markt heeft gelegen of de invoer van IFRS 7 is niet rechtstreeks af te lezen uit dit onderzoek. Dit heeft tot uiteenlopend gemengde resultaten geleid. Hodgeon & Wallace zijn tot de conclusie gekomen dat de kwaliteit van de toelichtingen in het algemeen verbeterd zijn ten opzichte van hun vorige onderzoek. Aanvullende kwalitatieve en kwantitatieve informatie aangaande financiële risico’s gaat niet gepaard met een verbeterde transparantie op dit gebied. Deze aanvullende informatie zorgde veelal voor een niet coherent verhaal over de prestatie en risico’s bij de bank. De onderzoekers spreken verder hun

verwachting uit dat de diversiteit en beperkingen die zij in hun onderzoek aantroffen, waarschijnlijk zal resulteren in de broodnodige aanpassingen en verbetering in de nabije toekomst. Naar hun verwachting zullen banken hun rapportage processen en bijbehorende controles verbeteren zodat de kwaliteit van o.a. het kwalitatief en kwantitatief toelichten van financiële risico’s kan toenemen. Banken bouwen voort uit de lessen van de crisis en worden comfortabeler met de eisen van de nieuwe IFRS standaard.

(23)

! #$!

Ernst & Young (2008)

Ernst & Young toetsen de kwaliteit van de toelichtingen in het eerste jaar dat IFRS 7 verplicht is gesteld (2007). Dit onderzoek is gebaseerd op de vierentwintig grootste banken binnen Europa. Hierbij geven ze voorbeelden van best practices en becommentariëren praktische problemen bij het opstellen en interpreteren van de informatie. De onderzoekers stellen dat financiële risico’s uiteenlopen van enkele pagina’s tot meer dan 50 pagina’s. E&Y geeft daarbij aan dat het in de praktijk moeilijk is om de gebruikers van voldoende informatie te voorzien op dit gebied, zonder te zorgen voor een overvloed aan informatie. Een uitdaging is om naast de minimale vereisten omtrent het toelichten van de financiële risico’s, dit “door de ogen van het management” plaats te laten vinden in een coherent verhaal. Een ander punt van kritiek is dat bij de onderzochte banken het marktrisico wordt gepresenteerd in een verscheidenheid van manieren. Verschillende aannames en verschillende interne krediet waarderingssystemen maken het moeilijk om de hiermee samenhangende risico’s onderling te vergelijken. Daarnaast verstrekken banken volgens E&Y bijvoorbeeld geen kwantitatieve gegevens met betrekking tot verliezen die zouden worden ervaren in situaties van stress, aangezien IFRS 7 dit niet vereist. Andere regelgeving welke opgesteld is door het Basel comitée maar eveneens middels een verordening verplicht voor banken komt de onderlinge vergelijkbaarheid niet ten goede. Zo vereist pilaar 3 van

kapitaalrichtlijn Basel II in het jaar volgend op het onderzoek van E&Y publicaties op dit gebied van stress situaties. Banken hebben hierbij de keuze om deze informatie in hun jaarrekening op te nemen of om dit weer te geven op hun websites. Zo nemen bepaalde banken deze Basel II, pilaar 3 bepalingen integraal op in hun jaarrekeningen onder financiële risico

toelichtingsparagrafen, terwijl andere ervoor kiezen deze alleen op de website te presenteren. Dit bemoeilijkt de onderlinge vergelijkbaarheid van de toelichtingen. Met betrekking tot het

toelichten van liquiditeitsrisico (IFRS 7.39) menen de onderzoekers dat deze niet goed bruikbaar zijn voor banken. De werkelijke liquiditeitspositie kan niet worden bepaald volgens E&Y. Dit wordt veroorzaakt doordat er geen looptijdsanalyse behoeft te worden verstrekt voor de financiële activa terwijl dit wel verplicht is voor de verplichtingen.

Wohlmanstetter et al. (2009)

Namens KPMG voeren Wohlmanstetter et al. in 2009 een onderzoek uit op de jaarverslagen van de 16 grootste Europese banken. Dit is het derde opeenvolgende jaar dat het onderzoek wordt uitgevoerd, zodat de kwaliteit van toelichtingen over het boekjaar 2008 onderling vergeleken kan worden met 2007. In dit onderzoek worden echter niet alleen boekjaren met elkaar vergeleken, maar wordt tevens gekeken welke aanpassingen de IASB heeft gemaakt in IFRS 7 naar

aanleiding van kritieken die gedurende de jaren zijn gegegeven. Deze worden meegenomen in de conclusies die getrokken worden. De additionele toelichtsvereisten die in 2008 door de IASB zijn ingevoerd heeft er volgens onderzoekers namelijk toe geleid dat het volume van het aantal pagina’s omtrent financiële risico’s is toegenomen. Wat betreft de inhoud van de financiële risicotoelichtingen: over het algemeen was er een vergelijkbaar niveau van detail, zowel binnen de verschillende banken als tussen de jaren 2008 en 2007. Toch waren er enkele verschillen op het gebied van financieel risico waar te nemen, met name bij de behandeling van de financiële

(24)

! #%! instrumenten derivaten en handelsschulden. Ook op het gebied van kredietrisico hebben

onderzoekers enkele opvallende verschillen geconstateerd tussen de boekjaren 2008 en 2007. Het maximale kredietrisico (IFRS 7.36) is in 2008 ondanks de afwaardering die banken hebben moeten doen gedurende het jaar fors toegenomen. Om het kredietrisico te beperken is het gebruikelijk dat banken onderpand nemen. De openbaarmaking ten aanzien van het onderpand varieerde tussen de banken. Waar bij enkele banken dit uitvoerig werd omschreven en toegelicht, stond daar een slechts een vermelding van de hoeveelheid onderpand bij andere banken

tegenover.

De onderzoekers noemen verder de toelichtingsvereisten omtrent marktrisico het gebied waar ze de grootste verscheidenheid in aantroffen. De marktrisico toelichtingen waren minder

gestandaardiseerd. Dit viel niet alleen te wijten aan de verschillende bedrijfsmodellen van de banken, maar eveneens aan het feit dat IFRS 7 hier minder richtlijnen geeft hoe het marktrisico gepresenteerd dient te worden in vergelijking met liquiditeits- en kredietrisico. Kanttekening die hier wel bij gemaakt moet worden is dat de bedrijfsmodellen van de onderzochte banken nogal uiteenlopen. Hierbij wordt voornamelijk bedoelt dat in het onderzoek zowel kleine Europese banken zijn meegenomen alsmede grote internationale banken.

Bischof (2009)

In het onderzoek van Bischof wordt net als bij Wohlmanstetter et al. een tijdsanalyse gemaakt. De kwaliteit van informatieverstrekking wordt onderzocht met IFRS 7 als variabelen. Met andere woorden; er wordt onderzocht wat het effect van het invoeren van IFRS 7 is op de

informatiekwaliteit bij Europese banken. Aangezien IFRS 7 in 2007 verplicht gesteld werd worden de jaarverslagen van 2007 en 2006 met elkaar vergeleken. De informatiekwaliteit wordt door Bischof zowel kwalitatief als kwantitatief onderzocht. Kwantiteit wordt veelal onderzocht aan de hand van tabellen en aantal pagina’s. Kwaliteit wordt inhoudelijk getoetst. Het onderzoek van Bischof is gericht op honderd één en zeventig banken uit achtentwintig landen. Bischof concludeert dat de kwaliteit van de toelichtingsvereisten in het algemeen is toegenomen in 2007 ten opzichte van 2006. Kanttekening die hij hier wel bij plaatst is dat dit sterk verschilt van land tot land. Deze verschillen zijn volgens Bischof te weiden aan de verschillen in interpretatie en handhaving van IFRS 7 door nationale banken. Bischof benadrukt dat er dus wel degelijk een onderscheid zit binnen bepaalde landen die dezelfde richtlijnen van IFRS hanteren. Het

onderscheid dat Bischof maakt is aan de ene kant landen (waaronder het Verenigd Koninkrijk) met een lager dan gemiddelde toename in de kwaliteit van de toelichtingen omtrent financiële risico’s. Deze groep landen hebben met elkaar gemeen dat deze traditioneel gezien al gebruik maakte van streng opgestelde financiële toelichtingsvereisten en verslaggevingsstandaarden. Deze strenge vereisten opgesteld volgens Bischof door de nationale toezichthouders stonden van oudsher dus al in contrast met de andere groep (waaronder Frankrijk) welke onderhevig waren aan minder strenge toelichtingsvereisten. Bij de introductie van IFRS 7 namen volgens Bischof in de eerst genoemde groep, nationale toezichthouders meteen het voortouw bij het interpreteren

(25)

! #&! van de nieuwe Europese verslaggevingsstandaard. Op deze manier kwamen deze op vele punten overeen met de eerdere “strengere” standaarden die reeds actief waren.

Een ander punt dat in het onderzoek van Bischof naar voren komt is de verschuiving van de focus in de jaarrekening van het marktrisico naar het kredietrisico. Dit wordt volgens Bischof mede veroorzaakt door het theoretisch belang dat beleggers hechten aan het beoordelen van de huidige financiële situatie van een bank, bijvoorbeeld door middel van de openbaarmaking van de kwaliteit van openstaande kredieten middels kredietratings of ouderdomsanalyses. Naast de verplichte informatieverstrekking constateert Bischof dat er eveneens vrijwillig veel wordt openbaar gemaakt omtrent de operationele risico’s. IFRS 7 vereist niet expliciet dat hier

informatie over verstrekt moet worden, er is echter een aanzienlijke stijging in het toelichten van operationeel risico waar te nemen. In lijn met de onderzoeken van Ernst & Young in 2008

concludeert ook Bischof dat IFRS 7 heeft bijgedragen aan de algehele verhoging van de kwaliteit van de toelichtingen van Euopese banken.

Bout (2010)

In het artikel van Bout wordt onderzocht in hoeverre Nederlandse banken in vergelijking met Europese banken voldoen aan de toelichtingsvereisten van IFRS 7. Hierbij legt Bout

voornamelijk de focus op de paragrafen 31-42 van IFRS 7. Zijn onderzoek is gericht op jaarverslagen uit 2010 en commentaren worden veelal voorzien van “best practices” met betrekking tot de kwaliteit van de naleving van de voorschriften. Bout gaat in zijn onderzoek gedetailleerd in op de IFRS 7 financiële risico bepalingen. Een belangrijk onderscheid betreffende het maximale kredietrisico waar Bout op wijst is dat investeringen in eigen-vermogensinstrumenten onder de reikwijdte van IFRS 7 (niet zijnde belangen in

dochterondernemingen, geassocieerde deelnemingen en joint ventures) niet in het maximale kredietrisico worden meegenomen aangezien hier geen kredietrisico maar prijsrisico wordt gelopen. Tevens komt in het onderzoek van Bout naar voren dat relatief veel banken geen uitsplitsing maken naar soort financieel instrument terwijl dit volgens IFRS 7.6 en 7.36 wel vereist is. Met betrekking tot kredietrisico wordt volgens Bout niet altijd voldaan aan de

toelichtingseisen betreffende maximale blootstelling. In enkele jaarverslagen is deze toelichting niet opgenomen of wordt deze gepresenteerd op Basel II-grondslag.

In het onderzoek van Bout komt net als in dat van Ernst & Young (2008) naar voren dat de onderlinge vergelijkbaarheid van de banken door het gebruik van interne kredietscore systemen bemoeilijkt wordt. Bout wijst erop dat dit voornamelijk het geval is voor wat betreft IFRS 7.36 sub c. Deze bepaling eist dat ondernemingen informatie verschaffen over de kredietkwaliteit van financiële activa die nog niet opeisbaar zijn of een bijzondere waardevermindering hebben moeten ondergaan. Bout merkt hier op dat het niet voorschrijven van een specifieke methode door de IASB één van de redenen is voor moeilijke vergelijkbaarheid. Het probleem van het niet voorschrijven van een specifieke methode zorgt er volgens Bout eveneens voor dat betreffende

(26)

! #'! de ouderdomsanalyse nogal wat verschillen naar voren komen. De IASB laat namelijk de

invulling van de tijdsintervallen over aan het oordeel van de onderneming.

Bout gaat in zijn onderzoek tevens in op het ‘through the eyes of management’ principe. Hij wijst erop dat het in de praktijk soms lastig blijkt te zijn dit principe te combineren met het voldoen aan specifieke IFRS 7 vereisten. Een voorbeeld dat hij hierbij geeft zijn de strikte salderingsbepalingen die moeten worden toegepast onder IFRS.

In zijn conclusie wijst Bout erop dat de effecten van de amendementen die na de invoering in 2005 zijn doorgevoerd vrij beperkt zijn gebleven voor wat betreft de risicobepalingen. Hij wijst er echter op dat de wijziging die de IASB in 2010 heeft uitgevoerd, als gevolg van het jaarlijkse verbetertraject, in de toekomst wellicht invloed kunnen hebben op de verbetering van de

risicotoelichtingen door banken. Bout is in lijn met de eerdere beschreven onderzoeken in zijn algeheel oordeel over de kwaliteit van informatie over risicotoelichtingen positief. Hij noemt de naleving van de toelichtingsvereisten op het gebied van informatie over aard en omvang van risico’s uit financiële instrumenten voor zowel de Nederlandse als de Europese banken redelijk tot goed. Volgens hem wordt door de onderzochte banken aan de kwalitatieve toelichtsvereisten van IFRS 7 (per financieel risico) goed voldaan. De naleving van de kwantitatieve

toelichtingseisen is wisselend, wat vaak te wijten is aan het feit dat banken niet de indeling naar soort financieel instrument weergeven.

Enhanced Diclosure Task Force (2012)

Het EDTF rapport identificeert zeven fundamentele beginselen voor het verbeteren van de risico toelichtingen van de banken. Risicotoelichtingen moeten (EDTF, 2012):

1) duidelijk, evenwichtig en begrijpelijk zijn

2) volledig zijn en alle belangrijkste risico’s van de bank bevatten 3) relevante informatie presenteren

4) reflecteren hoe de bank haar risico’s beheert 5) consistent over tijd zijn

6) vergelijkbaar zijn tussen banken 7) worden verstrekt op een tijdige basis

Deze beginselen vormen een stevige basis voor de ontwikkeling van hoogwaardige, transparante informatieverschaffing die duidelijk het bedrijfsmodel van een bank in kaart brengen met de belangrijkste risico’s die hieruit voortvloeien. De aanbevelingen die het EDTF doet zijn niet bedoeld om te suggereren dat de huidige eisen omtrent toelichtingsvereisten van onvoldoende niveau zijn of niet correct worden toegepast. De aanbevelingen zijn opgemaakt om de bestaande toelichtingsvereisten beter aan de behoeften van de gebruikers te laten voldoen. Hierbij worden tevens voorbeelden van ‘best practices’ weergegeven. Het EDTF doet verschillende

aanbevelingen die van belang zijn voor de financiële risicotoelichtingen welke ondermeer vallen onder IFRS 7. Met betrekking tot de risicotoelichtingen werd niet altijd aan de verwachtingen

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Bovendien omdat veel Europese banken grensoverschrijdend opereren en daarbij belangrijk zijn voor de stabiliteit van het Europese financiële stelsel, is het belangrijk om

De resultaten tonen een significante positieve relatie aan tussen zowel de onafhankelijkheid van de RvC, als het aantal vergaderingen van de AC en de kwaliteit

Op basis van de onderzoeksresultaten kan worden geconcludeerd dat er meer resultaatsturing plaatsvindt bij ondernemingen in code law landen en private ondernemingen, en dat verplichte

Dit artikel geeft inzicht in de impact van IFRS 9 voor Europese banken in het eerste toepassingsjaar van deze standaard, zowel voor de classificatie en waardering van

In de Europese Unie werd IFRS 9 op 22 november 2016 goedgekeurd voor toepassing; derhalve zouden jaarrekeningen over de boekjaren 2016 en 2017 op basis van IFRS 9 mogen

Het eerder aangehaalde onderzoek van de EBA inzake IFRS 9 is een voorbeeld van een specifiek themaonderzoek (EBA, 2017).We hebben naast de jaarrekening 2016 ook het

De criteria die de Hoge Raad toepast om te komen tot verplicht samenhangende waardering zijn over het algemeen sneller vervuld dan de criteria die IFRS 9 hanteert voor de

Hoewel toe- lichting op basis van IFRS door banken dus niet (meer) verplicht is, hebben zowel de EDTF als ESMA sterke aandacht voor informatieverstrekking rondom forbea- rance..