• No results found

Kwaliteit van risicoverslaggeving bij Europese banken en de invloed van overheid, maatschappelijk belang en toezicht

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Kwaliteit van risicoverslaggeving bij Europese banken en de invloed van overheid, maatschappelijk belang en toezicht"

Copied!
67
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

Kwaliteit van risicoverslaggeving bij Europese

banken en de invloed van overheid,

maatschappelijk belang en toezicht

Naam: Martijn Hiemstra

Studentnummer: 2198169

Opleiding: Master Accountancy

Begeleiders: J.G. Huttenhuis MSc & prof. dr. R.L. ter Hoeven RA Universiteit: Rijksuniversiteit Groningen

(2)

2

Samenvatting

Dit onderzoek richt zich op de kwaliteit van risicoverslaggeving van Europese banken. Bij 66 Europese banken is onderzoek gedaan naar welke factoren van toezicht invloed hebben op de kwaliteit van risicoverslaggeving. Om de kwaliteit van risicoverslaggeving te meten is een disclosure index samengesteld op basis van de IFRS 7 en overige regelgeving zoals: EDTF, ESMA en de Basel Akkoorden, waaraan het jaarverslag van deze 66 Europese banken aan zijn getoetst. Dit onderzoek heeft zich gericht op de factoren van toezicht die bestaan uit: Overheid, maatschappelijke belang en toezichthouder (Europees en nationaal). Uit onderzoek blijkt dat de factoren van toezicht; Overheid, maatschappelijke belang en Europees toezicht geen significante relatie hebben met de kwaliteit van risicoverslaggeving. Nationaal toezicht heeft daarentegen een negatieve significante relatie met de kwaliteit van risicoverslaggeving.

(3)

3

Inhoudsopgave

Samenvatting ... 2 1 Inleiding ... 5 1.1 Introductie ... 5 1.2 Relevantie ... 7 1.2.1. Wetenschappelijke relevantie ... 7 1.2.2. Praktische relevantie. ... 8 1.3. Probleemstelling ... 8 1.4. Structuur onderzoek ... 9

2 Literatuur en theoretische inkadering. ... 10

2.1. Literatuur ... 10 2.1.1 Wet- en regelgeving ... 10 2.1.2 Basel Akkoorden ... 12 2.1.3 1e en 2de Pijler ... 13 2.1.4 3de Pijler ... 14 2.1.5 Moral Hazard... 15

2.1.6 Oplossingen voor moral hazard ... 16

2.1.7 Conclusie en weerslag op onderzoek ... 17

2.2. Theoretische inkadering ... 18

2.2.1 Agency theorie ... 18

2.2.2 Voluntary disclosure theorie ... 19

2.2.3 Politiek economische theorie ... 21

2.2.4 Conclusie ... 22 3 Hypotheses ... 24 3.1 Overheid ... 24 3.2 Maatschappelijk belang ... 25 3.3 Toezicht ... 27 3.4 Controle variabelen... 30 4 Methodiek ... 34 4.1 Populatie ... 34

(4)

4

4.2 Kwaliteit van risicoverslaggeving ... 34

4.3 Afhankelijke variabele ... 35 4.4 Onafhankelijke variabelen ... 36 4.5 Controle variabelen... 38 4.6 Regressiemodel ... 39 5 Resultaten ... 40 5.1 Beschrijvende statistiek ... 40 5.2 Correlaties ... 41 5.3 Regressieanalyse ... 43 6 Discussie ... 47 6.1 Conclusie ... 47 6.2 Beperkingen onderzoek ... 49 6.3 Vervolgonderzoek ... 50 Referenties ... 51

Bijlage 1 – Banken populatie ... 59

(5)

5

1

Inleiding

1.1 Introductie

Banken liggen de laatste tijd flink onder het vergrootglas. De maatschappij wil goed geïnformeerd worden over het risico die banken lopen bij hun dagelijkse activiteiten. Autoriteit Financiële Markten (AFM, 2013) ziet een toename in kredietrisico’s die banken lopen. Voor de maatschappij en andere belanghebbenden is het belangrijk om te weten hoe banken deze risico’s beheersen en welk effect deze risico’s hebben op de financiële positie van een bank. Daarom moet een bank transparant zijn naar de maatschappij en dit soort informatie weergeven in de risicoverslaggeving.

De vraag naar dit soort informatie is toegenomen na de schandalen met Enron en Worldcom in het begin van deze eeuw en later de financiële crisis die startte in 2007. Onderzoek heeft naderhand aangetoond dat zwakheden in toezicht en regelgeving in de financiële sector, significant hebben bijgedragen aan de financiële crisis (Gavalas, 2015). Basel II, het framework dat het toezicht op de banken regelde toen de crisis startte, had als doel om de stabiliteit in de financiële sector te vergroten (BCBS, 2004). De financiële crisis liet echter duidelijk blijken dat de Basel II akkoorden niet voor de gewenste financiële stabiliteit konden zorgen. (Krug et al., 2014).

De financiële crisis heeft daarmee voor een re-evaluatie van het ontwerp en functioneren van de bankensector gezorgd (Atik, 2013). Dit leidde tot de ontwikkeling van strengere regelgeving. Meerdere organisaties zoals Enhanced Disclosure Task Force (EDTF), European Securities and Markets Authority (ESMA) en Bank for International Settlements (BIS) zetten zich daarvoor in. Een goed voorbeeld van hun inspanning zijn de Basel III akkoorden voor banken. Deze akkoorden, die eind 2010 gepubliceerd werden en in 2014 effectief werden, moesten de kapitaal- en liquiditeitsvereisten aanscherpen en de financiële stabiliteit verder vergroten (BCBS, 2010). Aandacht voor risicoverslaggeving is in de 21ste eeuw verder toegenomen. Eind jaren ‘90 heeft het concept van risicomanagement aanzienlijk meer aandacht gekregen (Power, 2004). Vanuit deze aandacht voor risicomanagement is ook het aspect van het communiceren van risico-informatie (risicoverslaggeving) meer onder de aandacht gekomen (Linsley & Shrives, 2006). De

(6)

6

Basel Akkoorden hebben ook meer aandacht besteed aan risicoverslaggeving. De aangescherpte regels voor (risico)verslaggeving van Basel III zouden financiële stabiliteit moeten kunnen verwezenlijken door banken en ook andere financiële instellingen te dwingen tot verslaggeving over onder andere ‘capital holdings’ en ‘off-balance-sheet assets’ om daarmee marktdiscipline te verbeteren. Daarom zijn in de Basel III akkoorden specifieke risicoverslaggevingsvereisten opgenomen om de transparantie te vergroten met betrekking tot risico’s (Howard, 2014). Daarmee onderscheid Basel III zich meteen van de Basel II akkoorden, want Basel III geeft de verplichting tot het gebruik van vaste verslaggevingsvormen in de ‘additional pillar 3 disclosures’. Hierdoor wordt de vergelijkbaarheid van de toelichtingen tussen banken in de loop der tijd versterkt en daarmee de transparantie vergroot (BIS, 2016).

Deze hogere regeldruk voor verslaggeving is het antwoord op de toegenomen behoefte van stakeholders om meer informatie over risico’s en risicomanagement te verkrijgen (van Daelen & de Groot, 2014). Zij geven aan dat de hogere regeldruk inzicht biedt in welke informatie de stakeholders verlangen van een organisatie. In het onderzoek van Van Daelen (2012) blijkt ook dat stakeholders genoeg aanwijzingen geven welke elementen van risico-informatie gepubliceerd moeten worden. Kanttekening daarbij is dat elementen van risicoverslaggeving in een steeds wisselende samenstelling gevonden worden in het jaarverslag. Reden hiervoor kan zijn is de hogere regeldruk, in de vorm van de Basel Akkoorden, niet volgens een vast format moeten worden opgesteld in de jaarrekening.

Stakeholders hebben dus door middel van hun verlangen naar risico-informatie invloed op de regelgeving met betrekking tot risicoverslaggeving. Het is daarom denkbaar dat stakeholders ook invloed hebben op de kwaliteit van risicoverslaggeving. Stakeholders kunnen overheden en toezichthouders zijn. Zij zijn verantwoordelijk voor regelgeving en/of belast met toezicht. Daarnaast heeft onlangs de Financial Stability Board (FSB) in samenwerking met de Basel Committee on Banking Supervision (BCBS) een nieuwe lijst gepubliceerd van Global Systemically Important Banks (G-SIBs). Deze banken zijn van een dusdanige waarde voor een maatschappij, dat zij onderworpen zijn aan strengere eisen van de toezichthouders. De maatschappij kan ook als stakeholder worden gezien doordat het onder andere bestaat uit de werknemers en klanten van de bank. Het is interessant te onderzoeken of de invloeden van de stakeholders, in de vorm van overheid en toezichthouder, de kwaliteit van risicoverslaggeving

(7)

7

beïnvloeden. De maatschappij wil tenslotte goed geïnformeerd worden over risico’s die banken lopen bij haar activiteiten. Dat is belangrijk om te weten omdat deze transparantie de stabiliteit in de bancaire sector doet verbeteren.

1.2 Relevantie

1.2.1. Wetenschappelijke relevantie

Gegeven het belang van onderzoek naar risicoverslaggeving voor een goed functionerende kapitaalmarkt, onderzochten Khlif en Hussainey (2014) wat de determinanten zijn voor risicoverslaggeving. Zij onderzochten de factoren: grootte, leverage en winstgevendheid. Ook Mohktar en Mellett (2013) deden onderzoek naar determinanten van risicoverslaggeving. Zij onderzochten of bestuur karakteristieken, eigendomsconcentratie, liquiditeit, verschillende branches en type accountant invloed hadden op risicoverslaggeving. Ondanks dat de afgelopen jaren onderzoek is gedaan naar determinanten van risicoverslaggeving, concludeerden Miihkinen (2012) en Oliveira et al, (2011) dat nog te weinig onderzoek is gedaan naar de kwaliteit van risicoverslaggeving. Khlif & Hussainey, (2014) specificeren dit nog verder en wijzen op het feit dat maar weinig onderzoek is gedaan naar welk effect governance factoren hebben op risicoverslaggeving. Barakat en Hussainey (2013) merkten dit ook op en deden onderzoek naar de effecten van governance, regelgeving en toezicht op de kwaliteit van operationeel risico verslaggeving, maar geven daarbij tegelijk aan dat meer onderzoek nodig is. In hun onderzoek vinden zij dat effectieve externe toezichthouders en invloedrijke stakeholders positieve invloed hebben op operationeel risico verslaggeving. Dit onderzoek zal zich echter concentreren op meerdere vormen van risico. Dit onderzoek is daarom wetenschappelijk relevant omdat in dit onderzoek een uitgebreide disclosure index wordt gebruikt die meerdere vormen risico meet en onderzocht wordt of stakeholders invloed hebben op de kwaliteit van risicoverslaggeving. Daarbij zullen de effecten van overheidseigendom, maatschappelijk belang, ECB en nationaal toezicht op de kwaliteit van risicoverslaggeving worden onderzocht. Deze externe factoren, die invloed hebben op de monitoring van een bank, zijn nog onderbelicht in wetenschappelijk onderzoek. Vanwege de twee bovengenoemde punten probeert dit onderzoek een bijdrage aan de bestaande wetenschappelijke literatuur te leveren.

(8)

8 1.2.2. Praktische relevantie.

Volgens Deumes (2008) is het bestuderen van risicoverslaggeving belangrijk omdat transparantie essentieel is voor het goed functioneren van de kapitaalmarkt. Bovendien kan risicoverslaggeving reputatieschade voorkomen en zorgt het voor continuïteit op de lange termijn. Barakat en Hussainey (2013) geven iets soortgelijks aan, namelijk dat het publiceren van risico-informatie een belangrijk mechanisme is om de marktdiscipline te verbeteren. Daarnaast vinden Linsley en Shrives (2006) dat informatieasymmetrie bestaat, (een situatie waarin de informatieverstrekker over meer kennis beschikt dan de informatie-ontvanger) omdat stakeholders (informatie-ontvangers) niet in staat zijn om het risicoprofiel van een organisatie goed in te schatten. Deze informatieasymmetrie kan worden gereduceerd door middel van risicoverslaggeving.

Het is belangrijk om te weten welke factoren de kwaliteit van risicoverslaggeving beïnvloeden. Dit is namelijk interessant voor regelgevers, toezichthouders en andere stakeholders. Twee vormen van toezicht worden gegeven in de wet financieel toezicht (wft, 2006) namelijk: prudentieel en gedragstoezicht. De Nederlandsche Bank definieert dit als volgt: Prudentieel toezicht richt zich op gezonde financiële huishouding van financiële ondernemingen en bevordert daarmee de stabiliteit in de financiële sector. Gedragstoezicht richt zich op ordelijke en transparante marktprocessen, zuivere verhoudingen tussen marktpartijen en zorgvuldige behandeling van cliënten van financiële ondernemingen. Risicoverslaggeving kan de beide vormen van toezicht helpen in het vervullen van hun taak. Op basis van de uitkomsten van dit onderzoek kan dit de regelgevers, toezichthouders en andere stakeholders helpen verder verplicht stellen en kwaliteit verhogende maatregelen te nemen voor risicoverslaggeving (Miihkinen, 2012). Zodoende wordt de transparantie vergroot door middel van risicoverslaggeving en die transparantie is essentieel voor het goed functioneren van de kapitaalmarkt.

1.3. Probleemstelling

De probleemstelling van dit onderzoek is in hoeverre determinanten verantwoordelijk zijn voor de kwaliteit van risicoverslaggeving, vanuit het perspectief van externe factoren die invloed hebben op de inrichting van de monitoring van een bank. Deze externe factoren van toezicht kunnen zijn: Overheid, toezichthouder en de maatschappij waarin de bank opereert. Omdat de

(9)

9

mate van toezicht invloed heeft op de kwaliteit van risicoverslaggeving bij Europese banken zal de volgende vraag centraal staan in het onderzoek:

In welke mate hebben de factoren van toezicht invloed op de kwaliteit van risicoverslaggeving bij Europese banken.

Deze hoofdvraag gaat worden beantwoord aan de hand van een drietal deelvragen. De deelvragen zijn wat (1) de invloed van overheidseigendom op de kwaliteit van risicoverslaggeving is, (2) wat het effect van maatschappelijk belang van een bank op de kwaliteit van risicoverslaggeving en (3) wat de invloed van de toezichthouder is op de kwaliteit van risicoverslaggeving.

1.4. Structuur onderzoek

Het vervolg van deze scriptie is daarbij als volgt ingedeeld. In hoofdstuk 2 worden de literatuur, de achtergrond en de theoretische inkadering gegeven. In hoofdstuk 3 worden de hypotheses gevormd terwijl hoofdstuk 4 ingaat op de methodologie. Hoofdstuk 5 bespreekt de resultaten van dit onderzoek en in hoofdstuk 6 wordt uiteindelijk de conclusie gevormd.

(10)

10

2

Literatuur en theoretische inkadering.

In dit hoofdstuk wordt kort de wet en regelgeving voor verslaggeving en de IFRS toegelicht, en worden de Basel Akkoorden uitgelegd. Dit doe ik aan de hand van de drie pijlers waar de Basel Akkoorden uit zijn opgebouwd. Daarna wordt het probleem van moral hazard besproken en vervolgens welke oplossingen de Basel Akkoorden daarvoor bieden. Tot slot zal worden vermeld welke weerslag dit heeft op het verdere onderzoek.

2.1. Literatuur

2.1.1 Wet- en regelgeving

Alle Nederlandse rechtspersonen moeten conform de wettelijke bepalingen die zijn vastgelegd in Burgerlijk Wetboek 2 (BW2) titel 9 haar jaarrekening opmaken en publiceren. Het is naar mijn mening waarschijnlijk dat elk Europees land een soortgelijke wetgeving heeft die de opmaak en publicatie van de jaarrekening verplicht zoals de in Nederland geldende BW2. In artikel 361 BW2 wordt bijvoorbeeld de definitie gegeven van de jaarrekening en in artikel 393 BW2 is de controleverplichting van de jaarrekening geregeld. In artikel 391 BW2 staat vermeld dat het jaarverslag een getrouw beeld moet geven van de risico’s en onzekerheden waar de onderneming mee wordt geconfronteerd. Daarnaast geeft artikel 362 lid 8 aan dat jaarrekeningen ook mogen worden opgesteld volgens de door de International Accounting Standards Board (IASB) vastgestelde en door de Europese Commissie goedgekeurde standaarden, een voorbeeld hiervan is de International Financial Reporting Standards (IFRS).

In 2005 heeft de IASB het IFRS gepubliceerd. Alle beursgenoteerde ondernemingen in de Europese Unie, en dus ook de meeste banken, moeten vanaf 2005 hun jaarrekening opstellen volgens de IFRS regels. Het doel hiervan was om kwaliteit van de financiële verslaggeving te verbeteren door vergelijkbaarheid en transparantie te vergroten. Dit door middel van het bevorderen van harmonisatie van de verslaggevingsregels (Doupnik & Perera, 2012).

In augustus 2005 publiceerde de IASB, IFRS 7 - Financiële Instrumenten: Toelichtingen. Voor ondernemingen is het vanaf 2007 verplicht om deze IFRS 7 toe te passen in hun verslaggeving. IFRS 7 heeft als doel om meer inzicht te verschaffen in de risico’s van het gebruik van financiële

(11)

11

producten. Door een toegenomen complexiteit in de financiële producten hebben gebruikers meer behoefte aan deze informatie die hen informeert over de aard en omvang van risico’s en de manier waarop deze risico’s beheerst worden. IFRS 7 geeft namelijk een verplichting om kwalitatieve informatie over liquiditeit, krediet en marktrisico weer te geven in het jaarverslag (Landsman, 2007). Voor banken is deze IFRS 7 uitermate relevant omdat het balanstotaal van banken voor gemiddeld 90% uit financiële instrumenten bestaan (Bischof, 2009).

Door de inwerkingtreding van IFRS 7 zijn de jaarverslagen van banken overduidelijk omvangrijker geworden, met name door de extra informatie over financiële producten en risicomanagement die moeten worden weergegeven (Van Eijden, 2010). Zo geeft IFRS 7.7 een verplichting om informatie te verstrekken waardoor de gebruikers van deze informatie in staat zijn om financiële producten te beoordelen die belangrijk zijn voor de financiële positie van een organisatie. Daarnaast is in IFRS 7.31 vermeld dat risico’s moeten worden vermeld die voortvloeien uit de financiële producten van de organisatie.

De IFRS is ‘principle based’ waardoor er meerdere toepassingen bestaan van deze standaarden (Doupnik & Perera, 2012). Banken hebben dus enige keuzevrijheid om te bepalen wat zij relevant vinden om te vermelden in de jaarrekening. IFRS 7 geeft geen verplichting voor het rapporteren van Basel verslaggevingsvoorschriften terwijl informatie hierover wel uiterst informatief kan zijn voor de gebruikers. De Basel voorschriften geven namelijk een verplichting om risico-informatie volgens een vast format te publiceren waardoor de vergelijkbaarheid en consistentie van informatie verbetert. Deze informatie volgens een vast format is belangrijk omdat de Basel verslaggevingsvoorschriften de gebruiker voorziet van de benodigde gegevens die hun informeert over de financiële positie van een bank en dat kan evalueren. Dit wordt onder andere gedaan door middel van bepaalde ratio’s die door de Basel regelgeving worden bepaald, met betrekking tot het wettelijk vereiste kapitaal van een bank. Hierdoor kunnen banken onderling beter met elkaar vergeleken worden. Gebruikers krijgen door deze Basel verslaggeving toegang tot belangrijke informatie die hun informeert over de financiële positie van een bank en welk risico de bank loopt bij haar activiteiten en hoe zij deze risico’s proberen te beheersen. Op die manier kan de transparantie en vertrouwen worden verbeterd in een bank (BCBS, 2015).

(12)

12 2.1.2 Basel Akkoorden

Een bankencrisis is niet alleen desastreus door haar ingrijpende gevolgen in die sector, maar ook door het effect die een dergelijke crisis heeft op de gehele economie (Hellman et al., 1999; Ari & Cergibozan, 2016). Een vaak gehoorde kritiekpunt op financiële verslaggeving is volgens Miihkinen (2012) dat dit te weinig informatie bevat wat betreft risico’s en onzekerheden waarmee financiële organisaties geconfronteerd worden. Vanuit dit kritiekpunt is meer druk ontstaan op regelgevende organen om specifieke standaarden op te stellen voor risicoverslaggeving in de jaarrekening (Miihkinen, 2012). Een voorbeeld van een format voor risicoverslaggeving zijn de Basel Akkoorden. De Basel III akkoorden zijn dan ook mede gericht op het verbeteren van de capaciteiten van de banken over de gehele wereld om te overleven en om bestand te zijn tegen mindere tijden die voortvloeien uit financiële en economische tegenspoed (BCBS, 2010).

De Basel Akkoorden komen voort uit de “Basel Committee on Banking Supervision” (BCBS) dat onderdeel is van de “Bank for international settlements”. Dit instituut heeft zestig leden in de vorm van centrale banken die landen vertegenwoordigen over de gehele wereld. Het heeft als doel om de centrale banken te ondersteunen in hun streven naar monetaire en financiële stabiliteit. Als fundament voor die ondersteuning is de BCBS opgericht. Het instituut stelt wereldwijd een belangrijk kwaliteitskader voor prudentiële regelgeving van banken. Haar opdracht is ook het versterken van regelgeving, toezicht op de handhaving ervan en het monitoren van de praktijken van banken over de gehele wereld met als doel het verbeteren van financiële stabiliteit en zodoende het tegengaan van een bankencrisis. (BIS, 2016)

De Basel Akkoorden zijn echter zelfregulerend, wat wil zeggen dat zij niet bindend zijn (Novembre, 2009). Daarom moeten zij eerst worden opgenomen in nationale en Europese regelgeving om als wettelijke verplichting te gelden voor banken (Memorie van toelichting CRD IV). De Basel Akkoorden werden door ‘Capital Requirements Directive’ (CRD IV) en de ‘Capital Requirements Regulation’ (CRR) vertaald in regelgeving en zijn per 1 januari 2014 wettelijk van kracht geworden. CRR heeft door middel van Europees recht directe werking in nationale wetgeving. Bij CRD IV zijn de Basel III uitgangspunten in Nederland verankerd door middel van de Wet Financieel Toezicht (WFT, 2014). De CRD IV en CRR worden gebruikt voor verdere Europese harmonisatie (Joosen, 2015).

(13)

13 2.1.3 1e en 2de Pijler

BCBS (2010) legt het drie pijlers concept van de Basel III Akkoorden als volgt uit. De eerste pijler heeft betrekking op het houden van een minimum hoeveelheid kapitaal (kapitaalbuffer). In de basis dient elke bank een buffer te creëren van 10,5% van het risico gewogen activa, die worden opgebouwd door een viertal bouwstenen. Die drie bouwstenen zijn; ‘commen equity tier 1’(CET1) (4,5%), ‘additional tier 1’ (1,5%), ‘tier 2’ (2%) Vooral de CET1 kapitaaleis heeft een grote impact omdat dit voor alle onderdelen van de kapitaaleisen kan worden ingezet en daarnaast dit uit zuiver eigen vermogen en dus uit de allerhoogste kwaliteit bestaat zoals: aandelenkapitaal, reserves en ingehouden winsten (Dijsselbloem, 2016).

Vervolgens zijn er binnen de eerste pijler nog drie componenten die aanvullende eisen kunnen verlangen van een bank en samen de gecombineerde buffer vormen. Namelijk de kapitaalconserveringsbuffer, de contra cyclische buffer en de systeemrelevante- en systeemrisicobuffer.

(Tabel 1, Opbouw pijler 1)

De kapitaalconserveringsbuffer is een verplicht onderdeel van 2,5% en vormt de basis van de gecombineerde buffer. Bouwsteen Percentage Minimum Tier 1 4,5 % Additional Tier 1 1,5 % Tier 2 2 % Kapitaalconserveringsbuffer 2,5 %

Contra Cyclische Buffer 0 – 2,5 %

Systeemrelevante- en Systeemrisicobuffer 1 – 3,5 %

Totaal Minimum 10,5 %

(14)

14

De Contra Cyclische Buffer wordt opgebouwd in tijden van economische voorspoed en kan worden gebruikt bij laagconjunctuur. De hoogte van deze buffer wordt bepaald door de geografische spreiding van het risico waaraan de bank is blootgesteld.

De tweede buffer bestaat uit 2 onderdelen. De eerste is de systeemrelevante, de mate waarin het financiële stelsel belang heeft bij het voortdurende functioneren van de bank. De tweede is systeemrisico, de mate waarin de nationale toezichthouder een optie heeft om buffers te creëren voor lange termijn-, niet-cyclische systeemrisico’s of macroprudentiële risico’s, die niet door andere bouwstenen reeds ingedamd zijn (memorie van toelichting CRD IV).

De tweede pijler heeft betrekking op het proces van toezichthouden. Een voorbeeld is de stresstest die wordt uitgevoerd op banken. Daarnaast kunnen risico’s die niet erkend worden onder pijler 1, via toezichthouders toegevoegd worden. Daarom moeten toezichthouders georiënteerd zijn op de toekomst en goed kunnen inspelen op veranderingen in de markt.

2.1.4 3de Pijler

De derde pijler wordt gevormd door verslaggeving en marktdiscipline. De marktdiscipline houdt in dat organisaties voor slecht beleid gestraft zullen worden in de vorm van hogere kapitaalkosten. Marktdiscipline wordt door Hoenig (2003) omschreven als de verschillende manieren waarop de markt en haar deelnemers hun opvattingen kenbaar maken over het functioneren van het bestuur en management. Deelnemers op de kapitaalmarkt monitoren de organisaties en beïnvloeden hun risico nemend gedrag (Bliss & Flannery, 2002). Dit komt doordat de deelnemers op de kapitaalmarkt de kosten van vreemd of eigen vermogen verhogen en tevens de hoeveelheid kapitaal dat zij beschikbaar stellen aanpassen. Hierdoor wordt de bereidheid van de deelnemers aangetast om kapitaal te leveren aan organisaties en wordt bovendien mogelijk de aandacht getrokken van toezichthouders (Jensen, 2012). Deze marktdiscipline wordt als middel gebruikt om de vaak voorkomende problemen in de bancaire sector zoals informatie-asymmetrie en moral hazard te verminderen, die in de volgende paragraaf aan bod komen.

De verslaggevingsstandaarden van pijler 3 zorgen mogelijk voor een verbeterde marktdiscipline (Ainsworth, 2012). Risicoverslaggeving wordt daarbij als volgt gedefinieerd:

(15)

15

Risicoverslaggeving is informatie die de grootste risico’s weergeeft en de verwachte impact op haar prestaties in de toekomst (Miikhinen, 2012). Verslaggeving bestaat namelijk om informatie-asymmetrie en agency problemen te verminderen. Ball & Shivakumar (2008) tonen aan dat vrijwillige verslaggeving meer effect heeft op de markt dan verplichte verslaggeving. Ondanks dat vrijwillige verslaggeving meer effect heeft op de markt, kunnen de gebruikers van de informatie hier niet op vertrouwen dat dit de informatie-asymmetrie vermindert (Ainsworth, 2012). Om dit vertrouwen in verslaggeving wel te bereiken kunnen regelgevers wellicht de pijler 3 verslaggevingsstandaarden verplichten in de jaarrekening. Dat zou betekenen dat iedereen dezelfde, en dus ook negatieve informatie, moet weergeven volgens een vast format, waardoor transparantie en vergelijkbaarheid mogelijk zouden kunnen worden verbeterd.

Risicoverslaggeving is belangrijk voor het verminderen van informatie-asymmetrie en daarnaast geeft dit informatie over het risicoprofiel van een organisatie. Hierdoor kunnen investeerders een betrouwbare schatting maken van de waarde van een organisatie en hiermee een goede investeringskeuze maken. Bovendien geeft Scott (2009) aan dat door de toegenomen globalisering, complexiteit en regelgeving het voor investeerders moeilijker is geworden om alle informatie te begrijpen zonder extra toelichtingen in het jaarverslag. Tevens is verslaggeving van belang voor marktdiscipline omdat verslaggeving van relevante informatie voor een effectieve marktdiscipline zorgt. Moral hazard zou deze marktdiscipline echter kunnen verstoren, dat wordt hieronder uitgelegd.

2.1.5 Moral Hazard

Naceur en Kandil (2009) wijzen in hun onderzoek op het probleem van speculeren in de bankensector. Daarbij wordt volgens Hellman et al. (1999) gedoeld op banken die risicovolle investeringen kiezen die een hoge winst opleveren als het slaagt, maar waarbij de spaarders opdraaien voor eventuele verliezen. Natalya et al (2016) stellen dat reddingsprogramma’s van overheden nieuwe interesse opwekt voor moral hazard door de effecten van overheidssteun. Deze overheidssteun verlaagt het motief van de bank om kwalitatief goede leningen te verstrekken, waardoor het probleem van moral hazard zou kunnen worden vergroot. Het probleem van moral hazard speelt op wanneer iemand meer risico neemt dan gebruikelijk omdat iemand anders de lasten van dit risico draagt (Yardi, 2016). Dit kan banken een stimulans geven om meer te speculeren met risicovolle investeringen.

(16)

16

Het probleem van moral hazard speelt ook op bij de spaarders en andere belanghebbenden van de bank. Weistroffer (2011) merkt op dat banken een belangrijke maatschappelijke positie hebben, omdat een faillissement van een bank een ernstige crisis kan veroorzaken voor de gehele maatschappij. Een bank is een belangrijke schakel in het betalingsverkeer. Bovendien moet iedereen over een betaalrekening kunnen beschikken zonder het risico te lopen dat zijn of haar geld verdwijnt als een bank failliet gaat. De overheid zal vanuit dit oogpunt waarschijnlijk ingrijpen wanneer een bank failliet dreigt te gaan (Lu & Hu, 2014). Hieruit volgt het probleem dat het motief van spaarders wordt verminderd om de bank te monitoren, omdat zij de zekerheid hebben dat hun tegoeden (gedeeltelijk) gedekt zijn door een garantiestelsel of de redelijke mate van zekerheid hebben dat de overheid een faillissement zal willen voorkomen (Hellmann et al., 1999; Lu & Hu, 2014).

2.1.6 Oplossingen voor moral hazard

Het probleem van moral hazard zou mede gereduceerd kunnen worden door middel van het houden van een minimum hoeveelheid kapitaal (pijler 1). Deze kapitaalbuffers dwingt een bank namelijk om relatief meer eigen kapitaal te creëren dan voor de invoering van de extra regelgeving, waardoor de gevolgen van de eerder genoemde risicovolle investeringen meer door de banken zelf worden gedragen (Naceur & Kandil, 2009). Daarentegen is het creëren of verhogen van de kapitaalbuffers niet kosteloos omdat de winstgevendheid van de bank en daarmee de aandelenkoersen zouden kunnen afnemen. Maar deze mogelijke kosten wegen niet op tegen de eventuele verliezen die zich kunnen voordoen bij een crisis (Aiyar, Calomiris, Wieladek, 2015).

Marktdiscipline kan het probleem van moral hazard verminderen. Marktdiscipline houdt in dat spaarders van banken een hoger rendement vragen voor het geld dat zij beschikbaar stellen aan de bank, wanneer de bank meer risicovollere investeringen neemt (Baumann & Nier, 2006). In feite komt het erop neer dat dit simpelweg marktdiscipline betekent. Dit kan het motief van een bank om buitensporig risico te nemen verminderen, omdat het nemen van risico’s immers duurder is voor een bank. Ook BCBS (2010) is van mening dat versterken van marktdiscipline steeds belangrijker wordt en heeft dit verwerkt in de derde pijler van de Basel Akkoorden. Hierin wordt verslaggeving gestimuleerd omdat dit de marktdiscipline zal versterken en daarmee het probleem van moral hazard kan verminderen. Dit effect is niet aanwezig wanneer spaarders en

(17)

17

andere belanghebbenden geen informatie hebben over het risicoprofiel van een bank. Vandaar dat risicoverslaggeving zo’n belangrijk middel is om marktdiscipline te bevorderen en daarmee kan het probleem van moral hazard verminderd worden (Baumann & Nier, 2006).

2.1.7 Conclusie en weerslag op onderzoek

Al met al kan hieruit worden geconcludeerd dat de Basel III akkoorden de stabiliteit kan versterken van de financiële sector als geheel en meer inzicht kan geven in het risicomanagement (Howard, 2014). Daarnaast is, zoals boven benoemd, (risico)verslaggeving erg belangrijk voor het goed functioneren van de kapitaalmarkt. Het leidt tot minder financiële missers, bevordert de transparantie en het is het een belangrijke basis voor marktdiscipline. Hiermee kan vervolgens informatie-asymmetrie en moral hazard worden gereduceerd. Risicoverslaggeving kan dus erg belangrijk zijn om verschillende redenen.

De factoren van toezicht hebben invloed op het probleem van moral hazard. Overheidseigendom vergroot het probleem van moral hazard zoals Natalya et al (2016) stellen. Wanneer sprake is van overheidseigendom bij een bank, kan dit het vertrouwen van spaarders en andere belanghebbenden in de bank vergroten. Dit vergroot op haar beurt echter weer het probleem van moral hazard (Zhang & She, 2008), waardoor de roep naar risicoverslaggeving groter wordt om de marktdiscipline te versterken.

Voor het maatschappelijk belang van een bank valt een overeenkomstige relatie te trekken. Wanneer het maatschappelijke belang van een bank groter wordt, en daarmee de verwachte zekerheid dat de bank niet failliet gaat, neemt ook het probleem van moral hazard toe. Hierdoor kan meer behoefte ontstaan om de marktdiscipline te verbeteren en dus ook meer behoefte aan risicoverslaggeving.

Bij toezichthouders is ook een soortgelijke relatie aanwezig. Een toezichthouder die geen streng toezicht houdt en als laatste redmiddel om faillissement te voorkomen kan worden gezien, creëert een situatie die bevorderlijk is voor moral hazard (Battilossi, 2009). Ook hieruit kan geconcludeerd worden dat streng toezicht een goed hulpmiddel is om moral hazard te verminderen en streng toezicht kan door middel van (risico)verslaggeving geschieden.

(18)

18 2.2. Theoretische inkadering

Barakat en Hussainey (2013) onderzochten welk effect bank governance, regelgeving en toezicht hebben op risicoverslaggeving. In hun onderzoek gebruiken zij de agency theorie, stakeholdertheorie en de legitimiteitstheorie. Dit deden ze omdat deze theorieën suggereren dat sterk toezicht in de bancaire sector het besluit van het management om risico-informatie te publiceren kan beïnvloeden. Deze theorieën zullen ook in dit onderzoek worden gebruikt. Deze drie theorieën vul ik nog aan met de voluntary disclosure theorie. Omdat deze theorie suggereert dat toezicht de afweging kan beïnvloeden om wel of niet vrijwillig risico-informatie te publiceren. Deze theorieën ga ik hieronder verder toelichten.

Bij de agency theorie wordt vanuit de relatie tussen principaal – agent perspectief gekeken. Hierbij wordt uitgegaan van informatie-asymmetrie die mede door middel van risicoverslaggeving kan worden verminderd. De voluntary disclosure theorie is vanuit het perspectief van de gebruiker van verslaggeving ontwikkeld. Deze kijkt dus vanuit het perspectief van de gebruiker en beschrijft waarom een bank aan verslaggeving voor de gebruikers zou willen of moeten doen. De legitimiteitstheorie en de stakeholdertheorie zijn beide afgeleid van de politieke economische theorie. Legitimiteitstheorie is in het licht van de bank zelf beschreven en geeft aan dat verslaggeving wordt gebruikt om haar activiteiten te legitimeren. De stakeholdertheorie wordt beschreven vanuit de belanghebbenden, anders dan de aandeelhouders, van een bank. Een bank moet ook de stakeholders informeren over het risico dat een bank loopt en hoe het dat risico beheerst.

2.2.1 Agency theorie

De agency theorie gaat uit van tegenstrijdige belangen tussen de agent (management) en de principalen (eigenaren). Het management heeft motieven om af te wijken van de voorkeuren van de aandeelhouders en te handelen namens eigen voorkeur, zoals manipuleren van cijfers om bijvoorbeeld tijdens onderhandelingen van arbeidsvoorwaarden een beter contract te verdienen (Lim et al., 2007). Deze informatieasymmetrie ontstaat doordat de principalen het financiële belang hebben in de organisatie, maar het de agenten zijn die de organisatie besturen en over de privé informatie beschikken en de principalen niet (Jensen & Meckling, 1976). De agency

(19)

19

theorie wijst op het feit dat verslaggeving een middel kan zijn om informatieasymmetrie te beperken en helpt bij het verminderen van moral hazard en agency kosten. Deze informatieasymmetrie kan ook worden beperkt door de aandeelhouders op de hoogte te brengen van de risico’s die een bank loopt en welke beheersmaatregelen zij daarvoor opstellen, die de bank in het risicoverslaggeving kan weergeven. De kwaliteit van risicoverslaggeving kan daarom mede worden verklaard vanuit de gedachtegang van de agency theorie

Eng en Mak (2003) geven aan dat organisaties de agency kosten, die ontstaan door een scheiding tussen management en eigendom, proberen te verminderen met meer risicoverslaggeving. Healy en Palepu (2001) stellen dat op basis van deze tegenstrijdige belangen en informatieasymmetrie, de vraag naar (risico)verslaggeving hieruit automatisch volgt. Eigendomsvormen hebben vanuit de agency theorie dus invloed op de kwaliteit van risicoverslaggeving

Lim, Matolcsy & Chow (2007) stellen dat deze informatieasymmetrie ook verminderd kan worden door middel van onafhankelijke niet-uitvoerende bestuurders die het management namens de aandeelhouders monitoren. Deze onafhankelijke niet-uitvoerende bestuurders zouden daarom vergelijkbaar kunnen zijn met toezichthouders. Door het verstrekken van meer risico-informatie in de verslaggeving, zou de risico-informatieasymmetrie kunnen worden verminderd tussen het management en de maatschappij, waar de toezichthouders in beginsel voor optreden. Bovendien stellen Eng en Mak (2003) dat managers van organisaties met overheidseigendom minder marktdiscipline ervaren doordat overheidseigendom als lange termijn investering gezien wordt. Hierdoor ontstaat meer vraag naar informatie. Vanuit de agency theorie kan risicoverslaggeving dus een instrument zijn om de informatieasymmetrie te verkleinen.

2.2.2 Voluntary disclosure theorie

Voluntary disclosure gaat over keuzes van verslaggeving en de gevolgen die de keuze heeft voor de informatie die weergegeven wordt in het jaarverslag (Verrecchia, 1983; Dye, 1985). Voluntary disclosure gaat uit van geloofwaardige verslaggeving naar niet geïnformeerde stakeholders. Deze stakeholders zijn niet in staat om de organisatie van dichtbij te monitoren, doordat zij niet persoonlijk contact hebben met bestuurders. Zodoende halen zij hun benodigde informatie uit verslaggeving. Wanneer banken niet rapporteren, zullen deze stakeholders denken dat de bank informatie achterhoudt voor hen (Lang & Lundholm, 1992). Over het algemeen

(20)

20

wordt aan vrijwillige risicoverslaggeving gedaan om een positief signaal af te geven aan de gebruikers. Een organisatie zal willen vermelden dat zij geen buitensporige risico’s loopt en goede beheersingsmaatregelingen heeft om het risico die een organisatie wel loopt, goed te kunnen managen. Tevens is het van belang om te rapporteren over risico’s omdat wanneer organisaties hier niets over vermelden, gebruikers dit als negatief ervaren ( Bischof & Daske, 2013) Gebruikers gaan er dan van uit dat de organisatie het beheersen van risico’s niet goed onder controle hebben.

Volgens Verrechia (1990) zullen banken vrijwillig rapporteren wanneer de baten hiervan groter zijn dan de lasten. Bijvoorbeeld wanneer de kosten van kapitaal lager worden. In die zin, dat voluntary disclosure de informatieasymmetrie vermindert tussen manager en investeerders. Vrijwillige risicoverslaggeving kan dus gezien worden als een instrument om de informatieasymmetrie tussen het management en de eigenaren te verkleinen. Vrijwillige verslaggeving is echter niet kosteloos. Francis, Nanda & Olsson (2007) vinden in de literatuur dat er verschillende kosten aan verslaggeving verbonden zijn. Volgens Baruch (1992) kunnen deze kosten worden gesplitst in directe en indirecte kosten. Directe kosten houden verband met het opstellen en publiceren van de informatie. Indirecte kosten hebben meerdere vormen denk aan: concurrentie kosten, aansprakelijkheidskosten en agency kosten. Hermanson (2000) geeft in haar onderzoek twee voordelen van voluntary disclosure: het verbetert de interne beheersing en het voegt informatie toe voor besluitvorming. Zij concludeert daarmee dat voluntary disclosure waardevol kan zijn voor de organisatie. Het valt daarom ook te verwachten dat banken aan vrijwillige risicoverslaggeving doen, omdat dit dus waardevol voor een bank kan zijn.

Wanneer geen verplichte verslaggeving bestaat, dan is de verslaggevingskeuze van de organisatie dus een gevolg van de afweging tussen kosten en baten van vrijwillige verslaggeving, zo concluderen Bischof & Daske (2013). Dit is voor Basel III verslaggeving van toepassing. Volgens IFRS is een risicoparagraaf wel verplicht, maar dit geldt niet voor de Basel III verslaggeving. Daarom is dit voor een bank een keus om onderdelen van Basel III verslaggeving op te nemen in de jaarrekening.

(21)

21 2.2.3 Politiek economische theorie

De legitimiteitstheorie en de stakeholdertheorie zijn volgens Gray et al (1996) afgeleid van de politiek economische theorie. Deze theorie stelt dat de maatschappij, politiek en economie onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Vraagstukken kunnen dan ook niet behandeld worden zonder deze krachten in ogenschouw te nemen.

De legitimiteitstheorie laat zien hoe banken kunnen aantonen dat zij de sociale waarden en verwachtingen van de samenleving na leven. Banken kunnen risicoverslaggeving gebruiken als een middel om hun legitimiteit aan te tonen (Dowling & Pfeffer, 1975). De legitimiteitstheorie houdt dus in dat organisaties opereren in een steeds veranderende omgeving waarin zij proberen te opereren binnen de normen en kaders van de maatschappij (Brown & Deegan, 1998).

Volgens deze theorie geven organisaties meer risico-informatie weer, in een poging te voldoen aan de toenemende druk om transparant te zijn (Al-Hadi et al, 2016). Van organisaties wordt verwacht dat hun beleid en handelingen in overeenstemming zijn met sociale waarden en dat ze dit ook communiceren. Dit kan dus door middel van risicoverslaggeving. De legitimiteitstheorie is dus bruikbaar als verklaring voor elke vorm van verslaggeving, als er goede redenen zijn om aan te nemen dat de aard van verslaggeving gebruikt wordt om een bepaalde legitimiteitskloof te dichten (Van der Laan, 2009).

De legitimiteitstheorie veronderstelt ook dat verslaggeving voor een organisatie een belangrijk middel is om te communiceren met haar stakeholders. Bijvoorbeeld om hen te overtuigen dat de organisatie hun verwachtingen waarmaakt (Branco & Rodrigues, 2008). In dit onderzoek stellen zij daarnaast dat organisaties die meer zichtbaar zijn en meer een beroep doen op sociale en politieke steun, een hoger niveau van legitimiteit verlangen. En banken hebben de laatste jaren inderdaad meer beroep gedaan op dit soort steun, voorbeelden zijn Fortis en ABN AMRO. Een logische verklaring dus dat banken hun legitimiteit willen vergroten door middel van risicoverslaggeving. En dat is ook wel begrijpelijk, aangezien banken een belangrijke maatschappelijke functie hebben, maar niet altijd het maatschappelijke belang voorop hebben gezet (AFM, 2014). Zij stellen dat daarom het vertrouwen in de banken moet worden hersteld. Om het vertrouwen terug te winnen, kunnen banken hun legitimiteit aantonen door middel van risicoverslaggeving.

(22)

22

De stakeholdertheorie gaat ervan uit dat meer partijen dan alleen aandeelhouders zijn waarvoor banken waarde moeten creëren. Stakeholders worden door Freeman en Reed (1983) als volgt omschreven: “Elke identificeerbare groep of individu die invloed kan hebben op het bereiken van de organisatie haar doelen of die zelf wordt beïnvloed wanneer de organisatie haar doelen haalt.”

De theorie vergroot de verantwoordelijkheden van het bestuur, waardoor ook de belangen van niet-aandeelhoudende groepen worden meegenomen, en niet alleen het belang van winstmaximalisatie voor aandeelhouders. Voor succes van de banken op de lange termijn hebben zij de steun van stakeholders nodig. Om deze benodigde steun te verkrijgen bij haar stakeholders moeten de banken goed met hen communiceren. Dat kan door middel van verslaggeving geschieden (Chiu & Wang, 2015).

2.2.4 Conclusie

Uit de hierboven beschreven theorieën kan geconcludeerd worden dat de invloed van overheidseigendom behoorlijk is. De agency theorie stelt dat de tegenstrijdige belangen van management en eigenaren de informatie-asymmetrie kan vergroten en dat effect door middel van verslaggeving verminderd kan worden. Borisova & Yadev (2015) geven aan dat organisaties met een groter overheidseigendom meer informatie-asymmetrie hebben. Dat komt voort uit de grotere mate van privé informatie die bij overheidseigendom gemoeid is. Omdat overheidseigendom de informatie-asymmetrie vergroot, zal volgens de agency theorie meer aan risicoverslaggeving worden gedaan. De legitimiteitstheorie stelt dat banken door middel van risicoverslaggeving hun legitimiteit zouden kunnen aantonen. Banken met overheidseigendom zullen meer op hun legitimiteit worden getoetst waardoor banken aan meer risicoverslaggeving zullen doen om deze legitimiteit te kunnen aantonen (Barakat & Husainney, 2013). De stakeholdertheorie houdt in dat voor meer partijen dan alleen voor aandeelhouders waarde moet worden gecreëerd en vanuit dat perspectief zal er aan risicoverslaggeving door banken worden gedaan. Aangezien de overheid, behalve als aandeelhouder, ook als stakeholder kan worden gezien, zal volgens deze theorie overheidseigendom leiden tot meer risicoverslaggeving.

(23)

23

Volgens de voluntary disclosure theorie is het belangrijk om aan risicoverslaggeving te doen, om op die manier waarde voor de bank en maatschappij te creëren. Voor banken met een groter maatschappelijk belang zullen zij volgens deze theorie aan meer risicoverslaggeving doen omdat banken met deze status op die manier meer waarde voor de gehele maatschappij creëren. Vanuit de legitimiteitstheorie hebben banken met een groter maatschappelijk belang meer legitimiteit nodig, omdat deze banken een grote(re) (negatieve) invloed kunnen hebben op de economie. Daarom zal volgens de legitimiteitstheorie aan meer risicoverslaggeving worden gedaan, omdat deze banken hun legitimiteit zouden willen bewijzen door aan te geven dat zij volgens de normen en waarden van de maatschappij handelen. Volgens de stakeholdertheorie zullen banken met een groot maatschappelijk belang aan meer risicoverslaggeving doen. Dit komt omdat banken door hun maatschappelijk belang meer dan alleen rekening moeten houden met hun aandeelhouders. Dat betekent dat voor de gehele maatschappij verantwoording moeten afleggen, wat zij kunnen doen door middel van risicoverslaggeving.

De ECB en de nationale toezichthouder zullen volgens de agency theorie meer risicoverslaggeving verlangen van een bank, omdat deze toezichthouders optreden als waakhond van de eigenaren. De toezichthouders zullen daarom proberen om de informatie-asymmetrie die bestaat tussen het management (bank) en de eigenaren (maatschappij) te verminderen door middel van risicoverslaggeving. Vanuit de legitimiteitstheorie kan worden gesteld dat de toezichthouder meer risicoverslaggeving verlangt van een bank. Een toezichthouder behartigt de belangen van de maatschappij waardoor de toezichthouder als een orgaan kan worden gezien waaraan de bank verantwoording af moet leggen. Volgens de legitimiteitstheorie zal een bank haar legitimiteit dus moeten aantonen aan de toezichthouder wat zij door middel van risicoverslaggeving kunnen doen. De stakeholdertheorie stelt daarbij dat toezichthouders enerzijds als stakeholders kunnen worden gezien en anderzijds de belangen van stakeholders zullen vertegenwoordigen. Hierdoor kan vanuit de stakeholdertheorie verwacht worden dat een toezichthouder meer risicoverslaggeving zal vragen van de bank.

(24)

24

3

Hypotheses

Eerdere onderzoeken over risicoverslaggeving (Elbannan & Elbannan 2015, Zer 2015, Baumann & Nier 2004) hebben aangetoond welk effect risicoverslaggeving heeft op de waarde van een organisatie. Ook zijn er meerdere onderzoeken geweest naar de relatie tussen risicoverslaggeving en eigendom van een organisatie (Eng & Mak 2003, Healy & Palepu 2001).

Factoren van toezicht kunnen van invloed zijn op de kwaliteit van risicoverslaggeving. Op deze factoren van toezicht, vanuit het perspectief van externe factoren die invloed hebben op de inrichting van de monitoring, hebben banken evenwel weinig of geen invloed. In die zin, dat deze factoren voor banken als gegeven zijn en niet snel kunnen veranderen. Deze drie factoren van toezicht worden in dit onderzoek gebruikt:

• de invloed van de overheid door middel van eigendom. Zie 3.1

• het maatschappelijke belang dat de samenleving in de bank heeft. Zie 3.2 • de invloeden van toezichthouders (internationaal en nationaal). Zie 3.3

3.1 Overheid

Volgens Barakat en Hussainey (2013) zijn overheden gemotiveerd om de belangen van hun inwoners te behartigen en hierdoor zal de overheid intensiever de legitimiteit van banken toetsen, waarvan de overheid mede-eigenaar is. De bank probeert op haar beurt volgens de legitimiteitstheorie haar legitimiteit aan proberen te tonen door middel van risicoverslaggeving. Eng en Mak (2003) vinden dat bij een significant overheidseigendom meer vraag is naar vrijwillige verslaggeving, omdat een organisatie, waarvan de overheid een significante eigenaar is, waarschijnlijk tegenstrijdige belangen heeft. Volgens de agency theorie kan naast het primaire winstdoel (korte termijn) van een organisatie ook het nationale belang (lange termijn) van de overheid een rol spelen. Door deze mogelijke tegenstrijdige belangen, kan meer vraag ontstaan naar communicatie met andere aandeelhouders van de organisatie, wat door middel van verslaggeving kan geschieden. Eng en Mak (2003) concluderen dat de eigendomsstructuur van een organisatie invloed heeft op de verslaggevingspolitiek van een organisatie.

(25)

25

Ntim en Soobaroyen (2012) onderzochten ook of eigendomsstructuren invloed hebben op verslaggeving, al betrof dit specifieke Zuid-Afrikaanse verslaggeving. De resultaten zijn echter hetzelfde als Eng en Mak (2003). Ntim en Soobaroyen (2012) geven als redenen dat organisaties met een groot overheidseigendom, deze overheidssteun proberen te onderhouden en of verkrijgen met goede verslaggeving. Vanuit de stakeholdertheorie kan de overheid als een belangrijke stakeholder worden gezien en helpt het volgens de legitimiteitstheorie tevens mee aan het legitimeren van haar activiteiten. Zij halen beiden hieruit voldoende bewijs om te concluderen dat overheidseigendom positief geassocieerd is met verslaggeving. Ntim, Lindop & Thomas (2013) bevestigen dat in hun onderzoek. Zij vinden namelijk dat overheidseigendom een positief verband heeft met risicoverslaggeving.

Dit positieve verband tussen overheidseigendom en verslaggeving is in overeenstemming met bewijs dat overheidseigendom moral hazard en agency problemen verminderd. Verslaggeving kan dus als middel worden gezien om deze problemen juist te verminderen (Eng & Mak, 2003). De hypothese is dan ook als volgt:

H1. : Er is een positief verband tussen overheidseigendom en de kwaliteit van risicoverslaggeving.

3.2 Maatschappelijk belang

Banken hebben een belangrijke positie in het economische en maatschappelijke verkeer. Sommige banken worden dan ook aangeduid als ‘systemically important banks (SIBs) (Weistrofer, 2011). Systemically important betekent dat een bank mogelijk een grote negatieve invloed kan hebben op het financiële systeem en de gehele economie. Zowel op een directe als indirecte manier (BIS et al, 2009). Banken zijn Systemically important als zij een sterke onderlinge verbondenheid met elkaar hebben en van dusdanige omvang zijn, dat ze de markt niet kunnen verlaten zonder dat zij een grote verstoring veroorzaken in de markt (Weistrofer, 2011). Bij de SIBs wordt onderscheid gemaakt tussen globale en nationale SIBs (Lu & Hu, 2014). Een bank zal aan meer risicoverslaggeving doen wanneer zij een belangrijke maatschappelijke positie

(26)

26

heeft. In het licht van de stakeholdertheorie zal deze bank door haar belangrijke maatschappelijke positie veel stakeholders hebben die geïnformeerd moeten worden. Bovendien zal in het licht van de voluntary disclosure theorie aan meer risicoverslaggeving doen om meer waarde te creëren voor de maatschappij. Daarnaast zal volgens de legitimiteitstheorie de bank haar activiteiten willen legitimeren omdat deze belangrijke maatschappelijke bank een grote negatieve invloed kan hebben op de gehele economie.

Omdat deze banken dus zo belangrijk zijn in de maatschappij zullen zij niet snel failliet gaan. De overheid zal dit namelijk in de meeste gevallen niet snel laten gebeuren omdat de kosten van faillissement voor de gehele maatschappij veelal groter zijn dan de kosten om een faillissement te voorkomen (Hellman, 1999; Lu & Hu, 2014). Vanuit de legitimiteitstheorie zal dan ook een hogere kwaliteit van risicoverslaggeving worden verwacht. Doordat banken deze maatschappelijke status hebben en de eventuele kosten van de overheid om een faillissement te voorkomen erg hoog zijn, zal de bank haar legitimiteit willen aantonen en laten zien dat het volgens de normen en waarden van de maatschappij handelt.

Echter door de overheidssteun die een bank hoogstwaarschijnlijk kan verwachten bij een faillissement, heeft strengere regelgeving met betrekking tot transparantie niet het gewenste resultaat van een verbeterde marktdiscipline. Als de deposito’s van klanten bij een bank door de overheid bijna geheel verzekerd zijn, vindt er geen marktdiscipline plaats, ongeacht hoe transparant de bank is, zeggen Hyytinen & Takalo (2002). Dus zolang de overheidssteun zeer waarschijnlijk is en het daarmee de marktdiscipline belemmerd en niet tot een verbeterde marktdiscipline leidt, zal regelgeving voortgekomen uit de Basel Akkoorden, niet geheel effectief zijn.

Frolov (2007) concludeerde in zijn onderzoek eveneens dat als een geloofwaardig overheidsbeleid aanwezig is waarbij banken gered zullen worden wanneer zij failliet dreigen te gaan, de schuldeisers van de bank minder gevoelig worden voor de financiële situatie bij de bank. Dit soort overheidsbeleid dat gericht is op het voorkomen van een faillissement, beschermt de schuldeisers van een direct verlies bij een faillissement van de bank. Hierdoor wordt de reactie van schuldeisers verzwakt en zal de slechte financiële positie van de bank niet worden ‘gestraft’. Maar dit maakt ook de relatieve voordelen kleiner voor banken die vrijwillig

(27)

27

verslaggeven. Dit leidt dus tot een verminderde verslaggeving bij banken, aangezien de positieve effecten van verslaggeving gemitigeerd worden.

Aan de andere kant bestaat er de verwachting dat banken met deze maatschappelijke status transparant zijn over de risico’s die zij lopen en dus zodoende een voorbeeldfunctie hebben. Zo heeft EDTF ook aanbevelingen gedaan om de transparantie te verhogen. Daarnaast is vanuit de legitimiteitstheorie de verwachting dat banken met een dusdanig maatschappelijke belang meer legitimiteit nodig hebben. Aangezien de kosten van een eventueel faillissement van SIBs hoger zijn, dit meer legitimiteit vraagt. Deze legitimiteit kan worden afgedwongen door een hogere kwaliteit van risicoverslaggeving. En ondanks dat de literatuur wat wisselend is, acht ik het belang van het tonen legitimiteit voor banken doorslaggevend. De hypothese luidt dan ook als volgt:

H2. : Er is een positief verband tussen het maatschappelijke belang van een bank en de kwaliteit van risicoverslaggeving.

3.3 Toezicht

Uit de literatuur blijkt dat onafhankelijk en sterk toezicht een positief verband heeft met risicoverslaggeving. Toezicht is namelijk een factor die invloed heeft op de stabiliteit en de prestaties van banken, zo stelt Barth et al. (2004). Daarnaast heeft toezicht invloed op de transparantie van de banken. Deze transparantie vindt men onder andere terug in de risicoverslaggeving van banken (Barakat & Hussainey, 2013). Zij voegen daaraan toe dat onafhankelijke toezichthouders kunnen dienen als een extern mechanisme om de bank te monitoren. Beide factoren zullen vaak leiden tot meer verslaggeving. Een toezichthouder kan worden gezien als orgaan dat erop toeziet dat organisaties de door de maatschappij opgestelde regels naleeft ten gunste van de nationale economie (Prescott, 2008). Banken zullen aan meer risicoverslaggeving willen doen omdat toezichthouders de belangen behartigen van de maatschappij. (Barakat & Hussainey, 2013).

(28)

28

In het licht van de agency theorie zal een bank door middel van risicoverslaggeving de informatieasymmetrie willen verkleinen omdat toezichthouders als waakhond optreden namens de eigenaren. Bovendien kan volgens de stakeholdertheorie toezichthouders als stakeholder worden gezien waarvoor een bank waarde moet creëren. Daarnaast kan vanuit de legitimiteitstheorie de toezichthouder worden gezien als orgaan aan wie een bank haar legitimiteit moet kunnen aantonen, waardoor banken dus tot risicoverslaggeving zullen overgaan. Toezichthouders hebben invloed op verslaggeving omdat toezichthouders wettelijke en regelgevende bevoegdheden hebben, die het mogelijk maken om een grote hoeveelheid informatie te verzamelen, die niet beschikbaar zijn voor anderen (Prescott, 2008; Hoenig, 2003). Deze exclusieve informatie die de toezichthouders verzamelen, zal mogelijk beschikbaar worden gesteld door middel van verslaggeving. Hiermee kunnen de toezichthouders een belangrijke rol spelen in de marktdiscipline (Hoenig, 2003). Toezichthoudende instanties doen een beroep op de marktdiscipline om ze te helpen bij het toezicht houden van banken (Oliveira et al, 2011).

Toezichthouders zouden een belangrijke rol kunnen spelen in de marktdiscipline door de markt te voorzien van deugdelijke informatie. Ook omdat deze informatie niet uit andere bronnen kunnen worden gehaald.

Na een aanhoudende vraag voor meer Europees toezicht op banken, is in 2012 besloten om het banktoezicht over te hevelen naar de Europese Centrale Bank (ECB). In 2014 werd daadwerkelijk het toezicht van meest belangrijke banken, wat betreft omvang en internationale verwevenheid, door de ECB overgenomen van de nationale toezichthouders. Hiermee vervangt de ECB de nationale toezichthouders voor het directe toezicht op ongeveer 120 banken (De Rynck, 2016). Aangezien de populatie uit Europese banken bestaat, is de grootste toezichthouder in deze populatie de ECB. Om goed de stabiliteit van de bancaire sector te waarborgen hebben toezichthouders veel informatie nodig. En het is duur om veel informatie te verzamelen (Prescott, 2008). Logische verwachting is daarom dat grotere toezichthouders zoals de ECB meer middelen hebben om toezicht te houden op de bancaire sector. Bovendien omdat veel Europese banken grensoverschrijdend opereren en daarbij belangrijk zijn voor de stabiliteit van het Europese financiële stelsel, is het belangrijk om het toezicht voor deze banken ook grensoverschrijdend te laten functioneren en niet nationaal. Zodoende wordt banktoezicht losgekoppeld van de overheid en de controle op het financiële systeem versterkt. Doordat het

(29)

29

toezicht van de ECB scherper geacht wordt dan nationaal toezicht (geen ECB toezicht), is de verwachting dat banken onder ECB toezicht een hogere kwaliteit van risicoverslaggeving. De hypothese luidt dan als volgt:

H3A : Er is een positief verband tussen toezicht van de ECB en de kwaliteit van risicoverslaggeving.

Bovendien geeft Bischof (2009) aan dat het interessant kan zijn om nationale factoren te onderzoeken die invloed hebben op verslaggeving. Verschillen tussen landen omtrent regelgeving, kunnen verschillen verklaren in grondslagen van financiële verslaggeving. Deze verschillen komen door het verschil in kwaliteit van diverse nationale instituten die belast zijn met toezicht (Ball et. al, 2000). Het Committee of European Banking Supervisors (CEBS) en EDTF hebben meerdere pogingen gedaan om met richtlijnen de regelgeving met betrekking tot verslaggeving te harmoniseren. De richtlijnen van het CEBS zijn echter voorschriften en geen bindende regelgeving voor de nationale toezichthouders. Volgens Ball et al, (2000) is de reikwijdte van de nationale toezichthouders afhankelijk van haar kwaliteit. Wat zij als oorzaak noemen voor de verschillen die ontstaan in verslaggeving.

Houben et al, (2008) geven aan dat de focus van Europese banken nationaal was. Zij vinden dat het toezicht van een bank aan de hand van de markt moet worden opgesteld. Daarmee bedoelen zij dat het toezicht een weerspiegeling moet zijn van de markt onder hun toezicht. Dat geeft aan dat nationale autoriteiten van belang waren in het houden van nationaal toezicht. Nationale toezichthouders die direct banken kunnen corrigeren en verder onafhankelijk zijn, kunnen gezien worden als effectieve toezichthouders. Bovendien zijn zij beter in staat om het management te motiveren in het weergeven van een hogere kwaliteit van risicoverslaggeving (Barakat & Hussainey, 2013). Een logische verwachting is dat naarmate een nationale toezichthouder een meer geaccepteerde toezichthouder in deze sector is, zij meer macht heeft om banken in desbetreffende land te monitoren en dat dit ten goede komt aan de kwaliteit van risicoverslaggeving (Barakat & Hussainey 2013). Een meer geaccepteerde toezichthouder zal meer middelen en dus werknemers hebben om toezicht te houden op de banken (Frost en Seamer, 2002). Wanneer een nationale toezichthouders meer als geaccepteerd worden

(30)

30

bestempeld en daarom meer geld en (dus) macht hebben om toezicht te houden en banken te corrigeren, zij voor een hogere kwaliteit van risicoverslaggeving zorgen.

Daarnaast heeft een nationale toezichthouder ook invloed op de banken die in beginsel onder ECB toezicht vallen. Dat komt omdat het dagelijkse toezicht van deze banken uit teams bestaat van zowel personeel van de ECB als van de nationale toezichthouder (ECB, 2014). Verschillen in hoe geaccepteerd een nationale toezichthouder is, zou invloed kunnen hebben op de mate van toezicht die gehouden wordt op banken in een bepaald land. Dus hoe meer geaccepteerd een nationale toezichthouder is, des te scherper het toezicht is op de banken en daarmee de kwaliteit. De hypothese luidt dan als volgt:

H3B : Er is een positief verband tussen de kwaliteit van nationaal toezicht en de kwaliteit van risicoverslaggeving.

3.4 Controle variabelen

Ten eerste, in veel onderzoeken is aangetoond dat de grootte van een organisatie positief gerelateerd is met kwaliteit van verslaggeving, waarin een hogere kwaliteit staat voor meer weergegeven informatie.(Allegrini & Greco 2011, Chow & Wong-Boren 1987). Als mogelijke redenen hiervoor geven Allegrini & Greco (2011) aan dat kleinere organisaties minder middelen hebben voor het verzamelen en weergeven van uitgebreide informatie. Daarnaast speelt de grootte van een organisatie mee in hoeverre een organisatie wordt gecontroleerd door verschillende overheidsinstanties. Vandaar dat meerdere onderzoeken organisatiegrootte als controlevariabele gebruiken in hun onderzoek naar verslaggeving. (Barakat & Hussainey 2013, Baumann & Nier 2004)

Ten tweede, audit commissie speelt een belangrijke rol bij het toezicht houden van het management door het verbeteren van de kwaliteit van verslaggeving. (Blue Ribbon report 1999). Allegrini en Greco (2011) vonden dat een actieve audit commissie positief gecorreleerd is met verslaggeving. We kunnen daaruit opmaken dat een actieve audit commissie de kwaliteit van

(31)

31

verslaggeving verbetert. Het is daarom belangrijk om dit als controlevariabele op te nemen in het onderzoek.

De derde controle variabele is winstgevendheid. Giner (1997) geeft aan dat managers het goede nieuws van winst met de buitenwereld willen communiceren en daarmee een onderwaardering van de aandelen te willen voorkomen. Elshandidy et al (2013) concluderen uit eerdere onderzoeken naar het effect van winstgevendheid op verslaggeving, dat winstgevende organisaties grotere motieven hebben om haar prestaties en dus ook het vermogen van het goed managen van risico naar buiten toe te communiceren.

De vierde controle variabele is leverage. Leverage is de verhouding tussen totale schuld en balanstotaal. Organisaties met een hogere leverage ratio zijn vaak meer risicovol, omdat de kans op faillissement hoger is. De bank heeft dan in verhouding minder eigen vermogen om tegenvallers op te vangen (Elshandidy et al, 2013). Jensen & Meckling (1976) beweren daarnaast dat organisaties met een hoge leverage ratio hogere monitorkosten hebben. Dit komt door de informatieasymmetrie tussen schuldeisers en aandeelhouders. Aandeelhouders hebben prikkels om extra risico te nemen met investeringen om daarmee een hoger rendement te behalen, terwijl de schuldeisers vooral het risico dragen. Zij zien immers niets terug van het rendement. Om deze kosten te verminderen kan een organisatie meer risico-informatie weergeven in haar jaarverslag (Elshandidy et al, 2013).

(32)

32

Hieronder volgt nog een kort overzicht over de hypothesen en de daarbij gekoppelde theorie:

(Tabel 2, Link hypothese en theorie)

Hypothese Theorie Eigendom Agency Legitimiteits Stakeholder Maatschappelijk belang Voluntary disclosure Legitimiteits Stakeholder Toezicht Agency Legitimiteits Stakeholder

(33)

33

Kw

alit

eit v

an

risic

ov

er

sla

gg

ev

ing

Factoren van

toezicht

Toezichthouder

ECB

Nationaal orgaan

Overheid

Maatschappelijk

belang

Co

ntr

ol

e v

aria

be

le

n

Grootte

Audit commissie

Winstgevendheid

Leverage

Een schematische weergave van het conceptueel model:

(34)

34

4

Methodiek

4.1 Populatie

De totale populatie van dit onderzoek bestaat uit 85 Europese banken, waarvan het jaarverslag openbaar beschikbaar wordt gesteld. Marston en Shrives (1991) geven aan dat het jaarverslag het hoofdkanaal van communicatie voor de organisatie is. Moreno en Casasolo (2016) bevestigen dat en stellen dat het jaarverslag een belangrijk middel is om te communiceren. IASB (2010) bevestigt dat ook door aan te geven dat voor gebruikers het jaarverslag belangrijk is voor het nemen van beslissingen. In de risicoparagraaf van de jaarrekening meet ik de kwaliteit van risicoverslaggeving. De populatie van 85 Europese banken is opgebouwd op basis van het balanstotaal van een bank. De top 50 van de banken die onder toezicht van de ECB vallen, de top 25 van banken die onder lokaal toezicht vallen en de rest is aangevuld met de top 10 Nederlandse banken zowel onder ECB als de top 10 Nederlandse banken onder lokaal toezicht. Doordat bijvoorbeeld sommige banken vaker dan 1 keer voorkomen in de 4 ranglijsten en deze overlap eruit gefilterd is blijven 85 unieke banken over (Bijlage 1). Doordat van deze 85 banken sommige jaarverslagen van 2015 nog niet beschikbaar waren, bleven uiteindelijk 66 banken over voor de populatie.

4.2 Kwaliteit van risicoverslaggeving

Hoogendoorn en Mertens (2001) definiëren kwaliteit van verslaggeving als de mate waarin gebruikers een goed oordeel kunnen vormen over de financiële resultaten en positie van een organisatie. Zij stellen hoe beter de gebruiker een oordeel kan vormen, hoe beter de kwaliteit van verslaggeving is. Daar voegen zij aan toe dat regelgeving en kwaliteit van verslaggeving inherent aan elkaar is. Om kwaliteit te operationaliseren wordt in onderzoek van Bollen en Feenstra (2003) met name naar de inhoud en infrastructuur rondom verslaggeving gekeken.

In dit onderzoek zal de focus op de inhoud liggen. Beattie et al (2004) geeft aan dat verslaggeving moest worden uitgebreid naast de traditionele manier van verslaggeven, dus anders dan alleen over historische en kwantitatieve informatie. Er is meer vraag naar toekomst gericht en kwalitatieve informatie. Dit is waar risicoverslaggeving in principe overgaat.

(35)

35

Informatie over risico’s is toekomstgericht en de beheersing van deze risico’s hebben naast de traditionele kwantitatieve vorm ook een kwalitatieve vorm. Bovendien geven Linsley en Shrives (2000 en 2006) aan dat deze toekomstgerichte risico-informatie erg waardevol is voor investeerders omdat dit gunstig is voor de marktdiscipline. Beattie et al (2004) geeft aan dat er een groeiende aandacht is in onderzoek naar verslaggeving, vooral naar de determinanten van kwalitatieve informatie.

Er zijn verschillende methoden om kwaliteit van risicoverslaggeving te meten. Knoops (2001) noemt de normatieve en marktgeoriënteerde methoden en Beattie et al (2004) maakt onderscheid tussen subjectieve en semi-objectieve methoden. Beattie et al (2004) benoemen ook specifiek de disclosure index, wat onderdeel is van de semi-objectieve methode. Deze index wordt gezien als een inhoudsanalyse en concentreert zich alleen op de relevante secties. Met een disclosure index wordt van te voren een checklist van items samengesteld waarmee het jaarverslag op wordt getoetst.

Om een disclosure index te gebruiken moet een verdeling worden gemaakt. Marston en Shrives (1991) verdelen mogelijke indexen in vier categorieën: nominale, ordinale, ratio en interval schaalverdeling. De nominale schaal wordt ook wel vaak binaire verdeling genoemd omdat hiermee de aanwezigheid (ja/nee) mee kan worden aangegeven. Beattie et al (2004) geeft aan dat met een binaire disclosure index de kwaliteit niet gemeten kan worden. Omdat hier alleen de aanwezigheid (1) of niet (0) wordt geregistreerd. Met een ordinale disclosure index is dit wel mogelijk, deze heeft meestal een drie-punts schaal. Door een ordinale disclosure index te gebruiken kan onderscheid worden gemaakt tussen (2) aanwezig en kwalitatief, (1) alleen aanwezig en (0) niet aanwezig.

4.3 Afhankelijke variabele

De kwaliteit van risicoverslaggeving wordt gemeten in de jaarrekeningen van 2015. Wanneer geen jaarrekening beschikbaar was per 31 december 2015, is deze uit de populatie gelaten. De ordinale disclosure index items, die de kwaliteit van risicoverslaggeving meten, zijn opgebouwd op basis van IFRS 7 en overige regelgeving zoals EDTF, ESMA en de Basel III akkoorden. Hun aanbevelingen en standaarden om de kwaliteit van risicoverslaggeving te verbeteren zijn de basis

(36)

36

geweest waarop de disclosure index is opgebouwd. Deze disclosure index toetst of de risicoparagraaf in de jaarrekening alle gegevens bevatten die door deze organisaties als informatief voor de gebruiker bestempeld kunnen worden, waardoor de gebruiker volledig geïnformeerd wordt over de risico’s en de beheersing daarvan. Nadeel van de disclosure index, is het probleem van subjectiviteit. Bovendien wordt subjectiviteit ook nog eens vergroot doordat het beoordelen van kwaliteit wordt uitgevoerd door meerdere personen.

Deze subjectiviteit wordt beperkt door de disclosure index voor gebruik te testen in een pilot fase, reviews te laten uitvoeren en de verschillen door een derde persoon te laten bekijken. Ook door gebruik te maken van de ordinale verdeling wordt de subjectiviteit verminderd, doordat de onderzoeker minder mogelijkheden heeft in het toekennen van scores. Tevens is bij elk item een duidelijke instructie aanwezig wanneer welke score toegepast moet worden. Dit bevordert de betrouwbaarheid van de resultaten. De weging van de items zijn even zwaar. Hiermee wordt de objectiviteit vergroot, omdat een verschillende weging van items subjectiviteit in de hand zou werken. Subjectiviteit kan niet volledig worden weggenomen, maar door bovenstaande maatregelen wel tot het minimaal niveau worden beperkt.

Er zijn 30 items waarmee in totaal 60 punten verdiend kunnen worden voor de kwaliteit van risicoverslaggeving. Waarin 60 punten de maximum score is en 0 de laagste. Deze 60 punten kunnen in vier categorieën verdient worden: algemeen, krediet risico, liquiditeit en solvabiliteit. De assumptie is hoe hoger de score, des te beter de kwaliteit van risicoverslaggeving bij de betreffende banken. De complete disclosure index is opgenomen in bijlage 2.

4.4 Onafhankelijke variabelen

Europese banken waarvan vijf procent of meer van het eigendom in handen is van een overheid krijgen een score van 1 (JA), bij banken waarbij dat niet het geval is krijgen een score van 0 (NEE) (Barakat & Hussainey, 2013). Data hiervoor is verzameld op Bankscope.

De mate van maatschappelijk belang wordt gemeten op basis van de Fitch Support Rating. De score varieert van 1 tot 5. Waarbij een score van 1 de steun van de overheid zeer waarschijnlijk is en de score van 5 de steun van de overheid erg onwaarschijnlijk is (Baumann & Nier, 2006). Wanneer banken geen directe Fitch Support Rating hebben, worden zij niet meegenomen in de

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

aanbevelingen die van belang zijn voor de financiële risicotoelichtingen welke ondermeer vallen onder IFRS 7. Met betrekking tot de risicotoelichtingen werd niet altijd aan

Op basis van de doelstelling van het onderzoek kan de volgende probleemstelling worden geformuleerd: ‘Is er een verband tussen de dividenduitkeringen door

In deze thesis is op basis van literatuuronderzoek, de Europese richtlijnen betreffende risicomanagement en de regels van de OECD een model opgenomen waarmee een

Dit onderzoek onder 50 grote Europese banken toont aan dat zij weliswaar veel pagina’s besteden aan het onderwerp, maar dat onvoldoende inzicht wordt gegeven over duurzaamheid in

Dit artikel geeft inzicht in de impact van IFRS 9 voor Europese banken in het eerste toepassingsjaar van deze standaard, zowel voor de classificatie en waardering van

In de Europese Unie werd IFRS 9 op 22 november 2016 goedgekeurd voor toepassing; derhalve zouden jaarrekeningen over de boekjaren 2016 en 2017 op basis van IFRS 9 mogen

Het eerder aangehaalde onderzoek van de EBA inzake IFRS 9 is een voorbeeld van een specifiek themaonderzoek (EBA, 2017).We hebben naast de jaarrekening 2016 ook het

Hoewel toe- lichting op basis van IFRS door banken dus niet (meer) verplicht is, hebben zowel de EDTF als ESMA sterke aandacht voor informatieverstrekking rondom forbea- rance..