• No results found

De invloed van bankkarakteristieken op de kwaliteit van risico disclosures door Europese banken na Bazel III

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De invloed van bankkarakteristieken op de kwaliteit van risico disclosures door Europese banken na Bazel III"

Copied!
73
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De invloed van bankkarakteristieken op de kwaliteit van

risico disclosures door Europese banken na Bazel III

Onderzoek naar de invloed van de financieringsstructuur, de SIB-status, het land van

vestiging, de solvabiliteit en de omvang van een bank op de kwaliteit van de risico disclosures

Juni 2016

Rianne Hettinga

Samenvatting

Als reactie op de financiële crisis van 2008 is nieuwe regelgeving geïntroduceerd om het falen van het bankensysteem aan te pakken. Zo dienen banken meer aandacht te besteden aan publicaties omtrent risico’s. In deze masterscriptie is onderzocht welke determinanten invloed hebben op de kwaliteit van de risico disclosures van banken na Bazel III. De agency theorie, stakeholder theorie, legitimatietheorie en voluntary disclosure theorie zijn gebruikt om de verwachte relaties te onderbouwen. De invloed van de volgende factoren is onderzocht: financieringsstructuur, SIB-status, land van vestiging, solvabiliteit en omvang van de bank. De kwaliteit van risico disclosures is beoordeeld aan de hand van een disclosure checklist. Hieruit is gebleken dat de risico disclosures door banken voor verbetering vatbaar zijn. De data is verzameld middels jaarverslagen over 2015 van 65 Europese banken en de database Bankscope. De resultaten laten een significant effect zien van zowel de SIB-status als de omvang van een bank op de kwaliteit van de risico disclosures. Daarnaast is gemixt bewijs gevonden voor de invloed van zowel de financieringsstructuur als de solvabiliteitsratio op de kwaliteit van de risico disclosures, wat suggereert dat een relatie aanwezig is. Echter dient deze relatie nader onderzocht te worden. De resultaten hebben implicaties voor de bancaire sector, omdat de verkregen inzichten zowel gebruikt kunnen worden door banken zelf als door regelgevers en investeerders.

Kernwoorden: Bazel III, IFRS 7, risico disclosures, financieringsstructuur, SIB-status, land van

(2)

2

De invloed van bankkarakteristieken op de kwaliteit van

risico disclosures door Europese banken na Bazel III

Onderzoek naar de invloed van de financieringsstructuur, de SIB-status, het land van

vestiging, de solvabiliteit en de omvang van een bank op de kwaliteit van de risico disclosures

Auteur:

Rianne Hettinga

Studentnummer:

S2190583

Email:

r.b.hettinga@student.rug.nl

Universiteit:

Rijksuniversiteit Groningen

Faculteit:

Economie en Bedrijfskunde

Master:

Accountancy

1

e

Begeleider:

J. G. (Job) Huttenhuis MSc

2

e

Begeleider:

Prof. Dr. R. L. (Ralph) ter Hoeven RA

Datum:

21 juni 2016

(3)

3

VOORWOORD

Voor u ligt mijn afstudeerscriptie naar de invloed van bankkarakteristieken op de kwaliteit van risico

disclosures door banken. Als afsluiting van de Master Accountancy aan de Rijksuniversiteit Groningen

is dit onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is uitgevoerd in de periode van februari tot en met juni 2016 en heeft mijn competenties om wetenschappelijk onderzoek uit te voeren verbeterd. Mijn interesse voor een onderwerp gerelateerd aan de bancaire sector is gewekt door de financiële crisis van 2008, waar banken een belangrijke rol in hebben gespeeld. Middels dit afstudeeronderzoek heb ik mijn kennis omtrent banken en de van toepassing zijnde regelgeving uit kunnen breiden.

Diverse mensen hebben tijdens het uitvoeren van dit onderzoek een bijdrage geleverd en hun wil ik daarvoor bedanken. Allereerst wil ik mijn scriptiebegeleider van de universiteit, de heer Huttenhuis, bedanken voor de begeleiding gedurende het schrijven van deze thesis. Mede door zijn begeleiding heb ik mijn onderzoek beter vorm kunnen geven en heb ik nuttige en waardevolle opmerkingen gekregen. Deze feedback heeft naar mijn mening positief bijgedragen aan het niveau van deze thesis. Ook wil ik mijn tweede begeleider, de heer Ter Hoeven bedanken. Daarnaast wil ik EY bedanken voor het beschikbaar stellen van de faciliteiten om mijn scriptie te kunnen schrijven. Mijn begeleider vanuit EY, de heer De Boer, wil ik in het bijzonder bedanken voor zijn feedback en interesse in de voortgang van mijn scriptie.

Daarnaast wil ik ook mijn medestudiegenoten bedanken. Het vele discussiëren en overleggen heeft ervoor gezorgd dat mijn scriptie inhoudelijk sterker is geworden. Tot slot wil ik mijn familie, vrienden en vriend bedanken voor de interesse in mijn scriptie.

Juni 2016,

(4)

4

INHOUDSOPGAVE

1 INTRODUCTIE 6

1.1 Inleiding 6

1.2 Wetenschappelijke bijdrage en relevantie 8

1.3 Structuur van de paper 10

2 REGELGEVING 11

2.1 Introductie 11

2.1.1 Bazel III 11

2.1.2 CRD IV en CRR 14

2.1.3 IFRS 15

3 THEORETISCHE INKADERING EN HYPOTHESEN 17

3.1 Agency theorie 17

3.2 Stakeholder theorie 18

3.3 Legitimatietheorie 19

3.4 Voluntary disclosure theorie 20

3.5 Het belang van de kwaliteit van risico disclosures 20

3.5.1 Financieringsstructuur 21

3.5.2 SIB-status 23

3.5.3 Land van vestiging 25

3.5.4 Solvabiliteit 26

3.5.5 Omvang van de bank 27

3.6 Interactie effecten 28 3.7 Conceptueel model 29 4 METHODE 31 4.1 Onderzoekspopulatie en sample 31 4.2 Dataverzameling 33 4.3 Statistische analyse 36

(5)

5 5 ANALYSE EN RESULTATEN 38 5.1 Beschrijvende statistiek 38 5.2 Validiteit checklist 39 5.3 Algemene statistieken 40 5.4 Resultaten financieringsstructuur 42 5.5 Resultaten SIB-status 43

5.6 Resultaten land van vestiging 45

5.7 Resultaten solvabiliteit 46

5.8 Resultaten omvang bank 48

5.9 Interactie effecten 48

5.9.1 Modererende effect omvang 48

5.9.2 Modererende effect financieringsstructuur 49

5.10 Additionele testen 50 5.11 Samenvatting resultaten 51 6 CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN 53 6.1 Introductie 53 6.2 Conclusies en aanbevelingen 53 6.3 Beperkingen en discussie 55 REFERENTIES 58

LIJST MET AFKORTINGEN 64

(6)

6

1

INTRODUCTIE

1.1 Inleiding

Vrijdag 20 november 2015 vond de grootste beursgang van een Europese bank sinds de financiële crisis plaats, namelijk de beursgang van ABN Amro (Telegraaf, 2015). Na het uitbreken van de financiële crisis in 2007, die is uitgemond in een bankencrisis in 2008, is ABN Amro in staatshanden gekomen. Naast ABN Amro hadden veel andere banken in Europa ook staatssteun nodig (BCBS, 2010; Website Rijksoverheid). In Nederland kunnen bijvoorbeeld SNS Reaal en de ING Bank genoemd worden (Website Rijksoverheid) en buiten Nederland onder andere Dexia Bank België, Lloyds Bank en Royal Bank of Scotland (NRC, 2009; www.europa.eu). Op de website van de Europese Commissie is te lezen dat “de schuldencrisis in Europa begon met problemen in de Amerikaanse bankensector” (Europese Commissie, 2014). Deze oorzaak wordt ook genoemd in het onderzoek van Schwartz (2009) naar oorzaken van de financiële crisis. Een oorzaak die genoemd wordt is het monetaire beleid in de Verenigde Staten. Leningen werden onder dit beleid aangegaan tegen te lage rentes en buiten discrete limieten. De hypotheken waren zo opgebouwd dat de lasten in de eerste jaren laag waren, maar steeds hoger werden. Door het haperen van de groei van de economie en het stijgen van de rente, stortte de huizenmarkt in de Verenigde Staten in (Schwartz, 2009). Door de stijgende rente waren hypotheken een stuk duurder geworden, waardoor huiseigenaren deze niet meer konden betalen. Hierdoor moesten banken over de hele wereld forse verliezen incasseren door investeringen in de Amerikaanse hypotheekmarkt (Europese Commissie, 2014). Deze investeringen hadden betrekking op de securitisatie van hypotheekvorderingen die vervolgens als complexe financiële producten werden doorverkocht aan andere banken en financiële instellingen (NBA, 2014). Een tweede factor die volgens Schwartz (2009) heeft bijgedragen aan de crisis was het aangaan van complexe financiële instrumenten als derivaten, waarvan de gebreken in het ontwerp op dat moment niet duidelijk waren. Het grootste gebrek daarbij was het vaststellen van de prijs van de financiële instrumenten. Ook The Basel Committee on Banking

Supervision (BCBS) stelt dat er een sterke link tussen een bancaire crisis en de financieringsstructuur

van een bank (2013). Een bancaire crisis is vaak het gevolg van een te grote afhankelijkheid van specifieke financieringsbronnen, bijvoorbeeld onroerend goed of aandelen. Als gedurende een financiële crisis de kwaliteit van de onroerende zaken of aandelen daalt, kan dit financiële problemen aanwakkeren. Een daar op volgende liquiditeitscrisis kan solvabiliteitsproblemen versterken en een bancaire crisis tot gevolg hebben (BCBS, 2013).

“Van banken met een beursnotering werd verwacht dat zij een hoog rendement zouden laten zien” (NBA, 2014). De handel in complexe financiële instrumenten droeg bij aan het halen van de hoge rendementen, maar leidde er toe dat de focus van banken niet meer lag op het in de hand houden van risico’s, maar dat juist grote risico’s werden genomen (NBA, 2014). Ook De Nederlandsche Bank (DNB) stelt dat het overgrote deel van transacties in derivaten door banken en andere kredietverstrekkers

(7)

7

niet werd gedreven door overwegingen van risico beheersing, maar door speculatieve motieven waardoor grotere risico’s werden genomen. Daarnaast noemt De Nederlandsche Bank dat tekortkomingen in risico management kunnen worden aangevoerd als één van de oorzaken van de crisis (DNB, 2014). Door de financiële crisis is het vertrouwen van de markt in banken ernstig geschaad, waardoor investeerders meer gevoelig zijn voor de complexiteit en ondoorzichtigheid van de bedrijfsmodellen van banken. Investeerders en andere stakeholders vragen als reactie hierop een betere toegang tot de risico-informatie van banken, welke meer transparant, tijdig en vergelijkbaar moet zijn (EDTF, 2012). De striktere kapitaaleisen dwingen banken om het vertrouwen van het publiek te herstellen, om problemen met betrekking tot het terugtrekken van spaargelden en het hebben van te weinig kapitaal te voorkomen (NBA, 2014). Omdat banken meer bereid waren om risico te nemen en dat de crisis heeft versterkt, is sinds de crisis meer aandacht voor risico disclosures door banken.

Disclosures van hoge kwaliteit met betrekking tot risico’s en risico management kunnen het vertrouwen

in het management vergroten. Daarnaast zorgt een beter begrip bij investeerders van de blootstelling van banken aan risico’s voor een reductie van onzekerheidspremies en meer financiële stabiliteit (EDTF, 2012). Door het verliezen van het vertrouwen in banken, moeten banken veel aandacht besteden aan het opnieuw verkrijgen van een license to operate. Dit kan bijvoorbeeld door meer aandacht te besteden aan klanten en het opnieuw inrichten van de samenstelling van activa en passiva. Daarnaast zorgt ook het verscherpt toezicht door de Europese Centrale Bank (ECB) voor veel informatieverzoeken aan banken, wat ten goede komt aan de transparantie (NBA, 2014). Omdat de ECB informatie kan publiceren, kan dit leiden tot een stimulans voor banken om de informatie zelf te publiceren. Daarnaast is informatie door de vele informatieverzoeken nu beschikbaar, terwijl dat eerder niet het geval was (Sowerbutts, Zimmerman en Zer, 2013).

Als reactie op de financiële crisis is nieuwe regelgeving geïntroduceerd (NBA, 2014). Zo heeft The

Basel Committee on Banking Supervision (BCBS) een aantal fundamentele veranderingen in het

internationaal regelgevend raamwerk geïntroduceerd om het falen van het bankensysteem aan te pakken. Deze veranderingen in het raamwerk hebben geleid tot een herziening van Bazel II en tot het tot stand komen van Bazel III (BCBS, 2010). Bazel III bestaat uit een systeem met drie pilaren, waarvan de derde pilaar betrekking heeft op disclosure vereisten (BCBS, 2014). Het doel van deze disclosure vereisten is om de transparantie, de vergelijkbaarheid en het vertrouwen van de markt te bevorderen door middel van regelgevende maatregelen (BCBS, 2014). Een nadere toelichting op de regelgeving is te vinden in Hoofdstuk 2. Naast de regulatory disclosures van pilaar 3, geven regelgevende instanties op Europees en nationaal niveau als EBA, (European Banking Authority), ESMA (European Securities and Markets

Authority), IASB (International Accounting Standards Board), EDTF (Enhanced Disclosure Task Force) en AFM (Autoriteit Financiële Markten) aan dat additionele disclosures nodig zijn voor banken

(8)

8

vast te stellen (EDTF, 2012; NBA, 2014). Deze disclosures in de jaarrekening dienen op basis van IFRS gepubliceerd te worden, derhalve vallen de disclosures zowel onder het conceptuele raamwerk van IFRS als IFRS 7 Financial Instruments: Disclosures. Banken leveren een grote inspanning om te voldoen aan de regelgeving; dit blijkt bijvoorbeeld uit de publicatie van gedetailleerde rapportages (NBA, 2014).

Uit voorgaande blijkt dat risico rapportages door banken sinds de financiële crisis van 2008 meer aandacht krijgen. In deze thesis staat derhalve de kwaliteit van risico disclosures door Europese banken centraal. Door de financiële crisis en de nieuwe regelgeving in de bancaire sector is er meer vraag naar transparantie met betrekking tot deze disclosures. De publieke interesse en de verhoogde druk door vernieuwde regelgeving, maken het relevant om te onderzoeken welke determinanten invloed hebben op de kwaliteit van risico disclosures. De uitkomsten van dit onderzoek kunnen inzicht geven in de best

practices op het gebied van bankkenmerken en kunnen zowel gebruikt worden voor ontwikkelingen in

de regelgeving als door banken zelf. In dit onderzoek staan determinanten met betrekking tot karakteristieken van banken centraal. Deze karakteristieken zijn geselecteerd op basis van relevantie met betrekking tot de financiële crisis. I.e., in de literatuur is gezocht naar karakteristieken die worden genoemd als oorzaak van de financiële crisis van 2008 of die door de nieuwe regelgeving als reactie op de crisis sterk worden beïnvloed. De volgende determinanten staan in dit onderzoek centraal: de financieringsstructuur van banken, de SIB-status van banken (afkorting voor systemically important

bank; aanduiding voor het belang dat banken dienen voor het financiële systeem), het land van vestiging,

de solvabiliteit en de omvang van banken. Een nadere toelichting op deze determinanten wordt gegeven in hoofdstuk 3.

Het doel van dit onderzoek is om inzicht te krijgen in determinanten van disclosure kwaliteit, om zo de

best practices met betrekking tot de disclosures te kunnen identificeren. Om dit doel te verwezenlijken,

staat de volgende hoofdvraag centraal in dit onderzoek:

Hebben de factoren: financieringsstructuur, SIB-status, land van vestiging, solvabiliteit en omvang invloed op de kwaliteit van risico disclosures door Europese banken?

1.2 Wetenschappelijke bijdrage en relevantie

Eerder onderzoek onder institutionele investeerders liet een sterke vraag naar toenemende risico

disclosures zien om verbeterde investeringsbeslissingen te kunnen nemen (Solomon, Solomon, Norton

en Joseph, 2000). Top managers moeten derhalve investeerders overtuigen dat risico’s en onzekerheden juist worden gemanaged (DeLoach, 2000). Dit vereist een effectieve communicatie van risico’s die de bedrijfsstrategie kan beïnvloeden en de maatregelen die het management neemt om te profiteren van nieuwe kansen en om risico’s op fouten te minimaliseren (Beretta en Bozzolan, 2004). Ook de

(9)

9

onderzoeken van Jarion (2002); Linsmeier, Thornton, Venkatachalam en Welker (2002) en Rajgopol (1999) stellen dat risico disclosures bruikbaar zijn voor investeerders.

In de literatuur zijn verschillende onderzoeken naar factoren te vinden die invloed hebben op de kwaliteit van risico disclosures. Het onderzoek van Wai Hui en Matsunaga (2015) heeft de relatie tussen de bonus voor een CFO/CEO en de kwaliteit van de risico disclosures onderzocht. De resultaten suggereren dat de board de dislosures ziet als een belangrijk middel om bedrijfswaarde te creëren. Barakat en Hussainey (2013) richten zich in hun onderzoek op het effect van governance, regelgeving en supervisie op

disclosure kwaliteit. Ook noemen zij dat eerder onderzoek zich vooral richt op contextuele factoren als

omvang (balanstotaal), leverage (verhouding activa/passiva) en winstgevendheid. In eerdere onderzoeken is de kwaliteit van de risico disclosures vaak gemeten door middel van de kwantiteit van de disclosures als proxy voor de kwaliteit. Echter stellen Beretta en Bozzolan (2004) dat het niet alleen belangrijk is om te kijken naar de hoeveelheid, maar ook naar wat (inhoud) en hoe (kwaliteit) er is gepubliceerd.

Dit onderzoek draagt bij aan de bestaande literatuur omdat het de kwaliteit van risico disclosures onderzoekt naar aanleiding van Bazel III, waar eerdere onderzoeken zijn gedaan in de periode voor Bazel III. Daarnaast wordt in tegenstelling tot eerdere onderzoeken (kwantitatieve meting) gebruik gemaakt van een kwalitatieve meting van de risico disclosures (Beretta en Bozzolan, 2004). Ook levert dit onderzoek een bijdrage aan de literatuur omdat eerder onderzoek vooral het effect van factoren als omvang, leverage en winstgevendheid meet (Barakat en Hussainey, 2013), en dit onderzoek het effect van factoren als SIB-status en financieringsstructuur. Verder levert dit onderzoek een bijdrage aan de literatuur door de kwaliteit van risico disclosures te onderzoeken door gebruik te maken van een aantal theorieën, namelijk de agency theorie, stakeholder theorie, legitimatietheorie en voluntary disclosure theorie. Deze theorieën vormen de theoretische achtergrond van dit onderzoek en worden nader toegelicht in hoofdstuk 3. Daarnaast is dit onderzoek ook relevant voor de praktijk, omdat het inzicht geeft in de risico disclosures van Europese banken. Als reactie op de financiële crisis is de regelgeving namelijk aangescherpt en is het doel het faciliteren van marktdiscipline (BCBS, 2014). Door dit onderzoek wordt inzicht verkregen in de kwaliteit van de disclosures en kan worden vastgesteld of de aangescherpte regelgeving daadwerkelijk bijdraagt aan het faciliteren van marktdiscipline. Ook kan door middel van dit onderzoek inzicht worden verkregen in verschillen tussen banken en wordt onderzocht of mogelijke verschillen zijn te verklaren door bankkarakteristieken. Inzicht in de determinanten kan bijvoorbeeld worden gebruikt bij het verder ontwikkelen van de regelgeving. Partijen als de Europese Centrale Bank, European Banking Authority en The Basel Committee on Banking

(10)

10

belanghebbenden aan de hand van bankkarakteristieken de kwaliteit van de risico disclosures beoordelen en deze inzichten gebruiken in het nemen van beslissingen.

1.3 Structuur van de paper

In het vervolg van deze paper zal een nadere toelichting worden gegeven op de van toepassing zijnde regelgeving. In hoofdstuk drie zal vervolgens de theoretische inkadering gegeven worden inclusief de formulering van de hypothesen. In hoofdstuk vier zal het onderzoeksdesign weergegeven worden, gevolgd door de resultaten in hoofdstuk 5. De paper zal afgesloten worden met de conclusie, discussie en mogelijke indicaties voor vervolgonderzoek.

(11)

11

2

REGELGEVING

2.1 Introductie

Banken hebben een belangrijke rol gespeeld bij de start van de financiële crisis in 2007. Door onvoldoende liquiditeit, kregen banken te maken met solvabiliteits- en liquiditeitsproblemen (BCBS, 2011). Bazel II is in 2004 geïmplementeerd om te zorgen voor een toereikend vermogen en voldoende liquiditeitsbuffers bij banken om dergelijke stressscenario’s als de financiële crisis te voorkomen. Echter bleken de vereisten van Bazel II niet toereikend genoeg (BCBS, 2010). De tekortkomingen in de bancaire sector werden snel doorgegeven aan de rest van het financiële systeem, wat leidde tot enorme liquiditeit- en kredietproblemen. Hierdoor is de markt het vertrouwen in de financiële sector kwijtgeraakt (BCBS, 2010). Om het falen van het bankensysteem aan te pakken, is in 2009 een nieuw Bazel akkoord aangekondigd. Het doel van Bazel III is het versterken van de wereldwijde regelgeving voor een meer veerkrachtige bancaire sector en het verbeteren van het vermogen om onstuimigheden door financiële en economische stress op te vangen (BCBS, 2010).

Bazel III wordt in de Europese Unie wettelijk afgedwongen via de CRR en CRD IV. Derhalve zal zowel een toelichting worden gegeven op Bazel III als op de CRR/CRD IV. Naast Bazel III zijn ook de vereisten van IFRS 7 van toepassing op de risico disclosures van banken. Ook IFRS 7 zal nader toegelicht worden.

2.1.1 Bazel III

Zoals eerder genoemd is het voornaamste doel van Bazel III het verbeteren van de financiële stabiliteit door het verbeteren van het vermogen van de bancaire sector om onstuimigheden door financiële en economische stress op te vangen. Daarnaast heeft Bazel III als doel om zowel het risico management als de governance van banken te verbeteren. Tot slot zou Bazel III moeten zorgen voor meer transparantie en disclosures (BCBS, 2010). De structuur van Bazel III bestaat uit een systeem met drie pilaren. De eerste pilaar heeft betrekking op de criteria waar banken aan moeten voldoen (minimale kapitaalvereisten). Deze criteria hebben betrekking op kapitaal, het dekken van risico’s en schuldratio’s. De toelichting van pilaar 1 is relevant, omdat de vereisten zowel betrekking hebben op de risico-gewogen activa, als op de solvabiliteit van banken. De tweede pilaar heeft betrekking op risico management en supervisie. Binnen de context van dit onderzoek, speelt pilaar 2 geen grote rol, derhalve zal slechts een zeer beknopte toelichting worden gegeven. Tot slot heeft de derde pilaar betrekking op marktdiscipline door het stellen van vereisten voor disclosures (BCBS, 2014). Deze marktdiscipline is erg belangrijk voor het terugwinnen van het vertrouwen van banken en kan verkregen worden door transparant te zijn naar stakeholders. In de toelichting van pilaar 3 wordt duidelijk gemaakt hoe de vereisten van pilaar 3 de jaarrekening raken.

(12)

12

Pilaar 1 - minimale kapitaalvereisten: de vereisten hebben betrekking op de striktere kapitaalvereisten die van toepassing zijn onder Bazel III. Onder Bazel III is een minimum van gewone aandelen (common

equity) vereist van 4,5% van de risico-gewogen activa. Risico-gewogen activa (RWA) wordt gebruikt

om risico’s die geassocieerd kunnen worden met activa te classificeren. Het totaal RWA kan berekend worden als de som van de totale activa in een categorie maal het gewicht van een risico. Het minimale niveau totaal kapitaal is gelijk gebleven met de invoering van Bazel III en blijft 8% van het RWA. Het proportionele deel van Tier 1 is echter toegenomen tot 6% van het RWA, waardoor er 2% over is voor Tier 2. Het Common Equity Tier 1 (CET1) stijgt door tot 4,5%. Daarnaast is er een nieuwe buffer voor kapitaal ingevoerd, namelijk de capital conservation buffer, welke wordt opgebouwd tot 2,5% van de RWA. Hiermee wordt de totale CET1 7%, welke opgebouwd kan worden in goede tijden en gebruikt kan worden in slechte tijden. Ook is er de countercyclical buffer, welke specifiek is voor bepaalde landen. De buffer dient de bancaire sector te beschermen in periodes met overtollige kredietgroei. Het percentage kan variëren van 0-2,5% van het CET1. Daarmee kan de CET1 een percentage van 9,5% van het RWA bereiken (BCBS, 2014).

Als toevoeging op het voldoen aan de Bazel III vereisten, moeten systemically important banks (een nadere toelichting op deze banken is te vinden in hoofdstuk 3) beschikken over meer middelen om verliezen op te vangen om het grotere risico dat ze vormen voor het financiële systeem te weerspiegelen. De extra vereiste waar aan moet worden voldaan is een progressief CET1 kapitaal welke kan variëren van 1% tot 2,5%, afhankelijk van het belang van de bank. Op het moment dat een bank de hoogste status heeft, kan een extra absorptievermogen van 1% toegepast worden om als belemmering te dienen voor het nog verder (materieel) uitbreiden van het belang in de toekomst (Basel III overview table). Naast deze kapitaalvereisten is ook een sterke liquiditeitsbasis van belang. Deze liquiditeitsbasis draagt bij aan een meer stabiele financieringsstructuur (BCBS, 2013). Een overzicht van de vergelijking van de vereisten van Bazel II met Bazel III is weergegeven in onderstaande tabel.

(13)

13

Tabel 1 – Vergelijking minimale kapitaalvereisten Bazel II en Bazel III

Bazel II Bazel III

minimaal maximaal

Common Equity Tier 1 2,00% 4,50% 4,50%

Tier 1 2,00% 1,50% 1,50%

Tier 2 4,00% 2,00% 2,00%

Totaal 8,00% 8,00% 8,00%

Capital conservation buffer 2,50% 2,50%

Countercyclical buffer 0,00% 2,50%

Systemically importance 1,00% 2,50%

Totale kapitaaleis 8,00% 11,50% 15,50%

Pilaar 2 - risico management en supervisie: deze pilaar verwijst naar de governance en het risico management van een onderneming en heeft betrekking op volgende punten; vastleggen van risico’s met betrekking tot off-balance sheet exposures en securitisation activiteiten; het managen van risico concentraties; het voorzien in stimulansen voor banken om risico’s beter te managen en om rendementen op lange termijn te beheren; het hebben van een deugdelijk beloningsbeleid; waarderingspraktijken; het meten van onstuimigheden; accounting standaarden voor financiële instrumenten; corporate

governance en het college van toezichthouders (Basel III overview table).

Pilaar 3 - marktdiscipline: het doel van pilaar 3 is om ervoor te zorgen dat pilaar 1 en 2 op de juiste manier worden geïmplementeerd en gebruikt. Pilaar 3 is gericht op het bevorderen van marktdiscipline door middel van wettelijke vereisten voor disclosures. Marktdiscipline kan worden gedefinieerd als de acties van aandeelhouders, schuldeisers en stakeholders die de investerings-, operationele- en risico beslissingen van managers van een bank kunnen beïnvloeden (Hirtle, 2007). Deze vereisten stellen marktdeelnemers in staat om toegang te krijgen tot belangrijke informatie gerelateerd aan het wettelijk kapitaal van een bank en de blootstelling aan risico’s (BCBS, 2014). Daarnaast stelt Scott (2009) dat indien geen informatie wordt vrijgegeven, investeerders slechte verwachtingen hebben. Een gevolg hiervan is dat investeerders hogere rendementen eisen voor deze onzekerheid. De vereisten moeten zorgen voor meer transparantie en vertrouwen over de blootstelling van banken aan risico’s en de algehele adequaatheid van het reglementaire kapitaal van banken. De vereisten moeten daarnaast zorgen voor meer vergelijkbaarheid en consistentie in disclosures (BCBS, 2015). Het voorzien in betekenisvolle informatie over risico’s is belangrijk voor een solide bankensysteem. Het verlaagt de informatie-asymmetrie en draagt bij aan een betere vergelijkbaarheid van risicoprofielen van banken (BCBS, 2014).

(14)

14

De disclosure vereisten kunnen op verschillende manieren worden gepresenteerd. Dit kan namelijk gedaan worden door gebruik te maken templates en tabellen. De templates bestaan uit kwalitatieve data en tabellen bestaan over het algemeen uit kwantitatieve data. Indien de keuze wordt gemaakt om de informatie in de vorm van tabellen te presenteren, moet de bank overwegen of geen additionele kwalitatieve disclosure nodig is. Banken mogen dus een eigen keuze maken wat betreft het format van de publicatie (BCBS, 2015). Het belangrijkste van de disclosures is dat ze betekenisvol moeten zijn voor de gebruikers. Wanneer een bank van mening is dat bepaalde gevraagde informatie in een template of tabel niet van betekenis is voor de gebruikers, mag de bank ervoor kiezen om deze informatie niet te publiceren. Als dit het geval is, dient de bank echter wel uitleg te geven waarom de informatie niet nuttig is voor de gebruikers (BCBS, 2015). Additionele kwalitatieve en kwantitatieve disclosures geven de gebruikers van de informatie een beter inzicht in de positie van de bank ten aanzien van risico’s en promoten marktdiscipline (BCBS, 2015). Deze vrijwillige disclosures bieden banken de gelegenheid om relevante informatie te publiceren welke niet wordt gedekt door de vereisten (BCBS, 2015).

De vereisten van pilaar 3 zorgen dus voor meer vergelijkbaarheid en consistentie in de disclosures door banken, echter worden de rapportages niet gecontroleerd zoals dat wel het geval is bij de jaarrekening. Banken kunnen echter informatie uit de pilaar 3 rapportage opnemen in de jaarrekening. Banken kunnen bijvoorbeeld de hierboven genoemde templates opnemen in de jaarrekening. Indien ze opgenomen worden in de jaarrekening, vallen de disclosures onder de vereisten van IFRS. Volgens het IFRS Framework is de bruikbaarheid van financiële informatie groter indien de informatie vergelijkbaar, verifieerbaar, tijdig en begrijpelijk is. Het opnemen van de pilaar 3 vereisten in de jaarrekening draagt bij aan de transparantie en derhalve het faciliteren van marktdiscipline.

2.1.2 CRD IV en CRR

Om sterkere en meer geharmoniseerde regelgeving te bevorderen, hebben het Europese Parlement en de Europese Raad de CRR en CRD IV aangenomen om de Bazel kapitaalvereisten te implementeren. De CRR is de belangrijkste wetgeving die alle lidstaten in de Europese Unie (EU) bindt aan de Bazel III standaarden. De CRR is de Capital Requirements Regulation, en is een direct van toepassing zijnde verordening, die van toepassing is op alle banken in de EU. Omdat de verordening direct van toepassing is, is een implementatie in de nationale wetgeving niet nodig (BCBS, 2014). Daarentegen is de CRD IV, de Capital Requirements Directive een richtlijn die de lidstaten verplicht om wetgeving, welke in lijn is met de richtlijn, uit te vaardigen. Dit betekent dat de richtlijn moet worden geïmplementeerd in de nationale wetgeving. Indien dit niet slaagt, wordt dit gesanctioneerd (BCBS, 2014). Omdat de CRD IV opgenomen moet worden in de nationale wetgeving, bestaan er timingsverschillen in de implementatie, zo blijkt uit een rapport van The Basel Committee on Banking Supervision (2014).

(15)

15

2.1.3 IFRS

Indien de pilaar 3 informatie opgenomen wordt in de jaarrekening, valt deze publicatie onder

de vereisten van IFRS. Volgens het conceptuele raamwerk is het algemene doel van financiële

rapportages om huidige en potentiële investeerders te voorzien van financiële informatie die

hen helpt bij het maken van beslissingen. Het conceptuele raamwerk zorgt voor grondslagen

voor verslaggeving wanneer geen standaarden van toepassing zijn (IASB, 2015). “Door de

introductie van IFRS 7 Financial Instruments: Disclosures (per 1 januari 2007) is de

jaarrekening van banken veel omvangrijker geworden en moet het gecontroleerde deel meer

informatie over financiële instrumenten en risico management bevatten. Deze standaard moet

gebruikers beter inzicht verschaffen in de risico’s van het gebruik van financiële instrumenten”

(Van Eijden, 2010).

Het doel van de verslaggevingsstandaarden is om meer transparantie en onderlinge vergelijkbaarheid te creëren. IFRS 7 is van toepassing op alle entiteiten die financiële instrumenten gebruiken en dus niet alleen op banken (Alinea 3, IFRS 7). Ondanks dat er geen bank-specifieke eisen zijn, publiceren banken meer informatie over het managen van risico’s en financiële instrumenten. Dit komt doordat 90% van de totale activa en passiva in de bancaire sector bestaat uit financiële instrumenten (Bischof, 2009). Het doel van de International Accounting Standards Board met het uitgeven van IFRS 7 was het genereren van meer transparantie wat betreft de financiële instrumenten en de bijbehorende risico’s. Het doel van IFRS 7 is om organisaties te verplichten

disclosures vrij te geven in financiële verslagen die gebruikers in staat stelt om het belang van financiële

instrumenten voor de financiële positie van een entiteit vast te stellen. Daarnaast moet het de gebruikers in staat stellen om de aard en omvang van risico’s van financiële instrumenten, waar een entiteit aan wordt blootgesteld gedurende een bepaalde periode en op het moment van rapportage, vast te stellen en hoe de entiteit deze risico’s beheert (Alinea 1, IFRS 7.1).

Alinea 7 sluit aan bij het doel van IFRS 7 en schrijft voor dat ondernemingen informatie dienen te publiceren die gebruikers in staat moet stellen om het belang van financiële instrumenten voor de financiële prestatie en positie vast te stellen. Zo dienen ondernemingen een toelichting te geven bij de balans en de winst- en verliesrekening. Daarnaast dienen ze bijvoorbeeld een toelichting te geven ten aanzien van de aard en de omvang van uit financiële instrumenten voortvloeiende risico’s (Alinea 31-42, IFRS 7.1). De informatie met betrekking tot de aard en de omvang van de financiële instrumenten kan zowel kwalitatief als kwantitatief gegeven worden. In alinea 32 is aangegeven dat het hierbij vooral om de risico’s gaat met betrekking tot kredietrisico, marktrisico en liquiditeitsrisico. Kwalitatieve informatie heeft bijvoorbeeld betrekking op de risicopositie, het beheersen van de risico’s en de manier waarop de risico’s gemeten worden. De kwantitatieve informatie heeft betrekking op de blootstelling aan risico’s op de balansdatum (Alinea 32 en 33, IFRS 7.1). Indien de pilaar 3 disclosures overeenkomen

(16)

16

met de verslaggevingsstandaarden, is de informatie aan toezichthouders en investeerders beter vergelijkbaar. Dit resulteert in meer transparantie en een afname van de informatie-asymmetrie tussen managers van banken en stakeholders. Daarnaast kunnen banken kosten besparen indien de pilaar 3 informatie volgens de verslaggevingsstandaarden wordt gepubliceerd, omdat overzichten slechts eenmalig dienen te worden opgesteld en gecontroleerd. Tot slot is het opnemen van Bazel informatie onder IFRS relevant, omdat het de gebruikers van de informatie in staat stelt om de Bazel informatie te onderscheiden van de IFRS disclosures en om te begrijpen waarom de informatie verschillend is. Informatie kan bijvoorbeeld verschillend zijn door verschillen in boekhoudkundige begrippen of

(17)

17

3

THEORETISCHE INKADERING EN HYPOTHESEN

In dit hoofdstuk worden een aantal theorieën besproken die de theoretische achtergrond van dit onderzoek vormen. Deze theorieën onderbouwen het belang van risico disclosures voor een efficiënte kapitaalmarkt. Barakat en Hussainey (2013) gebruiken drie theorieën om uit te leggen hoe de kwaliteit van risico disclosures kan worden beïnvloed. Zij richten zich op een aantal governance variabelen, echter kunnen de theorieën ook gebruikt worden indien onderzoek wordt gedaan naar bankkenmerken. Barakat en Hussainey (2013) gebruiken de volgende drie theorieën: agency theorie, voluntary disclosure theorie en de stakeholder theorie. Eerder is genoemd dat door het verliezen van het vertrouwen in banken, banken meer aandacht moeten besteden aan het opnieuw verkrijgen van een license to operate. Derhalve is het in het kader van dit onderzoek ook relevant om de legitimatietheorie toe te lichten. Naast de theorieën, worden in dit hoofdstuk ook de hypothesen opgesteld.

3.1 Agency theorie

De agency theorie stelt dat de agent de bevoegdheid heeft om beslissingen te nemen voor de principaal, maar dat de principaal niet in staat is om constant te monitoren wat de agent doet, waardoor informatie-asymmetrie ontstaat (Jensen en Meckling, 1976). Indien beide partijen in de relatie hun eigen nut proberen te maximaliseren, is het denkbaar dat de agent niet altijd keuzes maakt die overeenkomen met de belangen van de principaal. De principaal kan deze verschillen beperken door passende stimulansen voor de agent op te stellen. Daarnaast kunnen kosten afwijkend gedrag beperken. Volgens Jensen en Meckling (1976) zal de principaal de agent in sommige gevallen betalen om middelen uit te geven om ervoor te zorgen dat de agent geen acties zal nemen die de principaal schaden of om ervoor te zorgen dat de principaal wordt gecompenseerd indien de acties wel worden genomen. Deze kosten worden ook wel bonding costs genoemd. Het is echter onmogelijk om te garanderen dat de agent optimale beslissingen zal nemen vanuit het oogpunt van de principaal. De kosten die gepaard gaan met dit verlies in welvaart van de principaal worden gezien als de residual loss. Volgens Jensen en Meckling (1976) bestaan de agency kosten daarom uit: 1) kosten van monitoring door de principaal, 2) bonding uitgaven door de agent en 3) de residual loss.

In het artikel van Healy en Palepu (2001) worden een aantal oplossingen voor het agency probleem genoemd. Eén van deze oplossingen is een contract tussen de agent en principaal welke publicatie van relevante informatie vereist. Deze informatie stelt de principaal in staat om te monitoren of aan de contractuele voorwaarden wordt voldaan door de agent. Daarnaast zorgt de informatie ervoor dat de principaal vast kan stellen of de agent de middelen van de onderneming managet in het belang van externe eigenaren. Indien dit contract tussen de agent en principaal niet bestaat, kunnen verslaggevingsstandaarden deze rol vervullen. Een bank heeft te maken met vele stakeholders, waardoor contracten met alle stakeholders niet mogelijk zijn. Daarom worden standaarden als IFRS opgelegd,

(18)

18

welke in plaats van een contract publicatie van relevante informatie vereisen. Een andere oplossing, welke aansluit op de hiervoor genoemde verslaggevingsstandaarden, is het verplicht stellen van de publicatie van informatie door middel van regelgeving. Volgens Watts en Zimmerman (1978) brengt het spanningsveld tussen de contracten en regelgeving politieke kosten met zich mee. Meer disclosure en openheid zijn onmisbaar voor institutionele beleggers en hebben daarom een positieve invloed op investeringsbeslissingen (Healy, Hutten en Palepu, 1999). Uit ander onderzoek is gebleken dat institutionele beleggers een sterke voorkeur hebben voor investeringen met een hoge zichtbaarheid en een laag risico (Bushee en Noe, 2000). De disclosures en meer openheid dragen bij aan een verlaging van de informatie-asymmetrie, en daarmee een verlaging van de agency kosten (Abdioglu, Bamiatzi, Cavusgil, Khurshed en Stathopoulos, 2015). Ook The Basel Committee on Banking Supervision (2014) stelt dat het verstrekken van waardevolle informatie over risico’s aan stakeholders een fundamenteel principe is voor een gezond bankensysteem. Door de informatieverstrekking kan vertrouwen in banken worden gegenereerd en kunnen marktdeelnemers de blootstelling aan risico’s beter inschatten. Door de toenemende complexiteit van de financiële activiteiten van banken, is het moeilijker om banken te monitoren. Derhalve is de kwaliteit van disclosures in de bancaire sector extra van belang, om stakeholders en toezichthouders beter in staat te stellen om toezicht te houden (Bliss en Flannery, 2002).

3.2 Stakeholder theorie

Volgens Smith (1776) stellen gezonde financiële markten individuen in staat om vrijwillige keuzes te maken en volgens Freeman (1984) moeten alle stakeholders worden gezien als klanten: allen kunnen de keuze maken of een bedrijf hen voorziet in een groter nut dan een ander bedrijf. Hierdoor moeten bedrijven ervoor zorgen dat de stakeholders bij hen beter af zijn, waardoor ze de organisatie zullen steunen. Stakeholders zullen hun eigen nutsfunctie bepalen aan de hand van eigen voorkeuren, welke worden bepaald door hoe transacties, relaties en interacties met de organisatie verlopen (Harrison en Wicks, 2013). Een centraal uitgangspunt in de literatuur met betrekking tot de stakeholder theorie is dat het focussen op stakeholders, en dan in het bijzonder het goed behandelen van de stakeholders en het managen van hun belangen, helpt om waarde te creëren voor de onderneming. Daarmee draagt het bij aan de prestaties van de onderneming (Harrison en Wicks, 2013). Primaire stakeholders zijn essentieel voor de operationele activiteiten van een onderneming (bijvoorbeeld werknemers en klanten), terwijl secundaire stakeholders invloed kunnen uitoefenen op de primaire stakeholders, maar geen directe invloed hebben op de onderneming om aanspraken te claimen (bijvoorbeeld NGO’s en regelgevende autoriteiten) (Mitchell, Agle en Wood, 1997).

Een bank heeft dus te maken met verschillende stakeholders, die verschillende belangen hebben en verschillende invloed uit kunnen oefenen op een bank (Barakat en Hussainey, 2013). Derhalve moet een bank ook aan verschillende stakeholders verantwoording afleggen. De disclosures hangen af van de

(19)

19

geïdentificeerde stakeholders: hoe meer stakeholders er worden geïdentificeerd, aan des te meer informatieverzoeken moet worden voldaan (Wood, 1991). De mate waarin stakeholders invloed kunnen uitoefenen wordt bijvoorbeeld bepaald door het hebben van urgente en legitieme claims (Mitchell, Agle en Wood, 1997). Deze invloed is belangrijk, omdat het bepaald in welke mate een manager bereid is om op verzoeken van stakeholders in te gaan (Eesley en Lenox, 2006). Meer (invloedrijke) stakeholders, zou dus moeten zorgen voor meer disclosures door managers. Volgens de stakeholder theorie zullen managers dus vooral voldoen aan de verzoeken van meer invloedrijke stakeholders, wat kan leiden tot minder risico disclosures aan minder invloedrijke stakeholders. Het identificeren van stakeholders is daarom van belang voor de risico disclosures van een bank.

3.3 Legitimatietheorie

De legitimatietheorie komt vaak terug in de stakeholder theorie, omdat managers legitimiteit kunnen creëren door acties te ondernemen die congruent zijn aan de wensen van verschillende belanghebbenden. De legitimatietheorie veronderstelt namelijk dat een bedrijf geen bestaansrecht heeft, tenzij de waarde van het bedrijf overeenkomt met de verwachtingen van de maatschappij. Het idee achter de theorie is dat er een sociaal contract bestaat tussen het bedrijf en de maatschappij (Magness, 2006). Volgens Magness (2006) ontleent een bedrijf zijn bestaansrecht aan dit contract en kan een bedrijf overleven indien het voldoet aan de wensen van de stakeholders. Tijdens de financiële crisis van 2008 zijn veel stakeholders het vertrouwen in banken kwijtgeraakt, waardoor het voor banken erg belangrijk is om hun

license to operate weer terug te krijgen. Eerder is genoemd dat door de complexiteit van banken

transparantie erg belangrijk is. Magness (2006) noemt dat eerder disclosures alleen voor schuldeisers en aandeelhouders waren, maar dat tegenwoordig meer stakeholders belang hebben bij de disclosures. De legitimatietheorie is gebaseerd op de perceptie van de maatschappij en forceert het management om informatie te openbaren welke de opinie van de gebruikers over het bedrijf kan veranderen (Cornier en Gordon, 2001). “Er is dus sprake van legitimatie als er sprake is van overeenstemming tussen de ‘sociale waarden’ die worden uitgedragen door de activiteiten van de onderneming en de ‘sociale waarden’ van de gehele maatschappij, waar de onderneming deel van uit maakt. Het is van belang hier op te merken dat de legitimiteit van een organisatie de uitkomst is van het proces tussen enerzijds de organisatie en anderzijds de maatschappij. Legitimiteit kan op basis van maatschappelijke normen en verwachtingspatronen leiden tot beperkingen in het handelen van ondernemingen” (p. 24/25) (De Waard, 2008). Het publiceren van informatie volgens verslaggevingsstandaarden draagt bij aan een betere vergelijkbaarheid van informatie en resulteert in meer transparantie. Meer transparantie draagt bij aan het terugwinnen van vertrouwen en derhalve het terugkrijgen van een license to operate.

(20)

20 3.4 Voluntary disclosure theorie

Bij het maken van disclosures wordt vaak een afweging gemaakt tussen kosten en baten. Door deze afweging rijst de vraag of disclosures verplicht of vrijwillig zouden moeten zijn (Oliveira et al, 2011a). Verplichte disclosures hebben de voorkeur indien vrijwillige disclosures te kort schieten om effectieve marktdiscipline te garanderen (Frolov, 2007). In de literatuur wordt genoemd dat disclosures zowel positieve als negatieve effecten kunnen hebben. Volgens Morris en Shin (2002) zou het vrijgeven van meer informatie kunnen leiden tot een bank run, wat een destabilisatie van het bancaire systeem tot gevolg heeft. Holder-Webb en Cohen (2007) stellen juist dat additionele disclosures onzekerheid over toekomstige kasstromen kunnen verminderen en verlagen daarmee de kans op een faillissement. In oktober 2012 heeft de Enhanced Disclosure Task Force een rapport gepubliceerd als reactie op de vraag voor betere (vrijwillige) risico disclosures. Met de aangescherpte disclosures in dat rapport wil de EDTF een meer transparante bancaire sector bereiken door aan te dringen bij banken om meer relevante informatie te publiceren. Door de publicatie van deze relevante informatie, zijn financiële analisten beter in staat om een forecast te maken wat resulteert in een meer stabiele bancaire sector.

Zoals in paragraaf 2.1.1 Bazel III is toegelicht, kunnen de disclosures op verschillende manieren worden gepresenteerd. Zo mogen banken een eigen keuze maken wat betreft het format (tabel of template) van de publicaties, omdat het belangrijkste van de disclosures is dat ze betekenisvol zijn voor de gebruikers. Daarnaast kunnen de publicaties worden gedaan aan de hand van een flexibel format, en is de bank vrij in de vorm van de disclosures. De kwaliteit van de disclosures kan dus afhangen van de manier waarop het wordt gepubliceerd en hangt af van de bereidheid van het management om vrijwillig informatie te publiceren (Dobler, 2008). Naast het feit dat de rapportages van de pilaar 3 informatie op verschillende manieren kunnen worden gepresenteerd, is het aan de banken welke informatie van pilaar 3 ze opnemen in de jaarrekening. Het opnemen van vrijwillige informatie in de jaarrekening draagt bij aan het faciliteren van marktdiscipline (Frolov, 2007), wat bijdraagt aan een meer stabiele bancaire sector. Ook is eerder genoemd dat verschillende regelgevende instanties (EBA, ESMA, EDTF etc.) aangeven dat additionele disclosures nodig zijn om voldoende transparant te zijn. Deze additionele disclosures zijn echter vrijwillig, omdat ze niet onder de vereisten van pilaar 3 vallen. Banken kunnen met deze informatie onderscheidend zijn en investeerders beter in staat stellen de juiste beslissingen te nemen.

3.5 Het belang van de kwaliteit van risico disclosures

Uit het toelichten van de agency theorie, stakeholder theorie, legitimatietheorie en voluntary disclosure theorie is gebleken dat kwalitatieve disclosures om verschillende redenen van belang zijn. Ten eerste stelt het zowel de aandeelhouders als overige stakeholders in staat om beter de activiteiten van de bank te monitoren. Daarnaast kunnen investeerders betere beslissingen nemen door additionele disclosures en kunnen financiële analisten betere voorspellingen maken. Dit draagt bij aan een betere prestatie van

(21)

21

banken en een meer stabiele financiële sector. Sinds de financiële crisis is meer en strengere regelgeving van toepassing op banken, maar kunnen voor bepaalde banken additionele vereisten van toepassing zijn. Ook zijn banken, zoals eerder genoemd, in sommige gevallen vrij in het bepalen van het format van

disclosures. Verschillen in banken leiden mogelijk tot verschillen in de disclosures, derhalve wordt de

invloed van een aantal bankkenmerken op de kwaliteit van de risico disclosures gemeten.

Kwaliteit van risico disclosures kan gedefinieerd worden als de algehele effectiviteit van de communicatie met de gebruikers van de informatie (Wai Hui en Matsunaga, 2015). Volgens Beretta en Bozzolan (2004) kan de kwaliteit van risico disclosures gedefinieerd worden als de rijkheid van de informatie, oftewel, de mate waarin de informatie helpt bij het vaststellen van de impact van de openbaar gemaakte informatie op de bedrijfsvoering van de onderneming. The Basel Committee on Banking

Supervision (2015) heeft vijf leidende richtlijnen opgesteld voor de pillar 3 disclosures die bijdragen

aan de kwaliteit van de disclosures. Deze zijn als volgt: (1) de disclosures moeten duidelijk zijn (i.e. ze moeten te begrijpen zijn voor de belangrijkste stakeholders) en worden gecommuniceerd door een toegankelijk medium, (2) de disclosures moeten uitgebreid zijn (i.e. ze moeten de belangrijkste activiteiten van de bank omschrijven en alle significante risico’s benoemen, onderbouwd met onderliggende data en informatie), (3) de disclosures moeten van betekenis zijn voor de gebruikers (i.e. ze moeten de huidige en nieuwe risico’s weergeven en hoe deze worden gemanaged), (4) de disclosures moeten consistent zijn gedurende langere tijd (i.e. om de gebruikers van de informatie in de gelegenheid te stellen om trends te identificeren in het risico profiel van de bank) en (5) de disclosures moeten vergelijkbaar zijn met andere banken (i.e. het aantal details en de manier waarop de risico’s worden gepresenteerd). Het voldoen aan deze richtlijnen draagt bij aan de kwaliteit van de risico disclosures en stelt gebruikers in staat om de risicopositie van een bank vast te stellen.

3.5.1 Financieringsstructuur

De aangescherpte regelgeving heeft invloed op de financieringsstructuur van banken, bijvoorbeeld door de aangescherpte kapitaalvereisten. Banken financierden zich veelal met een breed scala aan financiële instrumenten, zowel uit retail- als wholesale bronnen. Retail-funded banken worden gekarakteriseerd door een groot aandeel leningen op de balans door spaargelden en klantendeposito’s. Wholesale-funded banken hebben een groot aandeel financiering afkomstig van institutionele partijen, obligaties en securitisaties (Roengpitya et al., 2014). Bij wholesale-funded banken komt financiering vooral van private markten en wordt de financiering met name gebruikt om deposito’s van klanten aan te vullen (Vazquez and Federico, 2012). In de afgelopen decennia is deze structuur langzaam veranderd als gevolg van een aantal structurele veranderingen: 1) financiële markten en banken zijn sterker met elkaar verbonden geraakt, 2) de snelle groei van investeringsactiviteiten door banken, waardoor er meer afhankelijkheid van wholesale financiering kwam en 3) de financiële globalisering heeft gezorgd voor

(22)

22

een snelle groei van internationale activiteiten (BCBS, 2013). Door de financiële crisis van 2008 is deze ontwikkeling echter ontwricht. Zwakheden aan de activa zijde van de balans hebben financieringsproblemen veroorzaakt (BCBS, 2013). Meer schulden op de balans, leidde tot een meer risicovolle manier van ondernemen wat ten koste ging van de kwaliteit van de activa. Zowel The Basel

Committee on Banking Supervision als financiële regelgevende autoriteiten als de ECB en EBA zien de

grote afhankelijkheid van wholesale financiering als één van de belangrijkste redenen van de financiële onrust (Jung en Kim, 2015). De wholesale financiering van banken wordt over het algemeen niet gedekt door depositogarantstellingen, waardoor onverzekerde schuldeisers sterker reageren op marktbrede liquiditeitsschokken. Op het moment van liquiditeitsproblemen, zullen banken met hoge wholesale financiering meer worden getroffen in hun financiering. Banken met met name retail financiering, zullen in tegenstelling minder hard getroffen worden, omdat door meer stabiele financieringsbronnen ze minder gevoelig zijn voor liquiditeitsschokken (Jung en Kim, 2015). De financiële crisis heeft er dan ook voor gezorgd dat banken hun financieringsmodellen hebben aangepast naar meer stabiele financieringsbronnen. Deze meer stabiele financieringsbronnen moeten de risico’s van toekomstige financiële stress mitigeren (Jung en Kim, 2015). The Basel Committee on Banking Supervision ziet een financieringsstructuur als meer stabiel indien het gaat om retail- deposito’s en schulden met een effectieve looptijd van één jaar of meer, waarbij depositogarantstellingen deze stabiliteit versterken. Rapportage over de financieringsratio’s is belangrijk voor meer transparantie (BCBS, 2013). Meer

disclosures door banken zorgt voor een verlaging van de informatie-asymmetrie tussen banken en de

investeerders. Banken beschikken namelijk over informatie met betrekking tot hun financiële weerbaarheid, terwijl de investeerder die de banken van financiering voorzien, over minder informatie beschikken. Als investeerders zich bewust zijn van de risico’s die een bank neemt, zullen ze banken minder snel financiering verstrekken indien een bank geen aantrekkelijke afweging maakt tussen risico’s en rendementen (Sowerbutts et al., 2013). Dit mechanisme van marktdiscipline stelt de investeerders in staat om ervoor te zorgen dat managers handelen in de belangen van de investeerders en dat het management geen risico’s neemt waar de investeerders niet van op de hoogte zijn (Sowerbutts et al., 2013). Sowerbutts et al. (2013) stellen daarnaast dat de publicatie van betere informatie de kans op een toekomstige financiële crisis verlaagd. Ook stellen zij dat disclosures van banken kunnen verschillen door vereisten in de regelgeving, maar ook door de vraag van investeerders.

Naast dat banken aan de vereisten van de regelgeving moeten voldoen, kunnen banken informatie publiceren om te voldoen aan de vraag van investeerders. In het onderzoek van Huang en Ratnovski (2011) wordt bevestigd dat wholesale banken als meer risicovol kunnen worden gezien en dat retail deposito’s ongevoelig zijn voor risico’s en een stabiele bron voor lange termijn financiering vormen. Om investeerders aan te kunnen trekken als wholesale bank is het dus erg belangrijk informatie met

(23)

23

betrekking tot de risico’s te publiceren (Sowerbutts et al., 2013). In deze thesis wordt de financieringsstructuur bepaald aan de hand van een aantal beschikbare ratio’s in de database Bankscope. Veel banken zullen namelijk een combinatie van retail en wholesale financiering hebben, waardoor geen eenduidige verdeling gemaakt kan worden tussen beide en de financiering wordt bepaald aan de hand van de ratio’s. Door de financieringsstructuur te bepalen aan de hand van een drietal financieringsratio’s, kan onderzocht worden of de financieringsstructuur invloed heeft op de kwaliteit van risico disclosures. In hoofdstuk 4 wordt de operationalisatie van de ratio’s besproken en wordt aangegeven of een hoge/lage ratio duidt op meer retail financiering of wholesale financiering. De hypothese is als volgt geformuleerd:

H1: De financieringsstructuur van banken heeft invloed op de kwaliteit van risico disclosures door de bank

3.5.2 SIB-status

Banken kunnen verdeeld worden in groepen naar het belang dat ze dienen voor het financiële systeem (i.e. de impact die een bank kan hebben op een financieel stelsel of economie), voortkomend uit de grootte en verwevenheid van een bank (BCBS, 2012). Er kan onderscheid gemaakt worden tussen het wel of niet hebben van een SIFI-status. SIFI staat voor systemically important financial institution, en kan zowel banken als andere financiële instellingen omvatten. De Financial Stability Board gebruikt ook wel de afkorting SIB; systemically important bank. Omdat de SIB-status alleen betrekking heeft op banken, wordt in dit onderzoek de SIB-status gehanteerd. Een systemically important bank is een bank met een dusdanige omvang, belang voor de markt en verwevenheid (verbindingen met andere componenten in het systeem), dat financiële stress of het falen van deze banken zowel significante impact op het financiële systeem heeft, als nadelige economische consequenties. Anders gezegd, ze zijn

too-big-to-fail (Financial Stability Board, 2013). Door de impact die banken kunnen hebben op het

financiële systeem, zijn extra vereisten van toepassing op deze banken (BCBS, 2012). Ze zijn onderworpen aan een meer intensieve supervisie en planning om de kans en de impact van het falen van deze banken te verminderen (FSB, 2010). Dit verscherpte toezicht leidt tot meer informatieverzoeken aan banken, waardoor ze meer en betere disclosures publiceren (NBA, 2014).

Sinds de financiële crisis van 2008 hebben regelgevende autoriteiten nieuwe regelgevende maatregelen ingesteld, bestaande uit verscherpt toezicht, kapitaaltoeslagen en de oprichting van regimes speciaal voor banken die een hoog risico vormen voor het financiële systeem, de zogenaamde global systemically

important banks (G-SIB). Banken met een G-SIB status hebben te maken met additionele

kapitaalvereisten. Zo moeten banken met een G-SIB status over een hogere capaciteit om verliezen op te vangen beschikken dan de minimale vereisten in Bazel III (i.e. G-SIB banken dienen een hogere CET1 ratio te hanteren). Daarnaast zijn ze onderworpen aan een meer intensieve supervisie (FSB, 2010). Voor

(24)

24

banken met een G-SIB status gelden dus extra vereisten om grensoverschrijdende negatieve effecten te beperken, welke niet door de huidige regelgeving gedekt worden (BCBS, 2012). The Basel Committee

on Banking Supervision stelt dat een aantal banken geen significant effect heeft op wereldwijd niveau,

maar wel een belangrijke invloed heeft op nationaal niveau (BCBS, 2012). Voor banken met een D-SIB status, oftewel domestic systemically important bank, gelden ook aanvullende eisen, alleen worden deze vastgesteld door de nationale autoriteiten en kunnen derhalve per land verschillen (BCBS, 2012). De vereisten die opgesteld moeten worden door de nationale autoriteiten hebben echter ook betrekking op de kapitaalvereisten om verliezen op te vangen.

Bij het vaststellen of een bank als systeembank aangemerkt dient te worden, wordt onder andere gekeken naar de complexiteit van de bank (BCBS, 2012). Informatie over de complexe structuur van banken helpt investeerders om de risico’s beter te begrijpen (Sowerbutts et al., 2013). Uit het onderzoek van Sowerbutts et al. (2013) blijkt ook dat banken met minder complexe structuren minder informatie publiceren omtrent het inschatten van de blootstelling aan risico’s. Dit impliceert dat investeerders bij minder complexe structuren minder informatie nodig hebben om de blootstelling aan risico’s in te schatten. Daarnaast stelt de Financial Stability Board (2013) dat banken met een SIB-status buitensporige risico’s kunnen nemen door de too-big-to-fail status. Overheden hebben namelijk geen andere keuze dan de bank te redden met publieke middelen om financiële instabiliteit en economische schade te voorkomen op het moment dat een bank dreigt te falen. Disclosures met betrekking tot deze risico’s geven investeerders beter inzicht in de activiteiten van de bank (Sowerbutts et al., 2013), waardoor de informatie-asymmetrie tussen de verschillende partijen kan worden verlaagd.

Voor G-SIB banken gelden additionele vereisten, ECB supervisie en tevens wordt er intensiever toezicht gehouden (FSB, 2010). Zo heeft De Nederlandsche Bank besloten om de drie grootbanken in Nederland (ING, Rabobank en ABN Amro) een extra buffer op te leggen van 3% van de risico-gewogen activa. SNS Bank wordt als minder systeemrelevant gezien, en krijgt derhalve een extra buffer van 1% opgelegd (DNB, 2014). Dit voorbeeld illustreert een verschil in vereisten tussen G-SIB en D-SIB banken. Het verscherpte toezicht leidt tot meer informatieverzoeken aan banken, waardoor ze meer en betere

disclosures publiceren (NBA, 2014). Ook zullen investeerders meer informatieverzoeken doen aan

banken met een SIB-status om de complexe structuur beter te begrijpen (Sowerbutts et al., 2013). D-SIB banken hebben een impact op het nationale financiële systeem en staan derhalve onder verscherpte nationale supervisie (BCBS, 2012). Door het verscherpte toezicht bij banken met zowel een G-SIB als D-SIB status, wordt verwacht dat banken met een SIB-status disclosures van hogere kwaliteit zullen publiceren dan banken zonder een SIB-status. Dit leidt tot de volgende hypothese:

(25)

25

H2: Banken met een SIB-status geven risico disclosure van hogere kwaliteit dan banken zonder SIB-status.

In aanvulling op deze hypothese is de verwachting dat de risico disclosures van G-SIB banken kwalitatief beter zijn dan die van D-SIB banken, omdat G-SIB banken onder meer intensieve supervisie staan en een grotere groep stakeholders van informatie dienen te voorzien en derhalve meer transparant zijn.

3.5.3 Land van vestiging

Door het land van vestiging van een bank, kunnen verschillen tussen banken bestaan. Zo blijkt uit het onderzoek van Hope (2003) dat cultuur een belangrijk kenmerk is voor financiële verslaggeving. Het onderzoek geeft bewijs dat cultuur de financiële rapportage praktijken kan beïnvloeden. Cultuurverschillen kunnen bestaan door verschillen op nationaal niveau (Hofstede, 1980) en kunnen dus bestaan tussen landen. De cultuur binnen een organisatie kan derhalve de disclosures beïnvloeden (Hope, 2003). In het artikel van Sowerbutts et al. (2013) wordt daarnaast genoemd dat rapportages tussen banken kunnen verschillen door een variatie in accounting standaarden tussen landen. Verder is de regelgeving van Bazel III geïmplementeerd middels de vertaling van de CRD IV en CRR in Europese regelgeving. Zoals eerder is genoemd, is de CRR direct van toepassing geworden in alle EU-lidstaten en dient de CRD IV opgenomen te worden in de nationale regelgeving. De implementatie in Europa betrof een complex proces; de implementatie van Bazel III gepaard ging met het vervangen van bestaande EU-richtlijnen (Atik, 2013). De CRD IV verhoogt de kwaliteit en kwantiteit van het regelgevende kapitaal dat een financiële instelling aan moet houden. De overgang naar CRD IV legt druk op Europese banken om bijvoorbeeld extra eigen vermogen aan te houden (Atik, 2013). Volgens Atik (2013) erkent de CRD IV de ontoereikendheid van het bankkapitaal tijdens de financiële crisis, waardoor de nieuwe vereisten meer betrekking hebben op bijvoorbeeld het aanhouden van voldoende kapitaalbuffers. De CRD IV stelt de lidstaten in staat om optioneel additionele vereisten met betrekking tot het kapitaal in te voeren, naast de regelgeving die wordt opgenomen in de wet. De invoering van Bazel III en dus de CRD IV moet zorgen voor meer harmonisatie in de Europese Unie (Atik, 2013).

Uit een rapport van The Basel Committee on Banking Supervision (2014) blijkt dat er verschillen bestaan in de implementatie van CRD IV in de nationale wetgeving. Landen hebben een aantal jaren gekregen om deze regelgeving te implementeren, waardoor verschillen in de implementatie bestaan. Zo blijkt dat de transcriptie van de CRD IV per december 2014 bijvoorbeeld in België en Frankrijk volledig is uitgevoerd, maar dat het in Nederland en Spanje deels is ingevoerd (BCBS, 2014). Daarnaast is het doel van de regelgeving het zorgen voor meer harmonisatie in de Europese Unie en dus niet volledige harmonisatie (Atik, 2013). Volledige harmonisatie is bijvoorbeeld lastig door de eerder genoemde

(26)

26

cultuurverschillen en de variatie in accounting standaarden tussen landen (Sowerbutts et al, 2013). Dit leidt tot de verwachting dat het land van waaruit het beleid van de bank wordt bepaald (land van vestiging), invloed heeft op de risico rapportages door die desbetreffende bank. De CRD IV wordt opgenomen in lokale wetgeving, een analyse van deze wetgeving zou uit moeten wijzen in welke mate de implementatie verschilt per land. Omdat een uitgebreide analyse van de CRD IV wegens de tijdslimiet van deze thesis niet mogelijk is, wordt geen verwachting gegeven van specifieke verschillen tussen landen, maar wordt in zijn algemeenheid getoetst of verschillen tussen landen bestaan. De hypothese is daarom als volgt geformuleerd:

H3: Er bestaan verschillen tussen het land van vestiging en de kwaliteit van de risico disclosures.

3.5.4 Solvabiliteit

De onrust in de financiële markten heeft ook tot verscherpte aandacht voor de solvabiliteit van banken geleid (DNB, 2010). Solvabiliteit is de verhouding tussen het vreemd vermogen en het eigen vermogen van een onderneming. Solvabiliteit in termen van banken is de verhouding tussen het kernkapitaal van banken en de gewogen activa. De solvabiliteitsratio is de feitelijke verhouding tussen de risico-gewogen waarde van deze activa en het zogeheten toetsingsvermogen (DNB, 2010). De solvabiliteit van een bank wordt dus getoetst door de kapitaalvereisten te vergelijken met het aanwezige vermogen. De solvabiliteitsratio wordt beïnvloed door de aangescherpte kapitaalvereisten onder Bazel III (DNB, 2010). De ratio’s met betrekking tot de solvabiliteit zijn: Total Capital ratio en Common Equity Tier 1 (CET1) ratio. Het totale kapitaal bestaat uit het Tier 1 en Tier 2 kapitaal, derhalve kan de totale kapitaalsratio ook opgesplitst worden naar de Tier 1 ratio en de Tier 2 ratio. Zoals eerder is genoemd is met de invoering van Bazel III het totale kapitaal met een percentage van 8% van het RWA gelijk gebleven, maar het aandeel CET1 is toegenomen. Het CET1 is gesteld op 4,5% van de risico-gewogen activa (Basel III overview table). Daarnaast kan de CET1 toenemen door additionele vereisten en een percentage van 9,5% van de risico-gewogen activa bereiken. Naast deze additionele buffers, geldt voor banken met een SIB-status een extra vereiste, om het grotere risico dat ze vormen voor het financiële systeem te weerspiegelen (Basel III overview table). Dus ook de SIB-status van een bank draagt bij aan mogelijke verschillen tussen banken wat betreft de solvabiliteitsratio’s.

Uit het onderzoek van Sowerbutts et al. (2013) blijkt dat in het geval van inadequate disclosures investeerders niet in staat zijn om de solvabiliteitspositie van banken vast te stellen. Daarentegen zijn managers wel in staat deze positie te bepalen, omdat zij over relevante informatie beschikken. Adequate risico disclosures kunnen dus bijdragen aan het verlagen van de informatie-asymmetrie tussen managers en investeerders. Betere informatie over de economische en financiële positie stelt daarnaast regelgevende organen in staat om vast te stellen of het nodig is om corrigerende maatregelen te treffen

(27)

27

(Feltenstein en Lagunoff, 2005). Banken zullen reageren op de vraag van investeerders en informatie verstrekken met betrekking tot de solvabiliteit van de bank. Dit verlaagt het risico voor investeerders, waardoor ze een lagere premie zullen vragen (Sowerbutts et al., 2013). Dus ook indien de solvabiliteit van een bank slechter is, zal een bank informatie verstrekken om onzekerheid bij investeerders weg te nemen. Echter blijkt uit een review van The Bank for International Settlement dat banken sinds de financiële crisis hard werken aan het opbouwen van buffers. Een resultaat hiervan is hogere kapitaalratio’s, waardoor het overgrote deel van de banken voldoet aan de minimale kapitaaleisen (Cohen, 2013). Daarnaast noemen Healy en Palepu (2001) dat managers de timing van goed of slecht nieuws kunnen beïnvloeden. Ze halen het onderzoek van Aboody en Kasznik (2000) aan, waarin genoemd wordt dat ondernemingen geneigd zijn de publicatie van slecht nieuws te versnellen in de periode voor de waardering van de aandelen en datzelfde geldt voor managers die positieve informatie publiceren om hun beloning in de vorm van aandelen te verhogen. Indien nieuws dus positieve gevolgen heeft voor de manager, zal dit zorgen voor een incentive om de informatie te publiceren. De incentives van managers om informatie vrij te geven, hebben invloed op de kwaliteit van de disclosures (Rogers, 2008). Het publiceren van bijvoorbeeld goed nieuws kan de voorspellingen van financiële analisten positief beïnvloeden (Healy en Palepu, 2001), wat leidt tot een incentive bij managers om disclosures van goede kwaliteit te publiceren (Rogers, 2008).

Bovenstaande informatie leidt tot de verwachting dat indien een bank een betere solvabiliteitsratio kan rapporteren dan de minimale eis, dit een incentive is voor een kwalitatief betere disclosure. Deze goed-nieuws boodschap heeft positieve gevolgen voor de bank omdat investeerders het risico in de bank beter in kunnen schatten en financiële analisten een positievere voorspelling zullen maken. Dit leidt tot de volgende hypothese:

H4: Een hogere solvabiliteitsratio leidt tot risico disclosures van hogere kwaliteit.

3.5.5 Omvang van de bank

Sinds de financiële crisis is er meer discussie over de structuur van de bancaire sector. Verschillende economen en beleidsmakers stellen dat een aantal banken te groot is geworden en dat daardoor de bancaire sector te geconcentreerd is geworden (De Haan en Poghosyan, 2012). Door de omvang wordt het namelijk moeilijker om een organisatie te overzien en te beheersen (NBA, 2014). Er zijn verschillende onderzoeken gedaan naar de invloed van de omvang van de bank en (de kwaliteit van) risico rapportages. Zo bestaat er volgens Linsley et al. (2006) een positieve relatie tussen de omvang van de bank en de hoeveelheid risico rapportages. Volgens hen komt dit omdat stakeholders een verwachting hebben dat grotere banken meer rapportages verstrekken of dat stakeholders meer behoefte hebben aan informatie en dat grote banken reageren op deze behoefte. Sowerbutts et al. (2013)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Hoewel toe- lichting op basis van IFRS door banken dus niet (meer) verplicht is, hebben zowel de EDTF als ESMA sterke aandacht voor informatieverstrekking rondom forbea- rance..

Ten slotte (3) hoopt dit onderzoek een bijdrage te kunnen leveren aan de inconsistentie die heerst binnen de UE-theorie op de invloed van TMT-diversiteit op

De resultaten tonen een significante positieve relatie aan tussen zowel de onafhankelijkheid van de RvC, als het aantal vergaderingen van de AC en de kwaliteit

Op basis van de doelstelling van het onderzoek kan de volgende probleemstelling worden geformuleerd: ‘Is er een verband tussen de dividenduitkeringen door

Tot slot wordt door de standaard vereist, dat de boekwaarde van de financiële activa weergegeven dient te worden waarvan de voorwaarden van het betreffend

Hoe kunnen dierenartsen het best geholpen worden om veterinaire richtlijnen daadwerkelijk te gebruiken.. Dierenarts en promovendus Isaura Wayop doet er

Het werk van Kelton kan, zo betoog ik, als richtsnoer dienen voor een alternatieve economische politiek in Europa; een politiek waarbij lidstaten niet van ‘bovenaf’ door

De eigen bijdrage is niet bedoeld als een extra straf, maar de betrokkene zal het wel zo ervaren 'De vervuiler betaalt.' Dat is het motto van twee wetsvoorstellen die beogen