• No results found

Impact Basel III op dividendbeleid Europese banken

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Impact Basel III op dividendbeleid Europese banken"

Copied!
88
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Impact Basel III op dividendbeleid

Europese banken

Een wetenschappelijk onderzoek naar het verband tussen kapitaalratio’s en de

dividenduitkering van Europese banken

Bart-Jan Maatman 14 juni 2012 Samenvatting

Naar aanleiding van de aangekondigde invoering van Basel III wordt in deze scriptie onderzocht of er een verband is tussen een kapitaalratio en de dividenduitkering van Europese banken. Verder wordt er onderzocht in welke mate het dividendbeleid betrekking hebbende op 2012, de CET 1 kapitaaltekorten van Europese banken op kan lossen. De sample bestaat uit 139 Europese banken, waarvan de data zijn verkregen middels bankscope, en waar nodig zijn aangevuld met jaarverslagen. Verklarende variabelen die naast de Tier 1 ratio zijn geanalyseerd zijn: het legal system, de financiële importantie en het cultuurkenmerk onzekerheidsvermijding. De resultaten tonen aan dat er in 2011 een significant verband bestaat tussen de Tier 1 ratio en de dividenduitkering, terwijl dit verband in 2008 nog niet te onderkennen is. Europese banken met een lager dan gemiddelde Tier 1 ratio keren in 2011 minder dividend uit. Verder tonen de resultaten aan dat banken in code law landen, met een lager dan gemiddelde Tier 1 ratio in 2011, minder dividend uitkeren dan banken in common law landen. Tot slot tonen de resultaten aan dat het dividendbeleid in 2012 de CET 1 kapitaaltekorten per 31 september 2011 voor banken uit Duitsland, Frankrijk en Noorwegen naar verwachting grotendeels op kan lossen, maar dat het dividendbeleid ontoereikend is voor Spaanse, Portugese en Italiaanse banken.

(2)

2

Impact Basel III op dividendbeleid

Europese banken

Een wetenschappelijk onderzoek naar het verband tussen kapitaalratio’s en de

dividenduitkering van Europese banken

Onderwijsinstelling: Rijksuniversiteit Groningen Faculteit: Economie en bedrijfskunde

Studie: Accountancy

Auteur: Bart-Jan Maatman Studentnummer: 2224763

1e begeleider: drs. J.L. Bout RA

2e begeleider: Prof.dr. R.L. ter Hoeven RA

Bedrijf: KPMG N.V.

Begeleider KPMG: drs. S. Braun

Datum: Juli 2012 Plaats: Amstelveen

(3)

3

Voorwoord

Voor u ligt mijn scriptie over de impact van Basel III op het dividendbeleid van Europese banken. In de afgelopen vijf jaar heb ik door inhoudelijke colleges, stages en het voorzitterschap in de congrescommissie van SV Check een goed beeld gekregen van het beroep als accountant. Deze scriptie heeft mijn competentie om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek uit te voeren verbeterd en markeert het voorlopige eindpunt van mijn studie Accountancy in Groningen.

Mijn interesse voor de financiële sector is ontstaan tijdens de start van de financiële crisis. Fascinerend, maar ook schokkend vond ik de impact van een crisis in de financiële sector op de reële economie. De regulerende wetgeving van Basel III dient deze impact in de toekomst te mitigeren en heeft als doel een sterk en veerkrachtig bancair systeem te creëren. Dit moet zorgen voor een fundament voor duurzame economische groei. De ontwikkelingen omtrent de economische crisis en de Europese schuldencrisis zorgen voor een zeer actueel onderwerp. Dit heeft het schrijven van deze scriptie vele malen leuker en interessanter gemaakt.

Er zijn een aantal mensen die ik wil bedanken voor hun bijdrage aan het uiteindelijke resultaat. Ten eerste wil ik de heer Bout, mijn begeleider vanuit de Rijksuniversiteit Groningen, bedanken. Door zijn inhoudelijke kennis, snelle reacties en inspirerende manier van feedback geven ben ik ervan overtuigd dat hij een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan het niveau en tijdig afkomen van deze scriptie. Ten tweede wil ik de heer Ter Hoeven bedanken voor zijn bereidheid om als tweede lezer te functioneren. KPMG wil ik bedanken voor het beschikbaar stellen van ondersteunende hulpmiddelen. Een speciaal dankwoord gaat uit naar de begeleiding van de heer Braun, die er met het geven van zijn feedback en het voeren van discussies voor heeft gezorgd dat ik tijdens mijn tijd bij KPMG meer geleerd heb dan dat enkel in deze scriptie te lezen is. Tot slot wil ik mijn familie, vrienden en studiegenoten bedanken voor hun interesse en opmerkingen tijdens het schrijven van mijn scriptie.

6 juli 2012,

(4)

4

Inhoudsopgave

Voorwoord ... 3

1.1 Inleiding ... 6

1.2 Relevantie en doelstelling onderzoek ... 8

1.3 Probleemstelling en deelvragen ... 9

1.4 Structuur scriptie ... 10

Hoofdstuk 2: Theoretisch kader ... 12

2.1 Inleiding ... 12

2.2 Rol bank in het financiële systeem ... 12

2.3 Public interest theorie... 13

2.4 Agency theorie ... 13

2.4.1 Inleiding ... 13

2.4.2 Invloed dividenduitkering op agency- en transactiekosten ... 14

2.4.3 Invloed dividenduitkering op adverse selection probleem ... 14

2.4.4 Invloed dividenduitkering op moral hazard probleem ... 15

2.5 Stakeholders theorie ... 16

2.6 Legitimatietheorie ... 16

2.7 Onderzoek naar kapitaalratio’s bij banken en effecten Basel III ... 17

2.7.1 Minimale kapitaaleisen bij banken ... 17

2.7.2 Wetenschappelijk onderzoek effecten Basel III op dividendbeleid banken ... 18

2.7.3 Beschrijvend onderzoek effecten Basel III op banken ... 20

Hoofdstuk 3: De Basel akkoorden ... 23

3.1 Inleiding ... 23

3.2 Basel I ... 23

3.3 Basel II ... 24

3.3.1 Pijler 1: Minimale kapitaalvereisten ... 24

3.3.2 Pijler 2: Reviewproces door toezichthouder ... 26

3.3.3 Disclosure en marktdiscipline ... 28

3.4 Basel III ... 29

3.4.1 Pijler 1: Minimale kapitaalvereisten ... 29

(5)

5

3.5 CRD IV ... 33

Hoofdstuk 4: Conceptueel model en onderzoeksmethodologie ... 35

4.1 Inleiding ... 35

4.2 Conceptueel model ... 35

4.3 Populatie, samplebepaling en dataverzameling ... 36

4.4 Onderzoeksmethodologie... 37

4.4.1 Invloed Basel III op dividenduitkering ... 37

4.4.2 Overige verklarende variabelen ... 38

4.4.2.1 Legal system ... 39

4.4.2.2 Importantie in het financiële systeem ... 39

4.4.2.3 Cultuurkenmerk onzekerheidsvermijding... 40

4.5 Statistische analyses ... 41

Hoofdstuk 5: Analyse van de resultaten ... 43

5.1 Inleiding ... 43

5.2 Invloed kapitaalratio op dividenduitkering ... 43

5.3 Invloed overige variabelen op dividenduitkering ... 46

5.3.1 Legal system ... 46

5.3.2 Financiële importantie ... 48

5.3.3 Cultuurkenmerk onzekerheidsvermijding... 49

5.4 CET 1 kapitaaltekort en dividendbeleid 2012 ... 51

5.5 Samenvatting resultaten ... 54

Hoofdstuk 6: Conclusies en aanbevelingen ... 56

6.1 Inleiding ... 56

6.2 Conclusie... 56

6.3 Beperkingen van het onderzoek en aanbevelingen voor vervolgonderzoek ... 59

Literatuuropgave ... 62

(6)

6

Hoofdstuk 1: Inleiding

1.1 Inleiding

Vier jaar na het uitbreken van de kredietcrisis zijn de gevolgen van dit financiële drama nog steeds zichtbaar. In Amerika heeft dit onder andere geleid tot het faillissement van de grote zakenbank Lehman Brothers en vele kapitaalinjecties door de overheid, zoals de staatssteun van 45 miljard dollar die de Verenigde Staten aan Citigroup bank gaf. In Nederland zijn bekende gevolgen van deze crisis het verdwijnen van merknaam Fortis Bank Nederland, de overname van ABN Amro door de Nederlandse staat en het verlies van spaargeld van vele spaarders door het faillissement van Icesave en de DSB Bank.

Om dergelijke stressscenario’s op een adequate manier te beheersen dienen banken onder andere aan minimale kapitaalvereisten te voldoen. De kapitaalratio is een percentage van de risico gewogen activa en heeft als doel om het krediet, de markt en operationele risico’s af te dekken. Deze minimale kapitaalvereisten worden bepaald door het Basel Committee on Banking Supervision (BCBS), onderdeel van de Bank for International Settlements (BIS). De Baselse eisen worden in Europa geïmplementeerd middels Capital Requirements Directives (CRD). Naar verwachting wordt per 1 januari 2013 Basel III geïmplementeerd, in Europa middels CRD IV. Dit zijn Europese richtlijnen die bepalen hoe lidstaten vorm moeten geven aan het toezicht op banken en beleggingsondernemingen. De wettelijke grondslag voor deze kapitaalvereisten is geregeld in de Wet Financieel Toezicht, Besluit prudentiële regels Wft en het Besluit implementatie kapitaalakkoord Bazel 2. De implementatie van en het toezicht op de handhaving van deze kapitaalvereisten is een taak van de prudentiële toezichthouder in het desbetreffende land. In het geval van Nederland is dit De Nederlandsche Bank (DNB). Vergelijkbare wet- en regelgeving geldt voor andere Europese landen. Door deze wettelijke grondslag hebben Europese banken geen andere optie dan te voldoen aan de wet- en regelgeving.

Een eerste set internationale standaarden werd in 1988 ingevoerd, welke het Basel I akkoord werd genoemd. Dit akkoord had als doel om de stabiliteit van het internationale banksysteem te versterken, concurrentievoordelen te verminderen en de internationale vergelijkbaarheid tussen

(7)

7

banken te vergroten (BIS, 1988). Door de toenemende complexiteit in de bankenwereld raakte Basel I achterhaald, wat leidde tot de invoering van Basel II begin 2008. Belangrijkste punt van kritiek op Basel I was dat de risicoweging van activa niet meer goed overeenkwam met de werkelijke risico’s die banken liepen. Het vernieuwde Basel II akkoord was meer toegesneden op de feitelijke risico’s die banken liepen, omdat er bijvoorbeeld bij de bepaling van de minimale kapitaaleisen gebruik wordt gemaakt van de ‘internal rating based approach’ (IRB benadering), waarover in paragraaf 3.3 een nadere toelichting wordt gegeven. Tijdens de kredietcrisis was Basel II van kracht. Met de kennis van nu kan de conclusie worden getrokken dat veel bancaire instellingen in de Verenigde Staten en Europa onvoldoende kapitaal hadden om dit extreme stressscenario zelfstandig op te lossen.

Als reactie op de kredietcrisis werd in september 2010 (herzien in juni 2011) door de BIS een akkoord met betrekking tot Basel III gepubliceerd. In dit nieuwe Basel akkoord zijn hogere minimale kapitaaleisen opgenomen om banken beter bestand te maken tegen extreme stressscenario’s en om de kwaliteit van het kapitaal te verhogen. Ten eerste houdt dit in dat banken een hoger percentage gewoon kapitaal (4,5%) en behoud van buffer kapitaal (2,5%) aan moeten houden (BIS, 16-12-2011). Volgens een onderzoek van The Boston Consulting Group (BCG) (2011) worden deze twee ratio’s gezamenlijk gezien als de belangrijkste kapitaalvereiste, wat wordt omschreven als Common Equity Tier 1 (CET 1) kapitaal. Verder dient ook het totale kapitaal verhoogd te worden van 8% onder Basel II naar 10,5% variërend tot 15,5% onder Basel III. De voorstellen van Basel III zijn uitgewerkt door de Europese Commissie in CRD IV, wat verder is uitgewerkt in paragraaf 3.5. Voor de implementatie van deze nieuwe eisen is een transitieperiode ingevoerd, startend op 1 januari 2013 met variërende einddata.

Samenvattend dienen banken een hoger percentage kapitaal in de bank te houden om de stressbestendigheid te verhogen en het krediet, de markt en operationele risico’s op een betere manier te managen (BIS, 2011). Voor de berekening van het minimaal aan te houden kapitaal wordt de volgende formule gebruikt: Kapitaalratio = aan te houden kapitaal/totaal risicogewogen activa. Uit de formule kan worden herleid dat het verlagen van de risicogewogen activa en/of het verhogen van het kapitaal leidt tot een hoger kapitaalratio (BIS, 2004; BIS, 2011).

(8)

8

Een methode om het in aanmerking komend kapitaal te laten stijgen is om meer winst te reserveren (BIS, 2010a). Hogere winstreserveringen houden in dat de dividenduitkeringen van de banken lager zullen zijn. Uit de jaarverslagen van 2011 van RBS, Société Générale en ING blijkt dat banken deze methode, al dan niet onder dwang als voorwaarde voor de verkregen staatssteun, toepassen. Wetenschappelijk relevant is om te onderzoeken in welke mate banken de afgelopen vier jaar gebruik hebben gemaakt van hun dividendbeleid om de kapitaalratio’s te laten stijgen en in welke mate banken hun dividendbeleid in 2012 en daarna kunnen gebruiken om het kapitaal toe te laten nemen en de mogelijke kapitaaltekorten op te lossen.

1.2 Relevantie en doelstelling onderzoek

In april 2012 publiceerde de European Banking Authority (EBA) een monitorringonderzoek met betrekking tot de tekorten die Europese banken hebben om te voldoen aan de nieuwe Basel III eisen (EBA, 2012a). Op basis van de balansgegevens per 30 juni 2011 blijkt dat 157 Europese banken die mee hebben gedaan aan het onderzoek gezamenlijk nog 277 miljard euro aan CET 1 kapitaal dienen te verwerven om te voldoen aan de nieuwe Basel III eisen. Om het vertrouwen in de bancaire sector te herstellen en om ervoor te zorgen dat Europese banken op 1 januari 2013 al ver op weg zijn om aan de nieuwe minimale kapitaalvereisten van Basel III te voldoen, heeft de EBA een eigen eis gevormd. De EBA heeft uitgesproken dat er wordt verwacht van Europese banken om per 30 juni 2012 een CET 1 ratio van minimaal 9% te hebben. Er moet echter wel opgemerkt worden dat de EBA een ietwat minder strenge definitie van CET 1 kapitaal heeft dan de BCBS. Verder wordt in het eerder genoemde onderzoek van de BCG aangegeven dat grote banken naar de financiële markten willen uitstralen dat ze financieel sterk zijn en willen voorlopen op regelgevende instanties. Mede hierom willen banken begin 2013 een zeer grote stap gezet hebben met het bereiken van de Basel III eisen. Dit terwijl de daadwerkelijke gefaseerde invoering pas dan van start gaat.

Naar aanleiding van bovenstaande is het naar mijn mening interessant en wetenschappelijk relevant om te onderzoeken in welke mate de aangekondigde verscherpte minimale kapitaalvereisten van Basel III invloed hebben op het dividendbeleid bij Europese banken. In het

(9)

9

monitoringsonderzoek van de EBA wordt aangegeven dat banken in het laatste halfjaar van 2010 en het eerste halfjaar van 2011 gezamenlijk 119 miljard euro winst na belasting hebben gemaakt. Wetenschappelijk relevant is te onderzoeken in welke mate banken deze winst gebruiken om het CET 1 te verhogen. Naar mijn beste weten is er naast onderzoek van Miu (2010) nog geen onderzoek gedaan naar de impact van Basel III op het dividendbeleid van Europese banken en de mate waarin dividendbeleid de aankomende jaren bij kan dragen aan het verhogen van het CET 1 kapitaal. De doelstelling van het onderzoek is: ‘Vaststellen of de aangekondigde invoering van Basel III effect heeft op het dividendbeleid bij Europese banken en bepalen in welke mate dividendbeleid de aankomende jaren bij kan dragen aan het verhogen van het CET 1 kapitaal.’

1.3 Probleemstelling en deelvragen

Op basis van de doelstelling van het onderzoek kan de volgende probleemstelling worden geformuleerd: ‘Is er een verband tussen de dividenduitkeringen door Europese banken en de ontwikkeling van hun kapitaalratio’s en in welke mate kan dividendbeleid de aankomende jaren bijdragen om de kapitaalratio’s te verhogen?’ Het eerste gedeelte van de probleemstelling wordt beantwoord door te onderzoeken of er correlatie is tussen de dividenduitkering bij de Europese banken en de ontwikkeling van de kapitaalratio’s in 2011 en 2008. Mede op basis van deze gegevens wordt een voorspelling gedaan in welke mate Europese banken hun dividenduitkering, betrekking hebbende op 2012, kunnen gebruiken om aan de nieuwe kapitaaleisen van Basel III te voldoen.

Economische theorieën die verklarende waarde kunnen bevatten met betrekking tot het dividendbeleid van Europese banken zijn: de public interest theorie, de agency theorie, de stakeholders theorie en legitimatietheorie. Verricht onderzoek met betrekking tot kapitaalratio’s bij banken en onderzoek met betrekking tot de impact van Basel III op de dividenduitkering van Europese banken wordt gebruikt voor verdere theoretische inkadering. Verder is het relevant om uiteen te zetten welke methodes banken hebben om hun kapitaalratio’s in de aankomende jaren te laten stijgen. Om een historisch besef van de regulering door Basel akkoorden te krijgen, worden de drie akkoorden en de verschillen hiertussen beschreven in hoofdstuk 3. Als overige verklarende variabelen die van invloed kunnen zijn op het verband tussen de ontwikkeling van

(10)

10

de kapitaalratio’s en het dividendbeleid worden het legal system, de importantie in het financiële systeem en het cultuurkenmerk onzekerheidsvermijding geanalyseerd.

Bovenstaand (theoretisch) kader en de geformuleerde probleemstelling leiden tot de volgende deelvragen. De deelvragen zijn opgedeeld in theoretische deelvragen (deelvraag 1 - 3) en empirische deelvragen (deelvraag 4 - 6):

1 Welke economische theorieën hebben verklarende waarde voor het dividendbeleid van Europese banken (par. 2.3 –2.6)?

2 Wat voor onderzoek is er verricht met betrekking tot kapitaalratio’s van banken, de effecten van Basel III op het dividendbeleid van banken en hoe kunnen banken hun kapitaalratio’s verhogen (par. 2.7)?

3 Wat zijn de hoofdlijnen van de Basel I, Basel II en Basel III akkoorden en welke voor het onderzoek relevante verschillen bestaan er in de kapitaaleisen (H 3)?

4 Welke verklarende variabelen hebben mogelijke impact op het verband tussen de ontwikkeling van kapitaalratio’s en het dividendbeleid van Europese banken (H 4)?

5 Is er een verband tussen het dividendbeleid van Europese banken en de ontwikkeling van de kapitaalratio’s in de periode 2008-2011 en wat is de invloed van de overige beschreven verklarende variabelen hierop (H 5)?

6 In welke mate kunnen Europese banken in de aankomende jaren gebruikmaken van hun dividendbeleid om aan de nieuwe Basel III kapitaaleisen te voldoen (H 5)?

1.4 Structuur scriptie

De opgestelde deelvragen zorgen grotendeels voor een logische structuur in deze scriptie. Ten eerste zal er in hoofdstuk 2: Theoretisch kader, kort de rol van een bank in het financiële systeem worden beschreven. Verder wordt hier met behulp van enkele relevante economische theorieën een verklaring gezocht voor het dividendbeleid van Europese banken. Tot slot bevat dit hoofdstuk onderzoek met betrekking tot kapitaalratio’s van banken, de effecten van Basel III op het dividendbeleid van Europese banken en enkele methodes om als bank kapitaalratio’s te verhogen.

(11)

11

In hoofdstuk 3: De Basel akkoorden, worden de drie verschillende kapitaalakkoorden op hoofdlijnen beschreven en wordt uitgelegd wat de grootste verschillen zijn. Uiteraard komen hier de impact van de nieuwe minimale kapitaaleisen en additionele buffers van het nieuwe Basel III akkoord aan bod.

In Hoofdstuk 4: Conceptueel model en onderzoeksmethodologie, wordt het conceptueel model toegelicht en de onderzoeksmethodologie uiteengezet. De hypotheses worden gevormd en de methodologie voor de statistische analyse wordt beschreven.

Hoofdstuk 5: Analyse van de resultaten, beschrijft of en zo ja in welke mate er een verband is tussen de ontwikkeling van de kapitaalratio’s en het dividendbeleid bij Europese banken. Als verklarende variabelen, die van invloed kunnen zijn op het verband tussen de Tier 1 ratio en de dividenduitkering, worden het legal system, de importantie in het financiële systeem en de mate van onzekerheidsvermijding geanalyseerd. Tot slot wordt hier bepaald in welke mate banken hun dividendbeleid, betrekking hebbende op 2012, kunnen gebruiken om CET 1 tekorten per 31 september 2011 op te lossen.

In hoofdstuk 6: Conclusies en aanbevelingen, wordt antwoord gegeven op de probleemstelling. Er wordt geconcludeerd of er een verband is tussen de ontwikkeling van de kapitaalratio’s en het dividendbeleid van Europese banken. Verder wordt er geconcludeerd in welke mate het dividendbeleid bij kan dragen aan het oplossen van het CET 1 tekort. Tot slot zullen hier enkele belangrijke beperkingen in het uitgevoerde onderzoek worden beschreven en zullen er suggesties voor vervolgonderzoek worden gedaan.

(12)

12

Hoofdstuk 2: Theoretisch kader

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de theoretische achtergrond van de scriptie uitgewerkt. Ten eerste wordt er kort geschetst wat de rol van een bank in het financiële systeem is en wat de kernactiviteiten van een bank zijn, om een helder beeld te krijgen van deze financiële instelling. In paragraaf 2.3 tot en met 2.6 wordt met behulp van economische theorieën een verklaring gezocht voor het dividendbeleid van Europese banken. De economische theorieën die behandeld worden zijn de public interest theorie, agency theorie, stakeholders theorie en legitimatietheorie. Paragraaf 2.7 bevat onderzoek over het effect van Basel III op het dividendbeleid van Europese banken. Tot slot worden in deze paragraaf twee methodes beschreven om kapitaalratio’s te verhogen.

2.2 Rol bank in het financiële systeem

Een kernactiviteit van een bank is het actief zoeken naar en evalueren van kansen op het gebied van verstrekken van leningen aan kredietwaardige bedrijven en huishoudens (Slovik, 2012). Als ware fungeert de bank als tussenpersoon tussen geldnemer en geldverstrekker. Het recht van bestaan voor deze kernactiviteit komt voort uit het feit dat individuele leningnemers zelfstandig met vele malen hogere transactiekosten te maken hebben bij bijvoorbeeld het inschatten van risico. Het feit dat banken depositohouders in een bepaalde mate van liquiditeit voorzien (Bryant, 1980; Diamond and Dybvig, 1983) en als toezichthoudend orgaan voor investeerders fungeren (Diamond, 1984) zijn andere verklaringen voor het bestaan van banken. Een tweede activiteit van een bank is het zijn van een tussenpersoon bij het aanbod van obligaties en aandelen door bedrijven en de vraag naar effecten door investeerders (Gurley and Shaw 1960). Banken worden geacht een informatievoorsprong te hebben ten opzichte van investeerders, omdat zij worden geacht meer informatie over investeringsprojecten te hebben dan kleine individuele investeerders. Investeerders zouden deze informatie ook kunnen verkrijgen, maar dit brengt monitorkosten met zich mee. Door als investeerder een bank het investerings- en monitorproces uit te laten voeren, wordt de informatie-asymmetrie alsnog verminderd en kan er geïnvesteerd worden tegen een lagere prijs (Jensen and Meckling, 1976).

(13)

13

2.3 Public interest theorie

Het doel van het Basel III akkoord is om het vermogen van banken om met extreme financiële en economische stresssituaties om te gaan te vergroten, zodat de kredietwaardigheid niet in het geding komt. Dit moet leiden tot een sterk en veerkrachtig banksysteem, wat van groot belang is voor een duurzame economische groei (BIS, 2011). De public interest theorie (Pigou, 1938) heeft verklarende waarde met betrekking tot bovengenoemde regulering. Volgens deze theorie is er sprake van marktfalen en dient dit gecorrigeerd te worden door overheden. Er is sprake van marktfalen als de sociale kosten bij falende markten de private kosten van falende markten overschrijden. Tijdens de kredietcrisis was er sprake van zeer hoge sociale kosten, omdat banken tijdens de crisis zijn genationaliseerd en/of financiële injecties hebben gekregen van overheden. Deze acties zijn indirect betaald door de belastingbetaler. Verder zullen de noodzakelijke bezuinigingen met betrekking tot de financiële en economische crisis voor een groot gedeelte door de belastingbetaler betaald moeten worden. De hogere kapitaaleisen uit het Basel III akkoord zorgen ervoor dat er vanaf 2013 meer kapitaal aangehouden moet worden door banken. Deze geplande versteviging van de kapitaalbuffers moet ervoor zorgen dat de kans op toekomstige noodzakelijke ingrepen door centrale banken en overheden, met bijbehorende hoge sociale kosten, verkleind wordt. Een manier om de kapitaalbuffer te versterken is door meer winst te reserveren (BIS, 2011). Een lagere dividenduitkering aan de aandeelhouders leidt tot een hogere winstreservering. Op deze manier wordt het kapitaal van de bank ten opzichte van de uitzettingen versterkt. Door extra winstinhouding wordt de kans op ongewenste hoge sociale kosten voor de samenleving verkleind.

2.4 Agency theorie

2.4.1 Inleiding

Een andere belangrijke theorie die verklarende waarde heeft met betrekking tot het dividendbeleid van Europese banken, is de agency theorie (Jensen and Meckling, 1976). In deze theorie wordt verondersteld dat er sprake is van een belangentegenstelling tussen de principaal (vaak de geldverstrekker) en agent (vaak het management). Deze belangentegenstelling houdt in dat er door de aandeelhouders wordt verwacht dat het management keuzes maakt die leiden tot

(14)

14

maximale aandeelhouderswaarde. Dit kan echter conflicteren met het belang van het management om de eigen waarde te maximaliseren. Een tweede veronderstelling is dat er informatie-asymmetrie is tussen de principaal en de agent. Dit houdt in dat de agent een informatievoorsprong heeft ten opzichte van de principaal, omdat de agent volledige toegang heeft tot de informatie en meer met de materie bezig is. Deze theorie is van toepassing op dit onderzoek, omdat de principaal de informatie-achterstand ten opzichte van de agent wil verkleinen. In mijn onderzoek is de agent het management en bestaat de principaal uit verscheidene ‘stakeholders’, waarvan enkele belangrijke de beleggers, vreemd vermogen verschaffers en de maatschappij (vertegenwoordigd door toezichthoudende organen) zijn. Een manier om de informatie-achterstand te verkleinen is om het jaarverslag te raadplegen. In het jaarverslag is namelijk de voorgestelde dividendbetaling opgenomen. De dividenduitkering bevat informatie over de financiële gezondheid en toekomstverwachting van een bank (paragraaf 2.7). Met deze informatie kan een investeerder een beter onderbouwde beslissing maken.

2.4.2 Invloed dividenduitkering op agency- en transactiekosten

Volgens Rozeff (1982) hebben dividendbetalingen een directe relatie tot de transactiekosten en agency kosten van een onderneming. Enerzijds leiden dividendbetalingen tot hogere transactiekosten inzake het aantrekken van externe financiering voor bestaande en toekomstige investeringsmogelijkheden. Dividendbetalingen leiden anderzijds tot lagere agencykosten, omdat er informatie wordt verkregen over de voorwaarden waaronder externe financiering wordt verstrekt en er mogelijk informatie kan worden vergaard uit de identiteit van de financier. Verder is het waarschijnlijk dat de financier informatie opvraagt met betrekking tot de intenties die de onderneming heeft met de externe financiering. Uit het onderzoek blijkt ook dat er een negatieve relatie bestaat tussen de hoogte van de dividenduitkering en de hoogte van de (geplande) investeringen. Dit verband kan verklaard worden met behulp van de resterende winsttheorie (Millar and Modigliani, 1961). Volgens deze theorie wordt er pas dividend uitgekeerd als alle toekomstige positieve investeringsmogelijkheden gefinancierd zijn.

2.4.3 Invloed dividenduitkering op adverse selection probleem

Bij het aangaan van (potentiële) zakelijke onderlinge transacties kan er sprake zijn van een informatievoordeel van de ene partij ten opzichte van een andere partij, wat in de theorie wordt

(15)

15

omschreven als adverse selection (Jensen and Meckling, 1976). Investeerders hebben ten opzichte van het management een informatie-achterstand, terwijl investeerders wel een zo goed mogelijke investeringsbeslissing willen nemen. Bij het maken van deze beslissing kan informatie omtrent de dividenduitkering van toegevoegde waarde zijn. Bedrijven die veel dividend uitkeren zijn namelijk interessant voor institutionele beleggers en worden gezien als liquide (Redding, 1997). Met behulp van de informatie die de investeerder uit de dividenduitkering kan ontlenen, kan de investeerder de informatie-achterstand verkleinen. Anderzijds is er ook sprake van adverse selection tussen bank en leningnemer (Stiglitz and Weiss, 1981). Een bank moet bij het aangaan van een contract bepalen in welke mate de contractpartij in staat is om de hoofdsom van een lening en de bijbehorende interest terug te betalen. Als een leningnemer niet in staat is om de afgesproken verplichtingen te voldoen, kan dit effect hebben op de winst en daardoor op de dividenduitkering.

2.4.4 Invloed dividenduitkering op moral hazard probleem

Een andere vorm van informatie-asymmetrie die van toepassing is op het onderzoek is moral hazard (Jensen & Meckling, 1976). Moral hazard houdt in dat managers nadat zij zijn aangesteld superieure informatie hebben over de geleverde prestatie ten opzichte van degene die de manager dient te beoordelen (aandeelhouders). Dit kan leiden tot potentieel roekeloos handelen door het management, omdat er risico genomen wordt dat niet door hen gedragen wordt. Dit is een ongewenste situatie voor de aandeelhouders.

Managers willen met behulp van bepaalde methodes signalen afgeven over de geleverde prestatie. Managers kunnen dividenduitkeringen gebruiken om deze signalen af te geven, wat ‘signalling’ wordt genoemd. Dit houdt in dat managers met behulp van de dividenduitkering een signaal af willen geven over de toekomstige winsten (Bhattacharya, 1979). Volgens John and Williams (1985) leidt de instroom van voldoende liquiditeiten tot een hogere dividenduitkering en zodoende tot een hogere aandeelprijs. Een hogere aandeelprijs kan voor beleggers een signaal zijn dat een manager een goede prestatie geleverd heeft en kan voor de manager een hogere variabele beloning betekenen. Volgens DeAngelo et.al (1996) zijn dividenduitkeringen echter geen betrouwbare signalen voor toekomstige winstverwachtingen. Belangrijkste reden hiervoor is dat managers een te grote mate van optimisme hebben bij het inschatten van toekomstige

(16)

16

winsten, als de groeivooruitzichten niet/minder positief zijn. Deze uitkomsten zijn in lijn met de studie van Jensen (1993).

2.5 Stakeholders theorie

Een andere manier om het dividendbeleid van een bank te verklaren is met behulp van de stakeholders theorie (Freeman, 1984). Volgens deze theorie zijn er verscheidene groepen met belangen in een onderneming. Deze groepen kunnen verschillende opvattingen hebben over welke activiteiten een onderneming moet uitvoeren en op welke wijze dit moet gebeuren. Zoals eerder opgemerkt kan het management belang hebben bij een lagere dividenduitkering om liquide middelen over te houden voor positieve toekomstige investeringen of zelfs pas dividend uitkeren als al deze investeringen zijn gefinancierd (Millar and Modigliani, 1961). De vreemd vermogen verschaffers zijn ook gebaat bij een relatief lage dividendbetaling, omdat dit leidt tot een betere liquiditeitspositie en er op die manier meer liquiditeiten over blijven om aan de rente- en aflossingsverplichtingen te voldoen (Smith, 1979). Anderzijds hebben de aandeelhouders belang bij een zo’n hoog mogelijk rendement op het geïnvesteerde vermogen en hechten zij dus waarde aan een hoge dividenduitkering. Tot slot kan er vanuit maatschappelijk oogpunt worden gesteld dat deze ook baat heeft bij een beperkte dividenduitkering en een hoge winstreservering. Op deze manier wordt de kans op een tekort aan liquiditeiten verkleind en zodoende ook de kans op noodzakelijke overheidsingrepen (Pigou, 1938).

2.6 Legitimatietheorie

Een laatste economische theorie die van toepassing is op het onderzoek is de legitimatietheorie. Deze theorie bekijkt de onderneming vanuit het perspectief dat de onderneming inneemt in de maatschappij. Een onderneming sluit contracten met haar omgeving en ontvangt van deze omgeving een ‘licence to operate’. Legitimatie wordt gezien als een bron waarvan de organisatie afhankelijk is om voort te bestaan (Dowling and Pfeffer, 1975). Mede naar aanleiding van de crisis willen banken uitstralen dat ze financieel sterk zijn en voorlopen op regelgevende instanties (BCG, 2011). Door dit uit te stralen wordt er getracht een mate van vertrouwdheid bij het maatschappelijke verkeer te creëren, vertrouwen dat tijdens de afgelopen crisis een flinke

(17)

17

deuk opgelopen heeft. Een manier voor een bank om financiële sterkte uit te stralen is met behulp van een goede solvabiliteit en dus hoge kapitaalratio’s. Banken zullen zich met behulp van een bepaalde strategie willen legitimeren om de ‘licence to operate’ te behouden (Pfeffer and Salancik, 1978). Een strategie die banken hiervoor kunnen gebruiken is minder dividend uitkeren, waardoor er meer winst gereserveerd kan worden en de solvabiliteit stijgt. Met behulp van dit signaal kan een bank zich op een positieve manier legitimeren voor het gevoerde beleid en zodoende een poging doen om het vertrouwen te herstellen.

2.7 Onderzoek naar kapitaalratio’s bij banken en effecten Basel III

In de eerste paragraaf wordt het effect van minimale kapitaaleisen en het beleid dat banken voeren met betrekking tot minimale kapitaaleisen beschreven. In de tweede paragraaf wordt wetenschappelijk onderzoek met betrekking tot de mogelijke effecten van de hogere kapitaaleisen van Basel III voor banken uiteengezet. Met behulp van verricht onderzoek wordt beschreven wat de mogelijke effecten van Basel III zijn voor het dividendbeleid en andere discretionaire winstverdelingen door banken (van managers en inkoop van eigen aandelen). In de derde paragraaf worden met behulp van beschrijvend onderzoek de effecten van Basel III voor banken beschreven. Volgens de Financial Stability Board is de toename van geaccumuleerde winstreservering een belangrijke methode om in compliance te komen met de hogere kapitaaleisen van Basel III (FSB, 2011). Een alternatieve methode voor het verhogen van kapitaalratio’s die beschreven wordt, is het verlagen van de (risicogewogen) activa.

2.7.1 Minimale kapitaaleisen bij banken

Er is onderzoek door Van Roy (2005) gedaan naar het effect van de minimale kapitaaleisen van het eerste Basel akkoord in de periode 1988-1995 op banken. De resultaten uit het onderzoek tonen aan dat banken uit de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk hun kapitaalratio’s in deze periode hebben verbeterd. De regelgeving heeft echter geen invloed gehad op de ontwikkeling van de kapitaalratio’s van Franse en Italiaanse banken. Verder toont het onderzoek aan dat er geen verandering is waargenomen in het genomen kredietrisico door banken die hun kapitaalratio’s (drastisch) dienden te verhogen. Berger et al. (2008) hebben onderzoek gedaan naar de attitude van banken uit de Verenigde Staten ten opzichte van kapitaalratio’s in de periode

(18)

18

1992-2006. De resultaten uit het onderzoek suggereren dat banken hun kapitaalratio’s actief managen door kapitaaldoelstellingen te formuleren die boven de vereiste minimale kapitaalvereisten liggen. Er wordt getracht deze doelstellingen te bereiken door eigen aandelen in te kopen en winsten in te houden. De resultaten tonen aan dat banken hun dividendbeleid gebruiken om kapitaalratio’s op te hogen. Deze resultaten conflicteren met de suggestie dat het aangehouden kapitaal van de banken in deze periode automatisch zou zijn gegroeid door hoge winsten die behaald werden. Tot slot toont onderzoek van Schaek and Cihák (2010) aan dat de kapitaalratio’s van banken toenemen als de omgeving van banken competitiever wordt. Er bestaat een positief verband tussen mate van concurrentie in een markt en hoogte van de kapitaalratio’s.

2.7.2 Wetenschappelijk onderzoek effecten Basel III op dividendbeleid banken

Een fundamenteel vraagstuk inzake het te voeren dividendbeleid is de keuze tussen het al dan niet handhaven van een stabiele dividenduitkering per aandeel en/of een constante dividenduitkering ten opzichte van de winst (Boldin and Leggett, 1995). Beide vormen van dividendbeleid bevatten informatie omtrent de toekomstige prestatie en financiële gezondheid van een bank. In het algemeen wordt verondersteld dat een onverwachte groei in dividenden wordt gezien als positieve informatie omtrent de financiële gezondheid van een onderneming. Een onverwachte daling wordt gezien als negatieve informatie omtrent de kwaliteit van de activa en de financiële gezondheid. In het onderzoek wordt bevestigd dat er een positieve relatie bestaat tussen de dividenden per aandeel en de kwaliteit van de bank. Hoge dividenden geven het signaal van een financieel gezonde en gezond blijvende bank.

In het onderzoek van Miu et al. (2010) wordt geconstateerd dat regelgevers bij het aanvangen van de financiële crisis begin 2007 geen vermindering in de discretionaire winstverdelingen constateerden, terwijl de kapitaalbuffers op dat moment rond het minimum waren. Bij tien grote financiële instellingen in de Verenigde Staten werd zelfs een gemiddelde stijging in de dividenduitkering ten opzichte van de activa van 0,26% in 2007 naar 0,34% in 2008 geconstateerd. Het niet verlagen van de dividenduitkering werd gerechtvaardigd, omdat analisten een verlaging van de dividenden negatief zouden ontvangen en dit als een signaal van financiële zwakte zou worden geïnterpreteerd (Boldin and Leggett, 1995; Tucker, 2008). Dit signaal kan

(19)

19

voor een bank leiden tot reputatieschade. Om deze vorm van signalering in de toekomst te vermijden zijn banken onder het nieuwe Basel III akkoord in het geval van te lage buffers beperkt in het doen van discretionaire winstverdelingen (paragraaf 3.4.1). Hierdoor hoeft een vermindering in de dividenduitkering geen waarschuwing van het management over de toekomstige winstgevendheid te zijn, maar kan het ook een positief signaal over het herstellen van de kapitaalbuffers zijn (Miu et al., 2010).

De bevindingen van Miu et al. worden bevestigd door het onderzoek van Boldin and Leggett (1995). De resultaten in dit onderzoek tonen aan dat dividend als percentage van de winst informatie bevat over de veiligheid en gezondheid van een bank. Ingehouden winsten geven namelijk significante informatie betreffende de hoeveelheid toekomstig aanwezig kapitaal. Tussen de dividendbetaling en de veiligheid van de bank valt een negatief verband te onderkennen. Hogere dividendbetalingen in contanten leiden tot meer externe financiering door een bank en minder aanwezig kapitaal. De dekking van de activa met kapitaal is daardoor lager, waardoor het risico dat door de bank gelopen wordt groter is (Acharya, et al., 2009).

Er dient opgemerkt te worden dat de restrictie met betrekking tot de discretionaire winstverdelingen een negatief neveneffect heeft. Dit geldt met name voor banken met een sterke traditie in het doen van constante dividenduitkeringen. Deze banken zullen kapitaalbuffers aan moeten houden die significant hoger zijn dan het vereiste minimum of investeerders het risico moeten laten lopen op een meer volatiele jaarlijkse dividenduitkering. Beide opties hebben een negatief effect op de lange termijn waardering van de bank. Het aanhouden van significant hogere buffers heeft een verlagend effect op het rendement voor investeerders en de meer volatiele dividenduitkering kan institutionele investeerders, die waarde hechten aan een stabiele dividenduitkering, ontmoedigen om te investeren in een financiële instelling (Miu et al., 2010). De neveneffecten van beide scenario’s zullen leiden tot een daling van het algemene vertrouwen bij investeerders en tot hogere financieringskosten in het bancaire systeem. De hogere financieringskosten zullen worden doorberekend aan de klanten, met een negatief effect op de economische groei als gevolg (Slovik and Cournède 2011).

(20)

20

Samenvattend bevat de dividenduitkering informatie over de toekomstige prestatie en financiële gezondheid van een bank. Een onverwachte daling in de dividenduitkering wordt gezien als een negatief signaal inzake de financiële gezondheid, wat een verklaring is voor het constant blijven van de dividenduitkering tijdens het begin van de crisis terwijl de kapitaalbuffers toen al rond het minimum waren. De restrictie inzake het doen van discretionaire winstverdelingen in het Basel III akkoord moet dit probleem oplossen (Miu et al., 2010). Hier is sprake van een negatief verband tussen de dividendbetaling als percentage van de winst en de financiële gezondheid van de bank (Boldin and Leggett, 1995). Tot slot hebben de nieuwe minimale kapitaaleisen en buffers van Basel III effect op het rendement voor investeerders en de mogelijkheid om een constante dividenduitkering te doen. Dit kan leiden tot een daling van het algemene vertrouwen van investeerders en hogere financieringskosten in het bancaire systeem wat een negatief effect heeft op de economische groei (Slovik and Cournède 2011). Verder wetenschappelijk onderzoek naar het effect van Basel III op het dividendbeleid van Europese banken is nog niet uitgevoerd. Dit versterkt de wetenschappelijke relevantie van deze scriptie.

2.7.3 Beschrijvend onderzoek effecten Basel III op banken

In 2010 heeft het International Monetary Fund (IMF) een verwachting uitgesproken met betrekking tot de impact van Basel III op belangrijke financiële instellingen (IMF, 2010). In het desbetreffende onderzoek is voor 62 internationaal belangrijke financiële instellingen per 31 december 2009 beoordeeld in welke mate het reserveren van winsten bij kan dragen aan het in compliance komen met de nieuwe CET 1 eis per 1 januari 2013. Op basis van 50% van de gemiddelde winst in de periode 2004-2007 en een winstreservering ten opzichte van de nettowinst van 60% tijdens de gefaseerde invoering, wordt de verwachting uitgesproken dat het merendeel van de sample (52) het CET 1 kapitaaltekort kan dichten met het inhouden van winsten. Kanttekening bij deze voorspelling is dat er op het moment van publicatie nog geen rekening gehouden is met de verstrekkende gevolgen van de Europese schuldencrisis. Het treffen van voorzieningen en het afschrijven op slechte leningportefeuilles als gevolg van deze crisis, hebben een negatief effect op het resultaat van de Europese banken. Voorbeelden zijn Société Générale en BNP Paribas. Société Générale schreef 662 miljoen euro af op Griekse leningen in 2011 wat leidde tot een forse afname in de winst. Afschrijvingen van 75% van de balanswaarde van Griekse leningen door BNP Paribas zorgden voor een halvering van de winst in 2011. Dit

(21)

21

heeft als gevolg dat er minder winst gereserveerd kan worden en de voorspelling van het IMF minder betrouwbaar wordt. Er zijn namelijk toereikende winsten nodig om met behulp van winstreservering het CET 1 kapitaaltekort op te lossen.

Op 9 februari 2012 heeft de EBA de herstructureringsplannen van 71 Europese banken gepubliceerd (EBA, 2012). Dit zijn plannen naar aanleiding van het rapport met aanbevelingen van de EBA voor het behalen van de 9% CET 1 target op 30 juni 2012 door Europese banken (EBA, 2011). Deze target is geformuleerd door de EBA en houdt in dat Europese banken per 30 juni 2012 9% CET 1 kapitaal dienen te hebben. De aanbevelingen heeft de EBA naar aanleiding van de geconstateerde kapitaaltekorten op 30 september 2011 gepubliceerd. De herstructureringsplannen hebben betrekking op het initiële tekort om in compliance te komen met Basel III en een additionele buffer van 26% op dit initiële tekort. Deze additionele buffer heeft als doel om aan de financiële markten te tonen, dat banken een reeks van schokken met betrekking tot de Europese schuldencrisis kunnen absorberen en tegelijkertijd een adequaat niveau kapitaal kunnen aanhouden (EBA, 2011). Uit de ingeleverde plannen blijkt dat de banken het initiële tekort voor 96% willen dichten met maatregelen die een directe impact hebben op het kapitaal. Het initiële tekort gezamenlijk met de additionele buffer wordt voor 77% getracht te dichten met dergelijke maatregelen. Van deze 77% heeft 26% betrekking op maatregelen inzake het aantrekken van kapitaal en winstreservering uit het boekjaar 2011 en dividenden. 16% van deze 77% bestaat uit geprojecteerde winstreservering uit het boekjaar 2012. Uit deze herstructureringsplannen kan geconcludeerd worden dat een significant gedeelte van de maatregelen betrekking heeft op de dividenduitkering van de Europese banken.

Tot slot heeft de Board of Governors of the Federal System van de Verenigde Staten recent een onderzoek/stresstest uitgevoerd bij negentien grote en complexe holdingbanken in de Verenigde Staten. Dit betreft onderzoek inzake (de kwaliteit van het) kapitaal van deze banken (Federal Reserve Bank, 2012). Uit dit onderzoek blijkt dat de CET 1 ratio gestegen is van 5,4% in het eerste kwartaal van 2009 naar 10,4% in het laatste kwartaal van 2011. Als één van de oorzaken hiervoor wordt het verlagen van de gemiddelde dividenduitkering van de banken genoemd. In 2006 bedroeg de gemiddelde dividenduitkering ten opzichte van de nettowinst namelijk nog 38% terwijl dit in 2011 nog maar 15% bedroeg.

(22)

22

Een alternatieve methode om de kapitaalratio’s te laten stijgen is het verlagen van de (risicogewogen) activa. Uit de hierboven beschreven herstructureringsplannen van de Europese banken blijkt dat het tekort voor 23% wordt getracht op te lossen met maatregelen inzake risicogewogen activa. Vermindering van de activa is een effect van ‘deleveraging’. Deleveraging houdt in dat vreemd vermogen afbetaald wordt, waardoor de solvabiliteit van banken verbetert (BIS, 2012). Om voldoende liquiditeiten voor deze afbetalingen aan te wenden dienen activa verkocht te worden. Recente voorbeelden zijn de verkoop van grote onderdelen van de verzekeringstak van HSBC in Azië en Zuid-Amerika, ter waarde van 914 miljoen dollar (The Banker, 2012) en het ‘in de etalage zetten’ van Robeco door Rabobank (FD, 30-04-2012). Deze transacties zijn onderdeel van, een al dan niet gedwongen, herziene strategische keuze om te gaan focussen op enkele kernmarkten. Deze herziene focus heeft alles te maken met de nieuwe eisen van Basel III om het kapitaal te versterken om zodoende het risicoprofiel te verlagen (BIS, 2011). In dit licht kan ook de geplande invoering van de leverage ratio worden gezien en de mogelijke vertraging die dat oplevert in de economische groei (Blundell-Wignall, 2008, Lund and Roxburgh, 2010). Deze vertraging wordt veroorzaakt doordat deze maatregelen ertoe kunnen leiden dat banken het uitlenen van geld beperken. Dit valt echter buiten de scope van het onderzoek en hier zal dus ook niet verder op in worden gegaan.

Samenvattend blijkt uit de voorspelling van het IMF uit 2010 dat het merendeel van de financiële instellingen in compliance kan komen met de Basel III kapitaaleis met behulp van het dividendbeleid. Dit blijkt gedeeltelijk uit de ingediende plannen door de 71 Europese banken met een tekort per 31 september 2011. Uit het onderzoek van de Federal Reserve Bank uit 2012 blijkt een dalende tendens in de gemiddelde dividenduitkering en een stijging van het CET 1 ratio. Tot slot is het verlagen van de risicogewogen activa een alternatieve manier om in compliance te komen met de minimale kapitaaleisen van Basel III.

(23)

23

Hoofdstuk 3: De Basel akkoorden

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de hoofdpunten van de drie Basel akkoorden, de overeenkomsten en de belangrijkste verschillen uiteengezet. Het hoofdstuk is chronologisch opgebouwd. De eerste paragraaf gaat in op Basel I. Dit is het eerste akkoord dat door het Basel Committee of Banking Supervision (BCBS), onderdeel van de Bank for International Settlements (BIS), werd uitgegeven en in 1988 in werking trad. In de tweede paragraaf worden de drie pijlers van het Basel II akkoord toegelicht. Dit akkoord was een noodzakelijke verbetering van het Basel I akkoord welke in 2008 van kracht is gegaan. Tot slot zullen in de laatste paragraaf de hoofdpunten en belangrijkste verschillen van het jongste Basel akkoord, ten opzichte van het Basel II akkoord, worden beschreven. De gefaseerde invoering van dit akkoord staat gepland op 1 januari 2013 (BIS, 2011).

3.2 Basel I

Zoals in de inleiding is aangegeven, werd een eerste set internationale standaarden in 1988 ingevoerd, welke het Basel I akkoord werd genoemd. Dit akkoord werd door de centrale banken van de G 10 landen onderschreven om vervolgens in 1992 in de wet verankerd te worden. Dit eerste akkoord kan gezien worden als een wettelijk kader voor het afdekken van kredietrisico. Volgende de ING kan kredietrisico worden omschreven als het risico dat een afnemer zijn beloofde betaling niet na kan komen/in gebreke blijft, dit wordt ‘default’ genoemd. Aan de activa van de bank moest met behulp van vijf percentages (0, 10, 20, 50 en 100%) een vorm van risico gekoppeld worden. Op basis van deze risicoweging dienden internationaal actieve banken vanaf 1993 een solvabiliteitsratio van 8% te hebben. De invoering van het Basel I akkoord diende twee fundamentele doelen. Het doel was om de stabiliteit van het internationale banksysteem te versterken en de concurrentieverschillen tussen internationaal actieve banken te verminderen (BIS, 1988). Door de toenemende complexiteit in de bankenwereld raakte Basel I achterhaald, wat eind jaren negentig leidde tot de ontwikkeling van een nieuw Basel akkoord. Belangrijkste punt van kritiek op Basel I was dat de risicoweging van activa niet meer goed overeenkwam met

(24)

24

de werkelijke risico’s die banken liepen. De ‘oplossing’ voor dit probleem was het vernieuwde Basel II akkoord, waarvan de hoofdpunten in de volgende paragraaf uiteen worden gezet.

3.3 Basel II

Een eerste ontwerp voor een vernieuwd Basel akkoord werd tien jaar na de publicatie van het eerste Basel I akkoord geïntroduceerd. Na twee noemenswaardige aanpassingen werd in 2004 het definitieve akkoord bekendgemaakt, waarmee de internationaal actieve banken per 1 januari 2008 in compliance moesten zijn. Volgens de BCBS zou de risicoweging van de activa beter correleren met de daadwerkelijke risico’s die de banken lopen. Een ander verschil is dat Basel II is opgebouwd op basis van drie pijlers. Deze pijlers zullen achtereenvolgens worden beschreven in deze paragraaf.

3.3.1 Pijler 1: Minimale kapitaalvereisten

Pijler 1 van het Basel II akkoord heeft betrekking op minimale kapitaaleisen. Deze kapitaaleisen worden gebruikt om het krediet-, markt- en operationele risico van banken af te dekken. Het afdekken van kredietrisico was een van de hoofdredenen voor de invoer van het Basel I akkoord en is in paragraaf 3.2 beschreven. Het marktrisico is het risico dat een bank loopt op de waardeveranderingen van handelsboeken. Deze handelsboeken worden aangehouden om door koop- en verkooptransacties kortetermijnwinsten te behalen op de financiële markten (BIS, 2004). Tot slot kan volgens een publicatie van het actuarieel genootschap, het operationele risico worden omschreven als het risico op verlies door falende interne processen, mensen, systemen of interne gebeurtenissen.

Banken dienen onder Basel II een minimaal gewoon kapitaal van 2%, Tier 1 kapitaal van 4%, tier 2 kapitaal van 4% en een totaal kapitaal van 8% aan te houden. Gewoon kapitaal wordt gezien als de hoogste kwaliteit kapitaal en bestaat uit eigen vermogen en inhouden winsten (dit is tevens onderdeel van Tier 1 kapitaal). Tier 1 kapitaal bestaat uit minderheidsbelangen in dochterondernemingen en hoogwaardige financiële instrumenten zoals achtergestelde schulden. Innovatieve financiële instrumenten mogen tot een beperkte omvang van 15% worden meegenomen in Tier 1 kapitaal. Tot slot bestaat Tier 2 kapitaal uit overig kapitaal met een

(25)

25

functie als eigen vermogen. Gewoon kapitaal, Tier 1 kapitaal en Tier 2 kapitaal vormen gezamenlijk het totale kapitaal wat dus een minimale solvabiliteitseis van 8% heeft (Bis, 2004).

Voor de berekening van de minimale kapitaaleis zijn twee componenten benodigd. De eerste component is de risicogewogen activa (RWA). Volgens het Basel akkoord zijn dit de activa van een financiële instelling vermenigvuldigd met een weging. Voor de weging van deze activa mogen onder Basel II twee methodes worden gebuikt, dit is een belangrijk verschil ten opzichte van Basel I. Banken kunnen onder Basel II bij de risicoweging van hun activa gebruikmaken van de standaardbenadering of IRB benadering. Bij de standaardbenadering wordt weging onder andere gebaseerd op de ratings die afgegeven worden door erkende ratingbureaus, zoals Moody’s en Fitch. Bij de IRB benadering maakt de bank gebruik van haar interne ratings. Op basis van een consistente interne ratingmethodologie dient de bank haar tegenpartijen van een rating te voorzien. De gewogen percentages die bij de standaardbenadering worden gebruikt zijn, per categorie, opgenomen in onderstaande tabel (Bis, 2004).

Bedrijven Banken Overheden

>3 mnd < 3 mnd

AAA tot AA- 20% 20% 20% 0%

A+ tot A- 50% 50% 20% 20% BBB+ tot BBB- 50% 20% 50% BBB+ tot BB- 100% BB+ tot B- 100% 50% 100% Beneden BB- 150% Beneden B- 150% 150% 150% Niet geclassificeerd 100% 50% 20% 100%

Tabel 3.1: Risicoweging van activa op basis van credit rating

De formule voor de berekening van de risicogewogen activa is hieronder weergegeven:

(26)

26

De tweede component voor de berekening van de minimale kapitaaleis is het aan te houden kapitaal. Het aan te houden kapitaal kan indirect bepaald worden doordat het percentage wat van een bepaalde categorie vermogen bij de bank aanwezig dient te zijn bekend is en het totaal van de risico gewogen activa, zoals hierboven uiteengezet, berekend kan worden. Vervolgens kan het aan te houden kapitaal worden vergeleken met het werkelijk aanwezige kapitaal binnen de bank en kan er beoordeeld worden of dit voldoende is. Onderstaande formule verduidelijkt de berekening van het aanwezige kapitaal:

Kapitaalratio = aanwezig kapitaal/totaal risicogewogen activa

Tot slot dient er opgemerkt te worden dat nationale toezichthouders de macht hebben om hogere kapitaaleisen te stellen aan banken in het desbetreffende land. De kapitaaleisen, uitgegeven door het BCBS, moeten dan ook gezien worden als een minimale eis (BIS, 2004).

3.3.2 Pijler 2: Reviewproces door toezichthouder

De tweede pijler van het Basel II akkoord geeft een richtsnoer aan adequaat risicomanagement door banken en heeft betrekking op toezicht door de toezichthouder (BIS, 2004). Pijler 2 moedigt banken aan om het risicomanagementsysteem te verbeteren zodat een bank kredietrisico’s, marktrisico’s en operationele risico’s beter kan managen en monitoren. Het gaat hier dus om risicomanagement in de breedste zin en niet alleen over aan te houden kapitaal. Voorbeelden van andere risicomaatregelen die door het BCBS worden genoemd zijn: het versterken van voorzieningen en reserves, het verbeteren van interne controle en het versterken van risicomanagement (BIS, 2004). De toezichthouder heeft als taak om het risicomanagementsysteem van een bank te beoordelen en de uitkomsten van dergelijke onderzoeken te bespreken met de bank. De toezichthouder heeft het recht om op basis van uitgevoerd onderzoek aanvullende kapitaaleisen te stellen.

Het reviewproces door de toezichthouder bestaat uit vier kernprincipes, namelijk (BIS, 2004): 1) Banken moeten een proces hebben waarin ze de totale toereikendheid van hun kapitaal

(27)

27

2) Toezichthouders dienen de interne evaluaties, strategiebepaling en monitoring van banken met betrekking tot het voldoen aan kapitaalratio’s te reviewen en dienen gepaste maatregelen te nemen als ze niet tevreden zijn met het proces.

3) Toezichthouders dienen de verwachting te hebben dat banken meer kapitaal aanhouden en hogere kapitaalratio’s hebben dan dat bij wet verplicht is.

4) Toezichthouders dienen in een zo’n vroeg mogelijk stadium in te grijpen en corrigerende maatregelen te nemen als de verwachting bestaat dat de kapitaalratio’s voor een desbetreffende bank onder het vereiste minimum dreigen te vallen.

Het eerste kernprincipe is van toepassing op banken en dus van belang voor dit rapport en zal daarom kort worden toegelicht. Er zijn vijf eigenschappen waarmee banken rekening dienen te houden als het gaat om een adequaat proces met betrekking tot de toereikendheid van kapitaaleisen en de vergelijking met het risicoprofiel en de strategie. De volgende eigenschappen zijn te onderscheiden (BIS, 2004):

1) Het bestuur begrijpt en houdt toezicht op het risicomanagementproces en beoordeelt hoe dit correspondeert met het risicoprofiel en de strategie van de bank.

2) Solide beoordeling van de toereikendheid van het kapitaal door adequate procedures inzake het identificeren, meten en beoordelen van materiële risico’s en interne controles.

3) Uitgebreide beoordeling van materiële krediet-, markt- en operationele risico’s met een adequate terugkoppeling naar het risico voor de toereikendheid van het kapitaal.

4) Het hebben van een solide systeem van monitoring en het rapporteren van risico’s met de beoordeling hoe een veranderd risicoprofiel invloed kan hebben op de behoefte voor kapitaal. 5) De laatste essentiële eigenschap is een effectieve interne controlestructuur. Effectieve controle van de beoordeling van de toereikendheid van het kapitaal houdt in dat er onafhankelijke reviews door interne of externe accountants worden uitgevoerd, waardoor de betrouwbaarheid van de informatie toeneemt.

Deze kerneigenschappen moeten ervoor zorgen dat de kredietrisico’s, marktrisico’s en operationele risico’s die een bank loopt adequaat worden gemanaged en gemonitord.

(28)

28

3.3.3 Disclosure en marktdiscipline

De derde en laatste pilaar van Basel II heeft een complementaire functie ten opzichte van pilaar 1 en 2. Het doel van deze pilaar is om marktdiscipline te stimuleren door eisen te stellen aan de toelichting van het jaarverslag door banken. Op deze manier kunnen stakeholders van banken belangrijke informatie met betrekking tot kapitaal, risico’s en daarmee de toereikendheid van het kapitaal van financiële instellingen met elkaar vergelijken (BIS, 2004). Op deze manier kan adverse selection tussen het management van de bank en de belangstellenden van de jaarrekening worden verminderd (Jensen and Meckling, 1976) en wordt de vergelijkbaarheid verbeterd. Als er niet voldaan wordt aan de vereisten zal de markt een bank ‘straffen’, omdat het niet toelichten van informatie leidt tot de slechtst mogelijke verwachting bij beleggers (Scott, 2009).

De toelichtingsvereisten zijn van toepassing op de holding maatschappijen van de bank. Ook dient er voor significante dochterondernemingen de Tier 1 ratio en de totale ratio toegelicht te worden om stakeholders de mogelijkheid te geven om de kracht van het kapitaal per dochteronderneming vast te stellen. Kwantitatieve toelichtingen zoals de toelichting op kapitaalratio’s dienen halfjaarlijks gepubliceerd te worden en kwalitatieve toelichtingen mogen op jaarlijkse basis worden gepubliceerd. Tot slot hoeft ‘proprietary’ informatie niet te worden gepubliceerd. Volgens Scott is ‘proprietary’ informatie, informatie die een directe invloed heeft op toekomstige kasstromen (2009). Een voorbeeld van deze vorm van informatie is concurrentiegevoelige informatie. In dit geval mag algemene informatie worden opgenomen, voorwaarde is dat er wordt toegelicht waarom de informatie niet is gepubliceerd.

(29)

29

3.4 Basel III

Hoofdrolspelers bij de start van de financiële crisis in 2007 waren de banken. De verhouding tussen het aangehouden eigen vermogen en het vreemde vermogen was op dit moment zo laag (grote mate van ‘leverage’) dat de solvabiliteit tekort schoot (BIS, 2011). Dit gecombineerd met onvoldoende liquiditeiten leidde tot enorme solvabiliteits- en liquiditeitsproblemen. Waar Basel II had moeten zorgen voor een toereikend vermogen en voldoende liquiditeiten om dergelijke stressscenario’s te kunnen weerstaan, bleek helaas het tegendeel. Het vertrouwen in de financiële sector verdween als sneeuw voor de zon waardoor de problemen snel werden overgeheveld naar de rest van het financiële systeem, met enorme krediet- en liquiditeitsproblematiek als gevolg (BIS, 2011). Met de wijsheid van nu kan worden gesteld dat het Basel II akkoord verre van toereikend is om dergelijke extreme stressscenario’s op een adequate manier te managen. Hetgeen leidde tot actie door de BIS en de aankondiging van een nieuw Basel akkoord in 2009, met een (voorlopige) eindversie in juni 2011. De versie van juni 2011 wordt in deze paragraaf nader toegelicht. Het hoofddoel van het Basel III akkoord is om het vermogen om financiële en economische stresssituaties te verbeteren om het risico dat wordt overgedragen naar de ‘echte’ economie te verlagen. Het akkoord moet zorgen voor een sterk en veerkrachtig bancair systeem dat als fundament voor duurzame economische groei fungeert (BIS, 2011).

3.4.1 Pijler 1: Minimale kapitaalvereisten

De drie pijlers van het Basel II akkoord zijn in het Basel III akkoord in stand gehouden. De formule voor de berekening van de minimale kapitaaleis is hetzelfde gebleven. De drie componenten (zie formule) voor de berekening zijn veranderd waardoor de minimale kapitaaleis sterk verzwaard is. De drie componenten zullen hieronder kort worden toegelicht.

Kapitaalratio = aanwezig kapitaal/totaal risicogewogen activa

Ten eerste is het percentage kapitaal dat aangehouden dient te worden verhoogd. Banken dienen onder Basel III een minimaal CET 1 van 4,5% aan te houden. Verder dient er 1,5 % aanvullend Tier 1 kapitaal aangehouden te worden en 2% Tier 2 kapitaal.

(30)

30

Nieuw in het Basel III akkoord zijn additionele buffers die aan banken opgelegd (kunnen) worden. Ten eerste is er de instandhoudingbuffer (conservation buffer), met als doel om een kapitaalbuffer op te bouwen buiten tijden van stress om toekomstige verliezen te absorberen als dit nodig is. Deze buffer betreft een eis van 2,5% CET 1 kapitaal. Samen met de minimale CET 1 eis leidt dit tot een eis van 7%. Als een bank niet in staat is dit percentage CET 1 kapitaal aan te houden, worden er restricties met betrekking tot het uitkeren van kapitaal opgelegd.

Voorbeelden van uitkeringen van kapitaal die genoemd worden zijn dividendbetalingen, de inkoop van eigen aandelen en andere vormen van het uitkeren van kapitaal die het CET 1 kapitaal verlagen. Expliciet wordt vermeld dat de restricties enkel betrekking hebben op het uitkeren van kapitaal en niet op de operationele activiteiten van de bank (BIS, 2011).

Ten tweede kan de toezichthouder in tijd van (te snelle) kredietgroei, wat leidt tot de opbouw van een systeemwijd risico, een extra eis van maximaal 2,5% CET 1 opleggen. Dit wordt de anticyclische buffer genoemd (countercyclical buffer), welke als doel heeft toekomstige potentiële verliezen te absorberen. Nationale autoriteiten monitoren de kredietgroei om te bepalen of er sprake is van de opbouw van een systeembreed risico en voeren anticyclische CET 1 eisen in als dit nodig geacht wordt. Ook hier worden restricties met betrekking tot het uitkeren van kapitaal opgelegd als er niet voldaan wordt aan de eis. Tot slot geldt er een aanvullende kapitaalbuffer eis voor systeembanken variërend tussen de 1% en 2,5% CET 1. De hoogte van de eis hangt af van vijf indicatoren, namelijk: grootte van de bank, onderlinge verbondenheid, vervangbaarheid in financieel systeem, wereldwijde activiteiten en complexiteit (BIS, 2011a).

Samenvattend leidt dit tot een maximaal mogelijke CET 1 kapitaaleis van 12% en ten minste een eis van 7%. Vergeleken met de kwantitatieve eis van 2% CET 1 van Basel II, een significante verhoging. De hoogst mogelijke kapitaaleis is onder Basel III 15,5 % terwijl dit bij Basel II 8% was. De tabel op de volgende pagina verduidelijkt het verschil in kapitaaleisen tussen Basel II en Basel III.

(31)

31

Minimale kapitaaleis en buffers Basel II en Basel III

Basel II Basel III

minimaal maximaal

Common Equity Tier 1 2,0% 4,5% 4,5%

Additionele Tier 1 eis 2,0% 1,5% 1,5%

Tier 2 4,0% 2,0% 2,0%

Totale minimale kapitaaleis 8,0% 8,0% 8,0%

Instandhoudingbuffer 2,5% 2,5%

Anticyclische buffer 0,0% 2,5%

Additionele eis systeembanken 0,0% 2,5%

Totale kapitaaleis 8,0% 10,5% 15,5%

Tabel 3.2: Vergelijking minimale kapitaaleisen Basel II en Basel III

Het tweede component voor de berekening van de minimale kapitaaleis wat nader toegelicht dient te worden is de risicoweging van de activa. De methodologie voor de berekening van de risicogewogen activa is hetzelfde gebleven. Wel zijn er bij de weging verzwaringen ingevoerd, zoals het kredietrisico dat een tegenpartij loopt en de mate waarin effecten zijn opgenomen in de handelsboeken (BIS, 2011). In 2010 heeft de BCBS een studie gedaan naar de impact van Basel III. De studie is uitgevoerd op basis van de balanswaarden per 31 december 2009, van 263 banken en uit 23 landen wereldwijd. Er is in het onderzoek onderscheid gemaakt tussen groep 1 banken met een Tier 1 kapitaal boven de 3.000.000.000 euro en groep 2 banken met een lager Tier 1 kapitaal. Als voor de weging van de risicogewogen activa de richtlijnen van Basel III zouden worden toegepast, zouden de risicogewogen activa gemiddeld genomen voor groep 1 banken 23% hoger zijn en voor groep 2 banken 4% hoger zijn ten opzichte van de weging op basis van Basel II (BIS, 2010). Door deze stijging van de risicogewogen activa stijgt de noemer van de breuk. Dit leidt ertoe dat er meer in aanmerking komend kapitaal aangehouden dient te worden om aan de wettelijk voorgeschreven minimale kapitaalratio te voldoen.

(32)

32

Duidelijk is geworden dat de verhoging van de kapitaalratio’s en de verzwaring van de risicoweging van de activa leiden tot een kwantitatief verhoogde eis van het in aanmerking komende aanwezige kapitaal. Echter is er bij Basel III ook sprake van een kwalitatieve verandering als het gaat om de samenstelling van het aan te houden kapitaal (BIS, 2011). Er worden in het nieuwe akkoord hogere eisen gesteld aan de kwaliteit van het kapitaal en in het bijzonder aan het CET 1 kapitaal. Volgens de hierboven genoemde studie zou het in aanmerking komende CET 1 kapitaal, Tier 1 kapitaal en totaal kapitaal respectievelijk met 41,3%, 30,2% en 26,8% afnemen voor groep 1 banken en met 24,7%, 14,1% en 16,6% voor groep 2 banken ten opzichte van de weging op basis van Basel II (BIS, 2010). De belangrijkste oorzaken zijn de verzwaringen in het meewegen van goodwill, uitgestelde belastingvorderingen en deelnemingen in andere financiële instellingen. Deze verzwaring wordt veroorzaakt door prudentiële filters en aftrekposten in de weging. Samenvattend kan worden gesteld dat de effectieve stijging van het aan te houden kapitaal significant hoger is dan alleen de (zichtbare) verhoging van de kapitaalratio’s. Hoeveel dit percentage precies bedraagt is per bank verschillend en hangt voor een belangrijk deel samen met het bedrijfsmodel van de bank.

3.4.2 Pijler 1: Minimale liquiditeitsvereisten

In het nieuwe Basel III akkoord zijn twee minimale liquiditeitsvereisten opgenomen. Deze vereisten zijn niet op risico gebaseerd en hebben een aanvullende rol ten opzichte van de minimale kapitaalvereisten. Doel van deze vereisten is het beperken van een te sterke toename van ‘leverage’ en het versterken van de minimale kapitaalvereisten (BIS, 2011).

De liquiditeitsdekkingsratio (LCR) heeft als doel om de liquiditeit van banken op korte termijn, dat wil zeggen korter dan 30 dagen, te waarborgen. Het meet in welke mate banken in staat zijn uitgaande kasstromen in bepaalde stressscenario’s te voldoen. Hierbij valt te denken aan een significante verlaging van een publieke kredietbeoordelaar. De minimale Tier 1 LCR bedraagt 3%. In aanmerking komende liquiditeiten zijn kasgelden, tegoeden bij de centrale bank en bepaalde vormen van tegoeden bij overheden (BIS, 2011).

De netto stabiele dekkingsgraad (NSFR) heeft als doel om de liquiditeit van banken op de lange termijn te waarborgen. De NSFR moet ervoor zorgen dat de profielen van de looptijd van

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Dit onderzoek onder 50 grote Europese banken toont aan dat zij weliswaar veel pagina’s besteden aan het onderwerp, maar dat onvoldoende inzicht wordt gegeven over duurzaamheid in

Dit artikel geeft inzicht in de impact van IFRS 9 voor Europese banken in het eerste toepassingsjaar van deze standaard, zowel voor de classificatie en waardering van

In de Europese Unie werd IFRS 9 op 22 november 2016 goedgekeurd voor toepassing; derhalve zouden jaarrekeningen over de boekjaren 2016 en 2017 op basis van IFRS 9 mogen

Het eerder aangehaalde onderzoek van de EBA inzake IFRS 9 is een voorbeeld van een specifiek themaonderzoek (EBA, 2017).We hebben naast de jaarrekening 2016 ook het

Hoewel toe- lichting op basis van IFRS door banken dus niet (meer) verplicht is, hebben zowel de EDTF als ESMA sterke aandacht voor informatieverstrekking rondom forbea- rance..

De methodologie die is toegepast om CVA/DVA te berekenen is toegelicht 12 De methode / inputs die gebruikt zijn om de EE te berekenen zijn toegelicht (simulatietechnieken) 7 De

Wanneer dezelfde bank dan ook bij de toelichting op collectieve voorzieningen voor kredietverliezen zonder verdere uitleg schrijft dat deze zijn gebaseerd op

Indien geen extra maatregelen wor- den genomen, dreigen ook die soorten te verdwijnen en wordt de doelstelling om het verlies van biodiversiteit te stoppen niet gehaald.. Slechts 41