• No results found

$"!

Hoofdstuk 4: Kwaliteit van informatie

§ 4.1 Inleiding

In mijn onderzoek staat centraal hoe het is gesteld met de kwaliteit van de toelichting over financiële risico’s in de jaarrekening van Europese banken. De gebruikers van de jaarrekening beschouwen deze toelichtingen over financiële risico’s als informatie. Informatiekwaliteit is een ruim begrip. Ik behandel daarom eerst in paragraaf 2 van dit hoofdstuk het begrip / de definitie van informatiekwaliteit. In paragraaf 4.3 ga ik in op de manier hoe informatie gemeten kan worden. Hierbij zal ik iets uitgebreider ingaan op de manier die ik in mijn onderzoek gebruik: de disclosure index. Ik besluit dit hoofdstuk met een conclusie in paragraaf 4.4.

§ 4.2 Definitie van informatiekwaliteit

Informatie is het antwoord op een vraag (Verhoeff, 1985). De definitie voor 'kwaliteit' is in haar meest brede opvatting een subjectief begrip. We doen een subjectieve waarneming en kunnen niet altijd een objectief resultaat weergeven. Daarom zou ik kwaliteit willen definiëren vanuit dit brede perspectief: de mate waarin de hoedanigheden van een product, proces, dienst of

organisatie een goed gevoel geven. Met andere woorden kwaliteit is: voldoen aan specificaties. (Maas, 2003). Wanneer dus een vraag wordt gesteld en het antwoord hierop voldoet aan de specificaties van degene die de vraag stelt, kan dit als informatiekwaliteit worden bestempeld. Dunn en Mayhew (2004) definiëren informatiekwaliteit als: de mate waarin

informatieasymmetrie verminderd wordt door informatieverschaffing.

De informatieverschaffing in mijn onderzoek is informatie omtrent financiële verslaggeving. In een onderzoek naar de kwaliteit van financiële verslaggeving in Nederland door het Limperg instituut eind jaren ’90 wordt de kwaliteit van financiële verslaggeving omschreven. Volgens dit onderzoek hangt de kwaliteit van de verslaggeving samen met de mate waarin belanghebbenden zich een goed oordeel kunnen vormen over de financiële resultaten en financiële positie van de onderneming: hoe beter dit oordeel mogelijk is, des te hoger is de kwaliteit van de verslaggeving. Met andere woorden: welke informatie hebben gebruikers van jaarrekeningen nodig om een oordeel te vormen, en in hoeverre verschaft de jaarrekening deze informatie? (Hoogendoorn & Mertens, 2001). In het onderzoek van het Limperg instituut is het begrip kwaliteit van financiële verslaggeving geoperationaliseerd door het meten van informatie-elementen inzake de

jaarrekening. In het onderzoek van het Limperg instituut wordt op basis van de mening van analisten (gebruikers) de kwaliteit van informatie onderzocht. De informatiekwaliteit door de mening van analisten is subjectief van aard. Ook op basis van het ‘Conceptual Framework’ van de IASB zou je een (objectief meetbare) definitie van informatiekwaliteit kunnen vormen. In dit conceptueel raamwerk geeft de IASB kwalitatieve karakteristieken van bruikbare informatie. Deze ‘Qualitative characteristics of useful information’ (QC) is opgemaakt uit enkele

standaarden die deze kwalitatieve karakteristieken van bruikbare informatie omschrijven. Relevantie en betrouwbaarheid worden genoemd als de fundamentele kwalitatieve

karakteristieken van bruikbare financiële informatie. Relevante financiële informatie is in staat om een verschil te maken in de beslissingen die door gebruikers gemaakt worden. Betrouwbare

! $#! informatie is informatie die compleet, neutraal en vrij van fouten is (F QC12). De kwalitatieve karakteristieken van het conceptueel raamwerk zijn door de IASB in de IFRS standaarden verwerkt. De IFRS standaarden kunnen op deze manier dan ook als kwalitatief hoogwaardige informatie worden beschouwd.

§ 4.3 Meten van informatiekwaliteit

Het meten van de kwaliteit van informatie is reeds in de vorige paragraaf beschreven als complex en veelal subjectief van aard. Volgens Knoops (2001) is een ‘objectieve’ meting van kwaliteit niet mogelijk. Er zal altijd een mate van subjectiviteit verwerkt zijn in het onderzoeken van informatiekwaliteit. Daarom kies ik dan ook om informatie te meten in de naar mijn ogen meest objectieve manier. De uiteenzetting van mijn keuze is het best toe te lichten aan de hand van de methodologische beschouwing van C.D. Knoops in 2001 en Beattie et al. (2004). Het artikel van Knoops is specifiek gericht op het meten van kwaliteit van de financiële

verslaggeving. In zijn bijdrage gaat Knoops in op de vraag hoe de kwaliteit van financiële verslaggeving kan worden gemeten, in het bijzonder in relatie tot de wijze waarop dit gebeurd in het rapport van het Limperg Instituut. In het rapport van het Limperg Instituut wordt onder andere aandacht besteed aan verschillende benaderingen voor het meten van de kwaliteit van de financiële verslaggeving. Volgens Knoops (2001) zijn in de literatuur twee benaderingen te onderscheiden die de kwaliteit van de inhoud van de financiële verslaggeving meten. Knoops maakt hierin onderscheid tussen normatieve en markgeoriënteerde onderzoeken. Het onderzoek van Beattie et al. (2004) biedt een duidelijk overzicht van de verschillende onderzoeksmethoden. De normatieve benadering zoals afgeschetst door Knoops komt eveneens terug in de

verschillende onderzoeksmethoden die Beattie et al. (2004) beschrijven. De marktgeoriënteerde onderzoeken ontbreken hier echter in. Kevelam en ter Hoeven (2008) combineren deze manieren van onderzoeksmethoden naar informatiekwaliteit zoals Knoops (2001) en Beattie et al. (2004) omschrijven en presenteren dit in een figuur. Mijns inziens een toevoeging aan de literatuur die de verschillende onderzoeksmethoden naar informatiekwaliteit duidelijk in kaart brengen. In figuur 1 heb ik dit overzicht opgenomen, waarbij Kevelam en ter Hoeven (2008) ervoor hebben gekozen de marktgeoriënteerde onderzoeken onder de semi-objectieve methoden van Beatie et al. (2004) op te nemen. In figuur 1 worden de onderverdeling gemaakt van ‘onderzoeksmethoden naar informatiekwaliteit’ naar subjectieve en semi-objectieve methoden.

! $$! Figuur 1: onderzoeksmethoden naar informatiekwaliteit, (bron: Kevelam & ter Hoeven, 2008)

De subjectieve onderzoeksmethode is de door o.a. Hoogendoorn en Mertens in 2001 gehanteerde manier van onderzoeken aan de hand van de deskundige mening van analisten. Analisten geven in zo’n onderzoek hun mening aan de hand van een vooraf opgestelde rating over de

informatiekwaliteit op meerdere gebieden waaronder bijvoorbeeld jaar- en kwartaalrapportages. De keuze van de gebieden van onderzoek worden mede door deze analisten van tevoren

opgesteld. De subjectiviteit is dan ook tweeledig: de keuze van de gebieden die met elkaar worden vergeleken is opgesteld door analisten en de uiteindelijke rating van deze te onderzoeken gebieden is eveneens opgesteld door deze analisten.

De andere onderverdeling van onderzoeksmethoden naar informatiekwaliteit wordt gemaakt naar semi-objectieve onderzoeksmethoden. Semi-objectieve onderzoeksmethoden worden aan de hand van Beattie et al. (2004) en Knoops (2001) door Kevelam en ter Hoeven onderverdeeld naar 3 manieren van onderzoek. De eerste manier is een tekstuele analyse. Tekstuele analyses bestaan uit inhoudelijke analyses, leesbaarheidsstudies en taalkundige analyses. Een tekstuele analyse maakt gebruik van ingewikkelde formules en softwareprogramma’s (Kevelam en ter Hoeven, 2008). Een voorbeeld hiervan is de Flesch Reading Ease. Met deze test krijgt de tekst een beoordeling op een schaal van 100 punten. Hoe hoger de score, hoe gemakkelijker het document te begrijpen is (Jones, 1988). Deze manier van onderzoeken is in mijn ogen echter meer op de moeilijkheidsgraad van de leesbaarheid gericht en niet zinvol wanneer je de kwaliteit van toelichtingsvereisten wil toetsen.

De tweede manier van semi-objectief onderzoek in het overzicht van Kevelam en ter Hoeven (2008) is de door Knoops benoemde marktgeoriënteerde onderzoeken. In empirische

(marktgeoriënteerde) benaderingen wordt de kwaliteit van de financiële verslaggeving gemeten aan de hand van de reactie van de kapitaalmarkt op de publicatie van verslaggevingsinformatie of de associatie tussen verslaggevingsvariabelen en kapitaalmarktvariabelen zoals aandelenprijs en markvolume (Knoops, 2001). In deze manier van onderzoeken worden de behoeften van informatie van gebruikers indirect afgeleid uit het koop- en verkoopgedrag van beleggers op

! $%! kapitaalmarkten. Het bezwaar van de manier van meten zit hem in het feit dat alleen de

kapitaalmarkt als norm wordt gehanteerd (Knoops, 2001).

De derde semi-objectieve methode die benoemd wordt is degene die gebruik maakt van disclosure-indices. Bij een disclosure index wordt er getoetst in hoeverre een object van onderzoek voldoet aan de index. Disclosure indices zijn uitgebreide lijsten van geselecteerde items, die kunnen worden vermeld in het verslag van onderneming (Marston en Shrives 1991). Een index kan gebaseerd zijn op een jaar- of interimverslag, maar het kan ook betrekking hebben op informatie die door financieel analisten of het bedrijf zelf gerapporteerd is. Een disclosure index is een onderzoeksinstrument om de omvang te meten van informatie die volgens een bepaalde toelichtingsstandaard door een bepaalde entiteit(en) een lijst van de geselecteerde items van informatie bevat (Hassan en Marston, 2010). Bij het samenstellen van deze index is de selectie van de items belangrijk die in deze index worden opgenomen en de onderliggende criteria. Marston en Shrives geven in 1991 een beschouwing van de onderzoeken tot dan toe, die gebruik hebben gemaakt van een disclosure index. Diezelfde Marston doet in 2010 samen met Hassan éénzelfde uiteenzetting. In beide onderzoeken komt naar voren dat de methode zeer geschikt is voor het uitvoeren van empirisch onderzoek op basis van een aantal kwaliteitscriteria. Deze criteria kunnen worden afgeleid uit verschillende bronnen, waaronder nationale en

internationale regelgeving. Volgens Marston en Shrives (1991) zijn voordelen van de disclosure index o.a. dat er een mogelijkheid is tot het opnemen van een grote hoeveelheid aan items en de objectiviteit van de methode.

§ 4.4 Conclusie

Informatie is antwoord op een vraag en er kan over kwaliteit worden gesproken wanneer iets voldoet aan specificaties. In dit hoofdstuk is gebleken dat de kwaliteit van informatie vooral vanuit het oogpunt van gebruikers moet worden beschouwd. Wat voor de ene gebruiker als een antwoord en nieuw kan worden beschouwd, is voor de andere gebruiker niet relevant en daarom niet informatief. Bepaalde toelichtingen binnen de financiële verslaggeving kunnen daarom niet voor alle gebruikers informatief zijn. Puur objectief is het niet mogelijk om de kwaliteit van informatie te meten. Er zal altijd enige vorm van subjectiviteit in verwerkt zijn gezien de subjectieve aard van informatie. In de literatuur zijn verschillende onderzoeksmethoden

beschikbaar om informatiekwaliteit te meten. Een manier van onderzoeken aan de hand van de deskundige mening van analisten, welke als subjectieve onderzoeksmethode wordt

onderscheiden. Aan de andere kant wordt een onderscheid gemaakt naar semi-objectieve methoden. Deze methode maakt een verdere onderverdeling naar tekstuele analyses,

marktgeoriënteerd onderzoek en het gebruik van disclosure indices. Bij een disclosure index wordt er getoetst in hoeverre een object van onderzoek voldoet aan de index. De criteria waarop getoetst wordt kunnen worden afgeleid uit verschillende bronnen, waaronder nationale en internationale regelgeving.

! $&!

Hoofdstuk 5: Onderzoeksopzet

§ 5.1 Inleiding

De manier waarop ik de wet en regelgeving en resultaten eerder onderzoek heb verwerkt in een meetbare methoden van informatiekwaliteit licht ik in dit hoofdstuk toe. In paragraaf 5.2 behandel ik de aanpak en onderzoeksmethodiek. In paragraaf 5.3 ga ik vervolgens in op de disclosure index van dit onderzoek. In paragraaf 5.4 licht ik mijn manier van dataverzameling en dataverwerking toe. Het hoofdstuk sluit ik tenslotte af met een conclusie.

§ 5.2 Aanpak en Onderzoeksmethodiek

De criteria in IFRS 7 die zijn opgesteld door de IASB zijn concreet geformuleerd en zijn gebaseerd op de behoeften van de gebruikers van de informatie. In dit geval neem ik aan dat IFRS 7 is opgesteld aan de hand van de kwalitatieve kenmerken van de IASB. Wanneer ik een vraag opstel welke is gerelateerd aan een IFRS 7 standaard en een Europese bank voldoet aan de specificaties van de vraag dan kan ik dit als informatiekwaliteit bestempelen. Ik toets dus in mijn onderzoek of banken voldoen aan de wet en regelgeving van IFRS 7. Wanneer dit het geval is benoem ik dit gebaseerd op de literatuur als informatiekwaliteit. Immers: informatie is het antwoord op een vraag (Verhoeff, 1985) iets is kwalitatief hoogwaardig wanneer het voldoet aan specificaties. (Maas, 2003). Het opstellen van deze vragen en de toetsing daarvan aan IFRS 7 is het best te operationaliseren middels een disclosure index.

De keuze voor deze manier van onderzoeken is dat onder de geschetste onderzoeksmethoden van informatiekwaliteit en met name de semi-objectieve onderzoeksmethoden een disclosure index het beste aansluit bij mijn empirisch onderzoek. De kwaliteitscriteria kunnen rechtstreeks worden afgeleid uit IFRS 7 bepalingen.

Aan de hand van de door mij opgestelde disclosure index analyseer ik de jaarverslagen van de Britse en Franse banken voor het jaar 2007 en 2012. Volgend op deze analyse ga ik door middel van een statistische analyse na of er significante verschillen zijn waar te nemen. Hierbij maak ik gebruik van een t-toets. De analyse die ik ga uitvoeren is tweeledig, enerzijds wordt namelijk onderzocht of er een verschil te constateren is tussen Britse en Franse banken. Anderzijds maak ik een tijdsanalyse voor de Europese banken tussen de jaren 2007 en 2012. Deze tweeledigheid onderzoek ik aan de hand van de door mij opgestelde disclosure index. Door resultaten onder te verdelen naar Franse en Britse banken enerzijds en de jaren 2012 en 2007 anderzijds, kan ik deze groepen vergelijken middels twee verschillende t-toetsen. Een t-toets wordt onder andere

gebruikt om na te gaan of er een verschil is tussen de gemiddelden van twee groepen in de populatie. De eerste t-toets die ik wil gaan uitvoeren is om één groep op twee momenten te toetsen (in mijn geval Europese banken in de jaren 2007 en 2012). Deze manier van toetsen wordt een ‘paired sample t-test’ genoemd. De tweede t-toets wordt gebruikt om de twee groepen, in mijn geval Franse en Britse banken, met elkaar te vergelijken. Dit wordt een ‘independent sample t-test’ genoemd.

! $'! Op basis van eerder onderzoek (hoofdstuk 3.3) komt naar voren dat de kwaliteit van de

toelichtingsvereisten in het algemeen is toegenomen. Zo is ondanks de kanttekening dat

onnodige aanvullende informatie de kwaliteit niet ten goede komt in zowel publicaties in 2008, 2010 als 2012 er een stijgende lijn te zien in kwaliteit van de toelichtingsvereisten naarmate de jaren vorderen. Om die reden is mijn eerste hypothese:

H1: De kwaliteit van de toelichtingen over financiële risico’s in de jaarverslagen van Europese banken is in 2012 hoger dan in 2007.

De tweede hypothese formuleer ik eveneens op basis van eerder onderzoek (zie hoofdstuk 3.3). De IFRS 7 standaard is een standaard die voor Europese banken hetzelfde is. Investeerders worden van oudsher meer beschermd in common law landen dan in code law landen. De strenge vereisten van de nationale toezichthouders in combinatie met het soort ‘zelfregulerende’ recht dat in common law landen nog steeds wordt toegepast is naar mijn verwachting van invloed op de kwaliteit van toelichtingsvereisten. De hogere mate van investeerders bescherming heeft volgens La Porta et al. (1998) uitwerking op meer en kwalitatief hoogwaardigere wet en regelgeving. Dit in combinatie met de snelheid waarmee in common law landen op

veranderingen geanticipeerd kan worden leidt mij tot een tweede hypothese. IFRS 7 is in 2007 wettelijk verplicht gesteld en verschillende verbeteringstrajecten hebben gedurende de jaren plaatsgevonden. Het Britse common law kan wellicht sneller anticiperen op de invoering en verbeteringstrajecten van kwalitatief hoogwaardige informatie in de vorm van IFRS 7 dan dat het Franse code law, wat minder snel kan anticiperen en tegengas ondervind van de lokale civiele wetgeving. Met dit gegeven is mijn tweede hypothese dan ook:

H2: De kwaliteit van toelichtingen over financiële risico’s in de jaarverslagen van Britse banken is hoger dan in de jaarverslagen van Franse banken.

Bij deze twee hypotheses hanteer ik een betrouwbaarheidsinterval van 95%. Dit wil zeggen dat er wordt gewerkt met een significantieniveau van 5%. Je kunt in dit geval spreken van een significant verschil indien p ” Wanneer dit het geval is kan de hypothese worden

aangenomen. In dat geval kan ik met 95% zekerheid zeggen dat het gevonden verband niet op toeval berust.

§ 5.3 Disclosure index van dit onderzoek

Aan de hand van de toelichtingen omtrent financieel risico in IFRS 7 heb ik mijn disclosure index opgesteld. In bijlage II is de disclosure index in zijn geheel terug te vinden Ik denk een index te hebben samengesteld die in staat is tot het toetsen van kwalitatief hoogwaardige informatie. Alle variabelen die tot kwalitatief hoogwaardige informatie leiden zijn namelijk in deze disclosure index opgenomen. Ik heb met de grootste zorgvuldigheid getracht een zo objectief mogelijke index samen te stellen. In verband met beperkingen in de tijd is het niet mogelijk geweest om alle IFRS 7 bepalingen in mijn index op te nemen. Ik heb ervoor gekozen om de paragrafen 7-30 buiten mijn selectie te laten. De paragrafen 31 t/m 42 komen wel in zijn

! $(! geheel terug in de index. De keuze voor deze paragrafen zorgt voor een bepaalde mate van subjectiviteit maar is in mijn ogen te verwaarlozen gezien de focus van mijn onderzoek op toelichtingsvereisten omtrent financiële risico’s. Ik beschouw mede op basis van eerder beschreven relevante literatuur deze paragrafen als de kern van IFRS 7.

Er worden vier verschillende schaalverdelingen onderscheiden bij een disclosure index (Marston en Shrives, 1991). Wanneer er slechts twee catogieën mogelijk zijn zoals goed/fout, wordt dit een dichotome verdeling genoemd. Een ordinale verdeling voegt hier de categorie redelijk aan toe, zodat er 3 antwoorden mogelijk zijn: goed/redelijk/fout. Een interval- en ratioschaal is nog uitgebreider aangezien die een cijfermatige indeling hanteren. Ik toets in mijn onderzoek of banken voldoen aan een bepaalde toelichtingsstandaard. Hierbij is geen middenweg. In de door mij opgestelde disclosure index maak ik daarom gebruik van een dichotome verdeling. Verder moet er een keuze worden gemaakt of er een weging wordt toegekend aan de items van de index. Door gewicht aan te brengen aan de items kan er onderscheid gemaakt worden in de mate van belang. Knoops (2001) geeft aan dat het toekennen van gewicht de subjectiviteit van de index verhoogd. Om die reden heb ik er dan ook vanaf gezien gewicht toe te kennen aan bepaalde items.

§ 5.4 Dataverzameling en dataverwerking

Mijn totale populatie bestaat uit twintig banken waarvan tien Europese banken in 2007 en tien Europese banken in 2012. Het is interessant om te zien hoe banken zich hebben ontwikkeld in 2012 t.o.v. 2007, om dit te kunnen doen heb ik ervoor gekozen om dezelfde banken te selecteren voor beide jaren. Doordat ik eveneens onderscheid wil maken tussen het common en code law heb ik de vijf grootse Britse en vijf grootste Franse banken geselecteerd. Het criterium dat ik voor grootte heb aangehouden is balanstotaal. De namen van de 10 banken met een totaal aan 20 jaarrekeningen die mijn onderzoekspopulatie vormen zijn genoemd in figuur 2. In figuur 2 zijn enkele beschrijvende statistieken weergegeven van de onderzochte populatie banken. Zoals eerder aangegeven heb ik aan de hand van jaarrekeningen geanalyseerd wat de grootste 5 banken in beide landen zijn op basis van balanstotaal. Hierbij ben ik uitgegaan van het meest recente jaar 2012. Opmerkingen die hierbij gemaakt dient te worden is dat Groupe BPCE een fusie bevat van van Banque Populaire Group en Groupe Caisse D’Epargne welke in 2009 heeft plaatsgevonden. Aangezien ik op grootte selecteer in mijn onderzoek heb ik om die reden gekozen voor om Groupe Caisse D’Epargne in mijn onderzoek op te nemen. Op basis van balanstotaal maakt deze dan ook een groter onderdeel uit van de fusiebank Groupe BPCE. Het balanstotaal van Groupe Caisse D’Epargne is twee keer zo groot als dat van Banque Populaire Group, middels de door mij opgestelde criteria neem ik deze dus logischerwijs mee in mijn onderzoek.

! $)! Figuur 2 balanstotalen per jaareinde 2012 en 2007 in miljarden euro’s.

De gegevens worden handmatig verzameld en vastgelegd in een Excel database. Aan de hand van de opgestelde kwaliteitscriteria wordt in het empirisch onderzoek vervolgens getoetst of de geïdentificeerde informatie-elementen volgens IFRS 7 in iedere onderzochte jaarrekening aanwezig zijn. Wanneer een informatie element / vraag uit de door mij opgestelde disclosure

GERELATEERDE DOCUMENTEN