• No results found

De invloed van stakeholders op de kwaliteit van risicoverslaggeving door Nederlandse pensioenfondsen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De invloed van stakeholders op de kwaliteit van risicoverslaggeving door Nederlandse pensioenfondsen"

Copied!
41
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De invloed van stakeholders op de kwaliteit van risicoverslaggeving

door Nederlandse pensioenfondsen

Master thesis, MSc Accountancy

Universiteit Groningen, Faculteit Economie en Bedrijfskunde 14 april 2016 N.C. Pyfferoen Studentnummer: 2626462 Zaagmuldersweg 530-12 9713 LZ Groningen tel.: +31 (0)629331424 e-mail: niels@pyfferoen.nl Begeleider Drs. W. Kevelam RA Tweede beoordelaar Prof. Dr. R.L. ter Hoeven RA

(2)

1 ABSTRACT

De Nederlandse Pensioensector is een interessant en complex onderzoeksgebied waarin dit empirisch onderzoek antwoord probeert te geven op de volgende hoofdvraag:

‘Wat is de kwaliteit van de risicoverslaggeving door Nederlandse pensioenfondsen in 2014, en welke algemene en stakeholder determinanten liggen hieraan ten grondslag?’

Door het toetsen van een aantal hypotheses is onderzocht welke determinanten de verschillen in de kwaliteit van risicoverslaggeving verklaren. Ik heb agency theorie, stakeholdertheorie en

legitimiteitstheorie gebruikt om de relaties te verklaren. Na literatuuronderzoek is er gekozen om dit onderzoek uit te voeren middels jaarrekeningonderzoek met behulp van een disclosure index. De data van 100 pensioenfondsen zijn in groepsverband geëxtraheerd uit de jaarverslagen over 2014. Uit de scores op disclosure index blijkt dat er nog veel ruimte is voor verbetering van de

risicoverslaggevingskwaliteit. De regressieanalyse toont significante verbanden aan tussen de kwaliteit van risicoverslaggeving, omvang resultaat en type pensioenfonds. Voor de invloed van deelnemers is gemengd bewijs gevonden. Als laatste biedt dit onderzoek mogelijkheden voor vervolgonderzoek.

Kernwoorden: Nederland; Pensioenfondsen; 2014; verslaggeving; stakeholders; disclosure; disclosure index; agency theorie; legitimiteitstheorie;

(3)

2 VOORWOORD

Voor u ligt de afstudeerscriptie die ik heb geschreven ter afronding van mijn Master

Accountancy aan de Rijksuniversiteit Groningen. Door het werken aan deze scriptie kreeg ik de kans om mijn opgedane kennis en werkervaring toe te passen in dit onderzoek. Deze scriptie is het resultaat van onderzoek door zes studenten van de opleiding accountancy naar risicoverslaggeving door

pensioenfondsen in de jaarverslagen over 2014.

Met genoegen wil ik een aantal mensen bedanken voor hun bijdrage aan dit onderzoek. Bij dezen wil ik de heer drs. W. Kevelam RA bedanken voor zijn begeleiding en beoordeling. Ook wil ik mijn tweede beoordelaar prof. Dr. R.L. ter Hoeven RA bedanken. Verder wil ik mijn medestudenten bedanken voor het helpen bij de datacollectie. Als laatste wil ik mijn ouders, broer en vrienden bedanken voor hun bijdrage aan deze scriptie.

Niels Pyfferoen Groningen, april 2016

(4)

3 INHOUDSOPGAVE Abstract 1 Voorwoord 2 1. Introductie 5 1.1.AANLEIDING 5

1.2.HOOFDVRAAG IN HET ONDERZOEK 6

1.3.WETENSCHAPPELIJKE EN MAATSCHAPPELIJKE BIJDRAGE 7

1.4.STRUCTUUR 8

2. Context 9

2.1.DE ROL VAN PENSIOENFONDSEN IN DE MAATSCHAPPIJ 9

2.2.WETGEVING VOOR PENSIOENFONDSEN 10

2.2.1. De nederlandse wet op de pensioenfondsen. 10

2.2.2. Code pensioenfondsen 10

2.3.REGELGEVING VOOR DE VERSLAGGEVING 11

2.3.1. Concrete verslaggevingseisen raad voor de verslaggeving 11

2.3.2. Risicoparagraaf 11

3. Hypothesevorming 13

3.1.THEORIEËN 13

3.2.DISCLOSURE 14

3.3.RISICOVERSLAGGEVING 14

3.4.KWALITEIT VAN RISICOVERSLAGGEVING 16

3.5.ALGEMENE DETERMINANTEN 16

3.5.1. Omvang 16

3.5.2. Resultaat. 17

3.5.3. Type pensioenfonds 18

3.6.INVLOED VAN STAKEHOLDERS 19

3.6.1. Aantal aangesloten werkgevers 20

3.6.2. De invloed van werknemers; actieve en inactieve deelnemers 21

4. Methode 22

4.1.POPULATIE EN STEEKPROEF 22

4.2.DISCLOSURE INDEX 22

4.3.DETERMINANTEN 23

(5)

4 5. Resultaten 25 5.1.BESCHRIJVENDE STATISTIEKEN 25 5.2.CORRELATIES 26 5.3.HYPOTHESEN 27 5.4.ADDITIONELE ANALYSE 29 6. Conclusies 30

6.1.BEANTWOORDING VAN DE HOOFDVRAAG 30

6.2.BEPERKINGEN 31

6.3.MOGELIJKHEDEN VOOR VERVOLGONDERZOEK 32

Referenties 33

Bijlagen 37

BIJLAGE 1: OVERZICHT VAN DE SCORES PER IN DE STEEKPROEF OPGENOMEN PENSIOENFONDSEN 37

BIJLAGE 2: ITEMS DISCLOSURE INDEX 38

(6)

5 1. INTRODUCTIE

In dit hoofdstuk bespreek ik de aanleiding van mijn onderzoek. In de eerste paragraaf wordt ingegaan op ontwikkelingen in de pensioenfondssector en de motivatie die daaruit voortvloeit voor onderhavig onderzoek. Hieruit volgt de doelstelling en hoofdvraag. In paragraaf drie bespreek ik de wetenschappelijke en maatschappelijke relevantie. Tot slot gaat paragraaf vier in op de structuur van dit onderzoeksrapport.

1.1. Aanleiding

De afgelopen jaren zijn de Nederlandse pensioenfondsen bijna dagelijks onderwerp in de media en politiek. Als gevolg van de financiële crisis is de verhouding tussen vermogen enerzijds en de pensioenverplichting anderzijds van veel pensioenfondsen fors gedaald, dit heeft gevolgen voor de mate waarin de pensioenfondsen kunnen voldoen aan de uitkeringsverplichting met haar deelnemers. De oorzaken van die gedaalde verhouding kunnen geweid worden aan een drietal ontwikkelingen. De pensioengerechtigden leven gemiddeld langer waardoor langer dan verwacht pensioen uitgekeerd dient te worden. Daarnaast hebben de beleggingen van pensioenfondsen minder rendement geleverd dan waarmee in het verleden was rekening gehouden. De laatste oorzaak is de lage rentestand, dit heeft geleid tot een stijging van de contante waarde van de voorziene pensioenverplichtingen en derhalve een daling van de dekkingsgraad.

In de nasleep van de recente financiële crisis maar ook verslaggevingsschandalen, eisen stakeholders beter toezicht op de belangrijkste risico's voor de organisaties om de deelnemers te garanderen dat de waarde van hun pensioen wordt behouden en verhoogd (Walker et al., 2002). De Commissie Beleggingsbeleid en Risicobeheer (Frijns, 2010) beveelt aan dat pensioenfondsen de risicohouding van deelnemers op een rij zetten en hierover beter communiceren met de stakeholders.

Risico is een onontkoombaar onderdeel van elke organisatie (COSO 1992, 2004). Een

pensioenfonds wordt bij het beheer van de oudedagsvoorziening constant geconfronteerd met risico’s. Een voorbeeld is het renterisico. Zoals is gebleken door de financiële crisis is een pensioenfonds gevoelig voor veranderingen in het algemene economische klimaat. Conjuncturele fluctuaties kunnen negatieve invloed hebben op pensioenverplichting en de financiering daarvan. Het is in het belang van de stakeholders dat de risico’s kwalitatief worden bekend gemaakt.

De wijze waarop organisaties omgaan met risico’s is een onderwerp met veel media-aandacht (Hoyt & Liebenberg, 2011). Het grote maatschappelijk belang van de pensioenfondsen zorgt ervoor dat ze door media, toezichthouders en overige stakeholders kritisch worden beoordeeld. Deze beoordeling gebeurt meestal op basis van periodieke verplichte rapportages. De financiële (balans, staat van baten en lasten etc.) en niet-financiële componenten (verslag bestuur, toelichting etc.) uit een jaarverslag zijn belangrijke informatiebronnen voor stakeholders van een pensioenfonds. Echter, de

(7)

6 gevolgen van de economische omstandigheden van de afgelopen jaren zorgen voor een grotere vraag van stakeholders naar risicoverslaggeving. Specifiek in het niet-financiële gedeelte van het jaarverslag en de jaarrekening. Ieder pensioenfonds moet een risicoparagraaf opnemen in het jaarverslag en de jaarrekening. In deze paragraaf dient in te gaan op het risicobeleid van het pensioenfonds en de risico’s die het pensioenfonds bij de uitvoering van de pensioenregeling loopt.

Petrovits, Shakespeare en Shih (2011) concluderen in hun onderzoek bij non-profit organisaties dat stakeholders van dergelijke organisaties wel degelijk risico-informatie analyseren. De belangrijkste stakeholders van pensioenfondsen zijn de deelnemers en werkgevers. Zij betalen voor de eerder genoemde effecten van de financiële crisis. Dit heeft negatieve invloed op het imago van de pensioensector (FD, 2015). Risicoverslaggeving draagt bij aan de legitimatie en reputatie van organisaties en dus aan het vertrouwen van de verschillende stakeholders (Oliveira, Rodrigues, & Craig, 2011b). Gezien het belang van kwalitatieve risico openbaarmaking en de schaarste van het onderzoek gedaan op dit gebied, is dit een onontdekt gebied dat mogelijkheden biedt voor dit onderzoek. Derhalve is het interessant om te onderzoeken welke factoren en stakeholders invloed hebben op de kwaliteit van risicoverslaggeving aan de hand van de risicoparagraaf uit jaarrekeningen van 100 pensioenfondsen over 2014. In totaal telt Nederland in oktober 2015 ongeveer 272

pensioenfondsen (De Nederlandsche Bank voorts, DNB).

1.2. Hoofdvraag in het onderzoek

Er is reeds veel onderzoek gedaan naar risicoverslaggeving an sich (e.g. Linsley en Shrives 2006; Amran, Bin & Hassan, 2008). In het bijzonder naar risicoverslaggeving bij pensioenfondsen en de determinanten die daar invloed op hebben is echter nog weinig tot geen wetenschappelijk

onderzoek gedaan. Gezien deze schaarste aan onderzoek en het groot aantal belanghebbenden bij een goede kwaliteit van risicoverslaggeving door pensioenfondsen, heb ik de volgende hoofdvraag geformuleerd:

‘Wat is de kwaliteit van de risicoverslaggeving door Nederlandse pensioenfondsen in 2014, en welke algemene en stakeholder determinanten liggen hieraan ten grondslag?’

Deze hoofdvraag is tweeledig: enerzijds wordt gekeken naar de verslaggevingskwaliteit van Nederlandse pensioenfondsen in 2014, anderzijds wordt er een verband gezocht tussen de kwaliteit van de risicoverslaggeving en algemene en stakeholder determinanten.

(8)

7 1.3. Wetenschappelijke en maatschappelijke bijdrage

Om de voorgaande hoofdvraag te beantwoorden, gaat dit onderzoek in op de algemene en stakeholder determinanten die de risicoverslaggeving van pensioenfondsen mogelijk beïnvloeden. De algemene determinanten die ik onderzoek zijn; resultaat, omvang en type. De stakeholder

determinanten hebben betrekking op aangesloten werknemers en werkgevers. Voornamelijk naar de relaties tussen de algemene determinanten en risicoverslaggeving is reeds wetenschappelijk onderzoek verricht.

Linsley en Shrives (2006) hebben reeds onderzoek verricht naar de kwaliteit van

risicoverslaggeving. Deze onderzoekers hebben met behulp van een content analyse 79 jaarverslagen van beursgenoteerde organisaties uit het Verenigd Koninkrijk onderzocht. Zij concludeerden dat er nog veel onderzoeksmogelijkheden zijn op het gebied van risicoverslaggeving in andere industrieën en landen. Specifiek over de kwaliteit van risico disclosure is nog maar heel weinig bekend in de

wetenschappelijke literatuur (Miihkinen, 2012). Binnen Nederland zijn verschillende onderzoeken op het gebied van de verslaggevingskwaliteit verricht. Hoogendoorn en Mertens (2001) hebben

onderzoek gedaan naar de financiële verslaggeving. Hoewel het onderzoek enigszins gedateerd is, is de conclusie in 2001 dat er nog veel ruimte is voor kwaliteitsverbeteringen in de Nederlandse jaarverslaggeving. De kwaliteit van risicoverslaggeving bij Nederlandse pensioenfondsen staat centraal in mijn onderzoek. Financiële instellingen, waaronder pensioenfondsen, worden in de

wetenschappelijke literatuur vaak buiten de onderzoekspopulatie gelaten (Berettea en Bozzolan, 2004; Linsley en Shrives, 2006). Omdat de wijze waarop ze risico-informatie in de jaarverslagen verwerken, verschilt van niet-financiële instellingen. Derhalve is tot op heden in mindere mate onderzoek verricht naar de externe verslaggeving van financiële instellingen zoals pensioenfondsen. Daarenboven is het juist interessant om de invloed van stakeholders te onderzoeken omdat de afgelopen jaren steeds meer kleine pensioenfondsen zich aansluiten bij grotere pensioenfondsen. Wat is de invloed van deze ontwikkeling? Ondanks deze interessante ontwikkeling en de omvang van deze sector, stelde ik vast tijdens literatuuronderzoek, dat er weinig bekend is over de invloed van de specifieke stakeholder groepen van pensioenfondsen. Het aantal wetenschappelijke publicaties met betrekking tot de pensioenfondsen is dus beperkt. Dit onderzoek kan leiden tot kritische wetenschappelijke publicaties die kunnen bijdragen aan het vergroten van de kwaliteit van risicoverslaggeving door

pensioenfondsen.

Naast de wetenschappelijke bijdrage is er een groot maatschappelijk belang bij verslaggeving door pensioenfondsen. De aangesloten werknemers willen een goede pensioenregeling waarbij de premie niet te hoog mag zijn. Ook willen ze een grote mate van zekerheid hebben dat de premie die ze nu betalen zal leiden tot voldoende uitkering op het moment dat ze met pensioen gaan. De

pensioengerechtigden hebben dus een groot belang bij uitkeringszekerheid en een waardevast pensioen. Ten tweede is er ook een groot belang bij de werkgevers die een stabiele premie willen (Borsjé et al., 2014).

(9)

8 De belangen van de pensioengerechtigden en werkgevers zijn de laatste jaren geschaad. Uit onderzoek blijkt dat de effecten van de financiële crisis voor een groter deel worden betaald door de deelnemers dan door de aangesloten werkgevers van pensioenfondsen. (Ter Hoeven en Laning, 2010). Binnen de pensioenfondssector is zekerheid en stabiliteit gewenst, in de vorm van een stabiele en voorspelbare premie en uitkering. Kwalitatieve risicoverslaggeving kan daarbij helpen, wetenschappelijk onderzoek risicoverslaggeving kan bijdragen om de kwaliteit te verbeteren.

1.4. Structuur

In deze paragraaf beschrijf ik de structuur van mijn onderzoek. Zoals in paragraaf twee is aangegeven, richt het onderzoek zich op de kwaliteit van de financiële verslaggeving, specifiek op het gebied van de risicoverslaggeving. In hoofdstuk twee ga ik in op de context van het onderzoek en de geldende regelgeving voor pensioenfondsen omtrent risicoverslaggeving. Achtereenvolgens bespreek ik de positie in de maatschappij van pensioenfondsen, de pensioenwet, richtlijnen door de raad voor jaarverslaggeving en de risicoparagraaf. In het derde hoofdstuk is de theorie opgenomen en definieer ik het begrip disclosure en risico daarnaast beschrijf ik de hypotheses en determinanten in dit

onderzoek. Vervolgens beschrijf ik in hoofdstuk vier de onderzoekmethode en de wijze waarop de steekproef tot stand is gekomen. Hoofdstuk vijf gaat in op de resultaten van de statistische analyse. Als laatste trek ik in hoofdstuk zes een conclusie, bespreek ik de beperkingen van het onderzoek en geef ik aanbevelingen voor verder onderzoek.

(10)

9 2. CONTEXT

Dobler, Lajili & Zéghal (2011) concluderen dat nationale verslaggevingstandaarden invloed hebben op de risicoverslaggeving. Verslaggevingsstandaarden zijn niet de enige invloed op de

risicoverslaggeving volgens Dobler (2008) beïnvloeden motieven om risicoverslaggeving op te nemen in het jaarverslag in een gereguleerde omgeving de kwaliteit van de risicoverslaggeving. De

pensioenfondsen opereren in een sterk gereguleerde omgeving. Derhalve bespreek ik in dit hoofdstuk de context van het onderzoek. Als eerste ga ik in op de rol en doelstelling van pensioenfondsen daarna op de relevante wetgeving ten aanzien van pensioenfondsen. Naast een beschrijving van de relevante wetgeving is de regelgeving van invloed op Nederlandse pensioenfondsen opgenomen in paragraaf drie.

2.1. De rol van pensioenfondsen in de maatschappij

Om de aanleiding van mijn onderzoek en de vraag naar risico-informatie in een context te plaatsen, is het van belang in te gaan op de functie die pensioenfondsen vervullen binnen de Nederlandse maatschappij. ‘Een pensioenfonds is een private not-for-profitinstelling, die als een arbeidsvoorwaardelijke financiële instelling wordt beschouwd’ (De Pensioenfederatie, 2013). Pensioenfondsen vormen de tweede pijler van het Nederlandse pensioenstelsel dat bestaat uit een totaal van drie pijlers. Deelname aan een pensioenregeling is voor bijna alle werknemers verplicht. Deze pensioenregelingen zijn een aanvulling op de uitkeringen uit de eerste pijler, de Algemene Ouderdomswet (AOW). De AOW is de standaardvergoeding voor iedereen ouder dan 67 jaar. Op individuele basis kunnen werknemers extra oudedagvoorziening opbouwen in de derde pijler. Een voorbeeld hiervan is een levensverzekering (Bikker & Dreu de, 2009). Dit onderzoek richt zich uitsluitend op de tweede pijler van het pensioenstelsel.

Nederlandse pensioenfondsen kunnen grofweg worden verdeeld in twee categorieën; beroeps- en bedrijfstakpensioenfondsen en ondernemingspensioenfondsen. Beroeps- en

bedrijfstakpensioenfondsen worden meestal georganiseerd door de sector, zoals de staalindustrie of gezondheidszorg. Of bijvoorbeeld Stichting Pensioenfonds ABP, het pensioenfonds voor alle ambtenaren. Ondernemingspensioenfondsen zijn gerelateerd aan een onderneming. Bijvoorbeeld stichting pensioenfonds ANWB, het pensioenfonds voor alle medewerkers van de ANWB.

Het aantal pensioenfondsen in Nederland neemt af. Van de 966 pensioenfondsen in 2001 zijn er nog 272 over in oktober 2015 (DNB). De grootste afname wordt veroorzaakt door afname van het aantal ondernemingspensioenfondsen. Bedrijfstakpensioenfondsen nemen in aantal nauwelijks af. Het aantal deelnemers in bedrijfstakpensioenfondsen neemt toe. De afname van het aantal

pensioenfondsen komt door opheffingen, fusies tussen pensioenfondsen en aansluiting van

ondernemingspensioenfondsen bij grotere bedrijfstakpensioenfondsen. Motivatie voor opheffing en fusies zijn voornamelijk besparing van administratieve lasten (Bikker & Dreu de, 2009).

(11)

10 Heden ten dage hebben de stakeholders nog maar weinig vertrouwen in de Nederlandse

pensioensector (NRC, 2016). Met name door het korten van pensioenuitkeringen hebben consumenten het vertrouwen in de sector verloren. Ook al wordt door de pensioenfondsen en haar

belangenorganisaties hard gewerkt aan de reputatie (FD, 2015), blijkt het vertrouwen zich nog amper te herstellen (Van Dalen en Henkens, 2015).

2.2. Wetgeving voor pensioenfondsen

In deze paragraaf bespreek ik de relevante wetgeving die van invloed is op Nederlandse pensioenfondsen. Daarenboven speelt ook de Code pensioenfondsen een rol.

2.2.1. De Nederlandse wet op de pensioenfondsen.

De Pensioenwet (Pw) definieert een pensioenfonds als volgt: ‘Een rechtspersoon die niet een premiepensioeninstelling is, waarin ten behoeve van ten minste twee deelnemers, gewezen deelnemers of hun nabestaanden gelden worden of werden bijeengebracht en worden ter uitvoering van tenminste een basispensioenregeling’ (artikel 1, Pw). Op basis van artikel 150 Pw vallen de pensioenfondsen onder het toezicht van zowel de AFM (het gedragstoezicht) als DNB (prudentieel en materieel toezicht). Het prudentieel toezicht ziet toe op de soliditeit van de pensioenfondsen en de

verslaggeving. Het materieel toezicht ziet toe op de zeggenschapsstructuur van pensioenfondsen en de verhouding tussen deelnemers, werkgevers en het pensioenfonds.

2.2.2. Code Pensioenfondsen

Code Pensioenfondsen heeft als doel het functioneren van pensioenfondsen verder te verbeteren en inzichtelijker te maken. Daarnaast is het een middel om te zorgen voor meer vertrouwen bij de stakeholders. De code geldt voor alle Nederlandse pensioenfondsen en is opgesteld door de pensioenfondsensector en belanghebbenden die betrokken zijn bij de totstandkoming van pensioenregeling (De pensioenfederatie, 2013).

De code heeft invloed op mijn onderzoek omdat er wordt ingegaan op de rol van zowel het belanghebbendenorgaan als het risicomanagement. Het belanghebbendenorgaan dat verantwoordelijk is voor de belangen van de stakeholders dient zijn taak uit te voeren als ‘goed huisvader’. De leden van dit orgaan dienen onafhankelijk te zijn en in de belangen van de stakeholders te handelen. Zij bewaken of het bestuur de belangen van de verschillende stakeholders evenwichtig afweegt. Indien het bestuur niet naar behoren functioneert, nemen de leden van het belanghebbendenorgaan actie.

In het kader van risicomanagement stelt de code dat integraal risicomanagement adequaat georganiseerd moet zijn. Verder is het bestuur verantwoordelijk voor een cultuur waarin

risicobewustzijn vanzelfsprekend is. In de code is toegelicht: ‘Het bestuur definieert een passende risicostrategie en een passend risicobeleid, inclusief de risicobereidheid. Het bestuur actualiseert deze strategie en dit beleid periodiek en communiceert hierover met alle belanghebbenden’ (De

(12)

11 verricht naar de jaarverslagen over 2014 en getoetst of de jaarverslagen over deze periode in

overeenstemming zijn met de Code Pensioenfondsen. De conclusie uit het nalevingsonderzoek stelt dat bepaalde normen ten aanzien van verantwoording afleggen slechts door de helft van de

pensioenfondsen in de onderzoekspopulatie worden nageleefd via rapportage in het jaarverslag (Monitoringscommissie Code Pensioenfondsen, 2016).

2.3. Regelgeving voor de verslaggeving

In deze paragraaf bespreek ik welke regelgeving van invloed is op de verslaggeving van Nederlandse pensioenfondsen. Artikel 146 Pw is het kapstokartikel waaruit blijkt dat de jaarrekening en het jaarverslag van een pensioenfonds moeten voldoen aan de bepalingen van Titel 9 van het Burgerlijk Wetboek 2 (BW 2) en de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving (RJ). De pensioenwet schrijft voor vrijstelling voor de inrichting en publicatie van de jaarrekeningen voor kleine en middelgrote rechtspersonen zijn hierbij niet van toepassing. Binnen de RJ is in het bijzonder RJ 610 Pensioenfondsen relevant voor dit onderzoek, hierover meer in de volgende paragraaf. Artikel 147 lid 5 PW stelt dat de jaarverslagen en jaarrekeningen van pensioenfondsen moet zijn voorzien van een accountantsverklaring.

2.3.1. Concrete verslaggevingseisen raad voor de verslaggeving

RJ 610 Pensioenfondsen is een door de RJ vastgestelde verslaggevingsgrondslag. Deze grondslag geeft specifieke richtlijnen voor pensioenfondsen. Toegelicht wordt welke informatie fondsen moeten vermelden in de balans, de staat van baten en lasten en toelichting van het jaarverslag. Ook is toegelicht welke waarderingsmethodiek bij verschillende balansposten toegepast moeten worden en wat er in de risicoparagraaf moet zijn vermeld over het beleid ten aanzien van risico’s. In de basis blijven de Richtlijnen voor de jaarverslaggeving en de wettelijke bepalingen van Titel 9 Boek 2 BW en het Besluit actuele waarde van toepassing tenzij RJ 610 anders aan geeft.

2.3.2. Risicoparagraaf

Zowel in de jaarrekening als in het jaarverslag vereist RJ 610 dat een risicoparagraaf wordt opgenomen. Deze paragraaf moet ingaan op het de risico’s die het pensioenfonds loopt en wat het beleid is van het pensioenfonds (RJ 610.401). Door de RJ wordt aanbevolen een beleidsmatige toelichting op de voornaamste relevante risico en het daarmee gemoeide beleid op te nemen in het jaarverslag en zowel een kwantitatieve als een kwalitatieve toelichtingen op te nemen in de

jaarrekening (RJ 610.401). Aanbevolen wordt om bij de beleidsmatige toelichting in het jaarverslag onder andere de volgende risico’s te onderscheiden; concentratierisico, beleggingsrisico,

matchingrisico, operationele risico’s, uitbestedingsrisico’s, juridische risico’s en het verzekeringstechnisch risico (RJ 610.403).

(13)

12 De beleidsmatige toelichting over de beheersing van de risico’s kan ingaan op; ALM-beleid, duration matching, dekkingsgraad, financieringsbeleid, premiebeleid, indexatiebeleid, herverzekeringsbeleid, risicobeleid alternatieve beleggingen en beleid ten aanzien van uitbesteding (RJ 610.403). In de toelichting op de jaarrekening stelt de RJ dat de hiervoor genoemde risico’s tenminste een nadere toelichtingen op te nemen van de voornaamste risico’s die bij het pensioenfonds fonds van toepassing zijn (RJ 610.404). ‘Indien de hierboven gevraagde toelichtingen reeds onderdeel zijn van de

toelichting op posten in de jaarrekening, hoeven ze niet separaat in de risicoparagraaf van de

jaarrekening te worden vermeld’ (RJ 610.405). De wijze waarop wordt omgegaan met risico’s kan dus in het complete jaarverslag worden toegelicht (Deloitte, 2015). De wijze waarop de meeste

pensioenfondsen het kwantitatieve deel van de risicoparagraaf inrichten kan volgens Mikes (2009) gezien worden als geïntegreerd risicomanagement. Er is namelijk sprake van een gemeenschappelijke maatstaf, voor het meten van de verschillende risicocategorieën en deze stelt pensioenfondsen beter in staat om kwantificeerbare risico’s te aggregeren in één totale risico-inschatting. Deze maatstaf wordt het minimaal vereiste eigen vermogen genoemd en is een statistisch berekende hoeveelheid kapitaal dat gebruikt kan worden om alle verplichting te dekken in het geval van een ernstige verliessituatie.

(14)

13 3. HYPOTHESEVORMING

Om de variëteit in de kwaliteit van de risicoverslaggeving te verklaren bespreek ik in dit hoofdstuk wat risicoverslaggeving inhoudt en worden de belangrijkste begrippen gedefinieerd. In de eerste paragraaf behandel ik wetenschappelijke theorieën die grondslag bieden voor mijn onderzoek. De tweede paragraaf geeft een inleiding in de disclosure literatuur. In paragraaf drie en vier ga ik in op risicoverslaggeving en de kwaliteit daarvan. Vervolgens verklaar ik in paragraaf vijf en zes de

determinanten van dit onderzoek en zet ik de hypotheses uiteen.

3.1. Theorieën

De theoretische achtergrond voor mijn onderzoek wordt ten eerste gevormd door de agency theorie. Healy & Palepu (2001) beschrijven dat de vraag naar financiële verslaggeving en disclosures ontstaat door agency problemen. De agency theorie beschrijft het probleem dat ontstaat wanneer twee partijen een contract sluiten waarbij partijen andere belangen hebben (Healy & Palepu, 2001). Het meest gebruikte contract in de verslaggevingsliteratuur is deze tussen een principaal (eigenaar) en een agent (bestuurder). Deze scheiding van eigendom en bestuur van de organisatie zorgt voor

verschillende problemen, te weten; belangentegenstelling (moral hazard) en informatieasymmetrie (adverse selectie). De problemen worden veroorzaakt doordat de bestuurder andere doelstellingen kan hebben dan de eigenaren en de principaal de agent niet tegen redelijke kosten kan monitoren (Jensen & Meckling, 1976). Een gevolg van de scheiding is dat de bestuurder meer specifieke informatie over de prestaties van de organisatie tot zijn beschikking heeft dan de eigenaren (Scott, 2012).

Risicoverslaggeving is een middel dat ervoor zorgt dat de informatieasymmetrie in het voordeel van de eigenaren afneemt. Derhalve concludeer ik dat adequate risicoverslaggeving door het bestuur conform de agency theorie de variatie in kwaliteit van de risicoverslaggeving door pensioenfondsen kan verklaren.

Naast de agency theorie legt mijn onderzoek verband met de legitimiteitstheorie. De

legitimiteitstheorie stelt dat organisaties hun gedrag aanpassen aan de wensen van de maatschappij. Deze theorie is afgeleid uit de agency theorie en een veelgebruikte theorie om variatie in

verslaggeving te verklaren. Dit komt omdat organisaties legitiem moeten worden geacht door de maatschappij waarin zij opereren (Scott, 2012). In deze theorie is er een veronderstelling dat de organisatie ‘contracten’ sluit met haar omgeving waardoor de organisatie haar bestaansrecht ontleent. De sociale waarden vanuit de activiteiten van de onderneming sluiten aan bij de sociale waarden van de maatschappij waarin het verkeert. Deze theorie stelt dat organisaties constant bezig zijn ervoor te zorgen dat men binnen het normen- en waardenkader van de maatschappij handelen. Een

pensioenfonds wil bijvoorbeeld transparant zijn voor haar deelnemers (De pensioenfederatie, 2013). Anders gezegd ontleent een pensioenfonds conform de legitimiteitstheorie zijn bestaansrecht aan de maatschappij. Het bestaan van de Nederlandse pensioenfondsen is van belang voor het kunnen blijven

(15)

14 doen van uitkeringen aan (toekomstige) uitkeringsgerechtigden. De maatschappij heeft behoefte aan invloed op het beleid van pensioenfondsen om zekerheid te hebben over hun oudedagsvoorziening. Tenslotte tracht dit onderzoek de kwaliteit van de risicoverslaggeving te verklaren middels de stakeholdertheorie. Stakeholders zijn alle belanghebbenden van een organisatie. De stakeholder theorie ziet een organisatie als een samenvoeging van groepen individuen die invloed hebben op, of worden beïnvloed door de activiteiten van de organisatie. Deze theorie verklaart ook de aanwezigheid van informatieasymmetrie. Wetenschappelijke literatuur beschrijft dat hoe groter het aantal

stakeholders is, hoe groter de kans op informatieasymmetrie. Dit onderzoek past de stakeholdertheorie toe omdat het aantal deelnemers en aangesloten werkgevers per pensioenfonds aanzienlijk varieert, derhalve verwacht ik dat middels de stakeholdertheorie de variatie in verslaggevingskwaliteit verklaard wordt.

3.2. Disclosure

Disclosure is het publiceren van doelgerichte financiële en niet-financiële informatie, zowel kwantitatief als kwalitatief en zowel verplicht als vrijwillig (Gibbens et al., 1990).

Kapitaalverschaffers zijn de stakeholders met de grootste interesse in disclosures. Disclosure biedt aan kapitaalverschaffers informatie teneinde zij de beslissing kunnen nemen organisatie al dan niet

kapitaal te verschaffen (Healy & Palepu, 2001). Als gevolg van de scheiding tussen beheer en eigendom, ontvangen kapitaalverschaffers niet direct informatie uit de organisatie. (Healy & Palepu, 2001). In het geval van pensioenfondsen zijn de kapitaalverschaffers de premiebetalende werknemers en werkgevers. Door de werkgevers en werknemers is het beheer over de premies uit handen gegeven aan het pensioenfondsbestuur. De deelnemers hebben premie ingelegd en verwachten op termijn een uitkering. De werkgevers betalen een deel van de premie, echter verwachten zij geen uitkering op termijn. Desondanks hebben zij toch baat bij adequate disclosures, omdat de werkgevers namelijk een stabiel pensioenfonds willen dat zekerheid kan bieden over te betalen premies.

Om de informatie te ontvangen die zij nodig hebben om beslissingen te maken, worden zij geïnformeerd door het pensioenfonds middels de verslaggevingsstandaarden waartoe de

pensioenverslaggeving behoort. Een adequate verslaggevingstandaard is van wezenlijk belang voor kwalitatieve verslaggeving (Miihkinen, 2012). Derhalve vindt er toezicht plaats op de verslaggeving door regelgevers, toezichtsorganen en accountants (Healy & Palepu, 2001; RJ). In de

wetenschappelijke literatuur is er de afgelopen jaren steeds meer interesse in disclosure kwaliteit (e.g. Berretta & Bozzolan, 2004; Miihkinen, 2012; Linsley & Shrives, 2006). Desondanks is

risicoverslaggeving nog steeds een beperkt onderzocht gebied binnen jaarrekeningonderzoek. Specifiek over de kwaliteit van risicoverslaggeving is weinig onderzoek verricht (Miihkinen, 2012).

3.3. Risicoverslaggeving

Risicoverslaggeving kan door Nederlandse pensioenfondsen om diverse redenen gepubliceerd worden. Vanuit de wetgeving, omschreven in het voorgaande hoofdstuk, is een pensioenfonds

(16)

15 verplicht jaarlijks een jaarverslag te publiceren. Daarnaast hebben de hiervoor besproken theorieën invloed op de disclosures en zorgen ze er voor dat pensioenfondsen een jaarverslag inclusief risicoparagraaf opstellen.

De wetenschappelijke literatuur omschrijft risicoverslaggeving als risico gerelateerde

disclosures die informatie bieden over het verloop van toekomstige kasstromen (Dobler, 2008). Risico wordt veroorzaakt door interne en externe risico factoren. Deze factoren zijn bijvoorbeeld; politiek, regelgeving en algemeen economische klimaat. Al deze factoren kunnen de toekomstige prestaties van een pensioenfonds beïnvloeden. Dobler et al. (2011) stellen dat organisaties zich meestal concentreren op de financiële risico's, en weinig kwalitatieve en toekomstgerichte risico-informatie geven. Het onderzoek door Dobler et al. (2011) is verricht in verschillende landen. De auteurs concluderen dat nationale verslaggevingsregelgeving slechts deels invloed heeft op de risicoverslaggeving en dat de motieven van managers wezenlijke invloed hebben op de risicoverslaggeving. Disclosure van risico informatie helpt om stakeholders meer inzicht te geven in de risico’s (Linsley & Shrives, 2000). Lajili & Zéghal (2005) tonen aan dat risicoverslaggeving uniformiteit, helderheid en kwantificering mist, waardoor de bruikbaarheid voor stakeholders minder is. Deze resultaten worden bevestigd door Linsley & Lawrence (2007), Zij analyseren de schrijfstijl van de risicoverslaggeving door Britse bedrijven en tonen aan dat de risicoverslaggeving een gebrekkige leesbaarheid kent. Onderzoek onder institutionele beleggers, waaronder pensioenfondsen, toont aan dat institutionele beleggers belang hebben bij een toename van kwalitatieve risicoverslaggeving (Solomon et al., 2000). Op basis van het literatuuronderzoek concludeer ik dat risicoverslaggeving voor organisaties op basis van diverse gronden gunstig is. Risicoverslaggeving vermindert de informatieasymmetrie doordat het informatierisico lager is bij kwalitatieve risicoverslaggeving (Scott, 2009).

Hassan & Marston (2010) definiëren verplichte verslaggeving als ‘informatie onthuld als vervulling van verslaggevingseisen gesteld door wetgeving en beroepsregels in de vorm van normen, standaarden en de verslaggevingseisen voor beursgenoteerde ondernemingen’. Risicoverslaggeving definieer ik in het kader van dit onderzoek als alle relevante informatie die pensioenfondsen bieden in hun jaarverslag over 2014 die iets zegt over de invulling van de eisen gesteld in RJ 610.401

risicoparagraaf. De risicoparagraaf is een vorm van verplichte verslaggeving en beschrijft belangrijke risico's en de verwachte impact op de doelstellingen. Dit onderdeel van het jaarverslag bevat

toekomstgerichte informatie die helpt bij het inschatten van onder andere de uitkeringszekerheid. Eveneens historische informatie over handelingen die zijn genomen om risico’s te mitigeren of te beperken (Miihkinen, 2012).

Om een antwoord op de hoofdvraag te vinden heb ik in het voorgaande hoofdstuk uiteengezet wat de specifieke eisen aan de verslaggeving door pensioenfondsen zijn, in de voorgaande paragrafen staat beschreven wat reeds bekend is in de wetenschappelijke literatuur. In de volgende paragraaf leg ik uit wat verstaan wordt onder kwalitatieve verslaggeving.

(17)

16 3.4. Kwaliteit van risicoverslaggeving

In dit onderzoek staat de kwaliteit van risicoverslaggeving centraal. Het begrip kwaliteit kan volgens Hoogendoorn (2001) gedefinieerd worden als: ‘De mate van het voldoen aan de gestelde eisen en wensen van de stakeholder’. Dunn & Mayhew (2004) zien kwaliteit van risicoverslaggeving als verminderen van informatieasymmetrie door het informeren van stakeholders. Als definitie voor de kwaliteit van risicoverslaggeving hanteer ik tijdens dit onderzoek de definitie van NIVRA (2010): ‘Kwaliteit van risicoverslaggeving is het voldoen aan wet en regelgeving en de mate waarin rekening is gehouden met de informatiebehoeften van de belangrijke stakeholders, alsmede het gebruiksgemak’.

In de wetenschappelijke literatuur is op verschillende manieren geprobeerd om de kwaliteit van risicoverslaggeving te meten en te definiëren. Een methode om de kwaliteit te meten is om het aantal risico gerelateerde woorden in het jaarverslag te tellen, een zogenoemde content analyse (Beretta & Bozzolan, 2004). Zij veronderstellen dat de kwaliteit van risicoverslaggeving hoger is als er meer risico gerelateerde woorden worden geteld. In dit onderzoek gebruik ik een disclosure index om de kwaliteit van risicoverslaggeving te meten. De disclosure index die beoordeling van kwaliteit van jaarverslagen mogelijk maakt is de afhankelijke variabele in mijn model. De

risicoverslaggevingsstandaard van de RJ vormt de basis van de toegepaste disclosure index. Met behulp van een regressieanalyse tussen de kwaliteit van jaarverslaggeving enerzijds en onafhankelijke determinanten anderzijds, tracht ik een antwoord te geven op de hoofdvraag in dit onderzoek. De onafhankelijke variabelen zijn gegroepeerd in twee categorieën, te weten; algemene determinanten en stakeholder gerelateerde determinanten.

3.5. Algemene determinanten

In deze paragraaf bespreek ik van welke determinanten ik een invloed op de

risicoverslaggevingskwaliteit bij Nederlandse pensioenfondsen verwacht. Als resultaat van mijn literatuuronderzoek heb ik ervoor gekozen om de determinanten omvang, resultaat en type pensioenfonds in relatie tot de kwaliteit van risicojaarverslaggeving te gaan onderzoeken. Deze determinanten zijn hieronder achtereenvolgens besproken en daarbij is telkens de wetenschappelijke onderbouwing en mijn verwachting middels een hypothese uiteengezet. Aan het eind van dit

hoofdstuk is ter verduidelijking en samenvattend het conceptueel model opgenomen.

3.5.1. Omvang

De omvang van een onderneming is een in de wetenschappelijke literatuur veel onderzochte determinant. In relatie tot de kwaliteit van verslaggeving is veel onderzoek gedaan naar de invloed van de omvang van een organisatie (Ahmed & Courtis, 1999; Amran, Bin & Hassan,2008; Beattie et al., 2004; Beretta & Bozzolan, 2004; Linsley & Shrives, 2006; Miihkinen, 2012).

Beretta & Bozzolan (2004) verrichten een content analyse met een disclosure index naar 85 jaarverslagen over 2001 van Italiaanse beursgenoteerde ondernemingen. Linsley & Shrives (2006)

(18)

17 deden een vergelijkbaar onderzoek naar 79 jaarverslagen over 200 beursgenoteerde organisaties in het Verenigd Koninkrijk. Zij vonden een verband tussen risk disclosure en omvang.

Omvang is een belangrijke factor met de betrekking tot de kwaliteit van verslaggeving. Er worden in de literatuur verschillende verklaringen gegeven voor de relatie tussen kwaliteit van verslaggeving en de omvang van een organisatie. Veelal wordt echter dezelfde conclusie getrokken, dat grotere

organisaties kwalitatief betere verslaggeving hebben. Beattie et al. (2004) geven aan dat hiervan de reden is dat grote organisaties complexer zijn dan kleinere organisaties, waardoor zowel de interne als externe behoefte aan risico-informatie groter is. Beasley, Clune & Hermanson (2005) vinden een positieve relatie tussen ondernemingsomvang en de implementatie van een risicomanagementsysteem op basis van empirisch onderzoek bij 123 organisaties. Onderzoek van Barakat & Hussainey (2013) naar risicoverslaggeving door Europese financiële instellingen concludeert een positieve relatie tussen het balanstotaal en risicoverslaggevingskwaliteit. Grote organisaties hebben een grotere groep

stakeholders waaraan zij verantwoording moeten afleggen (Amran, Bin & Hassen, 2008). Door kwalitatievere risico-informatie te delen met de stakeholders reduceert dit de informatie-asymmetrie voor de stakeholders.

Ten aanzien van Nederlandse pensioenfondsen verwacht ik op basis van de literatuur eenzelfde relatie tussen de kwaliteit van risicoverslaggeving en de omvang van een pensioenfonds. Hoe groter het pensioenfonds is, hoe hoger de kwaliteit van de risicoverslaggeving. Pensioenfondsen verschillen aanzienlijk in omvang. De bedrijfstakpensioenfondsen zijn vaak groter dan de meeste

ondernemingspensioenfondsen. Grotere pensioenfondsen hebben een groter financieel belang voor de maatschappij, derhalve verwacht ik dat de omvang positief gerelateerd is aan de kwaliteit van

risicoverslaggeving.

Hypothese 1. De omvang van een pensioenfonds is positief geassocieerd met de kwaliteit van risicoverslaggeving.

3.5.2. Resultaat

Een andere belangrijke determinant die invloed heeft op de kwaliteit van risicoverslaggeving volgens Miihkinen (2012) is winstgevendheid. Indien een pensioenfonds een positief resultaat kan overleggen aan haar stakeholders zal men sneller geneigd zijn de genomen risico’s te rapporteren. Ondanks dat een pensioenfonds een stichting is zonder winstoogmerk verwacht de maatschappij dat pensioenfondsen positieve resultaten genereren zodat de pensioenuitkeringen in de toekomst gewaarborgd blijven. Het bestuur zou conform de agency theorie het resultaat kunnen sturen om legitiem te zijn naar de stakeholders.

Resultaatssturing wordt in meerdere wetenschappelijke onderzoeken in verband gebracht met de kwaliteit van financiële verslaggeving. Op basis van onderzoek van Ahmed & Courtis (1999) is de relatie tussen winstgevendheid en kwaliteit van verslaggeving niet eenduidig. Wallace & Naser (1995)

(19)

18 laten een positieve relatie zien tussen het resultaat van een organisatie en de kwaliteit van

verslaggeving. Gorden et al. (2009) hebben onderzoek verricht naar ondernemingsrisicomanagement en resultaat. Zij vonden empirisch bewijs voor een positief verband tussen

ondernemingsrisicomanagement en resultaat bij 112 verschillende Amerikaanse organisaties. Zij verklaren dit doordat ondernemingen die goed nieuws te vertellen hebben, dit ook graag precies en gedetailleerd willen toelichten. Wanneer een relatief positief resultaat wordt behaald stijgt de kwaliteit van de verslaggeving. Een matig resultaat wordt goed gemaakt met een precieze uitleg in toelichtingen. Een pensioenfonds wil als gevolg van de legitimiteitstheorie transparant zijn naar haar stakeholders. Echter, een pensioenfondsbestuur zal een lage dekkingsgraad zoveel mogelijk willen verhullen in het jaarverslag. Gebaseerd op bovenstaande argumenten is de volgende hypothese opgesteld:

Hypothese 2. Het verantwoorden van een positief resultaat heeft een positieve relatie met de kwaliteit van risicoverslaggeving.

3.5.3. Type pensioenfonds

Zoals eerder benoemd zijn er in Nederland drie verschillende typen pensioenfondsen. Deze paper stelt dat grotere bedrijfstak- en beroepspensioenfondsen een groter maatschappelijk belang hebben dan kleinere ondernemingspensioenfondsen en hierdoor meer stakeholders hebben, die een positieve invloed zullen hebben op de kwaliteit van de risicoverslaggeving. Laning et al. (2012) hebben onderzoek verricht naar de transparantie van de kosten die Nederlandse pensioenfondsen maken bij het beheer van de oudedagsvoorziening. De uitkomsten van het onderzoek laten zien dat beroepspensioenfondsen en bedrijfstakpensioenfondsen beter aanbevelingen met betrekking tot het jaarverslag aannemen dan ondernemingspensioenfondsen. Abraham & Cox (2007) verrichtten onderzoek naar de relatie tussen de hoeveelheid risico informatie in jaarverslagen, eigendom, bestuur en beursnoteringskarakteristieken. Dit aan de hand van de jaarverslagen van 100 beursgenoteerde ondernemingen in het Verenigd Koninkrijk. Abraham & Cox (2007) vonden een sterk negatief verband tussen de hoeveelheid risk disclosures en intern beheerde pensioenregelingen.

Naast bovengenoemde onderzoeken is er een verband te leggen met de agency theorie. Agency theorie stelt dat er binnen de organisatie de belangen van de bestuurder afwijken van die van de eigenaars (Jensen & Meckling, 1976). Bij pensioenfondsen worden de eigenaren vertegenwoordigd door degene die geld hebben gestoken in de collectieve pensioenvoorziening. Bedrijven die hun pensioenregeling onderbrengen bij een bedrijfstak of beroepspensioenfonds stellen een dergelijk fonds aan als manager van hun pensioen. De interne controle is niet meer direct waarneembaar voor de werkgevers. Dit maakt het hen moeilijker om interne informatie te achterhalen. Om de agency problemen die resulteren uit deze informatieasymmetrie te verkleinen hebben bedrijfstak- en

(20)

19 Knechel, 2008). Deumes & Knechel (2008) onderzochten economische prikkels over vrijwillig

rapporten van risicomanagement. Dit deden de onderzoekers aan de hand van een steekproef bij Nederlandse beursgenoteerde organisaties. Ondernemingspensioenfondsen beheren intern hun

pensioenregeling zij behouden dus het bestuur en zeggenschap over het beleid van het fonds, er is dus minder informatieasymmetrie dan bij bedrijfstak of beroepspensioenfondsen.

Op basis van de uitkomsten van het onderzoek van Deumes & Knechel (2008) en Laning et al. (2012) verwacht ik dat beroepspensioenfondsen en bedrijfstakpensioenfondsen een betere

risicoverslaggeving hebben dan ondernemingspensioenfondsen. Beroepspensioenfondsen en bedrijfstakpensioenfondsen lijken heel erg op elkaar en het aantal beroepspensioenfondsen is de afgelopen jaren afgenomen. Derhalve zijn de beroepspensioenfondsen en bedrijfstakpensioenfondsen in de formulering van de hypothese samengevoegd.

Voor wat betreft de ondernemingspensioenfondsen verwacht ik, steunend op het onderzoek van Abraham & Cox (2007). Dat er een negatief verband is tussen ondernemingspensioenfondsen en de kwantiteit van risicoverslaggeving vonden ook een negatieve relatie voor de kwaliteit. Deze

verwachtingen worden versterkt door de bevindingen van Deumes & Knechel (2008), zij vonden een negatief verbrand tussen het aantal managers en risicoverslaggeving.

Hypothese 3. Beroeps- en bedrijfstakpensioenfondsen hebben een hogere kwaliteit van risicoverslaggeving dan ondernemingspensioenfondsen.

3.6. Invloed van stakeholders

Naast hiervoor genoemde algemene determinanten bespreek ik in de volgende paragrafen welke invloed van de belangrijkste stakeholders op de kwaliteit van risicoverslaggeving ik verwacht. Zoals toegelicht in mijn motivatie in het eerste hoofdstuk is dit nog een relatief onontdekt onderzoeksgebied. Uit onderzoek van Solomon et al., (2010) blijkt dat risicoverslaggeving nodig is voor de stakeholders omdat het de winstgevendheid verhoogt en het de kans op financiële mislukking tegelijkertijd

verkleint. Ondanks dat een pensioenfonds geen winstoogmerk heeft, geeft het onderzoek van Solomon et al. (2010) aan dat risicoverslaggeving de kans op een echec, met korting van de pensioenen als mogelijk gevolg, verkleint. Daarnaast wordt de invloed van georganiseerde groepen stakeholders op organisaties steeds groter, zij zetten de spotlight op hoe organisaties omgaan met maatschappelijke belangen. Hermanson (2000) analyseert de vraag naar interne controle informatie aan de hand van een enquête bij negen gebruikersgroepen. De resultaten geven aan dat gebruikers van jaarrekeningen het erover eens zijn dat de interne controles belangrijk zijn. Hermanson (2000) merkt op dat stakeholders geloven in een adequate risicobeheersing en disclosure het management helpt de risicobeheersing te verbeteren. Petrovits et al. (2011) concluderen in hun onderzoek naar interne controle problemen bij non-profit organisaties dat stakeholders gebruik maken van de controle informatie om de organisatie te beoordelen. Waar managers in non-profit organisaties niet verantwoording af hoeven te leggen

(21)

20 tegenover aandeelhouders, moeten zij dit wel doen tegenover premiebetalers, welke een belangrijke bron van inkomend kapitaal zijn.

In dit onderzoek is de invloed van de determinanten werkgever(s) en deelnemers onderzocht. Deze worden hieronder besproken en daarbij is mijn verwachting weer met behulp van hypotheses uiteengezet. Natuurlijk zijn er nog meer stakeholders betrokken bij pensioenfondsen, bijvoorbeeld de toezichthouders, deze zijn echter buiten beschouwing gelaten in dit onderzoek.

3.6.1. Aantal aangesloten werkgevers

Wetenschappelijke literatuur beschrijft dat er informatieasymmetrie bestaat tussen organisaties en hun stakeholders als het over de risico’s gaat waaraan een organisatie is blootgesteld (Linsley & Shrives, 2006). Healy & Palepu (2001) onderzochten wat de beïnvloedende determinanten zijn van disclosure en vonden dat informatie asymmetrie een invloedrijke determinant is van disclosure. De onderzoeksresultaten van Debreceny & Rahman (2005) bevestigen de positieve invloed van disclosure op informatieasymmetrie. Chiu & Wang (2015) hebben onderzoek verricht naar disclosure kwaliteit. Uit het onderzoek komt naar voren dat ondernemingen met een meer verspreid aandeelhouderschap een hogere disclosure kwaliteit hebben. Het onderzoek van Barakat & Hussainey (2013) bevestigt dit voor de kwaliteit van risicoverslaggeving bij financiële instellingen.

In de specifieke situatie van pensioenfondsen kunnen de premiebetalende werkgevers gezien worden als één van de belangrijkste stakeholders (Borsjé et al. 2014). De aangesloten werkgever(s) van een pensioenfonds zijn op zoek naar de zekerheid van een stabiele premie. Zij willen liever niet bijbetalen op het moment dat het minder goed gaat met het pensioenfonds en mag de premie niet te hoog zijn.

Het aantal aangesloten werkgevers varieert aanzienlijk. De ondernemingspensioenfondsen kennen vaak maar één werkgever, deze heeft ook nog eens inzicht in de dagelijkse leiding van het pensioenfonds. De grotere beroeps- en bedrijfstakpensioenfondsen zijn onafhankelijke organen en staan op een grotere afstand van de aangesloten werkgevers. De verwachting is dat de beroeps- en bedrijfstakpensioenfondsen een hogere kwaliteit risicoverslaggeving hebben omdat ze een veel meer stakeholders hebben en daardoor sprake is van een hogere mate van informatie-asymmetrie. Daarnaast hebben de ondernemingspensioenfondsen beschikking over interne informatie waardoor zij deze informatie niet meer hoeven te verantwoorden in de externe jaarlijkse publicaties. Op basis van deze verwachting luidt de hypothese:

Hypothese 4. Het aantal aangesloten werkgever(s) bij een pensioenfonds is positief gerelateerd aan de kwaliteit van risicoverslaggeving.

(22)

21 3.6.2. De invloed van werknemers; actieve en inactieve deelnemers

De samenstelling van de deelnemers kan invloed hebben op de kwaliteit van

risicoverslaggeving. De deelnemers bestaan uit actieve deelnemers (premiebetalend) en inactieve deelnemers (slapers en pensioengerechtigden) (Borsjé et al., 2014). De werknemers willen een goede pensioenregeling, waarbij de premie niet te hoog mag zijn. Ook willen ze een grote mate van

zekerheid hebben dat de premies die ze nu betalen, zullen leiden tot voldoende uitkeringen op het moment dat ze met pensioen gaan. Dat gebeurt mogelijk pas over tientallen jaren. De inactieve deelnemers zijn geen premie meer verschuldigd aan het pensioenfonds, en het premieniveau is voor hen dan ook niet echt interessant. De inactieve deelnemers zijn vooral op zoek naar

uitkeringszekerheid, gecombineerd met een goede indexatieregeling zodat de pensioenen zo veel mogelijk waardevast kunnen worden gehouden.

Dit onderzoek stelt dat pensioenfondsen met een jonger deelnemersbestand een ander beleid heeft met betrekking tot de verslaggeving van risico’s dan een pensioenfonds met veel oudere deelnemers. Dat komt door de lengte van de periode tot het pensioenfonds zijn verplichtingen moet nakomen, namelijk de pensioenen uitkeren. Bij een pensioenfonds met een jong deelnemersbestand is die periode langer dan wanneer het deelnemersbestand uit oudere mensen bestaat.

Ik verwacht dat een pensioenfonds met veel oudere deelnemers een betere

risicoverslaggevingskwaliteit heeft omdat zij meer verplichtingen op korte termijn heeft. Deze oudere pensioengerechtigden willen een stabiele uitkering die geïndexeerd wordt. Bij een pensioenfonds met vooral jonge actieve deelnemers verwacht ik een mindere kwaliteit van risicoverslaggeving. Hierbij steun ik op de legitimiteitstheorie, ik veronderstel dat een pensioenfonds met meer verplichtingen op korte termijn zich beter moet verantwoorden dan een pensioenfonds met meer verplichtingen op korte termijn. Op basis van bovenstaande argumenten is de volgende hypothese opgesteld:

Hypothese 5. Er is een positief verband tussen het aantal inactieve deelnemers en de kwaliteit van risicoverslaggeving.

Figuur 1 Conceptueel model

Kwaliteit van risicoverslag geving Deelnemers H5 (+) Werkgevers H4 (+) Type H3 Resultaat H2 (+) Omvang H1 (+)

(23)

22 4. METHODE

In dit hoofdstuk staat de onderzoeksmethode centraal. In de eerste paragraaf is de populatie en steekproef uiteengezet. Vervolgens bespreek ik in paragraaf twee de gehanteerde disclosure index. Als derde ga ik in op de wijze waarop de onafhankelijke variabelen zijn gemeten. Tot slot beschrijf ik de controle variabele.

4.1. Populatie en steekproef

De onderzoekspopulatie bestaat uit 365 pensioenfondsen (company info). Het totale balanstotaal van deze 365 Nederlandse pensioenfondsen per 31 december 2014 bedraagt 1.164 miljard euro. Pensioenfondsen met een balanstotaal minder dan 15 miljoen euro zijn niet meegenomen in de onderzochte pensioenfondsen. Deze pensioenfondsen zijn in liquidatie waardoor ze geen volwaardige jaarrekeningen publiceren. Uit deze populatie is een steekproef van 100 pensioenfondsen verkregen waarbij allereerst informatie is verzameld over de grootte van pensioenfondsen. De steekproef is zo verkregen dat uit elke grootte categorie pensioenfondsen willekeurig zijn opgenomen zodat dat de steekproef een degelijke afspiegeling vormt van de totale populatie. In bijlage één vindt u de lijst met de onderzochte fondsen.

De benodigde gegevens zijn handmatig in groepsverband verzameld aan de hand van de jaarverslagen over 2014. Er is gekozen voor de jaarverslagen over 2014 aangezien deze verslagen meest recente beschikbare jaarverslagen op het moment van onderzoek. Door middel van een

steekproefsgewijze tweede beoordeling voor 20% van de jaarverslagen is de kwaliteit en objectiviteit van de gecollecteerde gegevens gewaarborgd.

4.2. Disclosure index

Mijn onderzoek is gericht op de verslaggevingskwaliteit ten aanzien van de risico’s in het jaarverslag over 2014 zoals in voorgaande hoofdstukken besproken. De kwaliteit van de

risicoverslaggeving is gemeten met behulp van een disclosure index score en is de afhankelijke variabele. De keuze om mijn onderzoek uit te voeren met behulp van een disclosure index wordt onderbouwd door de reeds aanwezige wetenschappelijke literatuur (e.g., Beatie et al. 2004; Marston & Shrives, 1991). Voor dit type jaarrekeningonderzoek is gebruik van een disclosure index de meest bruikbare onderzoeksmethode. Marston & Shrives (1991) bieden een uitstekende beschouwing over het gebruik van een disclosure index voor jaarrekeningonderzoek. Zij concluderen dat, ondanks de subjectieve basis voor de gekozen onderdelen, het heeft bewezen een waardevol onderzoeksinstrument te zijn.

De disclosure index score is tot stand gekomen in drie stappen volgens een proces gelijk aan andere disclosure onderzoeken (e.g., Beatie et al. 2004; Deumes & Knechel, 2008). De eerste stap is het identificeren van de items voor de disclosure index. Gebaseerd op uitgebreide review van jaarverslagen over 2014 en aan de hand van RJ 610 is de disclosure index opgesteld. Deze gaat in op

(24)

23 de volgende thema’s: concentratierisico, renterisico, kredietrisico, liquiditeitsrisico, valutarisico en uitbestedingsrisico. In bijlage twee zijn de onderdelen van de disclosure index opgenomen.

De tweede stap omvat het identificeren van de disclosure items. De jaarverslagen van

pensioenfondsen bestaan uit een jaarrekening (balans, staat van baten en lasten en de toelichting) en een bestuursverslag. Voor beoordeling van de onderdelen is gekeken naar het complete jaarverslag. Het jaarverslag bevat een meer beleidsmatige toelichting op de risico’s, terwijl de jaarrekening een cijfermatige toelichting omvat. De toelichtingen in het jaarverslag bieden zowel historische als toekomstgerichte informatie (Miihkinen, 2012). Beoordeling heeft plaatsgevonden in groepsverband. Elke deelnemende student heeft 20 jaarrekeningen getoetst aan de items op de disclosure index. Om de subjectiviteit in het interpreteren van de jaarverslagen en de validiteit te waarborgen is

steekproefsgewijs 20% van de ingevulde indexen door een tweede beoordelaar beoordeeld. Indien er verschillende scores waren geconstateerd zijn de betreffende jaarrekeningen opnieuw onderzocht en is gezamenlijk indeling op elke van de onderdelen overeengekomen.

De derde stap is het berekenen van de score voor elk pensioenfonds in de steekproef. Beoordeling van de mate van kwaliteit van risicoverslaggeving vond plaats aan de hand van een nominale score op 39 items. Elke vraag dient beantwoord te worden met ja of nee, enkele vragen kunnen worden beantwoord met n.v.t. Voor elke vraag geldt dezelfde weging, uit eerder onderzoek is gebleken dat de gewogen en ongewogen scores de neiging hebben om dezelfde resultaten te geven wanneer er sprake is van een groot aantal items (Marston & Shrives, 1991). Echter, in sommige risicocategorieën zijn meer items opgenomen dan in andere. Derhalve zijn de concentratie- en prijsrisico’s zwaarder gewogen, omdat deze een grotere impact hebben. Het totaalaantal met ‘ja’ beantwoorde vragen leidt tot de score op de disclosure index. (ja = 1, 0 = nee) Deze score wordt uitgedrukt in een percentage van het totaal met ‘ja’ of ‘nee’ beantwoorde onderdelen. De veronderstelling hierbij is hoe hoger de score, des te beter de kwaliteit van risicoverslaggeving.

4.3. Determinanten

In voorgaand hoofdstuk zijn de te toetsen hypotheses beschreven. Ik gebruik drie test variabelen in het onderzoek naar de algemene determinanten, te weten; omvang, resultaat en soort. Omvang is gemeten aan de hand van het balanstotaal ultimo 2014 van het pensioenfonds. Resultaat heb ik gemeten aan de hand van de dekkingsgraad ultimo 2014, dat is de verhouding tussen het vermogen en de pensioenverplichting. Ik heb gekozen voor een koppeling met de dekkingsgraad en niet met het resultaat in de staat van baten en lasten omdat het resultaat sterk beïnvloed wordt als het

pensioenfondsbesluit te indexeren (Pensioenfederatie, 2014). Soort wordt door elk pensioenfonds verplicht duidelijk gemaakt in de kerngegevens van het jaarverslag. Er zijn drie soorten mogelijk zoals in hoofdstuk twee omschreven; bedrijfstak-, beroeps- of ondernemingspensioenfonds. Conform hypothese drie zijn beroeps- en bedrijfstakpensioenfondsen samengevoegd, deze data zijn verzameld nominale schaal.

(25)

24 Voor wat betreft de variabelen inzake de stakeholder determinanten gebruik ik ook twee

variabelen. Om hypothese vijf te toetsen wordt gebruik gemaakt van het aantal aangesloten

werkgevers ultimo 2014. Deze absolute waarde is eveneens opgenomen in de kerngegevens van het jaarverslag. Bij de laatste hypotheses heb ik gebruik gemaakt van het percentage inactieve deelnemers ten opzichte van het totaalaantal deelnemers.

4.4. Controlevariabele

Dit onderzoek neemt ook een variabele mee die conform de literatuurstudie geassocieerd is met de kwaliteit van verslaggeving. Deze controlevariabele kan ook een verklaring geven voor de kwaliteit van risicoverslaggeving naast de hypotheses. Conform artikel 147 lid 5 PW, beschreven in paragraaf 2.3, zijn Nederlandse pensioenfondsen verplicht het jaarverslag te laten controleren door een

accountant. Het toezichthoudende bestuursorgaan van het pensioenfonds is vrij in de keuze voor een kantoor uit de big 4 of een kleinere accountantsorganisatie. Onder big 4 accountantskantoren worden de volgende accountantskantoren verstaan: Deloitte, EY, KPMG en PWC. In de wetenschappelijke literatuur wordt verondersteld dat organisaties die een big 4 accountantskantoor als controlerend accountant een kwalitatief betere verslaggeving hebben. (Francis et al., 2009).

(26)

25 5. RESULTATEN

In dit hoofdstuk behandel ik de uitkomsten van de statistische analyse. Als eerste ga ik in op de beschrijvende statistieken. Vervolgens bespreek ik de resultaten uit de correlatie, daarna de

regressieanalyse aan de hand van de hypotheses uit hoofdstuk drie. Als laatste behandel ik de resultaten uit de additionele regressieanalyse.

5.1. Beschrijvende statistieken

In deze paragraaf ga ik in op de beschrijvende statistiek. De beschrijvende statistiek is weergeven in tabel één.

Tabel 1 beschrijvende statistieken (ongetransformeerd)

Variabele definitie: Type = 1 bedrijfstak- of beroepspensioenfonds, 0 ondernemingspensioenfonds. Big 4 accountant = 1 big 4 accountant, 0 Geen big 4 accountant.

Uit de tabel is op te maken dat bijna alle variabelen worden gemeten met een steekproef van 100 pensioenfondsen. Behalve voor de determinant werkgevers, bij twee pensioenfondsen was het niet te achterhalen hoeveel werkgevers er in 2014 waren aangesloten.

In dit onderzoek hanteer ik één afhankelijke variabele, de kwaliteit van de risicoverslaggeving in 2014. De afhankelijke is gemeten met behulp van een disclosure index die resulteert in een percentage. Omdat SPSS niet de mogelijkheid heeft om percentages te verwerken zijn de scores in getallen ingevoerd. De scores per vraag zijn opgenomen in bijlage drie.

Met betrekking tot de determinanten kan het volgende worden geconcludeerd. Het balanstotaal had een gemiddelde van 4 miljard euro, met een maximum van 191 miljard euro en een minimum van 28 miljoen euro. Deze waarden laten zien dat er veel variatie is in het balanstotaal van de onderzochte pensioenfondsen. De gemiddelde dekkingsgraad van de pensioenfondsen in de steekproef bedroeg 105,8, het minimum was 101 en het maximum bedroeg 134. Van 100 pensioenfondsen in de steekproef waren er 23 bedrijfstakpensioenfondsen, vier beroepspensioenfondsen en 73

Variabelen N Minimum Maximum Gemiddelde Standaarddeviatie

Afhankelijke

Score op de disclosure index 100 21% 89% 64,3% 12,3%

Onafhankelijke

Balanstotaal ultimo 2014 100 € 28 mln. € 191.901 mln. € 4.069 mln. € 19.513 mln.

Dekkingsgraad ultimo 2014 100 101,0 134,3 105,8 7,4

Type pensioenfonds 100 0 1 0,27 0,45

Aantal aangesloten werkgevers 98 0 36.816 1.313 5.482

Percentage inactieve deelnemers 100 9,8% 100% 69.9% 17,5%

Controle

(27)

26 ondernemingspensioenfondsen. Het aantal aangesloten werkgevers van 98 pensioenfondsen varieert van nul tot 36.816 met een gemiddelde de van 1.314. Het minimale percentage inactieve deelnemers is 9,8% met een maximum van 100%, gemiddeld 64,94%. Dit betekent dat er pensioenfondsen zijn met enkel inactieve deelnemers. Tenslotte heeft 91% van de pensioenfondsen in dit onderzoek een big 4 kantoor als controlerend accountant.

Voor verder analyse zijn er enkele standaardprocedures uitgevoerd. De dataset heb ik onderzocht op de aanwezigheid van uitschieters. Deze uitschieters zijn extreme waarden, die behoorlijk afwijken van de overige waarden binnen een variabele (Field, 2009). Doordat de

Nederlandse pensioenfondsen aanzienlijk verschillen in omvang kunnen de analyses hierdoor worden verstoord. De onderkende uitschieters zijn, met behulp van winsorizing, bijgesteld naar drie keer de standaarddeviatie. Hierdoor worden alle waarneming onderzocht zonder dat de uitkomsten worden verstoord door uitschieters. Er zijn 11 waarnemingen aangepast bij de afhankelijke variabelen.

Doordat het aantal gewinsoriste waarnemingen niet meer dan 5% is heeft dit geen grote gevolgen voor de uitkomsten van de regressieanalyse. Als laatste is een log transformatie gebruikt ten aanzien van de variabelen balanstotaal ultimo 2014 en het aantal aangesloten werknemers om heteroscedasticiteit te verminderen.

5.2. Correlaties

De correlatietabel is opgenomen op de volgende pagina (tabel 2). De correlaties onder de diagonaal worden gemeten met het correlatiemodel van Pearson. Naast het model van Pearson staan boven de diagonaal de correlaties uit het model van Spearman, deze geven een betrouwbaarder beeld bij data met niet-normale verdelingen (Field, 2009).

Uit de correlatiematrix valt op te maken of er een sterk positief danwel negatief verband is tussen de variabelen. Wanneer er sprake is van een sterk verband tussen twee of meer onafhankelijke variabelen kan dit de uitkomsten van de regressieanalyses beïnvloeden en moeten voor deze variabelen afzonderlijke modellen worden opgesteld. Indien een coëfficiënt een grotere waarde heeft dan 0,8 is er sprake van multicollineariteit (Blumberg et al., 2005). Dit statistisch fenomeen houdt in dat twee of meer verklarende variabelen elkaar ten minste gedeeltelijk overlappen en het reduceert de

betrouwbaarheid. De hoge correlatie tussen type pensioenfonds en het aantal aangesloten werkgevers is te verklaren doordat bij de bedrijfs- en beroepspensioenfondsen meerdere werkgevers zijn

aangesloten, terwijl bij de ondernemingspensioenfondsen dikwijls één werkgever is aangesloten. Zoals af te lezen blijven verder de scores op de Pearson en Spearman Correlaties lager dan 0.8 en is er dus geen sprake van multicollineariteit bij de overige variabelen.

(28)

27 Tabel 2 Correlaties

1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 1. Score op de disclosure index 1 0,270* 0,234* 0,296** 0,146 0,092 0,064

2. Logaritme balanstotaal 0,303** 1 0,009 0,235* 0,206* 0,159 0,393**

3. Dekkingsgraad ultimo 2014 0,206* 0,010 1 0,103 -0,016 0,081 0,011

4. Type pensioenfonds 0,311** 0,225* 0,150 1 0,770** 0,189 -0,045

5. Logaritme aantal werkgevers 0,296** 0,300** 0,098* 0,898** 1 0,092 0,047

6. Percentage inactieve deelnemers 0,004 0,079 0,045 0,128 0,140 1 0,039

7. BIG 4 accountant 0,055 0,365** -0,042 -0,045 0,048 0,017 1 * Correlatie is significant op het 5%-niveau (tweezijdig)

** Correlatie significant op het 1%-niveau (tweezijdig)

5.3. Hypothesen

De beschrijvende statistiek en de correlaties zijn in de voorgaande paragraaf beschreven. Doormiddel van het uitvoeren van lineaire regressie met SPSS is getoetst of er sprake is van significante invloed van determinanten op de scores op de disclosure index. In tabel 3 zijn de uitkomsten van de regressieanalyse determinanten weergeven. In de tabel wordt voor alle variabelen de bèta en de bijbehorende eenzijdige p-waarde weergeven. In de onderste regels van de tabel staan de R2, aangepast R2 en de F-waarde per model.

Tabel 3 Lineaire regressie resultaten

Model 0. 1. 2. 3. 4. 5. Constante 0,621*** (0,000) 0,105 (0,169) 0,239 (0,200) 0,592*** (0,000) 0,601*** (0,000) 0,620*** (0,000) BIG 4 (controle) 0,024 (0,587) -0,027 (0,538) 0,027 (0,522) 0,030 (0,475) 0,015 (0,732) 0,023 (0,589) Omvang H1 0,028*** (0,009) Resultaat H2 0,004** (0,038) Type H3 0,087*** (0,002) Werkgevers H4 0,012** (0,040) Deelnemers H5 0,002 (0,979) R2 0,003 0,095 0,047 0,102 0,089 0,003 Aangepaste R2 -,007 0,077 0,027 0,083 0,069 -0,018 F-waarde 0,297 5,115** 2.375* 5,494** 4,472** 0,147

Afhankelijke variabele in alle regressie modellen is score op de disclosure index. Steekproefgrootte: 100. * Correlatie is significant op het 10%-niveau (eenzijdig)

* Correlatie is significant op het 5%-niveau (eenzijdig) *** Correlatie significant op het 1%-niveau (eenzijdig)

(29)

28 Conform de F-waardes zijn de modellen 1, 3, en 4 als geheel statisch significant op het 5%-niveau, met andere woorden de toetsen worden geëvalueerd met een 95% betrouwbaarheidsniveau. De F-waarde van model 2 van 2,375 geeft weer dat dit model als geheel statisch significant is op het 10% niveau. De resultaten uit deze modellen kunnen derhalve worden gebruiken voor het toetsen van de hypotheses.

In model 0 is de controlevariabele big 4 accountant getest. Deze variabele heeft een positieve e invloed op de risicoverslaggevingskwaliteit (β = 0,024), maar is er geen sprake van een significante relatie (p = 0,587). Derhalve kan geconcludeerd worden dat er geen significante relatie bestaat tussen big 4 accountantskantoor en de risicoverslaggevingskwaliteit. De aangepaste R2 van -0,007 geeft weer dat het voor 0,7% van de variantie van de afhankelijke variabelen verklaard. Deze lage waarde kan worden verklaard door het lage aantal pensioenfondsen in de steekproef dat niet door een big 4 account wordt gecontroleerd.

Hypothese 1, getest in model 1, verwacht een positieve relatie tussen de omvang van een pensioenfonds en de kwaliteit van de risicoverslaggeving. Uit de regressieanalyse blijkt dat de omvang (gemeten aan de hand van het logoritme van het balanstotaal) inderdaad positief significante invloed heeft op score in de disclosure index (β = 0,028, p < 0,01). De aangepaste R2 geeft aan dat het model 7,7% van de variantie in van de score op de disclosure index bepaald. Hypothese 1 kan daardoor worden aangenomen. De uitkomst ligt in lijn met de verwachting op basis van de literatuurstudie.

Bij de tweede hypothese inzake het resultaat van een het pensioenfonds, gemeten aan de hand van de dekkingsgraad is ook een positieve associatie verwacht. Uit de regressieanalyse in model 2 blijkt inderdaad dat de dekkingsgraad significant positief gerelateerd aan de score op de disclosure index (β = 0,004, p < 0,05). De positieve relatie sluit aan met de bevinding van Miihkinen (2012), deze onderzoeker stelt dat winstgevendheid een belangrijke determinant is die invloed heeft op de

risicoverslaggevingskwaliteit.

Hypothese 3 veronderstelt dat beroepspensioenfondsen en bedrijfstakpensioenfondsen een hogere kwaliteit van risicoverslaggeving hebben dan ondernemingspensioenfondsen. Uit model 3 blijkt dat deze hypothese kan worden aangenomen (β = 0,087, p < 0,01). 8,3% van de variantie in van score op de disclosure index kan verklaard worden door dit model conform aangepast R2.

Hypothese vier gaat in op het verband tussen de aangesloten werkgever(s) bij een pensioenfonds en de kwaliteit van risicoverslaggeving. Er wordt verwacht dat dit verband positief is. Uit de

regressieanalyse blijkt dat de hypothese kan worden aangenomen (β = 0,012, p < 0,05) en er positieve associatie bestaat tussen het aantal aangesloten werkgevers en de kwaliteit van risicoverslaggeving. In dit model wordt 6,9% van de variantie in de afhankelijke variabele bepaald door het aantal aangesloten werkgevers.

Hypothese 5 betreft de relatie tussen het aantal actieve en inactieve aantal deelnemers en de kwaliteit van risicoverslaggeving. Er wordt verwacht dat een pensioenfonds met meer inactieve leden positief gerelateerd is aan de kwaliteit van risicoverslaggeving. Conform de bevindingen in model 5 is

(30)

29 er inderdaad een positieve relatie (β = 0,002) maar deze relatie is niet significant genoeg om de

hypothese aan te nemen (p > 0,10). Hypothese 5 moet worden verworpen.

5.4. Additionele analyse

Gegeven het significante effect van het aantal aangesloten werkgevers in de correlatiematrix (zie paragraaf 5.3), is een additionele regressie uitgevoerde voor hypothese 4. Daarnaast is tijdens het collecteren van de data gebleken dat bij ondernemingspensioenfondsen vaak meerdere werkgevers zijn aangesloten. Bij 41% van de ondernemingspensioenfondsen is er meer dan één werkgever

aangesloten. Er is een analyse gemaakt van de invloed van het logaritme van het aantal aangesloten werkgevers bij alleen de bedrijfstak- en beroepspensioenfondsen en het ondernemingspensioenfonds uit de steekproef. De volledige tabellen zijn opgenomen in bijlage 3. Hieruit blijkt dat in model 1 waarin de ondernemingspensioenfondsen getoetst worden, dat de hoeveelheid aangesloten werkgevers negatieve invloed heeft op de score op de disclosure index (β = -0,006). De relatie is echter niet significant (p > 0,10) en daarom moet ook op basis van de additionele analyse hypothese 5 worden verworpen. In model 2 waarin populatie bedrijfstak- en beroepspensioenfondsen is getoetst blijkt het aantal werkgevers positief te zijn gerelateerd aan de kwaliteit van risicoverslaggeving (β = 0,014), maar niet significant (p > 0,10). Uit de additionele analyse blijkt dat geen van de modellen significante resultanten leveren voor de score op de disclosure index.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In dit onderzoek wordt tenslotte een bijdrage geleverd aan de literatuur, door inzicht te geven in de wijze waarop Nederlandse pensioenfondsen invulling geven aan de beperkte

De mogelijkheid bestaat dan dat de pensioenfondsen die moesten korten nominaal niet meer in de kwaliteit van risicoverslaggeving zijn gestegen, maar procentueel

Hieronder worden de afhankelijke variabelen en de onafhankelijke variabelen besproken die in dit onderzoek zijn meegenomen om te bepalen welke factoren invloed

1) Het doel van de interviews is inzicht te krijgen in welke risico’s de bestuurders van care- instellingen en deskundigen waarnemen. 2) De interviews zijn semigestructureerd van

De verandering in regulering, door middel van het advies van de monitoring commissie corporate governance, heeft dan ook weinig effect gehad op de risicoverslaggeving van Nederlandse

[r]

In deze thesis is onderzoek gedaan naar de invloed die de aanwezigheid van een Chief Risk Officer in een onderneming heeft op de kwaliteit van de risicoverslaggeving in de

De Code is van toepassing op alle vennootschappen met statutaire zetel in Nederland waarvan de aandelen of certificaten van aandelen zijn toegelaten tot een effectenbeurs,