• No results found

Een onderzoek naar de kwaliteit van de financiële verslaggeving ten aanzien van de uitvoeringskosten van Nederlandse pensioenfondsen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Een onderzoek naar de kwaliteit van de financiële verslaggeving ten aanzien van de uitvoeringskosten van Nederlandse pensioenfondsen"

Copied!
57
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

Een onderzoek naar de kwaliteit van de financiële verslaggeving ten aanzien

van de uitvoeringskosten van Nederlandse pensioenfondsen

Master thesis, Accountancy & Controlling

Rijksuniversiteit Groningen, faculteit Economie en Bedrijfskunde Augustus 2013 Ahmed Bougrina Studentnummer: 1808648 Dellaertlaan 12 1171HG Badhoevedorp Tel: +31612344883 e-mail:abougrina@telfort.nl Afstudeerbegeleider: Drs. W. Kevelam RA Tweede begeleider: Prof. dr. R.L. ter Hoeven

(2)

2 Voorwoord

Het afstudeerwerkstuk is geschreven in het kader van mijn masterstudie Accountancy & Controlling aan de Rijksuniversiteit Groningen. Tijdens het schrijven van dit afstudeerwerkstuk was ik werkzaam bij een gerenommeerd accountantskantoor ingedeeld in een cluster met speciale focus op de Nederlandse pensioenfondsen. Ik ben betrokken bij de controle van o.a. de jaarrekeningen en de verslagstaten van de Nederlandse pensioenfondsen. In dit kader kom ik in mijn zakelijk leven regelmatig vraagstukken tegen, welke gerelateerd zijn aan het vak externe verslaggeving. Naar aanleiding van voorgaande lijkt het mij zeer interessant om onderzoek te doen binnen het thema externe verslaggeving met specifieke focus op de kwaliteit van de financiële verslaggeving specifiek voor de uitvoeringskosten en vermogensbeheerkosten van de Nederlandse pensioenfondsen. Het onderzoek is verricht ten aanzien van de presentatie, de grondslagen en de toelichtingen hierop in de financiële verslaggeving.

Aangaand het onderwerp pensioenen is er voldoende literatuur te vinden voor het onderzoek. Daarnaast is het bestuur van de Nederlandse pensioenfondsen verplicht bij de wet tot de publicatie van het jaarverslag. Over het algemeen zijn de jaarverslagen toegankelijk voor het publiek via allerlei kanalen zodat ik op basis van de literatuur en de onderzochte jaarverslagen uiteindelijk een goede conclusie kan trekken.

Ten slot wil ik graag de heer W. Kevelam van de Rijksuniversiteit Groningen bedanken voor zijn ondersteuning bij het schrijven van deze scriptie.

(3)

3

Inhoudsopgave

1 Inleiding ... 6 1.1 Onderwerp en aanleiding ... 6 Thema ... 6 1.1.1 Probleemstelling... 7 1.1.2 1.2 Onderzoekdoelstelling en onderzoekvragen ... 8 Onderzoekdoelstelling ... 8 1.2.1 Onderzoek hoofdvraag ... 9 1.2.2 Onderzoek deelvragen ... 9 1.2.3 1.3 Wetenschappelijke relevantie ... 9 1.4 Leeswijzer ... 10

2 Relevante wet- en regelgeving ... 11

2.1 Het Nederlandse pensioenstelsel ... 11

Algemene ouderdomswet ... 11

2.1.1 Het aanvullende collectieve pensioen ... 11

2.1.2 De individuele verzekeringen ... 12

2.1.3 2.2 Wet- en regelgeving voor de Nederlandse pensioenfondsen ... 13

Titel 9 Boek 2 Burgerlijk Wetboek ... 13

2.2.1 De Pensioenwet ... 13

2.2.2 Richtlijnen voor de jaarverslaggeving ... 14

2.2.3 2.3 Specifieke eisen voor de uitvoeringskosten ... 16

De wettelijke vereisten met betrekking de uitvoeringskosten ... 16

2.3.1 RJ 610 specifiek voor de uitvoeringskosten... 17

2.3.2 Overig normenkader specifiek voor de uitvoeringskosten ... 17

2.3.3 3 Theoretische basis voor het onderzoek ... 19

3.1 Agency theorie ... 19

Agency theorie bij pensioenfondsen ... 19

3.1.1 3.2 De legitimatietheorie ... 21

3.3 Kwaliteit van financiële verslaggeving ... 21

Wat is kwaliteit van de financiële verslaggeving? ... 21

3.3.1 Het meten van de kwaliteit van de financiële verslaggeving ... 22

3.3.2 Disclosure index als meetinstrument ... 23 3.3.3

(4)

4

3.4 Determinanten en hypotheses ... 24 Soort pensioenfonds ... 24 3.4.1

Omvang van een pensioenfonds... 25 3.4.2

Deelnemersraad ... 26 3.4.3

BIG4 accountantskantoor versus overige accountantskantoren ... 27 3.4.4

Outsourcing van bedrijfsprocessen ... 27 3.4.5 4 Onderzoekopzet ... 29 4.1 Populatie en steekproef ... 29 Populatie ... 29 4.1.1 Steekproef ... 30 4.1.2

4.2 De opbouw van de disclosure index ... 30 Informatie-elementen van de disclosure index ... 31 4.2.1

Score en weging van de informatie-elementen in de disclosure index ... 32 4.2.2

4.3 Toetsingscriteria van het onderzoek ... 32 Afhankelijke variabele ... 32 4.3.1 Onafhankelijke variabelen ... 33 4.3.2 Analysetechnieken ... 33 4.3.3 5 Resultatenanalyse ... 34 5.1 De algemene resultaten ... 34 Resultaten inzake het soort pensioenfonds ... 34 5.1.1

De resultaten naar de omvang van het pensioenfonds ... 35 5.1.2

De resultaten verdeeld naar de aanwezigheid van de deelnemersraad ... 35 5.1.3

De resultaten verdeeld naar het controlerende accountantskantoor ... 36 5.1.4

De resultaten van de outsourcing ... 36 5.1.5 5.2 Beschrijvende statistiek... 37 5.3 De correlatie en de regressie ... 37 Correlatie ... 37 5.3.1 Regressie ... 38 5.3.2

5.4 Toetsen van de hypotheses van de onafhankelijke variabelen ... 39 Soort pensioenfonds ... 40 5.4.1

Omvang van het pensioenfonds ... 40 5.4.2

De aanwezigheid van de deelnemersraad ... 40 5.4.3

BIG4 accountantskantoor ... 41 5.4.4

Volledige outsourcing ... 41 5.4.5

(5)

5

6 Conclusie... 42

6.1 Beantwoording van deelvragen ... 42

Welke wet- en regelgeving is van toepassing op de pensioenfondsen? ... 42

6.1.1 Wat houdt de kwaliteit van de financiële verslaggeving in? ... 42

6.1.2 Hoe kan de kwaliteit van de financiële verslaggeving worden gemeten? ... 42

6.1.3 Welke factoren kunnen de verschillen in kwaliteit van de verslaggeving ten aanzien 6.1.4 uitvoeringskosten voor de Nederlandse pensioenfondsen beïnvloeden? ... 43

6.2 Beantwoording van de hoofdvraag en conclusie ... 43

6.3 Beperkingen ... 44

6.4 Aanbevelingen voor vervolgonderzoek ... 44

Bijlage 1: Literatuurlijst ... 45

Bijlage 2: Geselecteerde pensioenfondsen ... 49

(6)

6

1

Inleiding

In dit hoofdstuk introduceer ik het thema van mijn onderzoek in paragraaf 1.1.1. Tevens behandel ik de probleemstelling in paragraaf 1.1.2. In paragraaf 1.2.1 zet ik de doelstelling van het onderzoek uit. De hoofdvraag en de deelvragen waar het onderzoek betrekking op heeft, komen respectievelijk in paragraaf 1.2.2 en 1.2.3 aan bod. In paragraaf 1.3 geef ik de wetenschappelijke relevantie weer op basis van uitgevoerde onderzoeken naar de kwaliteit van de verslaggeving en de uitvoeringskosten. Uiteindelijk komt de leeswijzer van het onderzoek in paragraaf 1.4 aan bod.

Onderwerp en aanleiding

1.1

Thema 1.1.1

De financiering van de pensioenfondsen in Nederland staat onder druk vanwege o.a. de renteontwikkelingen op korte en lange termijn, de stijgende levensverwachtingen en de daling van het vermogen door (negatieve) beleggingsrendementen. Het voorgaande heeft ertoe geleid dat veel pensioenfondsen niet meer voldoen aan het minimaal vereist vermogen. In de wet is bepaald dat pensioenfondsen, die niet meer voldoen aan het vereist eigen vermogen, een langetermijnherstelplan moeten indienen bij De Nederlandsche Bank om binnen 15 jaar alsnog hieraan te kunnen voldoen. Het herstelplan wordt periodiek geëvalueerd. Begin februari 2012 hebben 298 pensioenfondsen in het kader van de evaluatie van de herstelplannen die deze pensioenfondsen in het verleden hebben ingediend bij De Nederlandsche Bank, omdat deze pensioenfondsen in het verleden niet meer voldeden aan het minimaal vereist vermogen, aan de Nederlandsche Bank gecommuniceerd dat zij niet verwachten op korte termijn te zullen herstellen. Dit heeft te maken met het feit dat Nederlandse pensioenfondsen in de afgelopen jaren door het aanhouden van de economische crisis verder in de problemen zijn geraakt en daarom in onderdekking zijn gekomen. Volgens het laatste persbericht van De Nederlandsche Bank d.d. 25 maart 2013 (www.dnb.nl), hebben circa 68 pensioenfondsen van de populatie van 298 pensioenfondsen het besluit genomen tot het doorvoeren van een korting op de opgebouwde pensioenrechten en uitkeringen per 1 april 2013. De kortingen zullen volgens hetzelfde bericht circa 2 miljoen actieve deelnemers, 1,1 miljoen gepensioneerden en 2,5 miljoen slapers raken. Voor de gepensioneerden betekent dit een directe korting per 1 april 2013 op de uitkeringen die ze op dit moment krijgen. Voor de actieve deelnemers en de slapers betekent dit een korting op de opgebouwde rechten.

De pensioenfondsen die aanspraken gaan korten, zijn de fondsen die de doelen zoals deze zijn opgenomen in de ingediende herstelplannen bij DNB niet hebben gehaald en daarom nog niet financieel gezond zijn. Door te korten kunnen ze een verdere groei van de dekkingsgraad stimuleren om weer te beschikken over het minimaal vereist eigen vermogen. Dit is voor het bestuur een uiterst pijnlijke maatregel. Ook de deelnemers van de betreffende pensioenfondsen en de werkgevers zullen zich in de steek gelaten voelen door de invoering van deze maatregel: de werknemers omdat ze jarenlang de pensioenpremies hebben betaald en nu geconfronteerd worden met het feit dat ze minder pensioenuitkering zullen krijgen op het moment van bereiken van hun pensioendatum dan zij hadden verwacht en de werkgevers omdat de pensioenpremie vooralsnog op een hoog tot zeer hoog niveau zal blijven. Daarbij komt ook nog dat de meeste werkgevers in het kader van de herstelplannen afgelopen jaren extra herstelpremies hebben betaald.

(7)

7

Uit het voorgaande blijkt dat de pensioenfondsen een groot beroep doen op hun stakeholders, en het is niet meer dan logisch dat de stakeholders van deze pensioenfondsen verlangen dat zij een optimale kostenefficiency nastreven bij het uitvoeren van de pensioenregeling en het beheren van het pensioenvermogen. De controle op deze efficiency is bij de pensioenfondsen, naast de toezichtcontrole door interne en externe toezichthouders, mijns inziens ook mogelijk indien de pensioenfondsen in hun financiële verslaggeving op uniforme wijze duidelijk en volledig rapporteren. Het voorgaande maakt het dan mogelijk om de kosten van de pensioenfondsen onderling te vergelijken. Ook vanwege het feit dat de pensioenfondsen te maken hebben met tegengestelde belangen waarbij het streven moet zijn tegen zo laag mogelijk premies zo hoog mogelijke uitkeringen te doen voor de huidige gepensioneerden en de toekomstige gepensioneerden, is het belangrijk om transparant te zijn over de kosten die een pensioenfonds maakt in het kader van het uitvoeren van de pensioenregeling en het vermogensbeheer.

In mijn zoektocht naar een onderwerp voor mijn scriptie ben ik weinig wetenschappelijke onderzoeken tegengekomen die zijn verricht in het kader van kwaliteit van de financiële verslaggeving specifiek voor de Nederlandse pensioenfondsen. Concreet betekent dit een goede financiële verslaggeving over de uitvoeringskosten en de kosten van vermogensbeheer om de deelnemende werkgevers en werknemers in staat te stellen baten en kosten tegen elkaar af te wegen en te begrijpen.

Probleemstelling 1.1.2

Vanwege de langdurig lage dekkingsgraden van de Nederlandse pensioenfondsen, is meer aandacht gekomen voor de uitvoeringskosten van de Nederlandse pensioenfondsen. Dit was de aanleiding voor de Autoriteit Financiële Markten (AFM) om onderzoek te doen naar de hoogte van de uitvoeringkosten bij de Nederlandse pensioenfondsen. Het onderzoek is gedaan naar de hoogte van de administratiekosten en beleggingskosten bij pensioenfondsen met als conclusie dat de hoogte van de kosten van belang is, omdat de hoogte van deze kosten van invloed kunnen zijn op uit te keren ouderdomspensioenen door de pensioenfondsen en dat in zijn algemeenheid een kostenverlaging van 0,25% op een termijn van veertig jaar leidt tot hogere collectief pensioenvermogen van 7,5%. Daarnaast stelde AFM in haar rapport “Kosten pensioenfondsen verdienen meer aandacht” de vraag of pensioenfondsen op voldoende wijze verantwoording afleggen over de omvang van kosten aan hun deelnemers vanwege ontbreken van de transparantie van de kosten in het de jaarverslagen van de onderzochte pensioenfondsen (www.afm.nl)?

Om de vraag van de AFM te kunnen beantwoorden, heeft de pensioenfederatie1 aanbevelingen opgesteld met betrekking tot uitvoeringskosten van pensioenfondsen. Deze aanbevelingen zijn hieronder vermeld (www.pensioenfederatie.nl):

 De kosten van pensioenbeheer dienen gerapporteerd te worden in euro’s per deelnemer. Het aantal deelnemers is de som van het aantal actieve deelnemers en gepensioneerden.

 De kosten van het vermogensbeheer dienen gerapporteerd te worden in % van het gemiddeld belegde vermogen. Deze kosten dienen ook bekeken te worden in relatie tot de gekozen beleggingsmix en de bijbehorende benchmarkkosten en het rendement over een langere termijn.  De transactiekosten dienen gerapporteerd te worden in % van het gemiddelde belegde vermogen. De aanbevelingen zoals boven zijn vermeld, zijn ingegaan voor de financiële verslaggeving vanaf het boekjaar 2011.

1De Pensioenfederatie is voortgekomen uit een samenwerking van de koepels voor ondernemings- , beroeps- en bedrijfstakpensioenfondsen en behartigt voor de

(8)

8

Door de invoering van de nieuwe aanbevelingen van de pensioenfederatie, hebben Laning et al. (2012) onderzoek verricht naar de transparantie over de uitvoeringskosten in de verslaggeving van de Nederlandse pensioenfondsen. In het onderzoek van Laning et al. (2012) zijn 158 pensioenfondsen betrokken. Met betrekking tot de informatieverschaffing over de pensioenbeheerkosten in de jaarverslagen 2011 van de onderzochte pensioenfondsen is gebleken dat 66% van de pensioenfondsen de beheerkosten per deelnemer conform de aanbevelingen van de pensioenfederatie in hun jaarverslagen heeft gepresenteerd. 65% van de pensioenfondsen heeft de vermogensbeheerskosten van het gemiddelde belegde vermogen als % van de vermogensbeheerkosten gepresenteerd en 31% pensioenfondsen hebben de transactiekosten als percentage van het gemiddelde belegde vermogen gepresenteerd. Uit het onderzoek is tevens gebleken dat er verbetermogelijkheden zijn voor de verantwoording over pensioenbeheerskosten, vermogensbeheerskosten en transactiekosten in de jaarverslagen van de pensioenfondsen. Dit zal het mogelijk moeten maken dat de stakeholders van de pensioenfondsen de uitvoeringkosten van pensioenfondsen in perspectief kunnen zien van de bepalende determinanten. Dit onderzoek geeft aanleiding tot verder onderzoek. Laning et al. (2012) hebben geen onderzoek gedaan naar de mate waarin de verschillende soorten pensioenfondsen de verwerking van de aanbevelingen hebben verwerkt in het jaarverslag. Verder is geen onderzoek gedaan naar de grondslagen en toelichtingen die hierbij horen. Dit roept de nieuwsgierigheid bij mij op om dit verder te onderzoeken. Geldt bij een pensioenfonds ook het motto “hoe groter hoe beter”? Of hebben de kleinere pensioenfondsen een kwalitatief betere financiële verslaggeving2? Dit laatste is niet specifiek onderzocht voor de pensioenfondsen en is derhalve ook vernieuwend voor de wetenschap.

Onderzoekdoelstelling en onderzoekvragen

1.2

Onderzoekdoelstelling

1.2.1

In de vorige paragraaf, betreffende de probleemstelling van het onderzoek, ben ik ingegaan op de uitgevoerde onderzoeken naar de uitvoeringskosten en vermogensbeheerskosten (hierna: uitvoeringskosten) van de Nederlandse pensioenfondsen. Bij de uitgevoerde onderzoeken naar de uitvoeringkosten bij de Nederlandse pensioenfondsen is niet ingegaan op de kwaliteit van de jaarverslagen van de Nederlandse Pensioenfondsen op het gebied van de uitvoeringskosten, maar meer op het feit of de aanbevelingen van de pensioenfederatie juist zijn verwerkt in de onderzochte jaarverslagen.

Omdat ik het onderzoek naar de kwaliteit van de verslaggeving bij de Nederlandse pensioenfondsen specifiek naar de uitvoeringskosten uitvoer, is het onderzoek relevant voor de gebruikers van de financiële verslaggeving van de Nederlandse pensioenfondsen zoals toezichthouders, De Nederlandsche Bank, AFM, de controlerende accountants van de Nederlandse pensioenfondsen, de deelnemers, de sponsors van de Nederlandse pensioenfondsen en het bestuur als het gaat om besluitvorming. Naast het onderzoek naar de kwaliteit van de uitvoeringskosten in de financiële verslaggeving, onderzoek ik de factoren die de eventueel significante verschillen in de kwaliteit van de financiële verslaggeving specifiek voor de uitvoeringskosten bij de pensioenfondsen kunnen verklaren. Hierbij ga ik op de kwaliteit van de verslaggeving van de drie verschillende soorten pensioenfondsen in die in Nederland te onderkennen zijn, namelijk bedrijfstakpensioenfondsen, ondernemingspensioenfondsen en beroepspensioenfondsen. Hiernaar is nog geen onderzoek gedaan. Op basis hiervan luidt de doelstelling van mijn onderzoek:

(9)

9

Het verrichten van onderzoek naar de kwaliteit van de financiële verslaggeving ten aanzien van de uitvoeringskosten van de Nederlandse pensioenfondsen. Daarnaast onderzoek ik de verklarende factoren die de kwaliteit van de financiële verslaggeving significant beïnvloeden.

Onderzoek

hoofdvraag

1.2.2

Op basis van de onderzoekdoelstelling luidt de hoofdvraag voor mijn onderzoek als volgt:

In hoeverre rapporteren de verschillende soorten Nederlandse pensioenfondsen over de uitvoeringskosten in hun financiële verslaggeving en wat zijn de factoren die de verschillen in de kwaliteit significant beïnvloeden?

Onderzoek

deelvragen

1.2.3

Om antwoord te kunnen geven op onderzoek hoofdvraag zijn de volgende deelvragen geformuleerd:  Welke wet- en regelgeving is van toepassing op de Nederlandse pensioenfondsen?

 Wat houdt de kwaliteit van de financiële verslaggeving in?

 Hoe kan de kwaliteit van de financiële verslaggeving worden gemeten?

 Welke factoren kunnen de verschillen in kwaliteit van de verslaggeving ten aanzien van de uitvoeringskosten voor de Nederlandse pensioenfondsen beïnvloeden?

 Welke aanbevelingen kunnen gedaan worden voor verder onderzoek op basis van de uitkomsten van het onderzoek?

Wetenschappelijke relevantie

1.3

Uit de literatuur blijkt dat de kwaliteit van de verslaggeving sinds de boekhoudschandalen (Enron, WorldCom, Global Crossing, Tyco, Xerox) volop in de belangstelling staat. Naar aanleiding hiervan is er wereldwijd nieuwe wet- en regelgeving van kracht geworden. Naar aanleiding van de nieuwe wet- en regelgeving wereldwijd zijn verschillende onderzoeken verricht naar de kwaliteit van de disclosures in de financiële verslaggeving met als conclusie dat door de invoering hiervan de kwaliteit van de disclosures in de financiële verslaggeving is verbeterd (Hermanson, 2000; Doyle et al,. 2007; Asbaught-Skaife et al., 2007; Rajab & Handley-Schachler, 2009). Naast de verrichte onderzoeken naar de impact van de wet- en regelgeving op de kwaliteit van de verslaggeving, zijn onderzoeken verricht naar de determinanten die invloed hebben op de mate en de kwaliteit van de disclosures in de verslaggeving. Zo blijkt uit eerdere onderzoeken dat het type industrie (Beretta & Bozzolan, 2004, Beasley et al., 2005 en Abraham & Cox, 2007), de omvang van de onderneming (Beretta & Bozzolan, 2004; Beasley et al., 2005, Mohobbot, 2005; Linsely & Shrives, 2006), BIG4 accountantskantoor (Beasley et al., 2005) en de onafhankelijkheid van het bestuur (Beasley et al., 2005) significante invloed hebben op de kwaliteit van de verslaggeving.

Naast de buitenlandse onderzoeken zijn in Nederland verschillende onderzoeken verricht naar de kwaliteit van de financiële verslaggeving. Een relevant onderzoek buiten de sector van de pensioenfondsen is verricht door Hoogendoorn en Mertens (2001). Zij hebben onderzoek verricht naar de kwaliteit van de financiële verslaggeving in Nederland. Zij concluderen dat er nog veel ruimte is voor verbetering van de kwaliteit van de verslaggeving in Nederland.

Binnen de pensioenfondsensector, hebben Laning et al. (2012) onderzoek verricht naar de transparantie over de uitvoeringskosten bij de Nederlandse pensioenfondsen. Zij geven aan dat er verbetermogelijkheden zijn voor de verantwoording van uitvoeringskosten van de Nederlandse pensioenfondsen. Uit het onderzoek is ook gebleken dat de kostenverlaging van 0,25% op een termijn van viertig jaar leidt tot hogere collectief pensioenvermogen van 7,5%. Deze uitkomst van het onderzoek is belangrijk voor o.a. besluitvorming van de stakeholders van de Nederlandse pensioenfondsen. Echter, de vraag hierbij is of deze op voldoende mate inzichtelijk worden gemaakt, op de juiste wijze worden toegelicht en of de juiste grondslagen worden gebruikt voor de

(10)

10

verslaggeving van deze kosten in de financiële verslaggeving zodat het vereiste inzicht wordt verkregen. Laning et al. (2012) hebben onderzocht of de aanbevelingen van de pensioenfederatie juist zijn verwerkt in de financiële verslaggeving. Zij zijn niet ingegaan op de andere aspecten zoals de gehanteerde grondslagen en de toelichtingen behorend bij de uitvoeringskosten. De eventuele bepalende factoren van de kwaliteit van de uitvoeringskosten in de financiële verslaggeving zijn ook buiten beschouwing van het onderzoek van Laning et al. (2012) gebleven. Daarnaast is geen verband gelegd van de kwaliteit van financiële verslaggeving met de determinanten die de kwaliteit significant kunnen beïnvloeden.

Omdat dit onderzoek zich richt op de kwaliteit van de verslaggeving, is op basis van de literatuur een keuze gemaakt om de invloed van de volgende determinanten op de kwaliteit van de verslaggeving ten aanzien van de uitvoeringskosten te onderzoeken: soort pensioenfonds, de omvang van het pensioenfonds, de aanwezigheid van de BIG4 accountant, de aanwezigheid van de deelnemersraad en de volledige uitbesteding van pensioenadministratie en vermogensbeheer aan dezelfde organisatie. Door middel van dit onderzoek wordt nieuw inzicht verkregen in de kwaliteit van de financiële verslaggeving ten aanzien van de uitvoeringskosten van de Nederlandse pensioenfondsen en hoe de kwaliteit in de verslaggeving wordt beïnvloed door de hierboven genoemde determinanten. Als meetinstrument voor het onderzoek wordt de disclosure index gebruikt met maar liefst 17 informatie-elementen specifiek voor de uitvoeringkosten. Dit onderzoek kent daarom hogere mate van detail dan het uitgevoerde onderzoek door Laning et al. (2012) en is derhalve vernieuwend voor de literatuur. Ook de invloed van de vijf determinanten op de kwaliteit van de verslaggeving van de Nederlandse pensioenfondsen is niet eerder object van onderzoek geweest. Op basis hiervan geeft het onderzoek een waardevolle toevoeging aan de huidige wetenschappelijke literatuur.

Leeswijzer

1.4

In deze paragraaf ga ik in op de leeswijzer van het onderzoek. Zoals in dit hoofdstuk in paragraaf 2 is aangegeven, richt het onderzoek zich op de kwaliteit van de financiële verslaggeving specifiek op het gebied van de uitvoeringskosten bij de Nederlandse pensioenfondsen. Als meetinstrument voor het onderzoek heb ik ervoor gekozen om een disclosure index op te stellen met de informatie-elementen die ik wil onderzoeken op basis van de gepubliceerde financiële verslaggevingen van de Nederlandse pensioenfondsen over het boekjaar 2011. De geselecteerde informatie-elementen voor de disclosure index komen in paragraaf 4.2.1 aan bod.

De gekozen criteria alsmede de onderbouwing voor het gebruiken van de disclosure index als meetinstrument voor het onderzoek licht ik in hoofdstuk 3 toe. Maar daarvoor komen de relevante wet- en regelgeving die van toepassing is op de Nederlandse pensioenfondsen in hoofdstuk 2 aan bod. In hoofdstuk 4 bespreek ik uit welke informatie-elementen de disclosure index zijn opgebouwd, hoe het onderzoek wordt uitgevoerd en welke financiële verslaggevingen zijn geselecteerd voor het onderzoek. Daarnaast licht ik in hetzelfde hoofdstuk de omvang van het aantal en de verdeling over de verschillende soorten pensioenfondsen en determinanten van de steekproef toe.

In hoofdstuk 5 worden de resultaten geanalyseerd op basis van de statistische methode.

In hoofdstuk 6 vermeld ik de conclusie, de beperkingen van het onderzoek en de aanbevelingen voor verder onderzoek.

(11)

11

2

Relevante wet- en regelgeving

In dit hoofdstuk behandel ik als inleiding voor de relevante wet- en regelgeving met betrekking tot onderzoek, het Nederlandse pensioenstelsel in paragraaf 2.1. Daarna beschrijf ik in een breder kader de wet- en regelgeving die van toepassing zijn op de financiële verslaggeving van de Nederlandse pensioenfondsen in paragraaf 2.2. Na dit bredere kader ga ik specifieker in op de toelichting vereisten specifiek voor de uitvoeringskosten in paragraaf 2.3.

Het Nederlandse pensioenstelsel

2.1

In Nederland kennen wij in vergelijking met de rest van de wereld een uniek pensioenstelstel. Het Nederlandse pensioenstel bestaat uit drie pijlers, namelijk:

 De overheidsvoorziening oftewel de algemene ouderdomswet (AOW);  Het aanvullende collectieve pensioen;

 De individuele verzekeringen die mensen zelf bepalen.

De bovengenoemde drie pijlers bepalen samen de hoogte van het bedrag dat de gepensioneerde ontvangt vanaf het moment van pensionering of eerder indien specifieke afspraken zijn gemaakt en er omstandigheid zijn die daartoe aanleiding geven, zoals de uitkering voor de nabestaanden bij overlijden of aanvulling van de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen.

Algemene ouderdomswet 2.1.1

Het algemene ouderdomspensioen (hierna: AOW) is in Nederland in het jaar 1956 ingevoegd met als doel oudedagsvoorziening voor de pensioengerechtigden. Waarbij de gedachte hier is dat het een ongewenste situatie is dat ouderen afhankelijk zijn van liefdadigheid nadat ze hun leven lang hard hebben gewerkt. Deze pijler is van toepassing voor iedereen die vóór de pensioenleeftijd in Nederland heeft gewoond en hangt niet af van de inkomens of de nationaliteit van de verzekerde en wordt gefinancierd door middel van het omslagstelsel. Omslagstelsel houdt in dat de beroepsbevolking de kosten betaalt van de huidige gepensioneerden. Deze kosten worden door de overheid geheven via de premies over loon of uitkering van de beroepsbevolking en worden voor een deel uit de algemene middelen van de overheid betaald (www.pensioenkijker.nl).

De hoogte van de AOW-uitkering is daarom een basisinkomen en de hoogte daarvan is afhankelijk van het aantal jaren dat iemand in Nederland heeft gewoond. Het basisprincipe is dat iedereen maximaal 100% van de AOW-uitkering kan opbouwen verdeeld over opbouw van 2% per jaar in 50 jaar. Vanaf 2014 gaat de pensioenleeftijd in Nederland van 65 jaar geleidelijk naar 67 jaar en wordt ook flexibel. Dit is minder relevant voor mijn onderzoek, daarom ga ik hier niet verder in op de wijziging vanaf het jaar 2014.

Zoals hiervoor is vermeld, is de AOW-uitkering een basisinkomen. Derhalve is de hoogte van de uitkering gekoppeld aan het wettelijke minimumloon. Een persoon die samenwoont of getrouwd is, krijgt 50% van het minimum loon en een alleenstaande krijgt 70% van het minimumloon. Indien nodig worden de AOW-uitkeringen geïndexeerd. De verzekeringsbank (SVB) als uitvoerder van de publiekelijke taak is ook de uitvoerder van de algemene ouderdomswet.

Het aanvullende collectieve pensioen 2.1.2

Naast de algemene ouderdomswet zoals is behandeld in de vorige paragraaf, kennen wij in Nederland het aanvullende collectieve bedrijfspensioen. De uitvoering hiervan wordt vastgelegd in een

(12)

12

pensioenregeling. Deze pensioenregeling moet worden gebracht bij een pensioenfonds of een verzekeraar. De definitie van een pensioenfonds komt in de volgende paragraaf aan bod.

De ondernemingen en pensioenfondsen zijn in Nederlands strik gescheiden. De ondernemingen moeten op basis van de wet het vermogen van de aanvullende pensioenen buiten de onderneming houden. Dit heeft als gevolg dat de financiële problemen bij een onderneming geen directe gevolgen hebben voor de financiële situatie van een pensioenfonds en dus voor de opgebouwde rechten van de deelnemers.

Het meeste pensioengeld in Nederland wordt beheerd door pensioenfondsen. De financiering van het aanvullende pensioen vindt plaats via kapitaaldekking. Kapitaaldekking houdt in dat het pensioen, dat de deelnemers van het pensioenfonds krijgen wanneer zij er recht op hebben, wordt gefinancierd door de betaalde premies door de werkgevers en de werknemers vermeerderd met het behaalde rendement op het vermogen. Het voorgaande gebeurt collectief.

In Nederland kennen we drie soorten pensioenfondsen, te weten: beroepspensioenfondsen, bedrijfstakpensioenfondsen en ondernemingspensioenfondsen. Beroepspensioenfondsen zijn pensioenfondsen die pensioenen verzorgen voor een bepaalde beroepsgroep, zoals het pensioenfonds voor de huisartsen. Bedrijfstakpensioenfondsen zijn pensioenfondsen die pensioenen verzorgen voor een hele bedrijfstak zoals het bedrijfstakpensioenfonds voor de detailhandel. Ondernemingspensioenfondsen zijn pensioenfondsen die pensioenen verzorgen voor één onderneming, zoals het pensioenfonds Rabobank.

In de Pensioenwet is geregeld wat de taken van de werkgevers, de deelnemers en de pensioenuitvoerder in relatie tot het aanvullende collectieve pensioen zijn. De pensioenwet is van toepassing op de bedrijfstakpensioenfondsen en de ondernemingspensioenfondsen. De ‘wet verplichte beroepspensioenregeling’ regelt dezelfde taken als in de pensioenwet maar voor de beroepspensioenfondsen (hierna: Pensioenwet).

De hiervoor genoemde soorten pensioenfondsen betreffen zelfstandige juridische entiteiten in de vorm van stichtingen en hebben geen winstoogmerk.

Het beleid van bedrijfstak- en ondernemingspensioenfonds wordt bepaald door het bestuur van het pensioenfonds. Artikel 99 van de pensioenwet bepaalt dat het bestuur van het bedrijfstakpensioenfonds, de vertegenwoordigers van de werkgeversverenigingen en de vertegenwoordigers van de werknemersverenigingen in de betrokken bedrijfstak evenveel zetels bezetten. Voor een ondernemingspensioenfonds is een aanvulling opgenomen in de wet, waarbij is opgenomen dat indien zetels zijn bezet door gepensioneerden deze als werknemerszetels worden beschouwd.

Het bestuur bepaalt hoe de uitvoering van de pensioenregeling wordt geregeld. Dit kan in eigen beheer, maar het is ook mogelijk om de uitvoering van het pensioenbeheer inclusief de pensioenadministratie en/of vermogensbeheer uit te besteden aan externe partijen. Mijn onderzoek richt zich op dit aanvullende collectieve pensioen en de jaarverslagen van de hiervoor genoemde soort pensioenfondsen.

De individuele verzekeringen 2.1.3

In Nederland is er een groep mensen die niet onder het aanvullende collectieve pensioen vallen. In het bijzonder betreft dit zelfstandigen zonder personeel en werknemers zonder pensioenregelingen. Deze groep mensen maakt gebruik van de individuele verzekeringen. De individuele verzekering gebeurt op vrijwillige basis waarbij ieder naar eigen wens een product kan afsluiten bij bepaalde verzekeraars. In mijn onderzoek worden de individuele verzekeringen niet onderzocht omdat deze geen financiële verslaggeving hoeven op te stellen.

(13)

13

Wet- en regelgeving voor de Nederlandse pensioenfondsen

2.2

De wet- en regelgeving die van toepassing is op de Nederlandse pensioenfondsen op het gebied van financiële verslaggeving wordt, zoals hieronder beschreven, gevormd door het Burgerlijk Wetboek, de Pensioenwet en de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving. Het Burgerlijk Wetboek geldt niet specifiek voor de pensioenfondsen maar voor elke onderneming in Nederland. In de Pensioenwet zijn naast de verslaggevingeisen andere eisen opgenomen, zoals de eisen ten aanzien van de solvabiliteit en dekkingsgraad van de pensioenfondsen. De richtlijn 610 voor de jaarverslaggeving is specifiek voor de verslaggeving van de pensioenfondsen.

In de volgende paragrafen geef ik weer wat deze wetten en de regelgeving, specifiek voor de verslaggeving, inhouden en wat dat betekent voor het onderzoek. Ik hanteer hierbij het piramidemodel waarbij eerst breder wordt ingegaan op de relevante wet- en regelgeving en vervolgens specifieke aspecten voor de uitvoeringskosten worden besproken.

Titel 9 Boek 2 Burgerlijk Wetboek 2.2.1

De Nederlandse pensioenfondsen vallen voor de financiële verslaggeving onder de werkingssfeer van Titel 9 Boek 2 Burgerlijk Wetboek. Dit betekent dat het bestuur van het pensioenfonds de wettelijke verplichting heeft om over het verstreken boekjaar de financiële verslaggeving op te stellen die voldoet aan de algemene bepalingen voor de jaarrekening en het jaarverslag. Artikel 362 gaat over de algemene bepalingen voor de jaarrekening. Hierin staat dat de jaarrekening moet worden opgesteld volgens normen die in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd. Artikel 391 gaat over het jaarverslag. Hierin staat dat het jaarverslag een getrouw beeld moet geven van de toestand op de balansdatum, de ontwikkeling gedurende het boekjaar en de resultaten van de rechtspersoon en van de groepsmaatschappijen waarvan de financiële gegevens in de jaarrekening zijn opgenomen. De jaarrekening en het jaarverslag vormen samen de financiële verslaggeving voor het onderzoek.

De Pensioenwet 2.2.2

Het wettelijke kader voor de ondernemingspensioenfondsen en de bedrijfstakpensioenfondsen is vastgelegd in de Pensioenwet. De beroepspensioenfondsen vallen onder de werking van de Wet verplichte Beroepspensioenfondsen. In artikel 1 van de Pensioenwet wordt de definitie van een pensioenfonds gegeven. Een pensioenfonds wordt op basis hiervan als volgt gedefinieerd: een rechtspersoon die geen premiepensioeninstelling is, waarin ten behoeve van ten minste twee deelnemers, gewezen deelnemers of hun nabestaanden gelden worden of werden beheerd ter uitvoering van ten minste een basispensioenregeling.

Artikel 1 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling definieert een beroepspensioenfonds als volgt: een voor een bepaalde beroepsgroep werkend pensioenfonds, als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet, dat is opgericht ter uitvoering van een beroepspensioenregeling. Op basis hiervan blijkt dat de definitie van een pensioenfonds volgens de Wet verplichte beroepspensioenfonds identiek is aan de definitie volgens de pensioenwet.

De pensioenwet onderscheidt drie soorten pensioenfondsen:

 Ondernemingspensioenfondsen: een aan één of meerdere onderneming(en) verbonden fonds, waarin ten bate van personen, die aan die onderneming(en) verbonden zijn, gelden worden bijeengebracht, strekkende tot verzekering van pensioen of aan meerdere ondernemingen of groepen verbonden fonds door samenvoeging van de aan de afzonderlijke ondernemingen of groepen verbonden pensioenfondsen.

 Bedrijfstakpensioenfonds: een in één of meerdere bedrijfstak(ken) werkend fonds, waarin hetzij alleen ten bate van personen, die als werknemer, hetzij mede ten bate van personen, die in andere

(14)

14

hoedanigheid in die bedrijfstak(ken) gelden bijeengebracht worden ter verzekering van de pensioenen van personen die in die bedrijfstak werkzaam zijn

 Beroepspensioenfonds: is een fonds voor één bepaalde beroepsgroep. Als voor een beroepsgroep een beroepspensioenregeling geldt, dan zijn alle beroepsgenoten wettelijk verplicht zich bij dat pensioenfonds aan te sluiten

Het pensioen dat in de drie soorten pensioenfondsen wordt beheerd ten behoeve van de actieve deelnemers3 , de gepensioneerden4 en de slapers5 kan bestaan uit ouderdoms-, invaliteits-, weduwen-, weduwnaars-, partner- en wezenpensioen. In overeenstemming met de Pensioenwet moeten de werkgevers en de werknemers expliciet vastleggen wat het karakter is van de pensioenovereenkomst waarbij de partijen de vrijheid hebben om te bepalen welk karakter van toepassing is. Het gekozen karakter van de pensioenovereenkomst moet binnen de definitie van de Pensioenwet vallen. Volgens de Pensioenwet houdt een pensioenovereenkomst in:

 Een premieovereenkomst: hierbij is het uitgangspunt de premie die beschikbaar wordt gesteld en niet de uitkering of een kapitaal zoals de beschikbare premieregeling. Bij de premieovereenkomst kunnen, tijdens de opbouwfase, het langlevenrisico en het beleggingsrisico zowel bij de werknemer als de pensioenuitvoerder liggen

 Een kapitaalovereenkomst. Bij deze overeenkomst staat alleen de hoogte van het kapitaal, eventueel verhoogd met de winstdeling, bij ingang van het pensioen vast. Tijdens de opbouwfase ligt het beleggingsrisico bij de uitvoerder, maar langlevenrisico bij de werknemers.

 Een uitkeringsovereenkomst. Kenmerkend bij deze overeenkomst is dat afhankelijk van salaris en/of diensttijd een aanspraak op een uitkering kan worden vastgesteld. Zowel het langlevenrisico als het beleggingsrisico ligt te allen tijden bij de pensioenuitvoerder.

Naast de algemene definities uit de Pensioenwet zoals hierboven is vermeld, is in artikel 146 van de Pensioenwet gesteld dat een pensioenfonds met een zetel in Nederland binnen zes maanden na afloop van het boekjaar een jaarrekening met jaarverslag opstelt overeenkomstig Titel 9 Boek 2 BW met dien verstande dat de geformuleerde uitzonderingen en vrijstellingen voor kleine en middelgrote ondernemingen op basis van Titel 9 Boek 2 BW niet van toepassing zijn voor een pensioenfonds. Dit houdt in dat een pensioenfonds ongeacht de omvang per definitie moet voldoen aan de eisen van de jaarverslaggeving van een grote onderneming zoals deze zijn vastgelegd in Titel 9 Boek 2 BW. Ook de publicatieplicht zoals is toegelicht in de vorige subparagraaf is van toepassing voor een pensioenfonds.

Richtlijnen voor de jaarverslaggeving 2.2.3

In de Richtlijnen voor de jaarverslaggeving is een afzonderlijk hoofdstuk opgenomen voor de pensioenfondsen. Richtlijn 610 voor de jaarverslaggeving is specifiek voor pensioenfondsen. Voor zover in richtlijn 610 niet anders wordt aangegeven, zijn die in overige richtlijnen voor de jaarverslaggeving opgenomen bepalingen en de relevante bepalingen van Titel 9 Boek 2 BW ook van toepassing op de verslaggeving door pensioenfondsen (RJ 610.102). In richtlijn 610 is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de Pensioenwet en de hieraan gerelateerde in de Algemene Maatregelen van Bestuur opgenomen nadere voorschriften inzake de verantwoording en de grondslagen.

3

De actieve deelnemer is de deelnemer die nog deelneemt aan de pensioenregeling en pensioenpremie afdraagt.

4 De gepensioneerden zijn alles pensioentrekkende op basis van de basispensioenregeling of aanvullend pensioenregeling zoals

ouderdomspensioen, nabestaandenpensioen en wezenspensioen krijgen. 5

De slapers zijn deelnemers door wie op grond van de pensioenovereenkomst geen pensioen meer wordt verworven en die bij beëindiging van de deelneming pensioenaanspraken hebben behouden jegens pensioenuitvoerder.

(15)

15

Voor de balans, staat van baten en lasten en het kasstroomoverzicht zijn geen voorgeschreven modellen beschikbaar voor pensioenfondsen zoals voor de N.V. en B.V. (RJ 610.106).Omwille van de onderlinge vergelijkbaarheid wordt aanbevolen dat pensioenfondsen voor de balans en de staat van baten en lasten het voorbeeld hanteren in de bijlage bij RJ 610. De bijlage geeft voor de balans de volgende hoofdindeling weer:

Activa Passiva

Beleggingen voor risico pensioenfonds Stichtingskapitaal en reserves Beleggingen voor risico deelnemers Achtergestelde leningen Herverzekeringsdeel technische voorziening Technische voorzieningen

Deelnemingen Voorziening pensioenverplichtingen risico

deelnemers

Immateriële vaste activa Overige voorzieningen

Vorderingen en overlopende activa Langlopende schulden

Overige activa Overige schulden en overlopende passiva

Voor zover op bepaalde activa of passiva in de Richtlijn 610 die niet zijn opgenomen in het bovenstaande voorbeeld hoofdindeling van de balans van een pensioenfonds nader wordt ingegaan, gelden de andere hoofdstukken van de Richtlijnen voor de jaarverslaggeving.

Voor de staat van baten en lasten wordt de volgende hoofdindeling in RJ 610 weergegeven:

Lasten Baten

Pensioenuitkeringen Premiebijdragen

Pensioenuitvoeringskosten Premiebijdragen risico deelnemers Mutatie voorziening pensioenverplichtingen voor

risico van het pensioenfonds:

Beleggingsresultaten risico pensioenfonds

-Pensioenopbouw Beleggingsresultaten risico deelnemers

-Indexering en overige toeslagen Overige baten -Rentetoevoegingen

-Onttrekking voor pensioenuitkeringen en pensioenuitvoeringkosten

-Wijziging marktrente

-Wijziging uit hoofde van overdracht van rechten -Overige mutatie voorziening pensioenverplichtingen Mutatie pensioenverplichtingen voor risico deelnemers Mutatie herverzekeringsdeel technische voorziening Saldo overdracht van rechten

Overige lasten

Bestemming van het saldo van baten en lasten Wettelijke en statutaire reserves

Overige reserves

(16)

16

Indien het pensioenfonds bepaalde risico’s van de pensioenregeling heeft ondergebracht bij een verzekeraar, dienen de posten in de staat van baten en lasten te worden uitgesplist in ‘voor risico herverzekeraar’ en ‘voor risico pensioenfonds’. Daarnaast geeft de Raad voor jaarverslaggeving aan dat het voorbeeld van de balans en staat van baten en lasten voldoet aan de noodzakelijke inzichtvereisten conform de bepalingen van Titel 9 Boek 2 BW.

Voor de staat van baten en lasten specifieke resultaatbepalingen voor een pensioenfonds zijn opgenomen in RJ 610. Wel is het relevant om te vermelden dat de algemene criteria voor de toerekening van baten en lasten aan het boekjaar zoals opgenomen in de Richtlijn 135 inzake de algemene grondslagen voor de bepaling van het resultaat ook van toepassing zijn voor pensioenfondsen.

Aangezien de vrijstelling voor middelgrote en kleine rechtspersonen niet van toepassing is voor een pensioenfonds, dienen alle pensioenfondsen een kasstroomoverzicht op te nemen in de jaarrekening (RJ 610.105). Aanbevolen wordt het kasstroomoverzicht op te stellen volgens de directe methode. Specifiek voor de pensioenfondsen wordt aanbevolen beleidsmatige toelichtingen op de voornaamste aanwezige risico’s en het daarop gerichte beleid op te nemen in het jaarverslag en kwantitatieve en kwalitatieve toelichtingen op de posten in de balans op te nemen in de jaarrekening. Deze aanbevelingen dienen te worden opgenomen in de risicoparagraaf in de jaarrekening van het pensioenfonds. Voor zover de gevraagde toelichtingen reeds onderdeel zijn van de toelichtingen op posten in de jaarrekening hoeven ze niet separaat in de risicoparagraaf te worden opgenomen (RJ 610.405). Omdat de risicoparagraaf verder niet relevant is voor het onderzoek, ga ik niet verder in op de vereisten van RJ 610 hieromtrent.

Specifieke eisen voor de uitvoeringskosten

2.3

Nu er een breder kader van wet- en regelgeving met betrekking tot financiële verslaggeving voor de pensioenfondsen is geschetst, ga ik in de volgende paragrafen specifieker op de uitvoeringskosten en de wet- en regelgeving die hierbij van belang is.

De wettelijke vereisten met betrekking de uitvoeringskosten 2.3.1

Met betrekking tot de uitvoeringskosten is een aantal wetten van belang voor de financiële verslaggeving. Allereerst moet hier Titel 9 Boek 2 BW genoemd worden. Artikel 383 inzake de bijzondere voorschriften omtrent de toelichtingen in de jaarrekening bepaalt dat in de toelichtingen in de jaarrekening opgegeven moet worden het bedrag van de bezoldigingen voor de gezamenlijke bestuurders en gewezen bestuurders en, afzonderlijk, voor de gezamenlijke commissarissen en gewezen commissarissen. Op basis hiervan verwacht ik in de toelichtingen van de verslaggeving van de pensioenfondsen een onderscheid tussen de bezoldiging van het bestuur en overige commissarissen zoals het verantwoordingsorgaan en de visitatiecommissie.

Artikel 2:382a lid 1 BW bepaalt dat in de toelichtingen in de jaarrekening opgegeven moeten worden de in het boekjaar ten laste van de rechtspersoon gebrachte totale honoraria voor het onderzoek van de jaarrekening, totale honoraria voor andere controleopdrachten, totale honoraria voor adviesdiensten op fiscaal terrein en totale honoraria voor andere niet-controlediensten, uitgevoerd door de externe accountant.

Naast de vereisten van Titel 9 Boek 2 BW met betrekking tot de toelichtingen in de jaarrekening ten aanzien van de uitvoeringskosten, schrijft artikel 96 lid a van de pensioenwet voor dat een pensioenfonds in zijn jaarverslag moet vermelden of in het afgelopen boekjaar aan het pensioenfonds dwangsommen en of bestuurlijke boeten zijn opgelegd, en zo ja, hoeveel deze in totaal hebben bedragen. De hiervoor genoemde vereisten betreffen de wettelijke vereisten met betrekking tot de toelichtingen in de jaarrekening. De eerste twee vereisten volgens Titel 9 boek 2 BW zijn van

(17)

17

toepassing voor alle ondernemingen in Nederland die op basis van het Burgerlijke Wetboek de jaarrekening moeten opstellen en dus ook voor een pensioenfonds. Artikel 96 lid 1 van de pensioenwet is specifiek voor de pensioenfondsen. Op basis hiervan verwacht ik dat de pensioenfondsen in hun financiële verslaggeving ten aanzien van de uitvoeringskosten aan alle hierboven vermelde wettelijke toelichtingen vereisten voldoen. Derhalve zijn deze vereisten een onderdeel van de informatie-elementen van de disclosure index voor het onderzoek.

RJ 610 specifiek voor de uitvoeringskosten 2.3.2

In deze paragraaf komen de toelichting vereisten van de Raad voor de jaarverslaggeving ten aanzien van de uitvoeringskosten aan bod. In de RJ 610 alinea 314 is aangegeven dat de uitvoeringskosten van vermogensbeheer separaat zichtbaar moeten worden gemaakt. Daarnaast is aangegeven dat het de voorkeur verdient om transactiekosten gescheiden toe te lichten in het jaarverslag. In RJ 610 alinea 315 is aangegeven dat onder vermogensbeheerkosten zowel de externe als de toegerekende interne kosten wordt verstaan. Eventuele afschrijvingen en andere exploitatiekosten van vastgoed zijn daarin opgenomen. Het verdient aanbeveling de kosten van vermogensbeheer in de toelichting te onderscheiden in kosten van exploitatie van vastgoed en overige kosten van vermogensbeheer. In alinea 503 van de RJ 610 is aangeven dat in het jaarverslag (het verslag van bestuur) inzicht wordt gegeven in de uitvoerings- en transactiekosten van vermogensbeheer en kosten van pensioenbeheer in overeenstemming met de normen die daaromtrent in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd. De achterliggende gedachten op de hiervoor genoemde alinea’s is dat de gebruikers van de informatie over de uitvoeringskosten in staat moeten zijn om de vergelijking te kunnen maken tussen de verschillende pensioenfondsen ten aanzien van de uitvoeringskosten. Daarom is het belangrijk om de uitvoeringskosten inzichtelijker te maken in de financiële verslaggeving. Het doel van inzichtelijkheid kan bereikt worden door de uitvoeringskosten separaat op te nemen in de financiële verslaggeving, deze adequaat toe te lichten en de bijbehorende grondslagen te vermelden.

De Nederlandse pensioenfondsen stellen hun financiële verslaggeving op conform de richtlijn 610 van de Raad voor de Jaarverslaggeving zoals deze van toepassing is voor de pensioenfondsen met een zetel in Nederland. De Raad voor de Jaarverslaggeving vereist dat een pensioenfonds inzicht geeft in de belangrijkste grondslagen en toelichtingen voor de financiële verslaggeving. Daarnaast verwachten de stakeholders van de pensioenfondsen in deze tijd van crisis meer inzicht in de financiële situatie en de kosten. Op basis hiervan verwacht ik dat de pensioenfondsen de richtlijnen ten aanzien van de uitvoeringskosten zoals in deze paragraaf zijn vermeld verwerken in hun financiële verslaggeving om aan de behoeftes van hun stakeholders en de regelgeving hieromtrent te voldoen. De relevante informatie-elementen ten aanzien van de uitvoeringskosten volgens de RJ 610 zijn een onderdeel van de in de disclosure index van mijn onderzoek.

Overig normenkader specifiek voor de uitvoeringskosten 2.3.3

Naast de beschreven wet- en regelgeving van het Burgerlijk Wetboek, de Pensioenwet en de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving ten aanzien van de uitvoeringskosten van de pensioenfondsen, zijn er vanuit de pensioenfederatie aanbevelingen uitgebracht ten aanzien van de transparantie van de uitvoeringskosten in de financiële verslaggeving van de Nederlandse pensioenfondsen. De aanbevelingen zijn hieronder uiteengezet:

 De kosten van pensioenbeheer dienen gerapporteerd te worden in euro’s per deelnemer. Het aantal deelnemers is de som van het aantal actieve deelnemers en gepensioneerden.

 De kosten van het vermogensbeheer dienen gerapporteerd te worden in % van het gemiddelde belegde vermogen. Deze kosten dienen ook bekeken te worden in relatie tot de gekozen beleggingsmix en de bijbehorende benchmarkkosten en het rendement over een langere termijn.

(18)

18

 De transactiekosten dienen gerapporteerd te worden in % van het gemiddelde belegde vermogen. De aanleiding van de bovenstaande aanbevelingen was de publicatie door de Autoriteit Financiële Markten (AFM) van het rapport “Kosten pensioenfondsen verdienen meer aandacht”. AFM heeft onderzoek verricht naar de hoogte van de administratie- en beleggingskosten bij pensioenfondsen. Uit het onderzoek is gebleken dat de kosten van pensioenfondsen van gelijke omvang sterk kunnen verschillen, maar AFM stelde de vraag of pensioenfondsen op voldoende wijze verantwoording afleggen over de omvang van deze kosten. Omdat er geen norm was voor de wijze van de verantwoording van de uitvoeringskosten in de verslaggeving, heeft de pensioenfederatie eind 2011 aanbevelingen opgesteld met betrekking tot uitvoeringskosten van pensioenfondsen, waaronder de kosten van pensioenbeheer, vermogensbeheer en transactiekosten, waar pensioenfondsen zich aan moeten houden.

Veel informatie over vermogensbeheer en transactiekosten moet van externe vermogensbeheerders komen. Het is in de wereld van het internationale vermogensbeheer niet gebruikelijk om de benodigde informatie in details te administreren (www.pensioenfederatie.nl). Dit speelt voornamelijk bij de transactiekosten.

De pensioenfederatie is de vertegenwoordiger van de pensioenfondsen en heeft als doel het belang van de sector te dienen. De aanbevelingen van de pensioenfederatie zijn weliswaar geen wet- of regelgeving, maar betreffen wel het normenkader waarvan de stakeholders verwachten dat de pensioenfondsen hieraan moeten voldoen in hun verslaggeving. Derhalve zijn deze aanbevelingen onderdeel van de disclosure index voor mijn onderzoek. Hoe deze kosten worden gemeten in het onderzoek komt in paragraaf 4.2 aan bod.

(19)

19

3

Theoretische basis voor het onderzoek

In dit onderzoek wordt onderzocht verricht naar de kwaliteit van de disclosures in de financiële verslaggeving van de Nederlandse pensioenfondsen ten aanzien van de uitvoeringskosten. Om hierover een oordeel te kunnen vormen bespreek ik eerst in paragraaf 3.1 en 3.2 de wetenschappelijke theorieën die hieraan ter grondslag liggen. In paragraaf 3.3 bespreek ik de definitie van de kwaliteit van de verslaggeving aan de hand van de literatuurstudie en als laatste onderbouw ik de determinanten op basis van de wetenschappelijke literatuur en behandel ik de hypotheses in paragraaf 3.4.

Agency theorie

3.1

De theoretische basis voor mijn onderzoek, gericht op de kwaliteit van de verslaggeving, is de agency theorie. Deze theorie gaat over het gedrag van verschillende spelers in het maatschappelijke en economische verkeer. Hierbij ligt de nadruk op het gedrag dat verschillende spelers in het economische verkeer vertonen. De agency theorie is een goede basis voor de empirische onderzoeken (Eisenhardt, 1989), omdat de theorie een inzicht geeft in de informatiesystemen, goede uitkomsten voor de onzekerheden biedt, stimulansen biedt en een goed inzicht geeft in de risico’s tussen de verschillende deelnemers in het economische en maatschappelijke verkeer.

De theorie geeft aan dat er tegengestelde belangen zijn in de economische omgeving bij twee spelers. De twee spelers worden de principaal (de opdrachtgevers) en de agent (de opdrachtnemer) genoemd, waarbij de onderliggende veronderstelling is dat de principaal en de agent tegengestelde belangen hebben. De principaal delegeert werkzaamheden aan de agent. Het betreft in feite een contract tussen de principaal en de agent waarbij de agent zich verplicht om tegen vergoeding diensten te verrichten ten behoeve van de principaal. Hierbij valt te denken aan de verhouding tussen aandeelhouder en het bestuur verhouding, waarbij de aandeelhouder de rol van de principaal vervult en het bestuur de rol van de agent. Omdat de agent over het algemeen over veel meer informatie beschikt dan de principaal ontstaan problemen. Eén van die problemen wordt informatie-asymmetrie genoemd (Scott, 2006). Er zijn twee typen van informatie-asymmetrie. Het eerste type wordt de ‘adverse selectie’ genoemd en doet zich voor wanneer de agent de beschikking heeft over bepaalde informatie die de principaal niet heeft en die wel relvant is voor de principaal. Het tweede type wordt de ‘moral hazard’ genoemd en doet zich voor wanneer de agent niet direct verantwoordelijk kan worden gehouden voor zijn beslissing. Het niet vastleggen van verantwoordelijkheden kan leiden tot ‘moral hazard’ agent-principaalproblematiek, waardoor de agent niet of pas in een zeer laat stadium verantwoordelijk kan worden gehouden voor bepaalde beslissingen.

Op basis van het voorgaande kan de informatie-asymmetrie als een belangrijk risico worden beschouwd. Dit houdt in dat de principaal behoefte heeft aan juiste en volledige informatie om het risico te mitigeren. Om de juistheid en de volledigheid van deze informatie te waarborgen wordt er een beheersingssysteem geïmplementeerd met als doel het periodiek afleggen van verantwoording door de agent. Deze verantwoording naar de principaal vindt plaats onder andere door middel van de jaarrekening (Majoor et al., 2007).

Agency theorie bij pensioenfondsen 3.1.1

Bij het toepassen van de agency theorie bij de Nederlandse pensioenfondsen is het vooral van belang om onderscheid te maken tussen de pensioenfondsen en de overige ondernemingen. De Nederlandse pensioenfondsen zijn stichtingen die geen winstoogmerk hebben, in tegenstelling tot de commerciële ondernemingen. De commerciële ondernemingen zijn winstgestuurde bedrijven die als belangrijkste strategische doelstelling hebben: het streven naar winstmaximalisatie. Bij de pensioenfondsen is de

(20)

20

winstmaximalisatie geen doelstelling en daarom is het ook niet het streven voor de agent om deze te realiseren.

Bij de commerciële onderneming vervullen de aandeelhouders de rol van de principaal. Omdat de deelnemers6 de uiteindelijke belanghebbenden zijn bij een pensioenfonds, vervullen zij de rol van de principaal. Bij zowel een commerciële onderneming als een pensioenfonds vervult het bestuur de rol van de agent. Bij de commerciële ondernemingen hebben de aandeelhouders recht om de aandeelhoudersvergaderingen bij te wonen. Een belangrijke bevoegdheid van de aandeelhoudersvergadering is de goedkeuring van belangrijke besluiten, zoals fusies en overnames. Ook beslist de vergadering over de benoeming en het ontslag van de bestuurders, het beloningsbeleid voor bestuurders, de vaststelling van de jaarrekening en wijzigingen van de statuten. Daarnaast wordt bij grote commerciële ondernemingen de raad van commissarissen verplicht gesteld. Op deze manier houdt de principaal toezicht op de agent bij een commerciële onderneming. Omdat de pensioenfondsen geen commerciële ondernemingen zijn, worden andere mechanismen ingeregeld om toezicht te houden op de agent. Deze mechanismen worden ingedeeld in intern toezicht en extern toezicht. Voor de inrichting van het interne toezicht kan het bestuur kiezen uit een visitatiecommissie, het instellen van een afzonderlijk orgaan voor intern toezicht of een auditcommissie. Het interne toezicht heeft betrekking op het kritisch bezien van het functioneren van de agent (het bestuur) door onafhankelijke deskundigen. De taken van het interne toezicht hebben voornamelijk betrekking op het beoordelen van beleids- en bestuursprocedures, het beoordelen van de wijze waarop een pensioenfonds wordt aangestuurd en de wijze waarop door de agent wordt omgegaan met de risico’s op de lange termijn. Het interne toezicht rapporteert jaarlijks de bevindingen aan de agent. De agent bespreekt de rapportage en de daarop gebaseerd besluiten met het verantwoordingsorgaan. Het verantwoordingsorgaan is bevoegd een oordeel te geven over het functioneren van de agent aan de hand van de jaarrekening en overige informatie, waaronder de bevindingen van het interne toezicht. De bevindingen van het verantwoordingsorgaan samen met de reactie van de agent daarop worden opgenomen in de financiële verslaggeving van een pensioenfonds en zijn derhalve toegankelijk voor de principaal. Een melding inzake het volgen van de aanbevelingen van de pensioenfederatie inzake de uitvoeringskosten kan een bevinding zijn van het interne toezicht en of het verantwoordingsorgaan. Met betrekking tot het externe toezicht krijgen pensioenfondsen te maken met twee belangrijke toezichthouders. De eerste toezichthouder betreft de Nederlandsche bank (DNB). Deze heeft als taak het houden van het wettelijke materiële toezicht. Dit houdt in dat DNB beoordeelt of de pensioenfondsen in overeenstemming met de geldende wet- en regelgeving functioneren en vindt onder meer plaats door toetsing van de statuten van de pensioenfondsen en het beoordelen of de pensioenreglementen en zonodig ook andere fondstukken aan de pensioenwet en andere relevante regelgeving voldoen (www.dnb.nl). Daarnaast houdt DNB toezicht op de vereiste dekkingsgraad (solvabiliteitpositie van een pensioenfonds) en de maatregelen die getroffen moeten worden als de dekkingsgraad te laag wordt.

De tweede toezichthouder is de Autoriteit Financiële Markten (AFM). Deze is belast met gedragstoezicht op de financiële instellingen waaronder de pensioenfondsen. Gedragstoezicht houdt in dat erop toegezien wordt dat de partijen correct handelen en hun partner van de juiste informatie voorzien.

De vergoeding van deze agent is niet resultaatafhankelijk. Echter, de financiële verslaggeving is wel relevant voor de principalen. Op basis hiervan wordt door agent verantwoording afgelegd over de financiële positie over het afgelopen jaar. Om de informatie-symmetrie te verkleinen, dienen de

(21)

21

pensioenfondsen ervoor te zorgen dat de financiële verslaggeving die ze openbaar maken van hoge informatiekwaliteit is. Een onderdeel van deze informatiekwaliteit is de transparantie en inzichtelijkheid van de uitvoeringskosten in verband met de behoefte van de principaal aan deze informatie voor de vergelijkbaarheid met de verschillende pensioenfondsen.

De legitimatietheorie

3.2

Naast de agency theorie, is de legitimatietheorie van toepassing op de pensioenfondsen. De legitimatie theorie is afgeleid uit de agency theorie. Het verschil is dat de legitimatie theorie de onderneming bekijkt vanuit de maatschappij, met als basis dat de onderneming een overeenkomst sluit met de maatschappij voor het garanderen van haar bestaansrecht. Deze theorie stelt dat de ondernemingen voortdurend bezig zijn om te proberen ervoor te zorgen dat zij binnen de grenzen van de normen en waarden van de maatschappij handelen waarbij ze vrijwillig rapporteren over hun activiteiten en dat deze passen binnen de normen en waarden die door de gemeenschap waarin zij actief zijn aanvaardbaar zijn (Guthrie, 2006). De rapportage zoals hiervoor is genoemd dient van hoge informatiekwaliteit en voldoende gedetailleerd voor de maatschappij te zijn.

Het bestaan van de Nederlandse pensioenfondsen is van groot belang voor het doen van uitkeringen aan deelnemers na pensionering, die daartegenover in hun werkzame leven premie hebben betaald. Het ophouden van bestaan van een pensioenfonds zou betekenen dat de deelnemers geen pensioenuitkeringen krijgen. Theoretisch kunnen pensioenfondsen niet failliet gaan. Een faillissement betekent dat een organisatie niet meer kan voldoen aan de kortetermijnverplichtingen. Dit geldt bij een pensioenfonds niet. In het ultieme geval kunnen de pensioenen worden gekort en worden dan in lijn gebracht met het aanwezige vermogen. Echter, een slecht beleid vanuit het bestuur kan er toe leiden dat het belegde vermogen slechte resultaten behaalt, met als gevolg dat de pensioenrechten worden gekort. Vanuit deze gedachte is het essentieel dat de pensioenfondsen rapporteren over het gevoerde beleid en het rendement in het jaarverslag en deze tegen de juiste grondslagen begrijpelijk en voldoende toelichtingen. Dit geldt ook voor de presentatie, de grondslagen en de toelichtingen ten aanzien van de uitvoeringskosten in de financiële verslaggeving. De maatschappij heeft behoefte aan de transparantie van de uitvoeringskosten van de verschillende pensioenfondsen om te kunnen begrijpen wat er met de door hen ingelegde premie gebeurt.

Kwaliteit van financiële verslaggeving

3.3

Nu er in de voorgaande paragrafen de relevante wetenschappelijke theorieën die ter grondslag liggen aan het onderzoek zijn behandeld, bespreek ik in deze paragraaf de kwaliteit van de verslaggeving op basis van de wetenschappelijke literatuur.

Wat is kwaliteit van de financiële verslaggeving? 3.3.1

De stakeholders van een onderneming hebben informatie nodig om inzicht te krijgen in de situatie van een onderneming ervoor staat. Deze informatie kunnen zij afleiden uit onder andere de financiële verslaggeving. Bij het behandelen van de agency theorie is naar voren gekomen dat er sprake is van informatieasymmetrie tussen de stakeholders van een onderneming en de gebruiker van de financiële verslaggeving. Vanwege de informatieasymmetrie eisen de stakeholders steeds hogere kwaliteit van de verslaggeving. Dit sluit aan met de definitie van de literatuur. Dunn en Mayhew (2004) definiëren de kwaliteit als de mate waarin de informatieasymmetrie verminderd wordt door de informatieverstrekking aan de stakeholders.

Hoogendoorn en Mertens (2001) omschrijven de kwaliteit als ‘voldoen aan eisen en verwachtingen’ wat gerelateerd is aan het begrip ‘transparantie’. Khan et al. (2002) komen tot hetzelfde omschrijving als Hoogendoorn en Mertens met als toevoeging dat de kwaliteit van de verslaggeving ook aan de wensen van de stakeholders moet voldoen. De definitie van de kwaliteit van de verslaggeving is

(22)

22

subjectief en dynamisch. Subjectief, omdat de kwaliteit van de verslaggeving afhankelijk is van de wensen en de verwachtingen van de stakeholders en dynamisch omdat de wensen van de stakeholders steeds kunnen veranderen. Clarkson (1995) en Deegan (2002) geven aan dat de ondernemingen informatie die relevant is voor hun stakeholders opnemen in hun verslaggeving. Deze informatie wordt door de stakeholders gebruikt voor het nemen van beslissingen.

Hoogendoorn en Mertens (2001) geven aan dat met betrekking tot de kwaliteit van de verslaggeving onderscheid gemaakt dient te worden tussen de kwaliteit van de inhoud en de kwaliteit van de infrastructuur rondom de verslaggeving van de financiële verslaggeving. De kwaliteit van de inhoud heeft betrekking op de gegevensverstrekking in het financiële verslag, de toegepaste waarderingsgrondslagen, de wijze van de presentatie, de frequentie en de tijdigheid van de verstrekte informatie. De kwaliteit van de infrastructuur heeft betrekking op de structuur van de wet- en regelgeving, de mate van flexibiliteit die de wet- en regelgeving laat alsmede het mechanisme tot handhaving van de inhoudelijke kwaliteit van de verslaggeving. In hoofdstuk 2 zijn de relevante wetten en regelgevingen voor het onderzoek besproken. Mijn onderzoek heeft betrekking op de inhoud van de kwaliteit van de verslaggeving.

Het meten van de kwaliteit van de financiële verslaggeving 3.3.2

Knoops (2001) heeft onderzoek gedaan naar de meetbaarheid van de kwaliteit van de financiële verslaggeving. Hij maakt hierbij onderscheid tussen twee benaderingen. De normatieve benadering en de empirische marktgeoriënteerde benadering. De normatieve benadering gaat uit van bepaalde uitgaanspunten welke worden afgeleid vanuit hoe de financiële verslaggeving eruit moet zien op basis van:

 Verslaggevingsbeginselen welke zijn ontleend aan de theorie;  De informatiebehoeften van de gebruikers van de verslaggeving; of

 De normen die in een politiek proces van wet- en regelgeving tot stand komen. Hieronder vallen ook de gebruikersbenaderingen.

Bij de empirische marktgeoriënteerde benadering wordt de kwaliteit van de financiële verslaggeving gemeten aan de hand van de reactie van de kapitale markt op de publicatie van de verslaggevingsinformatie of de associatie tussen de verslaggevingsvariabelen en kapitaalmarktvariabelen (aandelenprijs, marktvolume). Blij (2001) bekritiseert deze methode vanwege het probleem met het koppelen van een gebruikersreactie aan een specifieke informatiebron, aangezien dikwijls meerdere en soms tegengestelde informatiebronnen de gebruikers van de informatie bereiken. Beattie et al. (2001, 2002, 2004) benadrukken dat het meten van de verslaggevingskwaliteit als complex is aan te merken in verband met de abstracte en subjectieve aard van de informatie, maar achten het niet onmogelijk. Volgens Aukes (1988) heeft de financiële verslaggeving van de ondernemingen zonder winstoogmerk (waaronder pensioenfondsen) twee functies:

 De verantwoordingfunctie: het afleggen van verantwoording over het in de verslaggevingsperiode gevoerde beleid, primair bedoeld voor de verstrekkers van financiële middelen. Voor de pensioenfondsen zijn dit geldverstrekkers, de aangesloten werkgevers bij het pensioenfondsen en de deelnemers.

 De informatieve functie: het verstrekken van informatie voor oordeelsvorming en de daarop gebaseerde besluitvorming aan bij de onderneming betrokken belanghebbenden.

Voor mijn onderzoek hanteer ik de normatieve benadering specifiek gericht op de wet- en regelgeving en overige normkader (pensioenfederatie) op het gebied van de uitvoeringskosten van de pensioenfondsen en de informatiebehoeften van de stakeholders van de financiële verslaggeving zoals

(23)

23

vermeld in hoofdstuk 2. De criteria van normatieve benadering kent een redelijke mate van objectiviteit en is daarom toetsbaar. Daarentegen kent de empirische benadering bezwaren vanuit de wetenschappelijke literatuur.

Hoogendoorn en Mertens (2001) hebben onderzoek uitgevoerd naar de kwaliteit van de financiële verslaggeving in Nederland. Het onderzoek is uitgevoerd door middel van de meting van de informatie-elementen in de financiële verslaggeving door middel van disclosure index. Deze wordt in de volgende paragraaf besproken.

Disclosure index als meetinstrument 3.3.3

Voor mijn onderzoek gebruik ik de disclosure index als meetinstrument van de informatie-elementen in de verslaggeving van de pensioenfondsen. Dat de disclosure index een zeer geschikte methode is voor de meting van de kwaliteit van de financiële verslaggeving blijkt uit de literatuur. Dergelijke disclosure indexen zijn veelvoudig gehanteerd bij onderzoeken naar de informatieverschaffing voor zowel de publieke als voor private ondernemingen (Gray en Haslam, 1990, Coy et al., 1993a, 1993b, Fisher et al ., 1996; Nelson et al., 2006). De onderzoekers hebben de keuze om de bestaande disclosures index aan te passen voor de door hen gekozen onderzoeksonderwerp. Marston en Shrives (1991) hebben specifiek onderzoek uitgevoerd naar het gebruiken van de disclosure index als onderzoekmethode. Zij geven aan dat het gebruiken van de disclosure index als meetinstrument dateert vanaf 1961. Dit verklaart dat dit meetinstrument geen nieuwe onderzoekmethode is. Dat dit meetinstrument nog steeds wordt gebruikt als onderzoekmethode bewijst de effectiviteit van deze methodes als wetenschappelijk meetinstrument. Marston en Shrives (1991) geven aan de disclosure index zowel verplichte als vrijwillige informatie-elementen mag bevatten. De door mij opgestelde disclosure index bevat zowel verplichte informatie-elementen vanwege de wettelijke aard van deze elementen als vrijwillige informatie-elementen zoals de aanbevelingen van de pensioenfederatie. Voor het meten van de kwaliteit van de financiële verslaggeving maak ik zoals eerder is vermeld gebruik van de disclosure index. Het opstellen van de disclosure index gebeurt in drie stappen. Deze stappen worden hieronder toegelicht:

Stap 1: bepalen van de kwaliteitscriteria:

Hoogendoorn en Mertens (2001) geven aan dat het bepalen van de kwaliteitscriteria voor de kwaliteit van de financiële verslaggeving kunnen afgeleid vanuit:

1. De nationale en internationale wet- en regelgeving. Hieronder wordt verstaan de normen waaraan de financiële verslaggevingen moeten voldoen. De mogelijke bronnen hiervoor kunnen zijn: Burgerlijk Wetboek, deel 2, titel 9, de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving, de Richtlijnen voor de Europese Unie zoals de vierde en zeven Richtlijn en de internationale standaarden zoals de ‘International Accounting Standards’(IAS);

2. Criteria voor verslaggevingsprijzen: voor het ontwikkelen van de disclosures index kunnen kwaliteit criteria die gebruikt worden voor het toekennen van prijzen voor de beste financiële verslaggeving;

3. De internationale studierapporten: de kwaliteitscriteria van de disclosure index kunnen afgeleid worden uit de internationale studierapporten die worden gehanteerd.

Voor dit onderzoek naar de kwaliteit van de verslaggeving ten aanzien van de uitvoeringskosten bij de Nederlandse pensioenfondsen wordt de nationale wet- en regelgeving als voornaamste bron voor het onderzoek. Het gaat om de Titel 9 Boek 2 Burgerlijk Wetboek, RJ 610 van de Raad voor de

(24)

24

Jaarverslaggeving. Daarnaast worden de aanbevelingen van de pensioenfederatie inzake de uitvoeringskosten als normkader gebruikt voor de opbouw van de disclosure index.

Stap 2: Schaalverdeling

Nadat de criteria zijn bepaald op basis van stap 1 dient er een schaalverdeling gemaakt te worden. De literatuur schrijft vier verdelingen voor (Marston et al, 1991; Harekrishna, P., 2007). De verdelingen betreffen:

1. De nominale verdeling: hierbij wordt slechts onderscheid gemaakt in categorieën zonder hierin een orde aan te brengen. Geslacht, postcode of beroep zijn voorbeelden van nominale verdeling;

2. De ordinale verdelingen: is vergelijkbaar met de nominale verdeling met als rangorde als toevoeging. Hierbij kan worden gedacht aan antwoorden op een survey met zeer mee oneens - mee oneens - neutraal - mee eens - zeer mee eens. Bij een ordinale schaal is de volgorde duidelijk, maar zijn de verschillen niet interpreteerbaar;

3. De intervalverdeling: betreft cijfermatige verdeling zoals meters of de hoogte van salaris 4. De ratioschaal: heeft dezelfde kenmerken van een intervalverdeling waarbij de ratio ook een

absoluut nulpunt heeft.

Stap 3: het toekennen van wegingsfactor aan informatie-elementen in de disclosure index

Als laatste stap is het bepalen of er een wegingsfactor wordt toegekend aan de informatie-elementen in de disclosure index. Het is aan de onderzoeker om te bepalen welke weging of score een informatie-element toe te kennen. De basis van de toekenning van de weging (score) kan worden gebaseerd op de relevantie en het belang van bepaalde elementen voor diverse gebruikers (Raffournier, 1995; Beretta & Bozzolan, 2007).

Determinanten en hypotheses

3.4

In de volgende paragrafen wordt uiteengezet wat de bestaande literatuur heeft onderzocht als het gaat om de verklarende factoren van de kwaliteit van de verslaggeving. Op basis hiervan worden de hypotheses geformuleerd voor het onderzoek.

Soort pensioenfonds 3.4.1

Een relevant empirisch onderzoek naar de kwaliteit van de financiële verslaggeving is verricht door Feenstra en Bollen (2003). Zij hebben onderzoek verricht naar de kwaliteit van de financiële verslaggeving in een ongereguleerde omgeving. Voor hun onderzoek hebben zij de Arubaanse jaarrekeningen betrokken waarbij een vergelijking is gemaakt met een reeds uitgevoerde empirisch onderzoek naar de kwaliteit van de verslaggeving in Nederland. Aruba kent in tegenstelling tot bijvoorbeeld Nederland weinig regelgeving inzake de financiële verslaggeving.

In het onderzoek is naar voren gekomen dat de kwaliteit van verslaggeving afhankelijk is van meerdere en verschillende factoren. Een van de factoren is de mate waarin een onderneming gebruik maakt van de bestaande regelgeving en deze naleeft. Voor de pensioenfondsen betekent dit dat de kwaliteit van financiële verslaggeving onder andere afhankelijk is van de richtlijn 610 van de Raad voor de Jaarverslaggeving met de voorwaarde dat deze wordt nageleefd. Hierbij kan het ook zijn dat een bepaald soort pensioenfonds wet- en regelgeving beter naleeft dan een ander soort pensioenfonds. Peelen et al. (2006) hebben onderzoek uitgevoerd naar de kwaliteit van de financiële verslaggeving van de universiteiten. Met betrekking tot de Nederlandse universiteiten hebben zij aangetoond dat er verschil is in de kwaliteit van de verslaggeving tussen de Nederlandse universiteiten hoewel dat voor alle universiteiten dezelfde wet- en regelgeving geldt. Ook hier geldt dat er ondanks het feit dat

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Enkele van deze criteria zijn: (a) er is sprake van een preventieve opvoedingssituatie, (b) het gezin stelt zelf een vraag tot opvoedingsondersteuning, (c) het gezin beschikt over

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

Om te bepalen of de werkelijke situatie overeenkomt met de registratie zijn de antwoorden van de geïnterviewde bewoners (of door de observaties van de interviewer in het geval

Uit het onderhavige onderzoek blijkt dat veel organisaties in de quartaire sector brieven registreren (van 51% in het onderwijs tot 100% of bijna 100% in iedere sector in het

We hebben de lijsttrekkers in de drie gemeenten gevraagd wat men in het algemeen van de aandacht van lokale en regionale media voor de verkiezingscampagne vond en vervolgens hoe

In het onderzoek van het Limperg Instituut ‘Kwaliteit van de Externe Financiële Verslaggeving in Nederland’, dat de aanleiding vormt voor dit artikel, wordt dit ‘empi-

Wij zijn van mening dat toepassing van IAS leidt tot een verbetering van de kwaliteit van de financiële verslaggeving in Nederland, vooral omdat hierdoor een betere vergelijkbaarheid

Wordt uit de opgesomde mogelijkheden gekozen voor verdere informatie­ plichten, dan bestaan ten slotte bij de uitwerking van deze keuze nog vele mo­ gelijkheden. Vele van