• No results found

Heeft het advies van de Nederlandse commissie corporate governance invloed op risicoverslaggeving?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Heeft het advies van de Nederlandse commissie corporate governance invloed op risicoverslaggeving?"

Copied!
33
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Heeft het advies van de Nederlandse commissie corporate

governance invloed op risicoverslaggeving?

Masterscriptie Accountancy & Controlling

Folkert van Dijk Juli 2012

(2)

Heeft het advies van de Nederlandse commissie corporate

governance invloed op risicoverslaggeving?

Masterscriptie Accountancy & Controlling

Samenvatting:

Tijdens deze scriptie is het effect van de monitoring commissie corporate governance op risicoverslaggeving van Nederlandse beursgenoteerde bedrijven onderzocht. Uit eerder onderzoek op het gebied van risicoverslaggeving is gebleken dat de aanwezigheid van een big four accountant, het hebben van een chief risk officer en de ondernemingsgrootte van invloed zijn op de risicoverslaggeving van bedrijven.

In het jaar na het advies van de monitoring commissie is kwantitatief gemiddeld 8,63% meer gerapporteerd over risicoverslaggeving. Uit dit onderzoek is geen significant verband gevonden als gekeken werd naar de invloed van de onderzochte variabelen. Ondanks de stijging in de risicoverslaggeving kan de invloed van de big four accountant, aanwezigheid van een chief risk officer en de ondernemingsgrootte niet worden uitgesloten.

Auteur: Studentnummer: 1e Begeleider: 2 e Begeleider: Plaats: Datum: Studierichting:

Folkert van Dijk 2041669

E.C. Koopal MSc.

Dr. R.B.H. Hooghiemstra Groningen

Juli 2012

(3)

Voorwoord

Als afsluiting van de master Accountancy aan de Rijksuniversiteit Groningen heb ik deze scriptie geschreven. Hierbij heb ik niet alleen mijn opgedane kennis kunnen gebruiken. Ook heb ik mijn kennis kunnen uitbreiden op het gebied van risicoverslaggeving en corporate governance. Deze ervaring was dan ook erg leerzaam te noemen.

De corporate governance heb ik gekozen omdat ik het een interessant onderwerp vind en het veelvuldig in het nieuws komt. Risicoverslaggeving omdat risico’s iets is waar iedereen mee in aanraking komt. Iedereen doet wel aan risicomanagement, het inschatten van risico’s en beoordelen hoe hier mee om te gaan. Verslaggeving hiervan is een kleine stap verder, namelijk het rapporteren hiervan.

Zonder hulp had ik deze scriptie niet met goed gevolg kunnen afronden. Ik wil daarom ook mijn begeleiders Ellen Koopal en Reggy Hooghiemstra van de Rijksuniversiteit Groningen bedanken voor het delen van hun kennis, hun heldere feedback en de ondersteuning tijdens de scriptie. Mijn ouders, familie en vrienden wil ik ook bedanken voor de hulp tijdens mijn scriptie en mijn studie.

Groningen, juli 2012 Folkert van Dijk

(4)

Inhoudsopgave

1 Inleiding  ...  4   1.1 Actualiteit  ...  4   1.2 Onderzoeksvraag  ...  5   1.3 Relevantie  ...  5   1.4 Structuur  ...  7   2 Theoretisch kader  ...  8   2.1 Agency theorie  ...  8  

2.2 Voluntary disclosure risicoverslaggeving  ...  8  

2.3 Regelgeving Nederland en impact op vrijwillige verslaggeving  ...  10  

2.4 Hypothesen  ...  12  

2.4.1 Accountantskantoor  ...  12  

2.4.2 Aanwezigheid chief risk officer  ...  12  

2.4.3 Organisatiegrootte  ...  13   3 Methode  ...  14   3.1 Data  ...  14   3.2 Afhankelijke variabelen  ...  14   3.3 Onafhankelijke variabelen  ...  15   3.4 Controlevariabelen  ...  16   4 Resultaten en Analyse  ...  17   4.1 Beschrijvende statistiek  ...  17   4.2 Hypothesetoetsing  ...  18   5 Conclusie  ...  20   5.1 Conclusie onderzoek  ...  20   5.2 Beperkingen onderzoek  ...  21   5.3 Aanbevelingen vervolgonderzoek  ...  22  

(5)

1 Inleiding

1.1 Actualiteit

In het begin van dit millennium zijn er diverse grote fraude zaken geweest, hierdoor is er meer regelgeving gekomen voor bedrijven. Bij de fraude zaken valt te denken aan Enron of dichter bij huis Ahold. Onderzoek heeft bewezen dat economische onrust, bedrijfsschandalen en

marktinefficiënties zorgen voor een steeds uitgebreidere regelgeving voor bedrijven (La Porta et al., 2006; Shleifer 2005; Ball, 2009; Mahoney, 2009 en Hail, 2011). Door de fraude aan het begin van het millennium in de Verenigde Staten is de Sarbanes-Oxley wet ingevoerd. Dit om extra regels te geven aan ondernemingen om te zorgen voor een deugdelijk ondernemingsbestuur. De Nederlandse variant van de Sarbanes-Oxley wet is de code Tabaksblat (Akkermans et al., 2007). De officiële benaming van de code Tabaksblat is de Nederlandse corporate governance code. Vanaf januari 2004 is deze code in werking gesteld (Akkermans et al., 2007) en sinds het boekjaar 2005 is de code corporate goverance wettelijk verplicht geworden voor beursgenoteerde bedrijven. Ondanks deze wettelijke verplichting mogen bedrijven afzien van het volgen van best practice bepalingen van de code, dit dient dan uitgelegd te worden in het jaarverslag van de onderneming. Corporate governance codes worden aangemerkt als effectieve instrumenten voor de zelfregulering van bedrijven (Akkermans et al., 2007; Wymeersch, 2005; Aguilera en Cuervo-Cazurra, 2004). Één van de doelen van corporate governance codes is om te zorgen dat de verslaggeving transparanter wordt. In het jaar van invoering van de corporate governance code waren er meteen veel bedrijven die zich in hoge mate aan de code hielden (Akkermans et al., 2007).

Door de invoering van corporate governance codes is de regulering van het rapporteren over interne beheersing en risicomanagement toegenomen. Dit heeft geleid tot meer invloed op een verdere ontwikkeling van risicomanagement systemen (Spira en Page, 2003; Linsley en Shrives, 2006). Lajili en Zéghal (2005) stellen dat (meer) regels over de rapportering van risicobeheersing noodzakelijk is om het gat tussen het management en investeerders te verkleinen.

In de Nederlandse corporate governance code wordt het management van bedrijven

aangemoedigd om te verklaren over de werking van interne beheersing en risicomanagement in het jaarverslag. De verklaring dient te gaan over de werking van de systemen, deze dient

“adequaat en effectief” te zijn. Dit reflecteert met de internationale principes van corporate governance (Deumes en Knechel, 2008). In 2000 constateerde Hermanson dat stakeholders geloofden dat interne beheersing zou helpen bij beslissingen maken en dat vrijwillig rapporteren van het management zou helpen dit te verbeteren.

Onderdeel van de corporate governance code is het rapporteren over interne beheersing en risicomanagement. Volgens Emanuels (2005) is de interne beheersing “Het systeem dat het management in staat stelt om de risico’s, die het behalen van doelstellingen van de organisatie bedreigen, te identificeren, te prioriteren, te analyseren en te beheersen.”. Daarnaast wordt het gebruikt om de betrouwbaarheid van de verslaggeving te waarborgen (Deumes en Knechel, 2008).

Risicoverslaggeving is een herhalend proces, risico’s worden ingeschat en er wordt een keuze gemaakt om een beheersingsmaatregel in te stellen of niet (Droogsma, 2009). De doelstelling van risicomanagement is zo effectief en efficiënt mogelijk te komen tot het realiseren van de

organisatiedoelstellingen (Droogsma, 2009). Het belangrijkste punt om aan risicoverslaggeving te doen voor bedrijven is te vinden in een kostendaling van de vermogenskosten. Als het risico

(6)

immers bekend is voor de investeerders hoeven deze geen rekening meer te houden met de onzekerheid over de risicopositie (Linsley en Shrives, 2000; Linsley en Shrives, 2006) Risicoverslaggeving is ondanks dat het belangrijk is voor de corporate governance niet altijd toereikend. Uit onderzoek van Ernst & Young (2009), onder 300 managers, blijkt dat door de gevolgen van de economische crisis er bij 80 procent van de onderzochte bedrijven het risicomanagement niet toereikend was (Droogsma, 2009). Als model voor risicomanagement wordt enterprise risk management (ERM) het meeste gebruikt (Droogsma, 2009; The Institute of Internal Auditors, 2008). Volgens Lajili (2009) is ERM een belangrijk onderdeel van de corporate governance.

Om toezicht te houden op de Nederlandse corporate governance code is er door regulering een monitoring commissie aangesteld. De taak van de monitoring commissie is om te kijken hoe de code wordt toegepast, de bruikbaarheid te bevorderen door eventuele leemtes op te vullen en de naleving te bewaken. Jaarlijks brengt de monitoring commissie een rapport uit over de naleving van de code door het bedrijfsleven (Paape et al., 2010). De aanbeveling van de commissie op het beloningsbeleid in 2005 (Frijns et al.) is hier een voorbeeld van. Eind 2008 heeft de monitoring commissie de corporate governance code voor het eerst aangepast. Deze geactualiseerde code is vanaf het boekjaar 2009 operationeel geworden (Akkermans et al., 2010).

Tijdens dit onderzoek wordt de invloed van de regulering op de rapportage van

risicomanagement in jaarverslagen van Nederlandse bedrijven onderzocht. Waar de meeste andere onderzoeken met regulering gaan over de Nederlandse corporate governance code, zal in dit onderzoek het advies van de monitoring commissie als uitgangspunt worden genomen. Jaarlijks wordt er door de commissie een rapport uitgegeven, maar wat is het effect ervan? 1.2 Onderzoeksvraag

Tijdens dit onderzoek zal er gekeken worden naar de rapportages van de monitoring commissie van de Nederlandse corporate governance code omtrent risicoverslaggeving.

De hoofdvraag is dan ook: in welke mate heeft verandering in regulering effect gehad op de risicoverslaggeving van beursgenoteerde bedrijven?

Om de hoofdvraag te helpen beantwoorden zijn er ook diverse deelvragen opgesteld dit zijn: • Hoe is de toe-/afname van risicoverslaggeving te meten in de jaarverslagen van

ondernemingen?

• Waarom zouden bedrijven reageren op een verandering in regulering over risicoverslaggeving?

• Wat is er in de theorie bekend over risicoverslaggeving? • Wat is er bekend over regulering van risicoverslaggeving?

• Welke conclusies kunnen getrokken worden over het effect van regulering op risicoverslaggeving en welke advies is er voor regelgevende instanties? 1.3 Relevantie

Op het gebied van risicoverslaggeving zijn al diverse onderzoeken uitgevoerd. Linsley en Shrives (2006) proberen in hun onderzoek de risicoverslaggeving factoren te onderzoeken die tot dan toe nog niet zijn toegepast op risicoverslaggeving. Hierbij hebben zij de jaarverslagen van

beursgenoteerde bedrijven in het Verenigd Koninkrijk onderzocht. Ze vonden een significant verband tussen het aantal gemelde risico’s en de grootte van een bedrijf. Linsley en Lawrence (2007) hebben gekeken naar de verantwoording over risicomanagement en of deze te begrijpen

(7)

is. Dit is gedaan met de jaarverslagen van bedrijven in het Verenigd Koninkrijk. Hieruit is naar voren gekomen dat deze (erg) onduidelijk beschreven zijn. Er werd geen bewijs gevonden dat dit bewust gedaan is om slecht nieuws te camoufleren. Over de risicoverslaggeving van de

jaarverslagen van Nederlandse beursgenoteerde bedrijven in de periode 1997-1999 is onderzoek gedaan. Hierbij is gekeken naar de mate van vrijwillige publicatie door ondernemingen in een tijd zonder dat er regulering is van risicoverslaggeving (Deumes en Knechel, 2008). Uit onderzoek over het vermelden van materiele interne beheersingszwakheden in de verslaggeving door ondernemingen op basis van de Sarbanes-Oxley wet blijkt, dat dit resulteert in hogere rentekosten voor de onderneming (Costello en Wittenberg-Moerman., 2011; Dhaliwal et al., 2011; Kim et al., 2011). Ondanks dat er al diverse onderzoeken zijn uitgevoerd over

risicoverslaggeving is het noodzakelijk om meer onderzoek te plegen. Dit stellen Solomon et al. (2000) en Schrand en Elliott (1998) in hun onderzoeken (Linsley en Shrives, 2006). In 2011 constateren Magnan en Markarian dat meer onderzoek nog steeds noodzakelijk is. Dit onderzoek gaat over de crisis waardoor er meer aandacht is besteed aan corporate governance. De

toevoeging van dit onderzoek bestaat uit welke mate Nederlandse ondernemingen in hun risicoverslaggeving reageren op een verandering in regulering in Nederland. In afwijking op Deumes en Knechel (2008) wordt er gekeken naar een omgeving waar regulering plaatsvindt. Op de invloed van regulering op verslaggeving zijn al diverse onderzoeken gepleegd. Taylor et al. (2010) hebben onderzoek gedaan naar de verslaggeving over risicomanagement in jaarverslagen bij Australische bedrijven. Dit is gedaan omtrent de invoering van de International Financial Reporting Standards (IFRS). Hierdoor zijn bedrijven verplicht om meer te gaan rapporteren in het jaarverslag in het eerste jaar van invoering. Naar de invoering van IFRS in Europa is onderzoek gedaan door Byard et al. (2011). In dit onderzoek is gekeken naar de

voorspellingswaarden van analysten op het jaarverslag. Hieruit kwam naar voren dat de informatie verbeterd wordt als de invoering van de nieuwe regels streng worden gehandhaafd. Het volgen van IFRS is voor Europese beursgenoteerde bedrijven verplicht vanaf 1 januari 2005 (Byard et al., 2011). Arnold et al. (2011) heeft de theorie van strategisch management toegepast op de sterkte van risicoverslaggeving voor en na de invoering van de Sarbanes-Oxley wet. Hieruit is gebleken dat de sterkte een positief verband heeft met de mate van flexibiliteit van een

onderneming. In plaats van de gevolgen van de invoering van regulering zoals onderzocht door Taylor et al. (2010), Byard et al. (2011) en Arnold et al. (2011), zal in deze scriptie gekeken worden naar de invloed van monitoring van de regulering.

Onderzoek over de risicoverslaggeving van 1997-1999 in Nederland laat zien dat managers een constante afweging maken over wat ze vrijwillig rapporteren op basis van de kosten en baten hiervan (Deumes en Knechel, 2008). Nadat er meer regulering is gekomen in een onderzoek naar de “pas uit of leg toe” regulering in Nederland is gekeken naar de accruals kwaliteit in

combinatie met de verslaggeving van interne beheersing. Hierbij is geen verband aangetoond, daarnaast blijkt dat er een hoge mate van niet naleving is op de verklaring van interne beheersing door het management (Poel en Vanstraelen, 2011). In het jaar van invoering van de code

Tabaksblat waren er meteen veel bedrijven die zich aan de code hielden (Akkermans et al., 2007). Één van de punten waarvan de naleving nog niet optimaal is betreft de verklaring dat het intern risicobeheersingssysteem effectief werkt (Ees et al., 2005). De commissie corporate governance heeft van belanghebbenden vragen gekregen om meer richtlijnen te geven ten aanzien van de verklaring van adequaatheid en effectiviteit (Frijns et al., 2005). Hierdoor heeft de commissie aanbevelingen gedaan over de verklaring van het intern risicobeheersingssysteem (Frijns et al., 2005). Uit onderzoek van Ees et al. (2006) blijkt dat de meeste AEX, AMX en AMS fondsen de adviezen van de commissie hebben toegepast. De commissie komt in 2006 (Frijns et al.) echter niet met nieuwe aanbevelingen omdat sommige bedrijven meer tijd nodig hebben om de aanbevelingen van 2005 uit te voeren. De toevoeging van deze scriptie bestaat uit de mate van

(8)

opvolging door beursgenoteerde bedrijven op de risicoverslaggeving van de regulering hiervan. In aanvulling op Deumes en Knechel (2008) en Poel en Vanstraelen (2011) wordt tijdens deze scriptie gekeken naar mogelijke verklaringen voor de mate van risicoverslaggeving. Dit in tegenstelling tot Ees et al. (2005, 2006) en Akkermans et al. (2007) die alleen hebben geconstateerd dat bedrijven niet altijd alles rapporteren.

Er zijn diverse factoren die mogelijk een invloed hebben op het rapporteren over

risicoverslaggeving op basis van de regulering zoals het accountantskantoor, de grootte en de aanwezigheid van een chief risk officer. Bedrijven die gecontroleerd worden door de grootste internationale accountantskantoren (big four) worden in veel studies geclassificeerd als kwalitatief beter (Beasley et al., 2005). Het hebben van een big four accountant kan een mogelijke verklaring zijn voor eventuele verbetering van de risicoverslaggeving (Beasley et al., 2005). Beasley et al. (2005) heeft gekeken of er een positief effect is op de aanwezigheid van een big four kantoor op de implementatie van het ERM (enterprise risk management) proces. Hieruit kwam naar voren dat ondernemingen met een big four kantoor een verhoogde kans hadden dat de ERM verder was met de implementatie ervan. In onderzoek door Krishnan et al. (2011) wordt gekeken of de grootte van de onderneming van invloed is op de audit kosten. Dit is gedaan na het invoeren van een nieuwe auditing standaard in de Verenigde Staten waarbij regelgevers dachten dat dit een kostenverlagend effect had voor kleinere bedrijven met betrekking tot de risicoverslaggeving. Uit het onderzoek blijkt niet dat er een kostenvoordeel is voor kleinere ondernemingen. Ook Ettredge et al. (2011) heeft onderzoek gedaan naar het effect van verslaggeving in combinatie met de grootte van ondernemingen. Dit is gedaan op basis van het verplicht rapporteren van slecht nieuws op basis van de Sarbanes-Oxley wet. Hieruit is niet gebleken dat de ondernemingsgrootte een verband heeft met het wel of niet rapporteren van slecht nieuws. Uit onderzoek door Beasley et al. (2005) wordt gekeken naar de rol van de chief risk officer op de implementatie van het ERM proces. Hieruit blijkt dat deze positief gerelateerd is aan de fase van implementatie van ERM. De toevoeging van deze scriptie ligt op de reactie van bedrijven op de regulering, uitgevoerd door de monitoring commissie, in een “pas toe of leg uit” regelgeving. 1.4 Structuur

Begonnen wordt met het theoretische kader, hierin worden de voluntary disclosure en de agency theorie uitgelegd. Daarnaast komt de regulering in Nederland en de impact hiervan op vrijwillige verslaggeving besproken. Vervolgens wordt de onderzoeksopzet beschreven in hoofdstuk drie, methode. In het daaropvolgende hoofdstuk worden de onderzoeksresultaten gepresenteerd en geanalyseerd. Het laatste hoofdstuk betreft de conclusie van de scriptie. Hierbij wordt een terugkoppeling gemaakt naar de onderzoeksvraag van deze scriptie.

(9)

2 Theoretisch kader

2.1 Agency theorie

De agency theorie is ontstaan door de scheiding van het kapitaal en het beheer van de

onderneming, er is een contract tussen de aandeelhouders (de principaal) en de manager ook wel agent genoemd (Scott 2009). De agent en de principaal hebben ieder hun eigen belangen. De agent heeft belang bij resultaten op de korte termijn en de principaal op de lange termijn. Doordat de agent handelt uit eigenbelang in plaats van in het belang van het bedrijf is er het agency probleem (Boivie et al., 2011; Dalton, Hitt et al., 2007; Fama en Jensen, 1983; Jensen en Meckling, 1976). Naast het niet altijd handelen in het belang van de principalen proberen agenten het vertrouwen te winnen van de principalen (Zourarakis, 2009). Dit is onderdeel van de agency theorie (Zourarakis, 2009; Jiraporn et al., 2006; Crutchley en Hansen, 1989). Om het vertrouwen te winnen van de principalen kunnen de agenten vrijwillig informatie toevoegen in de

jaarverslagen (Zourarakis 2009).

Aan het contract tussen de agent en principaal zijn kosten verbonden. De kosten bestaan uit uitgaven ter voorkoming van handelen uit eigenbelang daarnaast wordt er ook betaald voor het geval het wel gebeurd (Boivie et al., 2011; Jensen en Meckling, 1976). Als gevolg van de

verschillende belangen zullen de contractkosten hoger zijn dan normaal (Zourarakis 2009). Als deze kosten niet werden gemaakt dan hadden ze gebruikt kunnen worden voor het bedrijf of om geld aan de aandeelhouders uit kunnen keren (Boivie et al., 2011; Jensen en Meckling, 1976). Door agency kosten hebben bedrijven daardoor minder kansen om te overleven (Maijoor, 1996). Hierdoor ontstaat er een noodzaak om de managers te monitoren door middel van accounting en auditing mechanismen (Deumes en Knechel, 2008; Watts en Zimmerman, 1986; Jensen en Meckling, 1976).

Agenten worden door de corporate governance gedwongen om meer te rapporteren, dit leidt tot hogere kosten voor de onderneming. Dit zijn extra kosten die gemaakt worden door de agenten om de principalen op de hoogte te houden (Jiraporn et al., 2006; Crutchley en Hansen, 1989). Dit heeft negatieve gevolgen. Agenten die gedwongen worden corporate governance te volgen handelen niet altijd in het beste belang van de principalen omdat er meer agency kosten zijn (Jiraporn et al., 2006).

De accountantscontrole is een andere manier om ervoor te zorgen dat de agent minder opportunistisch gedrag vertoont, dit leidt tot additionele agency kosten (Chow, 1982). Zulke externe controles zijn belangrijk als controlemechanisme in het agency probleem, echter interne controles zijn beter in het opsporen van fouten (Hay en Knechel, 2005). Interne

beheersingssystemen kunnen daarom ook dienen als monitoring mechanismen (Anderson et al., 1993; DeFond, 1992). Het vrijwillig rapporteren over zulke systemen zoals risicoverslaggeving kan dan ook gezien worden als monitoring mechanisme (Deumes en Knechel, 2008; Craswell en Taylor, 1992; Chow en Wong-Boren, 1987; Leftwich et al., 1981). Dit omdat het rapporteren hiervan relevante informatie oplevert voor de principalen (Deumes en Knechel, 2008; Keasey en Wright, 1993).

2.2 Voluntary disclosure risicoverslaggeving

Om het verlies dat geleden wordt door het agency probleem te beperken hebben agenten de mogelijkheid om vrijwillig te rapporteren (voluntary disclosure) over interne beheersing (Deumes

(10)

en Knechel, 2008). Bij voluntary disclosure wordt meer informatie door de manager vrijgegeven dan verplicht (Hail, 2011; Scott 2009). Hogner (1982) heeft in een grootschalig onderzoek

gevonden dat het niet alleen goed nieuws is wat gerapporteerd wordt maar ook slecht nieuws. Als investeerders weten dat een manager informatie achterhoudt, goed of slecht, zullen deze uit gaan van het slechts mogelijke scenario (Scott, 2009). Als gevolg hiervan zullen de aandelenprijzen dalen, het is voor de manager verstandiger om de informatie vrij te geven om de marktwaarde van de onderneming te maximaliseren (Scott, 2009). Door het vrijwillig vrijgeven van informatie door bestuurders dalen de kapitaalkosten voor de onderneming (Healy en Palepu, 2001).

De manager wil echter niet altijd de marktwaarde van de onderneming maximaliseren, soms weegt zijn eigen nut hoger waardoor die behoefte heeft aan het niet vrijgegeven van informatie (Einhorn, 2007; Scott, 2009). Niet veel managers handelen echter uit eigen belang en de investeerders zijn hiervan op de hoogte, hierdoor is het voor de investeerders lastig om deze te detecteren (Einhorn, 2007; Scott, 2009).

De vraag naar transparantie door en informatie van beursgenoteerde bedrijven is recentelijk groter geworden (Broberg et al., 2010). Dit ondanks dat er meer regulering is gekomen voor bedrijven waarbij verplicht meer gerapporteerd moet worden. Door verplicht meer te

rapporteren gaan bedrijven ook nog extra vrijwillige informatie rapporteren, dit om te voldoen aan de wensen van de investeerders (Broberg et al., 2010). Deze vrijwillige informatie varieert in zowel de omvang als inhoud bij bedrijven (Broberg et al., 2010). Bedrijven waarbij bestuurders veel aandelen hebben zijn minder geneigd informatie vrij te geven dan wanneer bestuurders weinig of geen aandelen hebben (Broberg et al., 2010).

Doordat investeerders over meer informatie beschikken wordt het risico op fouten in de

voorspelling van toekomstige winsten verlaagt (Barry en Brown, 1985, 1986). Dit geldt voor alle, positieve en negatieve, vrijgegeven informatie. Het vrijwillig vrijgeven van informatie over risicoverslaggeving verlaagt ook het risico omdat investeerders verzekerd zijn dat het systeem ze relevante informatie geeft waardoor de kapitaalkosten voor de onderneming zullen dalen

(Deumes en Knechel, 2008).

Als gevolg van de kredietcrisis is risicoverslaggeving belangrijker geworden voor ondernemingen (Paape et al. 2009). Door de invoering van de SOX moet het management een oordeel geven over de werking van het interne beheersingsysteem (Cuypers, 2011; Koning, 2008). De impact van de SOX regulering is ook van positieve invloed op vrijwillige verslaggeving (Gordon et al., 2006). Ook in de Nederlandse corporate governance code is dit een belangrijk onderdeel om het vertrouwen van de investeerders te behouden (Emanuels et al., 2010).

Risicomanagement is een proces waarbij risico’s worden ingeschat. De verantwoording die over risicomanagement wordt afgelegd word risicoverslaggeving genoemd. Dit proces vindt continu plaats waarbij de afweging wordt genomen of een risico beheerst dient te worden of niet. Het doel van risicomanagement is op een zo effectieve en efficiënte manier het behalen van de organisatiedoelstellingen. Risico’s zijn gebeurtenissen in de omgeving van de organisatie die de doelstelling bedreigen. (Droogsma, 2009) Risico’s zijn lastig te definiëren omdat ze dagelijks erg breed worden gebruikt (Lupton, 1999; Linsley en Shrives, 2006). Door middel van het vergelijken van literatuur stellen Watson en Head (1998) dat er sprake is van risico als er onzekerheid bestaat over de uitkomst van een gebeurtenis (Linsley en Shrives, 2006). Verantwoordelijk voor zowel het risicomanagement als de risicoverslaggeving zijn de bestuurders van de ondernemingen (Droogsma, 2009). Om risicomanagement succesvol te laten zijn is het belangrijk dat er draagvlak is van de bestuurders van de onderneming (Hart en Scholten, 2009, Cuypers, 2011). Dit komt overeen met de gedachtegang van Simons (1995) waarbij bestuurders zelf in doelstellingen en

(11)

waarden moeten geloven om een goed werkend systeem te implementeren (Cuypers, 2011). Risicoverslaggeving is een belangrijk onderdeel geworden van de verslaggeving van bedrijven. Dit komt mede doordat investeerders informatie minder geloofwaardig zijn gaan vinden door de schandalen (Beretta en Bozzolon, 2004; Dolle ten, 2011). Het doel van risicoverslaggeving is het verstrekken van risico informatie over toekomstige activiteiten aan belanghebbenden (Linsley en Shrives, 2006; Dolle ten, 2011). Rapporteren hierover is gunstig voor de organisatie en andere gebruikers (Dobler, 2005). Verslaggeving kan namelijk bijdragen aan een effectiever

risicomanagement en investeerders kunnen hun risicoportfolio beter gaan beheren (Dolle ten, 2011). Hoewel risicoverslaggeving belangrijk is geworden gaan bedrijven hier op verschillende manieren mee om (Linsley en Shrives, 2005; Dobler, 2005).

Op de vrijwillige verslaggeving door bedrijven wordt een significante invloed uitgeoefend door eigenschappen van het management dit betreft het opleidingsniveau, leeftijd en verloop van de loopbaan van de bestuurders (Bamber et al., 2010; Cuypers, 2011). Voor de risicoverslaggeving is het leiderschap van bestuurders van belang voor een adequate werking van het

risicomanagementsysteem (Droogsma, 2009). Want de risicoperceptie van de

eindverantwoordelijke voor de risicoanalyse is bepalend voor de kwaliteit hiervan (Renn, 1998; Cuypers, 2011).

Deumes en Knechel (2008) hebben onderzoek gedaan naar de vrijwillige risicoverslaggeving en verslaggeving van interne beheersing in een periode dat er nog geen regulatie was. Dit is gedaan door te kijken naar de invloed van een aantal factoren. Hieruit komt naar voren dat de

risicoverslaggeving afhankelijk is van de risico’s die een bedrijf loopt en een aantal operationele kenmerken zie Deumes en Knechel (2008). Hierdoor stellen zij dat het belangrijk is dat

regelgevende instanties flexibel moeten zijn met de uitvoering van regulering zodat bedrijven aangepast aan hun omgeving kunnen rapporteren over interne beheersing. Het is namelijk niet alleen belangrijk wat er gerapporteerd wordt maar ook de informatiewaarde hiervan (Beretta en Bozzolan, 2004).

2.3 Regelgeving Nederland en impact op vrijwillige verslaggeving

Door de druk van stakeholders, zoals investeerders, is er een grote invloed op de verslaggeving van bedrijven (Narayanaswamy, 1996; Zarzeski, 1996; Jaggi en Low, 2000; Broberg et al, 2010). De druk die de stakeholders uitoefenen is alleen niet genoeg, financiële analisten en de kapitaal markt wil nog meer informatie van bedrijven om beslissingen te nemen. Bedrijven zullen

grotendeels op basis van een kosten- en batenanalyse beslissen of ze meer informatie rapporteren of niet (Prencipe, 2004). Hierdoor is regulering dan ook noodzakelijk.

Door de diverse fraudezaken wereldwijd is de regelgeving verscherpt en is de code Tabaksblat in Nederland tot stand gekomen. Tabaksblat is de toenmalige voorzitter van de commissie die verantwoordelijk was voor de tot stand koming van de code. De officiële benaming voor de code Tabaksblat is de Nederlandse corporate governance code (Akkermans et al., 2007). Met ingang van januari 2004 is de code actief geworden en sinds het boekjaar 2005 is de code wettelijk verplicht geworden, dit is vastgelegd in burgerlijk wetboek 2 artikel 391:4. Hierbij is sprake van een “pas toe of leg uit” principe, dit houdt in dat bedrijven verplicht zijn de code te volgen. Maar dat ze nog altijd een mogelijkheid hebben om dit niet te doen, in dat geval moeten bedrijven gemotiveerd uitleggen waarom ze de code niet toepassen. Ondanks dat bedrijven niet verplicht zijn de Nederlandse code corporate governance te volgen waren er in het jaar van invoering meteen veel bedrijven die zich aan de code hielden (Akkermans et al., 2007).

(12)

Om de toepassing van de Nederlandse corporate governance te controleren is er een monitoring commissie ingesteld. Het doel van deze commissie is de code te bevorderen op basis van de actualiteit en bruikbaarheid. Dit wordt gedaan door te kijken naar leemtes of onduidelijkheden in de code, op de hoogte te blijven van internationale ontwikkelingen en door jaarlijks te

inventariseren hoe de code wordt nageleefd door bedrijven. Ten minste eenmaal per jaar doet de monitoring commissie verslag van de bevindingen en adviezen. De Nederlandse corporate governance code is eind 2008 voor het eerst aangepast door de monitoring commissie, vanaf het boekjaar 2009 is deze nieuwe code actief geworden voor bedrijven (Akkermans et al., 2010). Ondanks dat regulering soms noodzakelijk is omdat vrijwillige informatie gegeven door bedrijven niet genoeg is, stimuleert regulering dat bedrijven meer vrijwillige informatie vrijgeven (Einhorn, 2005; Holland, 2005; Linnala, 2005; Broberg et al., 2010). De bedrijven zullen namelijk aan de normen voldoen en zullen uit eigen belang meer informatie toevoegen (Holland, 2005; Broberg et al., 2010). Dit sluit aan bij de ideeën over corporate social reporting in combinatie met de legitimacy theorie door Deegan en Gordon (1996) en Deegan et al. (2002). Dat bedrijven meer informatie vrijgeven op basis van publieke bezorgdheid is een idee van Gutrhie en Parker (1989). Om te kijken wanneer er publieke bezorgdheid is werd er gekeken naar berichtgeving in de media over het bedrijf (Deegan et al., 2002). Het feit dat bedrijven reageren op media is een idee dat eerder is toegepast door Smith (1987), Zucker (1978), Ader (1993) en Deegan et al. (2002). Tegelijkertijd zal de verplichte informatie door regulering extra vragen oproepen die beantwoordt zullen moeten worden door ondernemingen door vrijwillig extra informatie te rapporteren (Einhorn, 2005: Broberg et al., 2010.)

Te strenge regulering en sancties kan echter een tegenovergesteld effect hebben. Dit blijkt uit onderzoek van Eccles (2004) naar de invoering van SOX regelgeving in de Verenigde Staten, hierdoor zijn bedrijven minder transparant in het vrijwillig geven van informatie. Broberg et al. (2010) heeft onderzoek gedaan in Zweden naar het effect van de invoering van IFRS op vrijwillige rapportage. Hieruit kwam naar voren dat dit geen negatief effect had, integendeel er werd gemiddeld zelfs meer vrijwillig gerapporteerd na de invoering van IFRS.

Door het belang van corporate governance en de vraag naar meer transparantie op het gebied van risico’s en risicobeheersing door aandeelhouders (Groot de, 2008) staat er meer

risicoverslaggeving in jaarverslagen. Risicoverslaggeving bestaat uit drie componenten, het risicoprofiel, beschrijving risicomanagementsysteem en de in-controlverklaring met een cohesie tussen de componenten (Groot de, 2008). Het risicoprofiel bestaat uit de belangrijkste financiële, operationele, strategische en wet- en regelgeving risico’s. Bij de beschrijving van het

risicomanagementsysteem worden de belangrijkste kenmerken van het risicomanagement systeem verteld waar de bedrijfsrisico’s mee worden beheerst. De in-controlverklaring is waar het

management een uitspraak doet over de opzet/bestaan/werking van het risicomanagementsysteem van de onderneming. (Groot de, 2008)

De monitoring commissie (Frijns et al., 2007) geeft in het monitoringsrapport aandachtspunten voor de risicoverslaggeving. Het betreft punten voor het risicoprofiel en de beschrijving van het risicomanagementsysteem (Groot de, 2008). Bij het risicoprofiel dient aandacht te worden besteed aan de risico’s gerelateerd aan de strategische doelstelling en de risk appetite hiervan. De kwalitatieve impact van de risico’s en de eventuele beschrijving hoe hier mee wordt omgegaan. En een gevoeligheidsanalyse van de risico’s mits dit verwacht wordt in de sector waarin het bedrijf actief is. (Groot de, 2008) Bij de beschrijving van het risicomanagementsysteem dienen de risico’s die beheerst worden gerapporteerd te worden en het referentie model dat is gebruikt voor het ontwerp van het systeem te worden vermeld. Verder dient vermeld te worden hoe het

(13)

systeem georganiseerd is, de plek in de organisatie, de verdeling van de verantwoordelijkheden, de planning de monitoring en evaluatie (Groot de, 2008). En resultaten van een periodieke evaluatie van het systeem en de eventuele verbetermaatregelen (Groot de, 2008). Daarnaast pleit de monitoring commissie voor een paragraaf in het jaarverslag over de risico’s en risicobeheersing (Groot de, 2008).

2.4 Hypothesen

Risicoverslaggeving is de laatste jaren steeds belangrijker geworden. Onderzoek op het gebied van invloed van regulering op risicoverslaggeving is onder andere uitgevoerd door Deumes en Knechel (2008), Broberg et al. (2010), Taylor et al. (2010) en Byard et al. (2011). Hierbij wordt grotendeels gekeken naar de invloed van (vernieuwde) regulering. De bijdrage van deze scriptie ligt op de opvolging van het advies dat gegeven wordt door de monitoring commissie. Bedrijven hoeven zich hier niet verplicht aan te houden in tegenstelling tot andere vormen van regulering. Regulering is niet de enige invloed op de informatie die door bedrijven in jaarverslagen wordt gemeld. Deumes en Knechel (2008) laten in hun onderzoek zien dat zelfs zonder regulering er risicoverslaggeving is door bedrijven. En grotere bedrijven rapporteren meer risico’s dan kleinere bedrijven (Linsley en Shrives, 2006). Tijdens dit onderzoek wordt gekeken naar de factoren accountantskantoor, aanwezigheid van een chief risk officer en de organisatie grootte op de invloed van risicoverslaggeving. Deze factoren kunnen van invloed zijn waarom bedrijven mogelijk reageren op advies van de monitoring commissie van de Nederlandse corporate governance code.

2.4.1 Accountantskantoor

De vier grootste internationale accountantskantoren (big four) worden in veel onderzoeken als kwalitatief beter geclassificeerd dan de kleinere (Beasley et al., 2005). Doordat bedrijven gecontroleerd worden door een big four kantoor kunnen deze beter of slechter omgaan met risicoverslaggeving. Zo hebben Beasley et al. (2005) in hun onderzoek aangetoond dat bedrijven die worden gecontroleerd door een big four kantoor verder waren met de implementatie van ERM. Francis et al. (2005) tonen in hun onderzoek een verband aan dat grote

accountantskantoren wanneer ze als expert gezien worden in een specifieke sector, zowel lokaal als nationaal, bekend staan om een hogere audit quality. Doordat de audit quality van de big four beter is dan van non big four kantoren wordt er een positieve relatie verondersteld met de risicoverslaggeving.

H1: Er is een positieve relatie tussen de mate van risicoverslaggeving en advies van de monitoring commissie van de Nederlandse corporate governance code met een big four accountant.

2.4.2 Aanwezigheid chief risk officer

Een mogelijke andere invloed op risicoverslaggeving is de aanwezigheid van een chief risk officer (CRO). De CRO wordt verantwoordelijk gesteld voor registratie, begeleiding en aansturing van het proces van risicomanagement in de organisatie (Emanuels, 2009). Emanuels (2009) vindt dat het een tijdelijke functie moet zijn die onder het bestuur staat, dit in tegenstelling tot het advies van de commissie-Maas die onderzoek deed naar Nederlandse banken. Omgaan met risico is namelijk belangrijk voor iedereen in het bestuur en niet alleen voor één persoon aldus Emanuels

(14)

(2009). De CRO heeft een positieve relatie met de fase van implementatie van ERM (Beasley et al., 2005). Doordat bedrijven de CRO als tijdelijke functie konden inhuren is het de vraag of deze na de invoering van een ERM systeem nog werkzaam zijn bij het bedrijf. Wanneer de functie overbodig is geworden zouden de managers zelfstandig om moeten kunnen gaan met risico’s (Emanuels, 2009).

De CRO zou in verband met zijn/haar reputatie ervoor moeten zorgen dat de risicoverslaggeving op peil is. Als een manager namelijk niet naar behoren functioneert dan gaat zijn reputatie naar beneden waardoor zijn/haar kans op een baan afneemt (Wiesenfeld et al., 2008; Srinivasan, 2005). Ook door de sociale druk kiezen managers voor vrijwillige verslaggeving om hun eigen reputatie te beschermen waarbij ze bij regulering soms eerder de neiging hebben om dit niet te doen (Pfarrer et al., 2008). Dit is nauw verbonden met de agency theorie waarbij de managers het vertrouwen van investeerders proberen te winnen (Zourarakis, 2009). Hierdoor wordt verwacht dat de CRO ook een positieve relatie heeft met de opvolging van adviezen over

risicoverslaggeving. Dit omdat de reputatie van de managers anders mogelijk geschaad wordt wat van invloed is op de toekomstige verdiensten van de manager.

H2: Er is een positieve relatie op de aanwezigheid van een chief risk officer en de verbetering van risicoverslaggeving van bedrijven naar aanleiding van advies van de monitoring commissie

corporate governance. 2.4.3 Organisatiegrootte

Grote bedrijven zouden in staat moeten zijn makkelijker te reageren op de veranderde vraag van informatie door stakeholders. Doordat bedrijven groter zijn hebben ze een schaalvoordeel met het vrijgeven van extra informatie (Anderson et al., 1993). Linsley en Shrives (2006) lieten in hun onderzoek ook al zien dat grotere bedrijven meer risico’s rapporteren dan kleinere. Regelgevers proberen wel om een kostenvoordeel te maken voor kleinere bedrijven maar dit is niet altijd succesvol zoals blijkt uit onderzoek door Krishnan et al. (2011). Verslaggeving over interne beheersing is erg kostbaar omdat de informatie verzamelt en geëvalueerd moet worden over alle systemen en processen (Solomon en Cooper, 1990; Deumes en Knechel, 2008). Deze kosten zijn voor kleinere bedrijven relatief gezien veel hoger (McMullen et al., 1996; Deumes en Knechel, 2008). De grootte van een bedrijf is echter niet altijd van invloed. Zo heeft Ettredge et al. (2011) geen verband kunnen aantonen tussen de verplichte verslaggeving van slecht nieuws en de organisatiegrootte van een bedrijf.

Naast het schaalvoordeel voor grotere bedrijven hebben deze ook te maken met meer

stakeholders. Bij kleinere bedrijven zijn er relatief gezien weinig stakeholders die belang hebben bij het jaarverslag terwijl bij grotere bedrijven er relatief veel stakeholders zijn. Voor de grotere bedrijven is het daarom belangrijker dat ze zichtbaar de huidige actualiteiten volgen. Hierbij kan gedacht worden aan het idee van positive accounting theory. Hierbij wordt bij de keuze van verslaggeving een veronderstelling gemaakt dat individuen rationeel economisch handelen (Watts en Zimmerman, 1990). In combinatie met de legitimatie theorie waarbij bedrijven door middel van druk van de maatschappij hun verslaggeving aanpassen (Deegan en Gordon, 1996). Doordat grote bedrijven meer belang hebben dat ze een goede verslaggeving hebben wordt er verwacht dat er een positieve relatie bestaat tussen de grootte van een onderneming en de

risicoverslaggeving.

H3: Er is een positieve relatie tussen de mate van risicoverslaggeving en advies van de monitoring commissie van de Nederlandse corporate governance code met de grootte van een onderneming.

(15)

3 Methode

3.1 Data

Tijdens dit onderzoek worden de jaarverslagen van Nederlandse bedrijven die genoteerd zijn aan de Nederlandse beurs onderzocht. Hiervoor is gekozen omdat er gekeken wordt naar de reactie op Nederlandse regulering. De Nederlandse corporate governance code is verankerd voor beursgenoteerde bedrijven waardoor deze “verplicht” zijn om deze toe te passen of uit te leggen waarom ze hiervan af zien. Dit in tegenstelling tot niet beursgenoteerde bedrijven, deze mogen zelf bepalen of ze zich aan de code houden.

In het monitoringsrapport van de commissie corporate governance zijn in 2007 aanbevelingen gegeven over risicoverslaggeving (Groot de, 2008). Ten aanzien van het risicoprofiel geeft de commissie de volgende adviezen. De voornaamste risico’s gerelateerd aan strategische

doelstellingen en de risk appetite hiervan dienen te worden benoemd in de verslaggeving. Evenals een beschrijving van de voornaamste strategische, operationele, financiële, wet- en regelgeving en financiële verslaggevingsrisico’s inclusief de kwalitatieve impact hiervan. En een

gevoeligheidsanalyse van de geïdentificeerde risico’s indien dit verwacht mag worden voor de sector waarin het bedrijf actief is. Met betrekking tot de beschrijving van het

risicomanagementsysteem dient de beschrijving van de risico’s die beheerst worden door interne beheersing worden gemeld. Daarnaast dient de verdeling van verantwoordelijkheden hiervan binnen de organisatie te worden gemeld. Ook dienen de resultaten van de periodieke evaluatie van de opzet en werking van het risicobeheersingssysteem te worden gemeld. Tevens pleit de commissie voor een paragraaf over risico’s en risicobeheersing in het jaarverslag. (Groot de, 2008) Een kopie van het monitoringsrapport (Frijns et al., 2007) met de adviezen van de commissie is opgenomen in bijlage 1 (Hoofdstuk 4. Interne risicobeheersing- en

controlesystemen). Het onderzoek vindt plaats over de jaarverslagen 2006 en 2007.

De monitoring commissie heeft de adviezen geformuleerd op basis van de jaarverslagen 2006, in het jaarverslag 2007 kunnen bedrijven deze adviezen voor het eerst hebben opgevolgd.

Op basis van de website jaarverslag.info is een overzicht gedownload van de beursgenoteerde bedrijven in Nederland. Hieruit zijn de Nederlandse bedrijven gehaald waarmee er een totaal van 109 beursgenoteerde bedrijven overbleven. Op basis hiervan is begonnen met de dataverzameling van de jaarverslagen die in het Nederlands of Engels zijn opgesteld. Hierbij zijn 25 bedrijven afgevallen in verband met het niet kunnen verkrijgen van het jaarverslag over 2006 of 2007, hierdoor zijn 84 Nederlandse beursgenoteerde bedrijven overgebleven. Onder deze 84 bedrijven vallen ook financiële instellingen, deze worden middels een controlevariabele ook apart gekeken omdat deze een striktere regelgeving hebben. In totaal zullen er 168 jaarverslagen van

Nederlandse beursgenoteerde bedrijven worden doorgenomen voor dit onderzoek. 3.2 Afhankelijke variabelen

Om een verbetering te meten in risicoverslaggeving zou er gekeken kunnen worden naar de kwaliteit hiervan. Als de kwaliteit van de risicoverslaggeving namelijk goed is dan is de

informatiewaarde voor investeerders ook hoger doordat de risicoverslaggeving beter bruikbaar is (Beretta en Bozzolan, 2004). Dit is echter niet objectief vast te stellen, iedereen kijkt met andere ogen naar hetzelfde stuk tekst (Beretta en Bozolan, 2008). Onderzoek over de kwaliteit is dan ook nog steeds open, stellen Beretta en Bozolan (2008).

(16)

Lajili en Zéghal (2005) hebben in hun onderzoek gekeken naar de kwantiteit van

risicoverslaggeving. Dit hebben ze gedaan door middel van een content analyse waarbij veel risicoverslaggeving niet altijd goed hoeft te zijn doordat tussen de bedrijven verschillen zit in de kwaliteit van verslaggeving. Lajili en Zéghal (2005) stellen dan ook dat meer formalisatie

belangrijk is om informatie asymmetrie, die aanwezig is in de agency theorie, te verminderen. Door het advies van de monitoring commissie zal in dit onderzoek een vorm van formalisatie aanwezig zijn, in combinatie hiermee wordt er gekeken of de kwantiteit van risicoverslaggeving verbeterd.

De kwantiteit van risicoverslaggeving wordt op twee manieren gemeten in het narratieve deel van de jaarverslagen 2006 en 2007. Voor het narratieve jaarverslag is gekozen omdat er meer wordt uitgelegd naarmate er meer regulatie komt (Beretta en Bozzolan, 2008). De regulatie en ook de vraag van de maatschappij richt zich vaak op niet financiële informatie, dit hoort thuis in het narratieve deel (Beretta en Bozzolan, 2008). Risicoverslaggeving betreft ook niet financiële informatie en zal daarom gemeten worden in het narratieve deel van het jaarverslag. De eerste meting betreft het totaal aantal bladzijden dat over risicoverslaggeving wordt geteld (op halve pagina’s) en dit wordt gedeeld door het totaal aantal bladzijden. Hieruit komt een percentage naar voren hoeveel van het narratieve jaarverslag is besteed aan risicoverslaggeving wat makkelijk vergelijkbaar is tussen grote en kleine jaarverslagen (Linsley en Shrives, 2006). Daarnaast wordt het totaal aantal keer dat risicowoorden voorkomen geteld (Altenburg, 2009; Lajili en Zéghal, 2005). Woorden kunnen geteld worden met een hoge mate van accuraatheid (Unerman, 2000). Op basis hiervan vindt een regressie analyse plaats op zowel de pagina’s(Mutatie pagina’s RM), woorden(Mutatie risicowoorden) als een combinatie van beide(MeanMutatieRisico).

3.3 Onafhankelijke variabelen

Tijdens dit onderzoek worden er drie onafhankelijke variabelen onderzocht in relatie met de afhankelijke variabele. Dit zijn de aanwezigheid van een big four accountant, de aanwezigheid van een CRO bij een bedrijf en de grootte van de ondernemingen.

De grootste accountantskantoren in de wereld (big four) worden door hun grootte gezien als kwalitatief betere accountantskantoren (Paape et al., 2009; Beasley et al., 2005; Doyle et al., 2007). Op basis van de accountantsverklaring in het jaarverslag zal bepaald worden of bedrijven bij een big four kantoor zitten. De big four kantoren zijn Deloitte Touche Tohmatsu, Ernst & Young, KPMG en PricewaterhouseCoopers. De codering(Accountantskantoor) hiervan is als volgt: 1 = Big four accountant 0 = Non big four accountant De CRO zorgt ervoor dat risico’s onder de aandacht wordt gebracht bij managers en is

verantwoordelijk voor het risicomanagementsysteem (Droogsma, 2009). Doordat deze ontdekt worden kunnen deze in het jaarverslag worden gerapporteerd. Liebenberg en Hoyt (2003) stellen dat door de bedrijfsschandalen de CRO’s omarmt worden door bedrijven zodat hun

risicoverslaggeving naar de stakeholders toe verbeterd. Uit onderzoek van Prakash et al. (2012) blijkt ook dat de markt positiever reageert op de aanstelling van een CRO wanneer de corporate governance van een bedrijf zwakker is. Om te kijken of de CRO aanwezig is wordt gekeken of er melding is gemaakt in het jaarverslag 2007. Dit wordt als volgt gecodeerd(CRO):

1 = CRO aanwezig 0 = Geen CRO

Organisatiegrootte wordt al voor een lange tijd gezien als een van de variabelen die mogelijk van invloed is op verslaggeving (Ahmed en Courtis, 1999; Zwep; 2011). Door het vergelijken van ondernemingen met dezelfde grootte zijn deze beter te vergelijken, hierdoor zijn de uitkomsten

(17)

minder subjectief (Courtis, 1996; Zwep, 2011). De total assets (totale activa) wordt gebruikt om een indeling te maken in organisatiegrootte (Broberg et al., 2010; Pfarrer et al., 2008; Bryan et al., 2006). Om de spreiding in de total assets te verkleinen zal de logaritme van de total assets als waarde worden gebruikt (Zwep, 2011).

3.4 Controlevariabelen

Omdat naast de onafhankelijke variabelen er ook nog andere invloeden kunnen zijn op risicoverslaggeving zijn er controlevariabelen toegevoegd. Als eerste is gekozen voor de sector waarin een bedrijf actief is omdat deze vaak dezelfde soort stakeholders hebben hierdoor zullen deze de verslaggevingseisen aanpassen volgens dezelfde druk van de stakeholders zie Beasley et al., 2005, Broberg et al., 2010 en Deumes en Knechel, 2008. Financiële instellingen zijn actiever in risicoverslaggeving door een strengere regulatie (Beasley et al., 2005), hieronder valt de Solvency II Directive en het verdrag van Basel. De indeling naar sectoren is financiële

instellingen, productiebedrijven, bedrijven die overwegend aan de consument leveren en overige. Voor het onderzoek zullen van de eerste drie sectoren dummy variabelen worden gemaakt. Er wordt een 1 ingevuld als een bedrijf in de betreffende sector valt en 0 als het bedrijf onder een andere sector valt, de referentiegroep betreft de sector overige.

Als tweede controlevariabele is gekozen voor de aanwezigheid van een audit committee conform onderzoek van Drew et al., 2006 en Doyle et al., 2007. De audit committee speelt door de

corporate governance codes niet alleen een grotere rol (Drew et al., 2006) maar was daarvoor ook al belangrijk bij de interne beheersing (Doyle et al., 2007). De codering(Audit committee) hiervan is als volgt:

1 = audit committee aanwezig 0 = geen audit committee

Als derde en laatste controlevariabele wordt gekeken of bedrijven melding maken welk raamwerk gebruikt wordt voor risicomanagement conform Cuypers, 2011 en Chapman, 2003. Hierdoor kunnen stakeholders een betere verwachting hebben bij het systeem. Ook heeft de commissie corporate governance als advies gegeven om eventueel het gebruikte raamwerk te noemen (Groot de, 2008). Dit wordt als volgt gecodeerd(Raamwerk):

(18)

4 Resultaten en Analyse

4.1 Beschrijvende statistiek

In tabel 1 is de beschrijvende statistiek opgenomen van alle variabelen. Het aantal waarnemingen betreft 84(N). Bij de afhankelijke variabele is er gemiddeld een stijging van 0,71% in

paginaproportie van de risicoverslaggeving in het narratieve gedeelte van het jaarverslag. Er zijn 16,55% meer risicowoorden gebruikt in het narratieve gedeelte van het jaarverslag. Bij de combinatie van beide afhankelijke variabelen is er een stijging gemeten van 8,63%. De meeste reactie is te zien bij het aantal risicowoorden in het jaarverslag.

Tabel 1 Beschrijvende Statistiek

Gemiddelde Standard Deviatie

Mutatie pagina's RM ,71 2,12 Mutatie risicowoorden 16,55 44,85 MeanMutatieRisico 8,63 22,75 Accountantskantoor ,85 ,36 CRO ,10 ,30 Total assets 20,35 2,99 Raamwerk ,46 ,50 Audit committee ,70 ,46 Financiele instellingen ,08 ,28 Productie ,30 ,46 Consument ,18 ,39

Uit de beschrijvende statistiek van de onafhankelijke variabelen blijkt dat 85% van de

onderzochte bedrijven gecontroleerd worden door een big four kantoor. Een CRO is in dienst bij 10% van de bedrijven. De gemiddelde LN waarde van de totale activa van de onderzochte

bedrijven bedraagt 20,35.

Door middel van een Pearson correlatie test is er gekeken of er multicollineariteit is tussen de onafhankelijke en controle variabelen. De resultaten hiervan zijn opgenomen in tabel 2

Correlaties. Hieruit blijkt dat de multicollineariteit mogelijk een probleem is tussen de financiële instellingen en de aanwezigheid van een CRO. Hiervan is sprake als de waarde hoger ligt dan 0,7 of lager dan -0,7. Als vervolgens gekeken wordt naar de maximale VIF waarde blijkt dat deze niet hoger is dan 2,967 is, zie tabel 3 Lineaire Regressie. Dit betekent dat de multicollineariteit geen probleem is, hiervan is sprake als de waarde hoger is dan 5. Doordat de onafhankelijke en controle variabelen niet met elkaar correleren kan de lineaire regressie analyse worden uitgevoerd.

(19)

Tabel 2 Correlaties Accountants-kantoor CRO Total assets Raam-werk Audit committee Financiele instellingen Pro-ductie Consu-ment Accountantskantoor 1 CRO ,139 1 Total assets ,481** ,457** 1 Raamwerk ,332** ,267** ,509** 1 Audit committee ,369** ,211* ,510** ,502** 1 Financiele instellingen ,129 ,783** ,496** ,151 ,196* 1 Productie ,135 -,211* -,021 ,021 ,025 -,196 1* Consument ,114 -,151 ,041 ,065 ,032 -,141 -,304 1

**. Correlatie is significant op het 0.01 level (2-zijdig). *. Correlatie is significant op het 0.05 level (2-zijdig).

4.2 Hypothesetoetsing

Door middel van een drietal multivariate lineaire regressie analyses zijn de hypothesen getoetst. De resultaten van de analyses zijn opgenomen in tabel 3 Lineaire Regressie. Bij regressie 1 is de mutatie van de paginaproportie als afhankelijke variabele gebruikt. Als afhankelijke variabele van regressie 2 is de mutatie van het aantal risicowoorden gebruikt. Bij regressie 3 is een combinatie van de mutatie in de paginaproportie en de mutatie in het aantal risicowoorden als afhankelijke variabele gebruikt. De regressie analyse is uitgevoerd op 84 waarnemingen, hierbij was van alle variabelen de data aanwezig.

Tabel 3 Lineaire Regressie

Regressie 1 Regressie 2 Regressie 3

Beta Sig. Beta Sig. Beta Sig.

(Constant) 1,016 ,620 26,334 ,536 13,675 ,526 Accountantskantoor -,467 ,546 -11,815 ,461 -6,141 ,451 CRO -,207 ,877 37,020 ,187 18,406 ,196 Total Assets ,023 ,847 1,011 ,681 ,517 ,679 Raamwerk -,659 ,271 -5,138 ,678 -2,899 ,644 Audit committee -,049 ,939 -17,573 ,186 -8,811 ,191 Financiële instellingen 1,315 ,370 -52,144 ,088 -25,414 ,101 Productie -,229 ,692 -5,745 ,632 -2,987 ,624 Consument -,350 ,608 -17,391 ,220 -8,870 ,218 R-Kwadraat ,067 ,340 ,339 Aangepaste R-Kwadraat -,032 ,116 ,115 F-Waarde ,675 ,712 1,228 ,295 1,216 ,302

Maximale VIF waarde 2,967 2,967 2,967

H1: Er is een positieve relatie tussen de mate van risicoverslaggeving en advies van de monitoring commissie van de

Nederlandse corporate governance code met een big four accountant.

Door eerder onderzoek (Beasley et al., 2005; Francis et al., 2005) waaruit bleek dat big four accountantskantoren kwalitatief beter werk verrichten werd van een positieve relatie uitgegaan.

(20)

Tussen het hebben van een big four accountant en de opvolging op het advies van

risicoverslaggeving. Bij alle drie de regressies is een dalende regressiecoëfficiënt en is het resultaat niet significant. Doordat het resultaat niet significant is betekent dat dit een toevallig resultaat is. De hypothese van de opvolging van het advies van de monitoring commissie door bedrijven die gecontroleerd worden door een big four accountant wordt verworpen.

H2: Er is een positieve relatie op de aanwezigheid van een chief risk officer en de verbetering van risicoverslaggeving

van bedrijven naar aanleiding van advies van de monitoring commissie corporate governance.

Uit onderzoek van Beasley et al. (2005) blijkt dat de CRO een positieve invloed heeft op de invoering van ERM. Doordat de reputatie van de CRO ook nauw verbonden is met zijn kans op een baan (Wiesenfeld et al., 2008; Srinivasan, 2005) en er een sociale druk kan zijn op de CRO (Pfarrer et al., 2008). Wordt er een positieve relatie verondersteld op de aanwezigheid van de CRO en risicoverslaggeving. Bij regressie 1 met de paginaproportie als afhankelijke variabele is er een dalende regressiecoëfficiënt (-,207), bij regressie 2 en 3 is de coëfficiënt wel stijgende. Er is echter bij geen van de uitgevoerde regressies een significant resultaat gevonden. De hypothese van de opvolging van het advies van de monitoring commissie bij de aanwezigheid van een CRO wordt dan ook verworpen.

H3: Er is een positieve relatie tussen de mate van risicoverslaggeving en advies van de monitoring commissie van de

Nederlandse corporate governance code met de grootte van een onderneming.

Verslaggeving over interne beheersing is erg kostbaar voor bedrijven (Solomon en Cooper, 1990; Deumes en Knechel, 2008) en voor kleinere bedrijven kost het daarom relatief gezien meer (McMullen et al., 1996; Deumes en Knechel, 2008). Onderzoek van Linsley en Shrives (2006) laat dan ook zien dat grotere bedrijven meer risico’s rapporteren dan kleinere. Er wordt daarom een positieve relatie verondersteld tussen de grootte van een onderneming en de opvolging van het advies van de monitoring commissie. Door middel van de total assets van bedrijven is de regressie analyse uitgevoerd. De regressiecoëfficiënt toont in alle drie de regressies een lichte stijging. Er is echter in geen van de uitgevoerde regressies sprake van een significant verband. Een eventuele positieve relatie tussen risicoverslaggeving en het advies met de grootte van een onderneming wordt dan ook verworpen.

Naast de invloed van de onafhankelijke variabelen is ook nog gekeken naar de invloed van controle variabelen. Het betreft de controle variabelen raamwerk genoemd in het jaarverslag, de aanwezigheid van een audit committee en de sector waarin een bedrijf actief is gecodeerd via de dummy variabelen financiele instellingen, producerende bedrijven en consument(detailhandel). Uit geen van de controle variabelen is een significant verband naar voren gekomen. Er werd overwegend een negatieve regressiecoëfficiënt geconstateerd. Maar doordat ze niet significant zijn kunnen de resultaten hiervan op toeval berusten.

Alle hypothesen zijn verworpen doordat er geen significante resultaten gevonden zijn. Dit betekent niet dat de onderzochte variabelen niet van invloed waren alleen kon er niet met zekerheid worden gezegd in hoeverre de variabelen invloed hadden op de resultaten. De afhankelijke variabelen lieten wel een stijging zien waardoor er wel meer risicoverslaggeving plaatsvind door de onderzochte bedrijven.

(21)

5 Conclusie

5.1 Conclusie onderzoek

Tijdens dit onderzoek is de invloed van de monitoring commissie corporate governance op de risicoverslaggeving van Nederlandse beursgenoteerde bedrijven onderzocht. De hoofdvraag van dit onderzoek is: “In welke mate heeft verandering in regulering effect gehad op de risicoverslaggeving van

beursgenoteerde bedrijven?” Om te meten of de risicoverslaggeving van bedrijven is veranderd is er

een content analyse uitgevoerd over de jaren 2006 en 2007. De dataset van dit onderzoek bestond uit een totaal van 84 bedrijven. Hieruit kwam naar voren dat bedrijven gemiddeld genomen 8,63% meer over risicoverslaggeving hebben gerapporteerd. Daarnaast is de mogelijke invloed van een drietal variabelen onderzocht. Dit zijn het hebben van een big four accountant, de aanwezigheid van een CRO en de grootte van een onderneming.

In de eerste hypothese is een positief verband verondersteld tussen risicoverslaggeving en advies van de monitoring commissie van de Nederlandse corporate governance code met de

aanwezigheid van een big four accountant. Deze hypothese is verworpen nadat gebleken is uit de regressie analyse dat er geen significant resultaat geconstateerd is. Doordat de big four

accountants vaak de grootste bedrijven controleren is het soms lastig een significant verband aan te tonen (Krishnan et al., 2011; Doogar et al., 2010). Zo is het verband in onderzoek van Doogar et al. (2010) ongeveer gelijk als naar de hele sample gekeken wordt of alleen naar door big four gecontroleerde bedrijven. Ook in dit onderzoek is er geen significant verband gevonden, 84,5% van de onderzochte bedrijven hadden dan ook een big four accountant. Doordat de “pas toe of leg uit” regelgeving alleen verankerd is voor Nederlandse beursgenoteerde bedrijven is het lastig om in Nederland een significant verband te constateren met betrekking tot de big four

accountant. Dit ondanks dat in onderzoek (Beasley et al., 2005; Francis et al., 2005; Doyle et al., 2007; Paape et al., 2009) big four accountantskantoren gezien worden als kwalitatief beter dan de overige accountantskantoren.

Bij de tweede hypothese is een positief verband verondersteld op de aanwezigheid van een chief risk officer met de mate van risicoverslaggeving naar aanleiding van het advies van de monitoring commissie. Bij 10% van de onderzochte bedrijven is een CRO in dienst. Bij de uitgevoerde regressie analyses is echter geen significant verband gevonden op de invloed van een CRO op risicoverslaggeving, de hypothese wordt dus verworpen. Uit onderzoek blijkt dat de CRO een belangrijke invloed heeft op het risicomanagementsysteem (Beasley et al., 2005). De verwachting was aanwezig dat er ook een belangrijke rol was weggelegd bij de verslaggeving hiervan richting de stakeholders (Liebenberg en Hoyt, 2003). Dit is niet gebleken uit dit onderzoek. Een

mogelijke verklaring hiervoor is dat de CRO over risicoverslaggeving en risicomanagement geen besluiten moet nemen aldus Emanuels (2009). De CRO moet onafhankelijk zijn en ervoor zorgen dat de informatie betrouwbaar en actueel is (Emanuels, 2009). Hierdoor zou de functie overbodig worden omdat bestuurders zelfstandig weten hoe ze de risico’s moeten inschatten (Emanuels, 2009). Het kan dus al wel zijn dat de CRO overbodig geworden is bij sommige bedrijven en dat ze geen gebruik meer maken van de diensten. Hierdoor is het mogelijk dat er geen significant verband gevonden is.

Bij de derde hypothese is een positief verband verondersteld tussen de grootte van een onderneming en het advies van monitoring commissie over de mate van risicoverslaggeving. Ondanks dat uit de regressie analyses een positieve beta kwam is de hypothese verworpen omdat de resultaten niet significant waren. Grotere bedrijven hebben meer stakeholders waardoor deze meer belang hebben bij een goede verslaggeving dat aansluit bij de actualiteiten.

(22)

Risicoverslaggeving is daarnaast kostbaar (Solomon en Cooper, 1990; Deumes en Knechel, 2008), deze kosten zijn voor kleine bedrijven daarom relatief gezien veel hoger (Anderson et al., 1993; McMullen et al., 1996; Deumes en Knechel, 2008). Ondanks dat verslaggeving kostbaar is, kan het zijn dat in Nederland werknemers beter op de hoogte zijn van interne beheersing waardoor het makkelijker/goedkoper is om een goedwerkend proces te krijgen. Dit zou kunnen omdat het vak onder diverse benamingen al van oudsher een belangrijke rol speelt in de

opleidingen (Ven van de, 2008). Het niet significante niveau van de uitgevoerde regressie analyses betekent niet dat er geen verband aanwezig is, het is alleen in dit onderzoek niet aangetoond dat er wel of niet een verband is.

De hoofdvraag van dit onderzoek is “In welke mate heeft verandering in regulering effect gehad op de risicoverslaggeving van beursgenoteerde bedrijven?”. Tijdens dit onderzoek zijn de opgestelde hypothesen verworpen doordat de onderzoeksresultaten niet significant waren. De verandering in regulering, door middel van het advies van de monitoring commissie corporate governance, heeft dan ook weinig effect gehad op de risicoverslaggeving van Nederlandse beursgenoteerde bedrijven. De mutatie van de paginaproportie was met 0,71% minimaal, er werden echter wel 16,55% meer risicowoorden gebruikt in de jaarverslagen, gemiddeld bedraagt dit dus 8,63% meer risicoverslaggeving in de jaarverslagen van Nederlandse beursgenoteerde bedrijven.

5.2 Beperkingen onderzoek

Om te onderzoeken of er sprake was van een effect in risicoverslaggeving naar aanleiding van het advies van de monitoring commissie van de Nederlandse corporate governance code is er

kwantitatief onderzoek gepleegd. Naast de kwantiteit zou er ook gekeken moeten worden naar de kwaliteit (Beretta en Bozzolan, 2004) van verslaggeving. Want meer risicoverslaggeving kan betekenen dat de begrijpelijkheid achteruit gaat (Linsley en Lawrence, 2007). Hierdoor is het lastig om door middel van de kwantiteit te zien of er sprake is van een verbetering in de

risicoverslaggeving naar aanleiding van het advies van de monitoring commissie. Het tellen van het aantal risicowoorden zegt weinig over risicoverslaggeving zonder dat er gekeken wordt naar de rest van de zin (Linsley en Shrives, 2006). Er is tijdens dit onderzoek gekeken of er meer of minder risicoverslaggeving te vinden is in het jaarverslag. Hierbij wordt niet onderzoek gedaan of het advies van de monitoring commissie opgevolgd is omdat er niet inhoudelijk gekeken is naar de risicoverslaggeving van de bedrijven. Dit met uitzondering van het advies van de commissie of het raamwerk genoemd wordt.

Het advies van de monitoring commissie van de Nederlandse corporate governance code is niet het enige wat van invloed kan zijn op risicoverslaggeving. Uit onderzoek van Broberg et al. (2010) blijkt namelijk dat wanneer bestuurders van een onderneming meer aandelen bezitten ze minder geneigd zijn informatie vrij te geven. De invloed van de verandering van de hoeveelheid aandelen dat bestuurders hebben in een onderneming is in deze scriptie niet onderzocht.

Ondanks dat dit van invloed kan zijn op de hoeveelheid risicoverslaggeving van bedrijven. Dit is niet onderzocht omdat er veel meer factoren van invloed kunnen zijn op risicoverslaggeving dan degene die onderzocht zijn in deze scriptie. Hierdoor is het dan ook noodzakelijk dat er nog meer onderzoeken komen op het gebied van risicoverslaggeving.

(23)

5.3 Aanbevelingen vervolgonderzoek

Omdat de CRO mogelijk overbodig is geworden kan het dus zijn dat minder bedrijven een CRO in dienst hebben. Het minder in dienst hebben van CRO’s door bedrijven zou onderzocht kunnen worden. Daarnaast zou de invloed van de CRO op het advies van de monitoring commissie ook onderzocht kunnen worden in eerdere jaren. Dit tezamen met de andere onderzochte factoren. Door regulering gaan bedrijven vrijwillig meer rapporteren (Einhorn, 2005; Holland, 2005; Linnala, 2005; Broberg et al., 2010). Doordat de regulatie van de code in 2005 plaatsvond kan het zijn dat bedrijven het advies makkelijker opvolgen in jaren dichter bij de invoering van de regelgeving. Omdat de code ook in 2009 is aangepast kan het onderzoek ook over latere jaren worden uitgevoerd. Het onderzoek zou ook uitgevoerd kunnen worden omdat er in sommige jaren minder advies wordt gegeven over risicoverslaggeving. Een eventuele verandering in risicoverslaggeving naar aanleiding hiervan is misschien beter meetbaar. Hierbij kan vervolgens specifiek gekeken worden of het advies daadwerkelijk is opgevolgd waardoor er meer op de kwaliteit gekeken kan worden.

Kwaliteit van (risico)verslaggeving zelf is nog niet objectief te beoordelen (Beretta en Bozolan, 2008). Er worden echter wel pogingen ondernomen om hier verandering in te brengen. Doyle et al. (2005) en Ashbaugh-Skaife et al. (2008) proberen door middel van zwakheden die

gerapporteerd worden de kwaliteit te beoordelen. Beretta en Bozolan (2008) proberen middels een multidimensionaal framework en een kwaliteitsindex de kwaliteit te beoordelen. Op dit moment is er geen algemene consensus over het beoordelen van de kwaliteit. Wanneer er wel een overeenstemming bereikt wordt dan zou dit gebruikt kunnen worden als afhankelijke variabele om het effect van het advies van de monitoring commissie over risicoverslaggeving te meten. Naast de onderzochte onafhankelijke variabelen zou er ook gekeken kunnen worden naar de invloed van enkele andere variabelen bij de opvolging van het advies van de monitoring

commissie corporate governance. Er wordt een significante invloed uitgeoefend op de vrijwillige verslaggeving van bedrijven door de eigenschappen van het management (Bamber et al., 2010; Cuypers, 2011). Hierbij dient gekeken te worden naar de leeftijd, het opleidingsniveau en het loopbaanverloop van het management van de onderneming (Bamber et al., 2010; Cuypers, 2011). Ook het aantal aandelen dat het management heeft in de onderneming is van invloed op de hoeveelheid informatie dat wordt vrijgegeven door bedrijven (Broberg et al., 2010).

De adviescommissie corporate governance geeft niet alleen advies over risicoverslaggeving. Ze geven bijvoorbeeld ook advies het beloningsbeleid (Frijns et al., 2005) en hoe het verslag van de raad van commissarissen eruit moet zien (Streppel et al., 2011). Om te kijken naar het effect van de monitoring commissie zou ook gekeken moeten worden naar de adviezen die gegeven worden over andere zaken dan risicoverslaggeving. Alleen op deze manier zouden er uiteindelijk

conclusies getrokken kunnen worden over het effect van de adviescommissie corporate governance in Nederland.

(24)

Literatuurlijst

Ader, C.R. (1993). A longitudinal study of agenda setting for the issue of environmental pollution.

Journalism and Mass Communication Quarterly 72(2) summer: 300-311.

Aguilera, R. V. en Cuervo-Cazurra, A. (2004). Codes of Good Governance Worldwide: What is the trigger? Organization Studies 25: 415–443.

Ahmed K. en Courtis, J.K. (1999). Associations between corporate characteristics and disclosure levels in annual reports: a meta-analysis. British Accounting Review 31: 35- 61.

Akkermans, D., Ees van, H., Hermes, N., Hooghiemstra, R. en Kauffmann, W. (2010). Corporate Governance in Nederland.

Akkermans, D., Ees van, H., Hermes, N., Hooghiemstra, R., Laan van der, G., Postma, T. en Witteloostuijn van, A. (2007). Corporate Governance in the Netherlands: an overview of the application of the Tabaksblat Code in 2004. Corporate Governance 15(6): 1106–1118.

Altenburg, E. (2009). Risicoverslaggeving bij autofabrikanten. Master Thesis.

Anderson, D., Francis, J.R. en Stokes, D.J. (1993). Auditing, directorships and the demand for monitoring. Journal of Accounting and Public Policy 12(4): 353–375.

Arnold, V., Benford, T., Canada, J. en Sutton, S.G. (2011). The role of strategic enterprise risk management and organizational flexibility in easing new regulatory compliance. International

Journal of Accounting Information Systems 12: 171–188.

Ashbaugh-Skaife, H., Collins, D.W., Kinney Jr., W.R. en LaFond, R. (2008). The Effect of SOX Internal Control Deficiencies and Their Remediation on Accrual Quality. The Accounting Review 83(1): 217-250.

Ball, R. (2009). Market and Political/Regulatory Perspectives on the Recent Accounting Scandals.

Journal of Accounting Research 47: 277–323.

Bamber, L.S., Jiang, J. en Wang, I.Y. (2010). What’s my style? Influence of top managers on voluntary corporate financial disclosure. Accounting review 85(4): 1131-1162.

Barry, C.B. en Brown, S.J. (1985). Differential information and security market equilibrium.

Journal of Financial and Quantitative Analysis 20(4): 407–422.

Barry, C.B. en Brown, S.J. (1986). Limited information as a source of risk. Journal of Portfolio

Management 12(2): 66–72.

Beasley, M.S., Clune, R. en Hermanson, D.R. (2005). Enterprise risk management: An empirical analysis of factors associated with the extent of implementation. Journal of Accounting and Public

Policy 24: 521–531.

Beretta, S. en Bozzolan, S. (2004). A framework for the analysis of firm risk communication. The

International Journal of Accounting 39: 265-88.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Maar nu steeds meer werknemers, zoals we in het tweede deel van dit artikel zullen behandelen, deel uitmaken van het kapitaal van de onderneming, zal ook een systeem voor

Bij de voorzetting van haar werkzaamheden in 2006 gaat de aandacht van de Monitoring Commissie uit naar de kwaliteit van de gegeven uitleg (bij afwijking van de code- bepalingen)

Het is – in de woorden van de Nederlandse corporate governance code – enerzijds verantwoor- delijk voor de realisatie van de doelstel lingen van de vennootschap, de stra tegie en

In deze scriptie is onderzoek gedaan naar de kwaliteit van risico-informatie en is een relatie gelegd met de corporate governance structuur.. Onder de corporate governance

Dit onderzoek draagt bij een de literatuur door te kijken naar de invloed van interne corporate governance eigenschappen van de board of directors en de

Hoewel er in de literatuur dus weinig geschreven is over de beloning van leden van de Raad van Commissarissen is er in de Nederlandse Corporate Governance Code een

De Code is van toepassing op alle vennootschappen met statutaire zetel in Nederland waarvan de aandelen of certificaten van aandelen zijn toegelaten tot een effectenbeurs,

Tenslotte heb ik in het 3 e model de relatie getoetst tussen productdiversificatie en de hoeveelheid risicoverslaggeving zonder rekening te houden met de richting van