• No results found

Invloed kwaliteit audit committee op de kwaliteit van risicoverslaggeving

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Invloed kwaliteit audit committee op de kwaliteit van risicoverslaggeving"

Copied!
56
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Invloed kwaliteit audit committee op de kwaliteit van

risicoverslaggeving

Onderzoek bij Nederlandse woningcorporaties over 2009, 2010 en 2011

Ineke Brakke

Studentnummer: S2386674 MSc Accountancy & Controlling

Rijksuniversiteit Groningen Augustus, 2013

(2)

Invloed kwaliteit audit committee op de kwaliteit

van risicoverslaggeving

Onderzoek bij Nederlandse woningcorporaties over 2009, 2010 en 2011

Auteur: Ineke Brakke

Studentnummer: S2386674

Onderwijsinstelling: Rijksuniversiteit Groningen Faculteit: Economie & Bedrijfskunde Opleiding: MSc Accountancy & Controlling Begeleider RUG: W.G. de Munnik

Begeleider Ernst & Young: G.J. Moerman

(3)

Samenvatting

De afgelopen tijd zijn woningcorporaties negatief in het nieuws geweest. In de media komt naar voren dat het toezicht van diverse toezichthouders en het risicobeheer bij woningcorporaties onder de maat is. Dit terwijl de wet- en regelgeving zich de afgelopen jaren heeft ontwikkeld en er diverse toezichthouders zijn aangesteld om toezicht te houden op woningcorporaties. Op basis van het huidige maatschappelijke debat over woningcorporaties, de rol van de raad van commissarissen/raad van toezicht hierin, onderzoek dat is uitgevoerd naar risicoverslaggeving (als resultante van risicomanagement), risicomanagement en de rol van de audit committee is de volgende onderzoeksvraag tot stand gekomen:

Wat is de invloed van de kwaliteit van de audit committee op de kwaliteit van de risicoverslaggeving bij woningcorporaties?

Om de onderzoeksvraag te beantwoorden is middels een literatuurstudie inzicht verkregen in verschillende onderzoeksresultaten en methodes. De kwaliteit van risicoverslaggeving is vervolgens gemeten aan de hand van een disclosure index, bestaande uit een aantal elementen, waarbij een maximale score te behalen is. Er wordt verondersteld hoe hoger de totaalscore, hoe hoger de kwaliteit van risico verslaggeving is bij woningcorporaties. De kwaliteit van de audit committee is gemeten aan de hand van vier variabelen, namelijk onafhankelijkheid, financiële expertise, grootte en het aantal bijeenkomsten. De controlevariabele in dit onderzoek is de omvang van de woningcorporaties, gemeten aan de hand van het aantal woongelegenheden.

Uit de resultaten kan er geconcludeerd worden dat de audit committee zeker een invloed heeft op de kwaliteit van risicoverslaggeving bij woningcorporaties. Uit de resultaten blijkt de kwaliteit van risicoverslaggeving bij woningcorporaties met een audit committee voor 48,9% wordt beïnvloed door de aanwezigheid van een audit committee. Daarnaast kan geconcludeerd worden dat woningcorporaties met een audit committee een hogere kwaliteit van risicoverslaggeving weergeven. Tevens kan er op basis van de resultaten gesteld worden dat de gemiddelde kwaliteitsscore van risicoverslaggeving in 2011 45% hoger ligt bij woningcorporaties met een audit committee dan de gemiddelde kwaliteitsscores van alle woningcorporaties. Echter zijn uit de variabelen omvang, het aantal bijeenkomsten, onafhankelijkheid en financiële expertise geen sterke verbanden voortgekomen. Echter moeten de resultaten van het onderzoek met enige voorzichtigheid worden geïnterpreteerd. Dit onderzoek heeft namelijk enkele beperkingen met betrekking tot de disclosure index, het coderingsschema en de wijze waarop de variabelen zijn gemeten.

(4)

Voorwoord

Voor u ligt mijn masterscriptie die ik heb geschreven ter afronding van mijn master Accountancy & Controlling aan de Rijksuniversiteit Groningen.

Mijn scriptie vormt het verslag van het onderzoek dat ik het afgelopen halfjaar heb uitgevoerd. Het onderzoek gaat in op de invloed van de kwaliteit van de audit committee op de kwaliteit van risicoverslaggeving bij woningcorporaties. Vanwege de actualiteiten omtrent woningcorporaties heb ik het erg interessant gevonden om dit onderzoek uit te voeren.

Het schrijven van mijn scriptie was een leerzaam traject. Bij deze wil ik dan ook graag van de gelegenheid gebruikmaken om een aantal personen te bedanken. Allereerst wil ik mijn begeleider vanuit de Rijksuniversiteit Groningen, Wilmar de Munnik, bedanken voor zijn feedback en kritische blik. Daarnaast wil ik Ernst & Young bedanken voor het bieden van de mogelijkheid om mijn scriptie te schrijven op kantoor Groningen. In het bijzonder wil ik Gijs Moerman bedanken voor zijn begeleiding vanuit Ernst & Young. Tot slot wil ik mijn collega’s bij Ernst & Young en mijn medestudenten bedanken voor de leerzame en gezellige tijd.

Ineke Brakke

(5)

Inhoudsopgave

1 Introductie ... 5 1.1 Relevantie ... 5 1.2 Onderzoeksvraag ... 7 1.3 Structuur ... 7 2 Theoretisch kader... 8 2.1 Woningcorporaties ... 8 2.1.1 Nederlandse woningcorporaties ... 8

2.1.2 Wet en regelgeving risicoverslaggeving ... 9

2.1.3 Corporate governance code woningcorporaties ... 10

2.1.4 Conclusie ... 12 2.2 Kwaliteit risicoverslaggeving ... 13 2.2.1 Risico en risicocategorieën ... 13 2.2.2 Risicomanagement ... 14 2.2.3 Kwaliteit risicoverslaggeving ... 15 2.2.4 Onderzoeksmethodes ... 17 2.2.5 Disclosure index ... 20

2.2.6 Dubbel coderen en interviews ... 22

2.2.7 Conclusie ... 23

2.3 Audit committee ... 24

2.3.1 Werkzaamheden audit committee ... 24

2.3.2 Kwaliteit audit committee ... 25

2.3.3 Onderzoeksvariabelen ... 27 2.3.4 Conceptueel model ... 28 2.3.5 Conclusie ... 29 3 Onderzoeksmethode ... 30 3.1 Steekproef ... 30 3.2 Dataverzameling ... 30 3.3 Analyse data ... 32 4 Resultaten ... 33 4.1 Beschrijvende statistiek ... 33 4.2 Multicollineariteit ... 35 4.3 Regressieanalyses ... 36 4.4 Conclusie resultaten ... 40

5 Conclusie, beperkingen en vervolgonderzoek ... 43

5.1 Conclusie ... 43

5.2 Beperkingen onderzoek ... 44

5.3 Aanbevelingen vervolgonderzoek ... 44

Referenties……….…… 46

(6)

1

Introductie

Deze scriptie onderzoekt wat de invloed is van de kwaliteit van audit committees op de kwaliteit van risicoverslaggeving bij woningcorporaties. Dit hoofdstuk gaat nader in op de maatschappelijke en wetenschappelijke relevantie van dit onderzoek. Vervolgens wordt de onderzoeksvraag geformuleerd en komen de deelvragen tot stand. Afsluitend wordt de structuur van dit onderzoek besproken.

1.1 Relevantie

In 1995 zijn woningcorporaties door de zogenoemde bruteringsoperatie verzelfstandigd. Deze verzelfstandiging betekende dat woningcorporaties zelf financieel onafhankelijk werden. De overheid trok zich terug en woningcorporaties werden in staat geacht om (minimaal) een kostendekkende exploitatie te realiseren. Een van de gevolgen van deze verzelfstandiging was de massale omzetting van de juridische vorm vereniging naar een stichting. De vereniging, met de algemene ledenvergadering als hoogste orgaan en vertegenwoordigd door de huurders, werd een stichting met een bestuur en toezichthouder. Waarbij het bestuur belast is met het besturen van de woningcorporatie en verantwoordelijk is voor de naleving van alle relevante wet- en regelgeving en voor het beheersen van de risico’s verbonden aan de activiteiten van de woningcorporatie. Het hoogste orgaan werd een raad van toezicht/commissarissen waarbij een aantal leden bij wet werden gekozen door de huurders. Deze formele regeling had als doel om de betrokkenheid van de leden bij de woningcorporaties af te dwingen, daar waar bij een vereniging de algemene leden vergadering het hoogste orgaan was. De raad van commissarissen (de toezichthouder) heeft tot taak toezicht te houden op het bestuur en de algemene gang van zaken in de woningcorporatie en de met haar verbonden onderneming en staat het bestuur met raad ter zijde. De raad van commissarissen is verantwoordelijk voor de kwaliteit van zijn eigen functioneren (governancecode woningcorporaties, 2011). Hierbij kan de vraag worden gesteld of de kwaliteit van het functioneren van deze toezicht voldoende is. Naast deze juridische ontwikkeling heeft ook Corporate Governance de afgelopen jaren een ontwikkeling doorgemaakt. Allereerst de 40 aanbevelingen van de commissie Peeters (1996) en daarna de governance code (Code Tabaksblat, 2003), de monitoring commissies Frijns (2005) en commissie Strepper (2009). Hoewel deze ontwikkeling niet direct betrekking had op woningcorporaties is die niet aan deze sector voorbij gegaan. De eerste governance code binnen woningcorporaties was in het jaar 2006 in opdracht van Aedes en de Vereniging van Toezichthouders in Woningcorporaties (VTW). De code is afgeleid van de Code Tabaksblat en bevat normen voor goed bestuur en toezicht, transparantie, externe verantwoording en financiële beheersing bij woningcorporaties.

Recentelijk zijn woningcorporaties negatief in het nieuws geweest. Zo luiden enkele nieuwsberichten als volgt: Oud-hoogleraar volkshuisvesting Jan van der Schaar aan de Universiteit van Amsterdam is geschrokken van de kwaliteit van het toezicht op de financiële risico’s in de corporatiesector (Het Financieel Dagblad, 16 januari 2013), en: toezicht op woningcorporaties schiet ernstig tekort (NOS, 14 januari 2013). Hieruit concluderend is er sprake van een verwachtingskloof tussen de verwachte en werkelijke kwaliteit van

(7)

risicoverslaggeving. Een van de in de media genoemde redenen voor het kunnen ontstaan van deze situaties is het tekort schieten van het toezicht van de raad van commissarissen, het Centraal Fonds Volkshuisvesting, het Waarborgfonds Sociale Woningbouw en het Ministerie voor Wonen bij de Nederlandse woningcorporaties (NOS, 14 januari 2013). Naast de media wordt dit vermoeden ook bevestigd in de commissie Hoekstra. Deze commissie heeft als doel om de minister te adviseren over de vormgeving van het toezicht op woningcorporaties in het licht van de financiële risico’s die woningcorporaties kunnen lopen. De aanbevelingen van deze commissie zijn gericht op het versterken van het financiële toezicht, de interne organisatie en governance bij woningcorporaties.

Een van de componenten van corporate governance heeft betrekking op risicomanagement. Risicomanagement stelt het management in staat om op een efficiënte wijze met onzekerheden en de hiermee verbonden risico’s en kansen om te gaan. COSO (2004) definieert ondernemingsrisicomanagement als volgt: ondernemingsrisicomanagement is een proces dat bewerkstelligd wordt door het bestuur van de onderneming, het management en ander personeel en wordt toegepast bij het formuleren van de strategie en binnen de gehele onderneming ontworpen om potentiële gebeurtenissen die invloed kunnen hebben op de onderneming te identificeren en om risico’s te beheren zodat deze binnen de risicoacceptatiegraad vallen, om een redelijke mate van zekerheid te bieden ten aanzien van het behalen van de ondernemingsdoelstellingen. Naast risicomanagement vanuit een code (principle based) gelden voor woningcorporaties ook regels (rule based) ten aanzien van risicoverslaggeving. Zo beschrijft het Besluit Beheer Sociale Huursector (BBSH) dat corporaties moeten voldoen aan Titel 9 boek 2 BW. Derhalve is ook artikel 391 lid 1 BW2:9 van toepassing waarin het volgende is voorgeschreven over risicoverslaggeving: “het jaarverslag geeft tevens een beschrijving van de voornaamste risico’s en onzekerheden waarmee de rechtspersoon wordt geconfronteerd”. Dit is een voorgeschreven regel, maar wel principle based, er is geen concrete uitwerking over hoe er gerapporteerd moet worden.

Zoals hiervoor aangegeven speelt de raad van commissarissen een rol bij de kwaliteit van het toezicht. Specifiek op het gebied van internal control/risk management is er onderzoek uitgevoerd naar de kwaliteit van de audit committee en de relatie met de kwaliteit van internal control (Krishnan, 2005). Hierbij wordt gesteld dat onafhankelijke audit committees en committees met financiële expertise aanzienlijk minder geassocieerd worden met interne controle problemen, er is sprake van een negatieve relatie tussen de audit committee en interne controle problemen. Daarnaast stelt Krishnan (2005) vast dat audit committees bestaande uit onafhankelijke leden en met meer dan vier bijeenkomsten per jaar een positieve uitwerking kent op het aantal aanpassingen in financiële verslaggeving. De kwaliteit van audit committees wordt positief in verband gebracht met de kwaliteit van risicoverslaggeving.

(8)

1.2 Onderzoeksvraag

Op basis van het huidige maatschappelijke debat over woningcorporaties, de rol van de RvT/RvC hierin, onderzoek dat is uitgevoerd naar risicoverslaggeving (als resultante van risicomanagement), risicomanagement en de rol van de audit committee luidt het doel van dit onderzoek:

Wat is de invloed van de kwaliteit van de audit committee op de kwaliteit van de risicoverslaggeving bij woningcorporaties?

Dit leidt tot de volgende deelvragen:

1. Wat is een woningcorporatie, wat is de rol van een audit committee binnen woningcorporaties en hoe moet risicoverslaggeving worden vormgegeven?

2. Wat is kwaliteit van risicoverslaggeving en hoe kan deze kwaliteit worden gemeten? 3. Wat is kwaliteit van de audit committee en hoe kan deze kwaliteit worden gemeten? 1.3 Structuur

De opzet van deze scriptie wordt in deze paragraaf beschreven. In hoofdstuk twee worden de deelvragen beantwoord. Waarbij als eerste wordt ingegaan op woningcorporaties in Nederland en vervolgens wordt de wet- en regelgeving en de corporate governance code met betrekking tot risicoverslaggeving besproken. Vervolgens wordt de kwaliteit van risicoverslaggeving belicht, waarbij dit zal leiden tot een meetmodel voor de kwaliteit van risicoverslaggeving. Tot slot wordt de kwaliteit van audit committees besproken en wordt een concrete uitwerking gegeven op de manier waarop de kwaliteit van audit committees kan worden gemeten. Vervolgens wordt in hoofdstuk drie de onderzoeksmethodiek toegelicht. In hoofdstuk vier zal er aandacht worden besteed aan de beschrijvende statistiek en de statistische analyse, welke de resultaten van het onderzoek zullen weergeven. Tot slot resulteert hoofdstuk vijf in de conclusies en beperkingen van het onderzoek en daarbij aanbevelingen voor vervolgonderzoek.

(9)

2

Theoretisch kader

Dit hoofdstuk gaat nader in op de drie deelvragen die zijn gesteld in hoofdstuk één. Als eerste wordt er ingegaan op wat een woningcorporatie is, welke rol de audit committee binnen woningcorporaties heeft en hoe risicoverslaggeving moet worden vormgegeven. Vervolgens wordt er ingegaan op de kwaliteit van risicoverslaggeving en hoe de kwaliteit van risicoverslaggeving kan worden gemeten. Tot slot wordt de kwaliteit van de audit committee belicht en hoe dit kan worden gemeten.

2.1 Woningcorporaties

In deze paragraaf wordt besproken wat er wordt verstaan onder een woningcorporatie. Daarna wordt de wet en regelgeving ten aanzien van risicoverslaggeving belicht. Tevens komt de corporate governance code ter sprake en worden de elementen uit de code die betrekking hebben op risicoverslaggeving besproken.

2.1.1 Nederlandse woningcorporaties

Voor de invoering van de woningwet van 1901 (welke het voor woningcorporaties mogelijk maakte om overheidssteun te ontvangen) telde Nederland ongeveer 40 woningcorporaties, welke veelal waren opgericht door sociaal bewogen belanghebbenden die het bouwen van goede arbeiderswoningen wilde bevorderen. De invoering van de woningwet maakt het mogelijk om overheidssteun te ontvangen, waarna in de meeste gemeenten één of meerdere woningcorporaties werden opgericht. Om in aanmerking te komen voor het ontvangen van overheidssteun, mochten corporaties uitsluitend werkzaamheden verrichten in het belang van de verbetering van de volkshuisvesting.

Het Nederlandse volkshuisvestingsbeleid onderging in de periode vanaf circa 1990 grote veranderingen. Na enig decennia waarin de rijksoverheid de sociale huursector sterk beheerste en steunde, verschoof het accent naar stimulering van het eigen woningbezit en het in sterkere mate vrij laten van vraag, aanbod en prijsvorming op de tot dan toe sterk gereguleerde woningmarkt. In 1995 zijn woningcorporaties door de zogenoemde bruteringsoperatie verzelfstandigd. Deze veranderingen hadden als gevolg voor de woningcorporaties dat ze financieel zelfstandig werden en de handelingsvrijheid werd vergroot (Gruis, 2003). De financiële verzelfstandiging heeft ervoor gezorgd dat bij corporaties bedrijfseconomische inzichten een belangrijke rol zijn gaan spelen. De corporaties zijn zelf verantwoordelijk voor financiële tekortkomingen, wat meer besluitvorming op bedrijfseconomische gronden vergt dan voorheen om financiële tekorten te voorkomen. De aandacht voor financiële risico’s en voor het behalen van rendement op investeringen is de laatste jaren dan ook sterk toegenomen (Bastiani et al., 2004).

Tegenwoordig ondernemen woningcorporaties activiteiten die expliciet gericht zijn op hun publieke taak op het gebied van sociale huisvesting en activiteiten die ook door andere marktpartijen kunnen worden ondernomen, zoals de huisvesting van midden- en hogere inkomensgroepen. Woningcorporaties worden ook wel hybride ondernemingen genoemd

(10)

(Gruis, 2003), ze hebben namelijk maatschappelijke doelstellingen, maar tegelijkertijd worden er ook activiteiten verricht in de markt om inkomsten te genereren.

2.1.2 Wet en regelgeving risicoverslaggeving

In Nederland wordt het karakter van de sociale huursector bepaald door woningcorporaties. Tussen circa 1945 en 1990 fungeerden woningcorporaties in feite als uitvoerder van door gemeenten en rijksoverheid ontwikkelde en gefinancierde plannen voor woningbouw en beheerder van de bestaande voorraad huurwoningen. Ondanks de in Nederland doorgevoerde beleidsveranderingen heeft de rijksoverheid via het in 1993 geïntroduceerde Besluit Beheer Sociale Huursector (BBSH) zes prestatievelden geformuleerd, waarover corporaties jaarlijks moeten rapporteren aan het Ministerie van VROM. Deze zes prestatievelden waarover gerapporteerd moet worden zijn kwaliteit van woningen, verhuur van woningen, betrekken van huurders en overige bewoners bij beheer en beleid, financiën, leefbaarheid, wonen en zorg (Bogt, 2005). Deze prestatievelden sluiten aan bij de activiteiten van woningcorporaties, welke binnen het gebied van volkshuisvesting moeten blijven, voorgeschreven door specifieke regelgeving waaraan woningcorporaties gebonden zijn (Gruis, 2003).

In artikel 26 van het BBSH wordt vermeld dat elke woningcorporatie ieder jaar verplicht is tot het opstellen van een jaarrekening, jaarverslag en een volkshuisvestigingsverslag. De jaarrekening geeft uitsluitend financiële informatie en in het jaarverslag legt het bestuur verantwoording af over de gang van zaken bij woningcorporaties en het gevoerde beleid gedurende het verslagjaar. Het volkshuisvestingsverslag bevat een uiteenzetting van de geleverde prestaties op het gebied van de volkshuisvesting. Het verslag geeft een uiteenzetting weer over het in het verslagjaar gevoerde beleid en kernactiviteiten. Woningcorporaties mogen namelijk alleen actief zijn op het gebied van volkshuisvesting.

De jaarrekening en het jaarverslag dienen opgemaakt te worden overeenkomstig titel 9 boek 2 BW. Waarbij de jaarrekening dient te voldoen aan de normen uit het maatschappelijk verkeer. Richtlijnen voor jaarverslaggeving geven richtlijnen aan deze normen, voor woningcorporatie zijn er speciale richtlijnen, namelijk toegelaten instellingen volkshuisvesting (RJ 645).

In het Burgerlijk Wetboek II artikel 2:392 lid 1 staat het volgende over risicoverslaggeving: “het jaarverslag geeft tevens een beschrijving van de voornaamste risico’s en onzekerheden waarmee de rechtspersoon wordt geconfronteerd”. Daarnaast wordt in artikel 2:391 lid 3 het volgende vermeld: ten aanzien van het gebruik van financiële instrumenten door de rechtspersoon en voor zover zulks van betekenis is voor de beoordeling van zijn activa, passiva, financiële toestand en resultaat, worden de doelstellingen en het beleid van de rechtspersoon inzake risicobeheer vermeld. Daarbij wordt aandacht besteed aan het beleid inzake de afdekking van risico’s verbonden aan alle belangrijke soorten voorgenomen transacties. Voorts wordt aandacht besteed aan de door de rechtspersoon gelopen prijs-, krediet-, liquiditeits- en kasstroomrisico’s. Daarnaast zijn er nog specifieke richtlijnen voor toegelaten instellingen volkshuisvesting. Deze richtlijnen hebben betrekking op het waarderen van onroerende zaken. Deze specifieke richtlijnen stellen geen eisen met betrekking tot risico’s of risicomanagement. De voorgeschreven regelgeving geeft echter geen concrete

(11)

uitwerking over hoe er over risico’s gerapporteerd moet worden. Om de kwaliteit van risicoverslaggeving te meten, zullen specifieke risico’s moeten worden geformuleerd, waarbij gemeten wordt of woningcorporaties deze risico’s beschrijven. Deze geformuleerde risico’s zullen dienen als norm.

Het Centraal Fonds Volkshuisvesting (CFV) is de financieel toezichthouder voor woningcorporaties. Het CFV is een zelfstandig bestuursorgaan dat valt onder het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Wat inhoudt dat het CFV een publiekrechtelijke rechtspersoon is die als organisatie zijn taken zelfstandig uitvoert.1 Het wettelijk kader voor de taken en bevoegdheden voor het CFV is vastgelegd in artikel 71 van de woningwet. De wet is uitgewerkt in twee algemene maatregelen van bestuur, te weten het Besluit Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting (BCFV) en het Besluit beheer sociale-huursector (BBSH). Ook stelt het CFV jaarlijks beleidsregels vast, deze verplichting komt voort uit de woningwet. Hierin wordt bepaald op welke wijze het CFV uitvoering geeft aan zijn wettelijke taken2. In de beleidsregels staat onder andere vermeld dat het CFV de risico’s ten aanzien van de continuïteit en solvabiliteit beoordeeld.

2.1.3 Corporate governance code woningcorporaties

Corporate governance gaat over een deugdelijk ondernemingsbestuur (Schwarz en Steins Bisschop, 2004) waarbij gehandeld moet worden volgens de norm, de governance code. Zoals vermeld in paragraaf 1.1 wordt er in de media genoemd dat het toezicht van onder andere de raad van commissarissen tekort schiet, het is mogelijk dat er niet gehandeld is volgens de geldende norm (de governancecode) en dat geen sprake is van een deugdelijk ondernemingsbestuur.

Voor woningcorporaties is er een aparte governance code opgesteld. De governance code is gekoppeld aan de Aedescode, waarin in regels staan opgesteld voor woningcorporaties. De code is onderdeel van de lidmaatschapseisen van Aedes. Aedes is de branchevereniging van woningcorporaties in Nederland en zijn mede initiatiefnemer van de governance code voor woningcorporaties. De code bevat zowel principes als concrete bepalingen die de organen van de woningcorporaties en hun leden dienen te volgen.3 Er mag van de governance code worden afgeweken. Dit is toegestaan als de corporatie beter gediend is met een andere uitwerking dan in de code vermeld staat. Deze afwijking dient wel verantwoord te worden in het jaarverslag van de corporatie. Het bestuur en de raad van commissarissen zijn verantwoordelijk voor de inrichting en toepassing van de naleving van governance code woningcorporaties (Governancecode woningcorporaties 2011).

De governance code stelt dat het bestuur belast is met het besturen van de woningcorporatie. Dit houdt in dat het bestuur verantwoordelijk is voor de realisatie van de doelstellingen, de strategie, de financiering en het beleid met de daaruit voortvloeiende resultatenontwikkeling

1 http://www.cfv.nl/wetten_en_regels geraadpleegd op 27 juni 2013 2 http://www.cfv.nl/wetten_en_regels, geraadpleegd op 18 april 2013

3 http://www.aedes.nl/content/artikelen/bedrijfsvoering/governance/De-vernieuwde-Governancecode.xml geraadpleegd op 18 april 2013

(12)

en het beleid ten aanzien van deelnemingen van de corporaties. Het bestuur is daarnaast ook verantwoordelijk voor de naleving van alle relevante wet- en regelgeving en voor het beheersen van de risico’s verbonden aan de activiteiten van de woningcorporatie. Het bestuur rapporteert hierover en bespreekt de interne risicobeheersing- en controlesystemen met de raad van commissarissen en zijn audit committee, indien ingesteld (Governancecode woningcorporaties 2011).

Met betrekking tot externe verantwoording over risicoverslaggeving staat vermeld in de governance code dat binnen corporaties een op de bedrijfsvoering toegesneden intern risicobeheersing- en controlesysteem aanwezig is. In het jaarverslag geeft het bestuur inzicht in de interne risicobeheersing- en controlesystemen en de werking hiervan (Governancecode woningcorporaties 2011).

De raad van commissarissen heeft als taak toezicht te houden op het bestuur en op de algemene gang van zaken van de woningcorporatie en de met haar verbonden onderneming en staat het bestuur met raad ter zijde. De raad van commissarissen is verantwoordelijk voor de kwaliteit van zijn eigen functioneren en beslist over benoeming, beoordeling, beloning, schorsing en ontslag van bestuurders. De taakverdeling en de werkwijze van de raad van commissarissen is neergelegd in een reglement. De raad van commissarissen kan uit zijn midden een audit committee en een selectie-/remuneratiecommissie, dan wel andere commissies instellen. De taak van de commissies is om de besluitvorming van de raad van commissarissen voor te bereiden. Indien de raad van commissarissen besluit geen commissies in te stellen, dan gelden de uitwerkingen en principes voor de gehele raad van commissarissen (Governancecode woningcorporaties 2011).

Het verslag van de raad van commissarissen maakt deel uit van de jaarstukken van woningcorporaties. In dit verslag doet de raad van commissarissen verslag van zijn werkzaamheden in het boekjaar en de specifieke opgaven en vermeldingen opneemt die de bepalingen van de governance code voor woningcorporaties aangesloten bij de vereniging Aedes verlangen (Governancecode woningcorporaties 2011).

De geldende normen voor het jaarverslag met betrekking tot risicoverslaggeving zijn samengevat in tabel 2.1. Deze normen vormen het kader voor de disclosure index, waarmee de kwaliteit van risicoverslaggeving wordt gemeten. Voor de disclosure index verwijs ik naar bijlage 1, welke nader wordt toegelicht in paragraaf 2.2.5.

(13)

Geldende wet/regelgeving m.b.t. risicoverslaggeving

Concrete normen

Wetgeving: Artikel 26 BBSH en titel 9 BW 2, RJ 645

- Opstellen jaarrekening, jaarverslag en

volkshuisvestigingsverslag. Wetgeving: Burgerlijk Wetboek

II artikel 2:392 lid 1

- Het jaarverslag geeft een beschrijving van de voornaamste

risico’s en onzekerheden waarmee de rechtspersoon wordt geconfronteerd.

Wetgeving: Burgerlijk Wetboek II artikel 2:391 lid 3

- Ten aanzien van het gebruik van financiële instrumenten

door de rechtspersoon en voor zover zulks van betekenis is voor de beoordeling van zijn activa, passiva, financiële toestand en resultaat, worden de doelstellingen en het beleid van de rechtspersoon inzake risicobeheer vermeld.

- Er wordt aandacht besteed aan het beleid inzake de

afdekking van risico’s verbonden van alle belangrijke soorten voorgenomen transacties.

- Voorts wordt aandacht besteed aan de door de

rechtspersoon gelopen prijs-, krediet-, liquiditeits- en kasstroomrisico’s.

Corporate governance code, 2011: principe II.1.5

- Het jaarverslag geeft inzicht in de interne risicobeheersing-

en controlesystemen en de werking hiervan.

Tabel 2.1 - Geldende normen woningcorporaties m.b.t. risicoverslaggeving

2.1.4 Conclusie

De woningwet van 1901 heeft de basis gevormd voor de huidige volkshuisvestingssector. Op grond van de woningwet 1901 werd het voor woningcorporaties mogelijk om overheidssteun te ontvangen, waarna in de meeste gemeenten één of meerdere woningcorporaties werden opgericht. Om in aanmerking te komen voor het ontvangen van overheidssteun, mochten corporaties uitsluitend werkzaamheden verrichten in het belang van de verbetering van de volkshuisvesting. Tegenwoordig ondernemen woningcorporaties activiteiten die expliciet gericht zijn op hun publieke taak op het gebied van sociale huisvesting, als activiteiten die ook door andere marktpartijen kunnen worden ondernomen, zoals de huisvesting van midden- en hogere inkomensgroepen. Hierdoor worden woningcorporaties ook wel hybride ondernemingen genoemd (Gruis, 2003). Het hoogste orgaan bij de woningcorporatie is de raad van commissarissen en heeft als taak toezicht te houden op het bestuur en op de algemene gang van zaken van de woningcorporatie en de met haar verbonden onderneming en staat het bestuur met raad ter zijde. Daarnaast moeten woningcorporaties zich houden aan diverse wet- en regelgeving, waarin tevens normen voorkomen met betrekking tot risicoverslaggeving in voorkomen. Deze geldende normen worden meegenomen in de volgende paragraaf, waarbij ze onderdeel zijn van een meetmodel voor de kwaliteit van risicoverslaggeving.

(14)

2.2 Kwaliteit risicoverslaggeving

Deze paragraaf gaat nader in op de kwaliteit van risicoverslaggeving en op welke manier de kwaliteit van risicoverslaggeving kan worden gemeten.

2.2.1 Risico en risicocategorieën

Er is geen algemeen aanvaarde definitie van risico. Het begrip risico wordt gebruikt als verwachte waarde, een kansverdeling, als onzekerheid en als een gebeurtenis (Aven en Renn, 2009). Risico wordt zeer breed toegepast in de alledaagse taal, bijvoorbeeld in plaats van gevaar, dreiging of schade (Lupton, 1999). Linsley en Shrives (2006) zien risico als een gebeurtenis als gevolg van een beslissing waaraan een bepaalde kans kan worden toegekend. Hiermee onderscheidt risico zich van onzekerheid, waaraan geen kansbepaling wordt toegekend. De Commissie of Sponsoring Organizations of the Treadway Commission (COSO) spreekt over gebeurtenissen. Deze gebeurtenissen kunnen negatieve, positieve of een combinatie van beide met zich meebrengen. De gebeurtenissen met een negatief effect worden gedefinieerd als risico’s die waardecreatie kunnen voorkomen of bestaande waarde kunnen uithollen. De gebeurtenissen met een positief effect kunnen negatieve effecten compenseren of vertegenwoordigen kansen. Kansen worden gedefinieerd als de mogelijkheid dat een gebeurtenis zich voordoet die op positieve wijze het behalen van doelen kan beïnvloeden, waarbij de creatie of het behoud van waarde wordt versterkt (COSO, 2004). Uit de definities en uit verschillende onderzoeken blijkt dat risico kan worden onderverdeeld in twee categorieën. Risico kan worden uitgedrukt door middel van waarschijnlijkheden en verwachte waarden. En het risico kan worden uitgedrukt door middel van gebeurtenissen en onzekerheden (Aven en Renn, 2009). De definitie van risico die in dit onderzoek gehanteerd wordt, belicht alleen de negatieve eigenschappen van het begrip risico. Vanwege de veronderstelling dat alleen risico’s met een negatieve impact worden opgenomen in het jaarverslag.

In verscheidene onderzoeken naar risicoverslaggeving worden risico’s ingedeeld in risicocategorieën (Beretta en Bozzolan, 2008; Linsley en Shrives, 2006). Het indelen van risico’s in categorieën heeft twee doelen. Het is namelijk gemakkelijker om risico’s te identificeren en het helpt gebruikers risico informatie beter te begrijpen en te monitoren (Roth en Espersen, 2002). Uit de verscheidene onderzoeken naar openbaarmaking van risicoverslaggeving blijkt dat er verschillende risicocategorieën worden gehanteerd (Beretta en Bozzolan, 2008; Linsley en Shrives, 2006). Daarnaast hanteert de Commissie of Sponsoring Organiszations of the Treadway Commission (COSO) de volgende risico classificering: (1) strategisch (globale doelen en stemming op de missie), (2) operationeel (effectief en efficiënt gebruik van middelen), (3) rapportage (betreft betrouwbaarheid van verslaggeving, (4) toezicht (naleving van wet- en regelgeving). Hierbij wordt verondersteld dat aan de hand van deze indeling de focus op individuele aspecten van ondernemingsrisicomanagement mogelijk is. COSO geeft hierbij niet aan welke risico’s tot welke categorie behoren, het zijn namelijk overlappende categorieën (COSO, 2004). In de verscheidene onderzoeken naar risicoverslaggeving worden verschillende categorieën gehanteerd. Concluderend bestaat er geen eenduidige norm ten aanzien van de

(15)

risicocategorieën. In dit onderzoek zullen de voornaamste risico’s welke betrekking hebben op woningcorporaties worden meegenomen. Deze risico’s worden vastgesteld in paragraaf 2.2.5.

2.2.2 Risicomanagement

COSO (2004) stelt vast dat ondernemingsrisicomanagement bestaat voor ondernemingen om waarde te creëren voor haar aandeelhouders. Elke onderneming wordt geconfronteerd met onzekerheden. Deze onzekerheden bieden zowel risico’s als kansen. Risicomanagement stelt het management in staat om op een efficiënte wijze met deze onzekerheden en de hiermee verbonden risico’s en kansen om te gaan. COSO (2004) definieert ondernemingsrisicomanagement als volgt:

“Ondernemingsrisicomanagement is een proces dat bewerkstelligd wordt door het bestuur van de onderneming, het management en ander personeel en wordt toegepast bij het formuleren van de strategie en binnen de gehele onderneming, ontworpen om potentiële gebeurtenissen die invloed kunnen hebben op de onderneming te identificeren en om risico s te beheren zodat deze binnen de risicoacceptatiegraad vallen, om een redelijke zekerheid te bieden ten aanzien van het behalen van de ondernemingsdoelstellingen”.

COSO hanteert hiermee een brede definitie. Deze definitie omvat centrale concepten die fundamenteel zijn voor ondernemingen als het gaat om het beheersen van risico’s en verstrekt een basis voor toepassing in organisaties en sectoren. Ondernemingsrisicomanagement is een herhalend proces dat zich in verschillende volgorden kan bewegen en waarbij bijna alle componenten invloed op elkaar kunnen en zullen hebben (COSO, 2004).

Dassen et al. (2002) definiëren risicomanagement als een systematisch beleidsproces van: - identificeren en analyseren van risico’s die de ondernemingsdoelstelling bedreigen; - het inventariseren en selecteren van risicobeheersingstechnieken;

- het implementeren van de gekozen risicobeheersingsinstrumenten en - de continue evaluaties van dit proces.

Uit de verschillende definities kan geconcludeerd worden dat risicomanagement een basis vormt voor toepassingen in organisaties en sectoren. Het ERM-model is sterk beïnvloed door accounting en auditing normen van de controle, met de nadruk op procesbeschrijvingen en bewijzen. Er zijn een tal van verschillende definities, maar deze voldoen aan hetzelfde basis idee van COSO (2004). Het model van COSO (2004) is uitgegroeid tot een wereldwijd niveau sjabloon (Power, 2009). Risicomanagement dient als een integraal onderdeel bij de werkzaamheden voor het management, waarbij alle risico’s moeten worden meegenomen bij hun oordeel (Kloman, 1992). De verwachting is dat risicomanagement een integraal onderdeel vormt binnen woningcorporaties. Wanneer risicoverslaggeving een resultante is van het door de corporatie uitgevoerde risicomanagement, is de verwachting dat woningcorporaties volledig zijn in hun risicorapportage.

(16)

2.2.3 Kwaliteit risicoverslaggeving

Risicoverslaggeving wordt door Beretta en Bozzolan (2004) als volgt gedefinieerd: “de communicatie van informatie over de strategie, karakteristieken en andere externe factoren die de verwachte resultaten kunnen beïnvloeden”. Risicoverslaggeving hangt samen met de verantwoording die het management wil afleggen over risicomanagement en heeft als doel het verstrekken van risico-informatie met betrekking tot toekomstige werkzaamheden van de organisatie aan belanghebbenden (Linsley en Shrives, 2006). De Groot (2008) stelt dat risicoverslaggeving bestaat uit drie componenten die met elkaar samenhangen. Deze componenten zijn het risicoprofiel met de belangrijkste operationele, strategische, financiële en wet- en regelgevingsrisico’s, een beschrijving van het risicomanagementsysteem met de organisatiespecifieke kenmerken waarmee de bedrijfsrisico’s worden beheerst. En tot slot de in-controlverklaring, waarbij uitspraak gedaan wordt over de opzet, bestaan en/of werking van het risicomanagementsysteem (De Groot, 2008). COSO (2004) stelt dat ondernemingsrisicomanagement bestaat uit acht met elkaar verbonden componenten, welke zijn afgeleid van de wijze waarop het management een onderneming runt en zijn verbonden met het managementproces. Deze componenten zijn:

- interne omgeving;

- formuleren van doelstellingen; - identificeren van gebeurtenissen; - risicobeoordeling;

- reactie op risico; - beheersingsactiviteiten; - informatie en communicatie; - bewaking.

Hierbij stelt COSO (2004) dat bovenstaande componenten een herhalend proces is, wat zich in verschillende volgorden kan bewegen en waarbij alle componenten invloed op elkaar kunnen en zullen hebben. De componenten waaruit risicoverslaggeving bestaat volgens De Groot (2008) sluiten deels aan op het normatieve model van COSO (2004). Het model van COSO (2004) is echter breder en besteed meer aandacht aan de interne omgeving en het formuleren van doelstellingen. Daarnaast wordt de informatie en communicatie en de bewaking van risicomanagement specifieker benoemd in het model van COSO (2004) dan in de componenten van De Groot (2008), waar alleen gesproken wordt over de opzet, bestaan en/of werking van het risicomanagementsysteem. Tot slot stelt COSO (2004) een risk appetite vast voor de gehele organisatie, in tegenstelling tot De Groot (2008) welke stelt dat er per individueel risico een risk appetite vastgesteld moet worden.

Risicoverslaggeving zou logischerwijs een resultante zijn van het door de corporatie uitgevoerde risicomanagement en kan dan ook als proxy worden gebruikt om de kwaliteit van het uitgevoerde risicomanagement te meten. Hierbij dient te worden aangetekend dat de manier waarop gerapporteerd moet worden niet concreet is uitgewerkt in een vooraf gedefinieerde norm. Deze principle based approach heeft als mogelijke consequentie dat de gevraagde output (risicoverslaggeving) kan verschillen waardoor vergelijkingen tussen organisaties moeilijk zijn te maken. Aan de hand van geldende normen met betrekking tot

(17)

risicoverslaggeving voor woningcorporaties is de disclosure index opgesteld (bijlage 1). Hierdoor is het maken van vergelijkingen eenvoudiger, vanwege het feit dat woningcorporaties aan deze normen moeten voldoen, echter is er geen concrete uitwerking van deze gelden normen en blijft het een beperking in dit onderzoek.

De kwaliteit van verslaggeving is een complex en veelzijdig begrip (Beattiea et al., 2004). Hopkins (1996) definieert de kwaliteit als het gemak waarmee beleggers informatie kunnen lezen en interpreteren. Daarnaast wordt kwaliteit ook wel gedefinieerd als de mate van eigenbelang in openbaarmaking (King, 1996). Kwaliteit is vaak een sleutelbegrip in vele gebieden van onderzoek. Het complexe en context gevoelige van het begrip blijkt in veel gevallen. Om een goed beeld te krijgen van kwaliteit, dient er zorgvuldig gekeken te worden naar individuele dimensies, de onderlinge relaties en de wijze waarop dit gecombineerd wordt (Beattiea et al., 2004). Kwaliteitscriteria zijn vaak subjectief, ze zijn afhankelijk van het perspectief van waaruit de openbaarmaking wordt waargenomen en geëvalueerd. De kwaliteit van risicoverslaggeving moet in elk geval vanuit het gebruikersperspectief worden geanalyseerd (Beretta en Bozzolan, 2004). COSO (2004) geeft aan dat de betrouwbaarheid van gegevens van cruciaal belang zijn. Dit wordt gesteld in het context van de toenemende afhankelijkheid van geavanceerde geautomatiseerde informatie systemen. Zij stellen dat de kwaliteit van informatie de volgende kenmerken dienen te bezitten: informatie is geschikt, tijdig, actueel, juist en toegankelijk. Het hebben van de juiste informatie is essentieel voor het uitvoeren van ondernemingsrisicomanagement (COSO, 2004).

Het opnemen van risico’s in verslaggeving krijgt de laatste jaren steeds meer aandacht en neemt steeds concretere vormen aan (Meijer, 2003). Daarnaast kan risicoverslaggeving worden opgesplitst in een vrijwillig en een verplicht element (Beattie et al., 2004). De elementen van risicoverslaggeving die verplicht worden gesteld voor woningcorporaties zijn besproken in paragraaf 2.1.2 en 2.1.3.

Daarnaast zijn verscheidene onderzoeken uitgevoerd naar variabelen die invloed hebben op risicorapportage. Zo hebben Beretta en Bozzolan (2004) uitgebreid onderzoek gedaan naar risicorapportage. Hierbij wordt gesteld dat bedrijven zich richten op de openbaarmaking van informatie uit het verleden en huidige risico’s, in plaats van toekomstige risico’s. Aan dit fenomeen zijn twee redenen toe te schrijven. Als eerste wordt genoemd dat het oorspronkelijk doel van het jaarverslag het geven van historische informatie is, namelijk een nabespreking van het verslagjaar. Hierbij wordt er over historische informatie gerapporteerd in plaats van toekomstige informatie. Als tweede reden wordt aangegeven dat bestuurders onzeker zijn over toekomstige informatie en angstig zijn voor het geven van onbetrouwbare informatie, wat zal kunnen leiden tot eventuele claims (Beretta en Bozzolan, 2004). Daarnaast hebben bestuurders aanleg om zichzelf te rechtvaardigen bij de vastlegging van risico’s. Waarbij risico’s met negatieve uitkomsten, worden toegeschreven aan externe gebeurtenissen (Beretta en Bozzolan, 2004). Dobler et al. (2011) hebben de kwaliteit van risicoverslaggeving onderzocht aan de hand van een gedetailleerde inhoudsanalyse. Hierbij analyseren ze de hoeveelheid risico openbaarmaking in vergelijking met het niveau van de onderneming. Hierbij wordt een consistent patroon geconstateerd, waarbij risico openbaarmaking

(18)

voornamelijk voorkomt in managementrapportages. Hierbij valt op dat openbaarmaking van risico’s voornamelijk gericht is op de financiële risicocategorieën en weinig kwantitatieve en toekomstgerichte informatie bevat. Volgens Dobler et al. (2011) zal de rapportage over risico’s moeten bestaan uit informatie over de strategie, acties en prestaties in aanvulling op informatie die specifiek gericht is op deze risico’s. Op basis van de onderzoeken van Beretta & Bozzolan (2004) en Dobler et al. (2011) zal in dit onderzoek ook toekomstgerichte risico’s worden meegenomen en specifieke risico’s voor woningcorporaties.

Uit onderzoek van Linsley en Shrives (2006) blijkt dat er een positieve relatie bestaat tussen de beschrijvende risicoverslaggeving en ondernemingsgrootte in het Verenigd Koninkrijk. Waarbij ze concluderen dat ondernemingsgrootte van significant belang is. Op basis van dit resultaat zal de controlevariabele omvang worden meegenomen in dit onderzoek, waarbij de verwachting is hoe groter de omvang van een woningcorporatie, hoe hoger de kwaliteit van risicoverslaggeving.

Daarnaast blijkt uit de definitie van Hopkins (1996) dat de leesbaarheid een aspect is van kwaliteit. Er zijn meerdere studies gedaan naar de leesbaarheid van risicoverslaggeving. Zo stellen Linsley en Lawrence (2007) dat de leesbaarheid van risicoinformatie moeilijk tot zeer moeilijk wordt ervaren. Deze resultaten worden bevestigd door onderzoeken van Jones en Shoemaker (1994), Courtis (2004), Smith and Taffler (1995), zij stellen tevens dat de leesbaarheid moeilijk tot zeer moeilijk is, met als gevolg dat de bestuurders falen in de communicatie met een significant aantal lezers. Daarnaast vinden Courtis (1986) en Jones (1988) geen relatie tussen de leesbaarheid van de jaarrekening en de financiële prestaties. Deze resultaten zijn tegenstrijdig met de resultaten van Baker en Kare (1992) en Smith en Taffler (1992) welke wel een relatie vinden tussen de leesbaarheid van een jaarrekening en de financiële prestaties.

Concluderend kan op basis van de beschreven literatuur gesteld worden dat risicoverslaggeving samenhangt met de verantwoording die het management wil afleggen over risicomanagement en als doel heeft het verstrekken van risico-informatie met betrekking tot toekomstig werkzaamheden van de organisatie aan belanghebbenden. De kwaliteit van risicoverslaggeving is een complex begrip en is in verscheidene onderzoeken op verschillende wijzen gemeten. De verschillende onderzoeksmethodes worden in de volgende paragraaf nader toegelicht.

2.2.4 Onderzoeksmethodes

De kwaliteit van risico openbaarmaking in het jaarverslag kan beoordeeld worden door verschillende benaderingen. Beretta en Bozzolan (2008) stellen dat er een onderscheid gemaakt kan worden tussen subjectieve analisten ratings en semiobjective studies. Onderzoeken gebaseerd op subjectieve analisten ratings beoordelen de kwaliteit op basis van een analyse van informatie uit bijvoorbeeld het jaarverslag. De algemene openbaarmakingen worden geëvalueerd door subcommissies uit de industrie, bestaande uit financiële analisten. Een vooraf gedefinieerde lijst van factoren wordt gehanteerd, waaraan een score gewogen op basis van hun relatieve belang wordt toegekend (Beretta en Bozzolan, 2008). Een nadeel van

(19)

deze aanpak is dat de resultaten worden gebaseerd op het subjectieve oordeel van analisten (Healy en Palepu, 2001). Daarnaast wordt voor gebruikers niet verduidelijkt hoe de totaalscore tot stand komt (Beretta en Bozzolan, 2008).

Semiobjective studies worden onderverdeeld in tekstuele en indexanalyses (Beretta en Bozzolan, 2008). Tekstuele analyses worden vervolgens verder onderverdeeld in inhoudsanalyses, leesbaarheidsanalyes en taalanalyses (Beattie et al., 2004). Beattie et al. (2004) stellen dat er enkele beperkingen zijn aan tekstanalyses. Onder meer zijn de modellen eendimensionaal en gaan de analyses niet in op informatie die niet wordt weergegeven. Index analyses zijn zelf geconstrueerde indexen en veronderstellen dat de mate van beschrijvingen een goede proxy is voor de openbaarmaking van kwaliteit. De indexanalyse kan gebaseerd zijn op verschillende onderwerpen, zoals risicocategorieën (Linsley en Shrives, 2006) of regelgeving/richtlijnen (Raffoumier, 1995). De indexanalyses zijn vaak gericht op de kwantiteit en maken daarbij een vertaalslag naar de kwaliteit van informatie. Healy en Palepu (2001) geven beperkingen aan de betrouwbaarheid van het meetproces en het vermogen van de voorgestelde maatregelen om vast te leggen waar naar gezocht wordt (geldigheid). Indexanalyses worden desondanks veelvuldig gehanteerd bij onderzoeken naar de kwaliteit van risicoverslaggeving (Beretta en Bozzolan, 2008). Zelfvervaardigde indexanalyses kunnen worden verdeeld in gewogen en ongewogen indexen. Voor de ongewogen indexen wordt er een nul toegekend wanneer bepaalde items niet openbaar worden gemaakt en een één wordt toegekend wanneer dit wel het geval is. Door voorafgestelde waarden toe te kennen aan bepaalde onderwerpen, kan de kwaliteit in de index worden betrokken. Deze waarden geven het belang en relevantie van gebruikers aan in verband met de verstrekte informatie (Beretta en Bozzolan, 2008). In dit onderzoek is geen weging toegekend aan bepaalde onderwerpen in de disclosure index. Dit is een beperking in het onderzoek. Voor vervolgonderzoek zal ik aanbevelen een weging toe te kennen aan onderdelen van de disclosure index, om op deze manier de kwaliteit in de index te betrekken.

Er zijn meerdere onderzoeken gericht op de kwantiteit van informatie openbaarmaking. Deze onderzoeken stellen dat kwantiteit de juiste proxy is voor kwaliteit. Onderzoeken van onder andere Ahmen en Courtis (1999), Linsley en Shrives (2006), Abraham en Cox (2007) hebben de kwantiteit als belangrijke component voor de kwaliteit gehanteerd. Beretta en Bozzolan (2004) stellen dat de kwantiteit geen bevredigende proxy is voor de kwaliteit van risico openbaarmaking. Beretta en Bozzolan (2008) stellen dat er in de literatuur echter weinig aandacht besteed wordt aan de semantische eigenschappen van informatie. Zij stellen daarbij dat er bij de openbaarmaking van risico informatie er niet alleen aandacht besteed moet worden aan de hoeveelheid informatie, maar ook aan wat en hoe risicoverslaggeving wordt beschreven. Ze hanteren hierbij een raamwerk om risico openbaarmaking te analyseren, bestaande uit vier verschillende dimensies: content, economic sign, type of measures en de outlook orientation. Waarbij de risicofactoren zijn uitgesplitst in verschillende risicocategorieën, er aandacht wordt geschonken aan de economische gevolgen, de typen van maatregelen en of er toekomstgerichte informatie wordt meegenomen (Beretta en Bozzolan, 2004). Door de voornaamste en relevantste risico’s voor woningcorporaties mee te nemen en

(20)

daarbij te meten of de impact en of er maatregelen worden beschreven, worden de dimensies welke Beretta en Bozzolan (2004) in hun onderzoek hanteren meegenomen.

In tabel 2.2 wordt een samenvatting weergegeven van de verschillende onderzoeksmethodes, waarbij tevens de voor- en nadelen worden besproken.

Onderzoeksmethode Doel

onderzoeksmethode

Voordelen Nadelen

Subjectieve analisten ratings Kwaliteit

risicoverslaggeving beoordelen door analyses van het jaarverslag.

- Score toegekend op basis van relatief belang.

- Resultaten gebaseerd op het subjectieve oordeel van analisten.

- Onduidelijk hoe

totaalscore tot stand komt. Semi-objectieve studies 1. Tekstuele analyses. Welke kunnen worden onderverdeeld naar inhoudsanalyses, leesbaarheidsanaly ses en taalanalyses. Letterlijke onderzoeken naar risicoverslaggeving. - Subjectiviteit vermijden door teksten door meerdere personen te laten coderen.

- Modellen

eendimensionaal, analyse gaat niet in op informatie die niet wordt

weergegeven. - Subjectief.

- Schrijfstijl kan resultaten beïnvloeden.

2. Indexanalyses Gericht op de kwantiteit van informatie en daarbij een vertaalslag maken naar de kwaliteit. - Eenduidige antwoorden, eenvoudig om statistische analyses toe te passen. - Indexanalyse belicht verschillende onderwerpen. - Mogelijkheid om non-disclosure te analyseren. - Praktisch van aard, namelijk zelf geconstrueerd. - Veelgebruikte onderzoeksmethode. - Betrouwbaarheid meetproces en vermogen om voorgestelde maatregelen om vast te leggen waar naar gezocht wordt (geldigheid). - Enkel eenduidige antwoorden mogelijk. - Risico’s welke niet worden meegenomen in de index worden buiten beschouwing gelaten.

Tabel 2.2 - Onderzoeksmethodes risicoverslaggeving

Uit de verschillende onderzoeksmethodes beschreven in deze paragraaf, is er in dit onderzoek gekozen voor een disclosure index om de kwaliteit van risicoverslaggeving vast te stellen. Een beperking van deze onderzoeksmethode is de betrouwbaarheid van het meetproces, de betrouwbaarheid wordt vergoot door het proces van dubbel coderen, wat in paragraaf 2.2.5. nader wordt toegelicht. Daarnaast wordt de validiteit van onderzoek vergroot door het houden van interviews met experts, waardoor de volledigheid van de voornaamste risico’s kan worden gewaarborgd en de disclosure index wordt gevalideerd. Ondanks deze maatregelen, zal er sprake blijven van subjectiviteit met betrekking tot het toekennen van een score aan variabelen in de disclosure index, wat van invloed kan zijn op de resultaten. Echter zal deze methode wel worden gehanteerd vanwege het veelgebruikte karakter en de mogelijkheid om non-disclosure te analyseren.

(21)

2.2.5 Disclosure index

In dit onderzoek wordt een disclosure index gehanteerd om de kwaliteit van risicoverslaggeving te meten. Om de kwaliteit van risicoverslaggeving te meten zijn er verschillende richtlijnen en aanbevelingen uitgebracht. Op basis van de geldende normen met betrekking tot risicoverslaggeving voor woningcorporaties, de beschreven literatuur en voorgaande onderzoeken zal de disclosure index tot stand komen. Daarnaast is de disclosure index gebaseerd op de componenten van COSO (2004), welke stelt dat risicomanagement uit acht met elkaar verbonden componenten bestaat en de drie elementen waar risicoverslaggeving uit bestaat volgens De Groot (2006), namelijk het risicoprofiel, een beschrijving van het risicomanagementsysteem en de in-control verklaring. De validiteit van de disclosure index wordt vergroot door het afnemen van interviews met experts op het gebied van woningcorporaties.

Algemeen

De governance code stelt een aantal normen met betrekking tot de verantwoording van risicomanagement, vermeld in paragraaf 2.1.3. Het volgen van de corporate governance code is een lidmaatschapvereiste van Aedes. Afwijken van de corporate governance code mag, maar dient wel verantwoord te worden in het jaarverslag. Bij het benoemen van de corporate governance is de verwachting dat er aandacht aan de governance code wordt besteed en hiermee is de verwachting dat de kwaliteit van risicoverslaggeving hoger is. Vanwege deze verwachting wordt vastgesteld of de governance code wordt benoemd in het jaarverslag. Risicoprofiel

In de wet- en regelgeving wordt genoemd dat het jaarverslag een beschrijving geeft van de voornaamste risico’s en onzekerheden waarmee de rechtspersoon wordt geconfronteerd. Er wordt verwacht dat woningcorporaties de voornaamste risico’s benoemen. De voornaamste risico’s worden vastgesteld aan de hand van het onderzoek van PwC (woningcorporaties in beeld: in-controlverklaring door woningcorporaties, 2011), het business risk report van Ernst & Young (2010) en Aedes en De Munnik (2010). Dit resulteert in de volgende risico’s, waarbij wordt vastgesteld of ze in het jaarverslag worden benoemd:

- huurdervingsrisico; - vastgoedrisico; - projectrisico; - personeelsrisico; - maatschappelijk risico.

Bovenstaande risico’s zijn vastgesteld aan de hand van niet-wetenschappelijke literatuur, vanwege het feit dat er in geringe mate onderzoek is gedaan naar de voornaamste risico’s bij woningcorporaties. Om de volledigheid van deze risico’s te garanderen, is er voor gekozen om de disclosure index te laten valideren door interviews te houden met experts op het gebied van woningcorporaties. Voor de uitkomsten van deze interviews verwijs ik naar paragraaf 2.2.6. Ondanks het treffen van deze waarborg, zal er enigszins sprake blijven van subjectiviteit.

(22)

Daarnaast vallen de financiële risico’s tevens onder de voornaamste risico’s. In het Burgerlijk Wetboek II artikel 2:391 lid 3 wordt vermeld dat er aandacht besteed moet worden aan de financiële risico en het beleid inzake risicobeheer met betrekking tot deze risico’s. Deze regel is een algemene norm, waarbij geen concrete uitwerking wordt gegeven. In dit onderzoek wordt daarom vastgesteld of de volgende risico’s (welke vermeld worden in het Burgerlijk Wetboek II artikel 2:391 lid 3) worden benoemd:

- prijsrisico; - kredietrisico; - liquiditeitsrisico; - kasstroomrisico.

Vervolgens wordt er per opgesteld risico in de disclosure index vastgesteld of de kwalitatieve impact van het risico wordt beschreven en of er één of meerdere beheersmaatregelen worden genomen. Dit stemt overeen met de literatuur waarin De Groot (2008) stelt dat voor de voornaamste risico’s de kwalitatieve impact en de wijze waarop de onderneming met deze risico’s omgaat moet worden beschreven. Tevens komen deze componenten terug is het model van COSO (2004).

Daarnaast stelt De Groot (2008) dat de houding die de onderneming heeft (risk appetite) ten opzichte van de voornaamste risico’s wordt beschreven. In tegenstelling tot De Groot (2008) stelt COSO (2004) in één van haar componenten dat er een risk appetite wordt afgestemd voor de gehele organisatie, waarbij de risk appetite niet verdeeld wordt naar individuele risico’s. In dit onderzoek is er voor gekozen om het model van COSO (2004) te volgen en vast te stellen of er een risk appetite geldend voor de gehele organisatie wordt opgenomen in het jaarverslag. Beschrijving risicomanagementsysteem

In de governance code staat vermeld dat in het jaarverslag het bestuur inzicht dient te geven in de interne risicobeheersing en controlesystemen en de werking hiervan (Governancecode woningcorporaties 2011). Daarnaast noemt De Groot (2008) dat ten aanzien van de beschrijving van het risicomanagementsysteem aanbeveling verdient tevens de volgende aspecten te bespreken, namelijk de verdeling van de verantwoordelijkheden met betrekking tot het risicomanagementsysteem en de resultaten van een periodiek te verrichten evaluatie van de opzet en werking van het interne-risicobeheersing en controlesysteem en de eventuele getroffen verbetermaatregelen (De Groot, 2008).

In-control verklaring

Voor de in-control verklaring waarbij uitspraak gedaan wordt over de opzet, bestaan en/of werking van het risicomanagementsysteem (De Groot, 2008), wordt in de wet- en regelgeving voor woningcorporaties geen richtlijnen gesteld. Hieruit kan worden geconcludeerd dat het verstrekken van een control verklaring niet verplicht is gesteld. Op basis hiervan zal de in-control verklaring niet worden meegenomen in de disclosure index.

(23)

De bovenstaande besproken elementen resulteren in de disclosure index welke wordt toegepast om de kwaliteit van risicoverslaggeving te meten. Voor de disclosure index verwijs ik naar bijlage 1. Om de kwaliteit van risicoverslaggeving te meten, wordt er gewerkt met een coderingsprocedure. Wanneer woningcorporaties specifiek rapporteren over de gestelde componenten verkrijgt deze de score 1, wordt er niet over gerapporteerd wordt er een 0 toegekend. Hierbij is er een maximale score te behalen, waarbij de minimale score 0 is. De score die uit de index analyse vloeit, geeft de kwaliteitsscore van risicoverslaggeving weer. Zo wordt voor iedere woningcorporatie uit de steekproef een kwaliteitsscore bekend gemaakt. Waarvoor geldt: hoe hoger de eindscore, hoe hoger de kwaliteit van risicoverslaggeving. Daarnaast is er een coderingsprocedure opgesteld, om meer zekerheid te verkrijgen over de bruikbaarheid van de disclosure index (bijlage 2).

Zoals beschreven wordt de kwaliteit van risicoverslaggeving vast gesteld aan de hand van een disclosure index in combinatie met een coderingsprocedure. Om meer zekerheid te verkrijgen over de disclosure index zijn er twee interviews gehouden met expert om de opgestelde disclosure index te valideren. Deze interviews zijn gehouden met een registeraccount met expertise op het gebied van woningcorporaties en met een financieel directeur/controller van een woningcorporatie. De interviews zijn afgenomen met experts in twee verschillende werkgebieden, vanwege de verwachting dat een registeraccount en een directeur/controller van een woningcorporatie verschillend tegen risico’s aankijken en risico’s verschillend beoordelen. In bijlage 3 is het interviewschema opgenomen. Ondanks het treffen van deze waarborg blijft er enigszins sprake van subjectiviteit, voor vervolgonderzoek zal ik aanbevelen meerdere interviews af te nemen om hiermee de subjectiviteit te verminderen. Daarnaast wordt om de kwaliteit van mijn meting te waarborgen gebruik gemaakt van dubbel coderen. Waarbij de eerste vijf jaarverslagen door een tweede persoon worden gecodeerd. Het is namelijk mogelijk dat de tweede persoon anders codeert en dit leidt tot een andere kwaliteitsscore. De uitkomsten van beide metingen worden met elkaar vergeleken en waarbij nodig wordt de disclosure index of de coderingsprocedure aangepast.

De resultaten van de interviews en het dubbel coderen proces worden in de volgende paragraaf besproken.

2.2.6 Dubbel coderen en interviews

Als eerste zijn er twee interviews gehouden ter validatie van de disclosure index. In beide interviews is naar voren gekomen dat er een positieve ontwikkeling heeft plaatsgevonden omtrent risicomanagement. De financieel directeur/controller geeft aan dat risicoverslaggeving de afgelopen jaren meer aandacht heeft gekregen en dit in hun eigen jaarverslag duidelijk is terug te zien. Er wordt meer over risico’s gerapporteerd en binnen de organisatie wordt er meer gesproken over risico’s en de te treffen beheersmaatregelen. Sinds het verslagjaar 2012 is er voor gekozen om met een risicomatrix te werken, waarbij de risico’s worden geïnventariseerd en er per risico de risk appetite en de beheersmaatregel wordt vastgesteld. De druk om te rapporteren over risico’s is volgens de financieel directeur/controller verhoogd en geeft hiervoor als verklaring dat de druk en het toezicht van de raad van commissarissen, het Centraal Fonds Volkshuisvesting, het Waarborgfonds

(24)

Sociale Woningbouw en het Ministerie voor Wonen bij de Nederlandse woningcorporaties enorm is toegenomen.

De financieel directeur/controller geeft aan dat woningcorporaties zich in turbulente tijden bevinden. De wet- en regelgeving zijn veranderd en er zijn onzekerheden over toekomstige veranderingen in deze wet- en regelgeving. Deze externe invloeden (voornamelijk door de overheid) worden door de financieel directeur/controller als één van de voornaamste risico’s gezien. Ook in het interview met de registeraccountant komt naar voren dat deze externe invloeden risico’s met zich mee brengen. Er is in beide interviews aangegeven dat de externe invloeden voornamelijk komen vanuit de overheid en daarom is het risico van veranderende wet- en regelgeving toegevoegd aan de disclosure index.

Daarnaast noemde de financieel directeur/controller dat ze zich veel focussen op treasury risico’s. Hiervoor werd tevens de toenemende druk en toezicht van de betreffende toezichthouders genoemd. Ook in het interview met de registeraccount kwam dit risico uitvoerig aan bod. Hierbij werd ook gesproken over de risico’s die derivaten met zich meebrengen. Het treasury risico is aan de hand van de interviews opgenomen in de disclosure index.

Tot slot hebben de financieel directeur/controller en de registeraccount beide aangegeven dat de disclosure index met de hier boven genoemde aanpassingen naar hun inzien volledig is en toereikend is om de kwaliteit van risicoverslaggeving bij woningcorporaties te meten. De disclosure index is aangepast op bovenstaande punten en opgenomen in bijlage 1.

Op basis van de interviews zijn er twee elementen aan de disclosure index toegevoegd, namelijk het risico m.b.t. veranderende wet- en regelgeving en het treasury risico. Vervolgens zijn er willekeurig vijf woningcorporaties geselecteerd, welke zijn gecodeerd door een medestudent. Hierbij kwam mijn medestudent bij twee van de vijf jaarverslagen tot een afwijkende totaalscore. Deze afwijking is ontstaan doordat het voor de medestudent onduidelijk was, wat er wordt verstaan onder de opzet en werking van het risicomanagementsysteem. De coderingsprocedure is hierin aangepast. Er wordt alleen een punt aan dit aspect in de disclosure index toegekend, wanneer er expliciet in het jaarverslag wordt vermeld dat er een risicomanagementsysteem aanwezig is. Daarnaast was het voor de medestudent onduidelijk wanneer er een punt aan het aan een desbetreffend risico moet worden toegekend. Er is gekozen een punt toe te kennen wanneer het risico wordt benoemd, er wordt vanuit gegaan dat bij de beschrijving van de impact en de risk response het risico nader wordt toegelicht. Op basis van de bovenstaande resultaten is de coderingsprocedure van de disclosure index enigszins aangepast en opgenomen in bijlage 2.

2.2.7 Conclusie

Risicoverslaggeving is een resultante van de uitgevoerde risicomanagement en heeft als doel het verstrekken van risico-informatie met betrekking tot toekomstige werkzaamheden van de organisatie aan belanghebbenden. De onderzoeksmethodes om de kwaliteit van risicoverslaggeving te meten worden onderverdeeld in subjectieve analisten ratings en

(25)

semiobjective studies. Waarbij de semiobjective studies worden onderverdeeld in tekstuele- en indexanalyses. In dit onderzoek wordt er gewerkt met een index analyse vanwege het veelgebruikte karakter en de mogelijkheid om non-disclosure te analyseren. De beperkingen van deze onderzoeksmethode wordt gewaarborgd door de validiteit te vergroten door het afnemen van interviews en het proces van dubbel coderen.

2.3 Audit committee

Deze paragraaf beschrijft wat er onder een audit committee wordt verstaan en wat er met betrekking tot de audit committees is opgenomen in de corporate governance code voor woningcorporaties. Daarna wordt er aandacht besteed aan de aspecten van kwaliteit van audit committee en worden uitkomsten van voorgaande onderzoeken beschreven. Aan de hand van de voorgaande onderzoeken worden de hypotheses opgesteld. Tot slot wordt besproken op welke manier de variabelen worden gemeten.

2.3.1 Werkzaamheden audit committee

De audit committee wordt gezien als het orgaan van de onderneming dat intern toezicht houdt op het proces van internal control over financial reporting (Xie et al., 2003). De audit committee is een vaste commissie van het raad van bestuur (het hoogste orgaan van de organisatie), en is belast met het toezicht op de financiële verslaggeving van interne en externe informatie, risico’s en controles met betrekking tot deze financiële informatie en het interne en externe auditproces (Burke et al., 2008).

In de corporate governance code voor woningcorporaties staat vermeld dat de raad van commissarissen uit zijn midden een audit committee en een selectie-/remuneratiecommissie, dan wel andere commissies kan instellen. De taak van de commissies is om de besluitvorming van de raad van commissarissen voor te bereiden. In het jaarverslag van de woningcorporaties doet de raad van commissarissen verslag van de uitvoering van de taakopdracht van de commissies in het boekjaar (Governancecode woningcorporaties 2011).

De corporate governance code stelt dat de audit committee zich in ieder geval richt op het toezicht van het bestuur ten aanzien van:

- de werking van de interne risicobeheersing- en controlesystemen, waaronder het toezicht op de naleving van de relevante wet- en regelgeving en het toezicht op de werking van de integriteitscode;

- de financiële informatieverschaffing door de woningcorporaties (keuze van accountingpolicies, toepassing en beoordeling van effecten van nieuwe regels, prognoses, werk van in- en externe accountants ter zake, etc.);

- de naleving van aanbevelingen en opvolging van opmerkingen van in- en externe accountants;

- de voorgeschreven financiële informatieverschaffing aan de externe toezichthouder (Governancecode woningcorporaties 2011).

De audit committee is tevens het eerste aanspreekpunt van de externe accountant wanneer deze onregelmatigheden constateert in de inhoud van de financiële berichten of in de

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In onderstaande tabel (Tabel 2) worden de beschrijvende statistieken weergeven van de variabelen kwaliteit van risicoverslaggeving (DIP), aanwezigheid one-tier

Bovendien omdat veel Europese banken grensoverschrijdend opereren en daarbij belangrijk zijn voor de stabiliteit van het Europese financiële stelsel, is het belangrijk om

risicoverslaggeving door Nederlandse pensioenfondsen in 2014, en welke algemene en stakeholder determinanten liggen hieraan ten grondslag?’ Om de hoofdvraag in dit onderzoek

H6b: Het aantal deelnemers van een pensioenfonds heeft een versterkend effect op het negatieve verband tussen de aanwezigheid van meer risicovolle beleggingen en de kwaliteit

In deze scriptie is onderzoek gedaan naar de kwaliteit van risico-informatie en is een relatie gelegd met de corporate governance structuur.. Onder de corporate governance

De mogelijkheid bestaat dan dat de pensioenfondsen die moesten korten nominaal niet meer in de kwaliteit van risicoverslaggeving zijn gestegen, maar procentueel

De samenstelling van de RvC wordt in dit onderzoek gemeten door middel van: de grootte/ omvang van de RvC, de expertise (aantal jaren dat iemand lid is van de RvC), of iemand lid is

Op basis van de onderzoeksresultaten kan worden geconcludeerd dat er meer resultaatsturing plaatsvindt bij ondernemingen in code law landen en private ondernemingen, en dat verplichte