• No results found

De brug tussen de hartelozen en de hersenlozen. Tommy Wieringa als publieke intellectueel binnen het vluchtelingendebat

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De brug tussen de hartelozen en de hersenlozen. Tommy Wieringa als publieke intellectueel binnen het vluchtelingendebat"

Copied!
80
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

D

E

BRUG

TUSSEN

DE

HARTELOZEN

EN

DE

HERSENLOZEN

T

OMMY

W

IERINGA ALS PUBLIEKE INTELLECTUEEL BINNEN HET

VLUCHTELINGENDEBAT

MA-SCRIPTIE NEERLANDISTIEK UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM

10 JUNI 2016 MW. DR. S.M. BEEKS DHR. DR. G.E.H.I. FRANSSEN

JORIEN RUIJTER 10000876

(2)
(3)

‘G

ELUKSVONDSTENKUNNENALLEENMAARONTSTAANALSJEGERICHTONGERICHT ZOEKT

(4)
(5)

V

OORAF

Voor u ligt mijn eindscriptie van de master Neerlandistiek: Nederlandse taal en cultuur. Dit onderzoek is het resultaat van mijn onderwijstraject aan de Universiteit van Amsterdam met de specialisatie Moderne Nederlandse letterkunde. Deze scriptie had niet tot stand gekomen zonder de hulp van een aantal mensen, die ik hier graag wil bedanken: .

Sarah Beeks, voor haar goede begeleiding, adviezen en het vertrouwen dat het zou lukken; mijn ouders, broer, zussen en de rest van de familie, voor hun steun de afgelopen maanden; mijn vriendinnen, voor het begrip dat ik de laatste tijd wat vaker afwezig was en de afleiding die soms hard nodig was; Yvonne Feld, voor haar kritische oog en ten slotte Tommy Wieringa, voor de inspiratiebron die hij geweest is voor dit onderzoek.

Jorien Ruijter

(6)
(7)

1. Inleiding... 9

2. Theoretisch kader... 12

2.1 Literaire autonomie en literair engagement... 12

2.2 De publieke intellectueel... 16

3. Casus: Tommy Wieringa als publieke intellectueel binnen het vluchtelingendebat... 25

3.1 Culturele autoriteit... 25

3.1.1 Literaire status... 25

3.1.2 Talent om visie te uiten... 29

3.1.3 De rol van het publiek... 36

3.2 Sociale en culturele context... 40

3.2.1 De vluchtelingencrisis en het debat... 40

3.2.2 Wieringa’s gebruik van en kritiek op het narratieve frame... 41

3.3 Gemediatiseerde context van productie en receptie... 45

3.3.1 Verschillende mediavormen... 45

3.3.2 Verschillend taalgebruik... 47

3.3.3 Mediaoverstijgende thema’s... 48

3.4 Esthetiek en zelfpresentatie... 50

3.4.1 Esthetiek in teksten... 51

3.4.2 Esthetiek in persona Tommy Wieringa... 52

3.4.3 Ambiguïïteit in de zelfpresentatie... 54

4. Conclusie... 57

Geraadpleegde bronnen... 59

Primaire bronnen... 59

Secundaire literatuur... 65

(8)
(9)

Op 16 september 2015 was schrijver Tommy Wieringa te gast bij De Wereld Draait Door. Niet om een nieuw uitgekomen boek te promoten, maar om zijn visie te geven op een actueel thema: de vluchtelingencrisis. Dit was toen en is nu nog steeds heét maatschappelijke onderwerp van debat. Europa beleeft sinds de zomer van 2015 een maritieme vluchtelingencrisis van historische proporties (UNHCR 2). Meer dan een miljoen migranten kwamen in 2015 de Europese Unie binnen (NRC). Dagelijks waren de beelden te zien van vluchtelingen die in gammele en overvolle bootjes de kusten van Griekenland en Italieï wisten te bereiken, van de mannen, vrouwen en kinderen die de overtocht niet overleefd hadden en levenloos uit zee werden gevist of

aanspoelden op de stranden, en van de tienduizenden mensen die te voet of per trein op weg waren naar een nieuwe, veilige plek om te verblijven. Beelden die voor veel onrust zorgden in de Europese landen, zo ook in Nederland. Het idee dat deze grote stroom vluchtelingen uit het Midden-Oosten en Afrika ons land zou overspoelen, baarde veel mensen grote zorgen. Er ontstond een tweedeling tussen de mensen die de migranten wilden helpen door ze te ontvangen in ons land en ze een veilige plaats te bieden en degenen die het liefst de grenzen wilden sluiten. Beide groepen lieten duidelijk van zich horen, wat leidde tot felle discussies en soms zelfs tot hevige rellen. In verschillende plaatsen kwamen inwoners in actie om de komst van een asielzoekerscentrum tegen te houden en deze demonstraties verliepen in veel gevallen verre van vreedzaam. De politie en zelfs de ME moest ingezet worden om een einde te maken aan verschillende demonstraties en protesten.

Het vluchtelingendebat is in 2015 en begin 2016 heét thema dat het nieuws en het publieke debat domineert en waar je niet omheen kan. Ook in iedere talkshow zijn de

vluchtelingencrisis en het debat over de opvang het onderwerp van gesprek. Jeroen Pauw heeft dit seizoen zelfs, op een paar uitzendingen na, iedere dag over vluchtelingen en de problematiek daaromheen gepraat (Takken). Vooral politici, waaronder Alexander Pechtold, Halbe Zijlstra en Diederik Samsom, schuiven geregeld aan bij Pauw, Jinek, RTL Late Night en De wereld draait door om te praten over dit onderwerp en het grote vraagstuk: Wat moeten we doen met de vluchtelingenstroom?1.

Niet alleen politici worden echter uitgenodigd om hun visie op dit vraagstuk te geven. De wereld draait door nodigt daar voor de uitzending van 16 september 2015 Tommy Wieringa voor uit. Niet een politicus, die het standpunt van zijn partij over dit onderwerp kan

verkondigen, niet iemand van een hulporganisatie, die tot meer hulp kan oproepen, niet een journalist of een expert of dit gebied, maar een schrijver. De aanleiding voor het gesprek met Wieringa is zijn drie jaar eerder verschenen roman Dit zijn de namen, die vertelt over een groep 1 Pauw 31-8-2015, 9-9-2015, 12-10-2015; Jinek 18-2-2016; RTL Late Night 3-9-2015, 9-2015; DWDD 7-10-2015, 12-7-10-2015, 15-7-10-2015, 27-7-10-2015, 15-1-2016

(10)

vluchtelingen die zwerft over de steppe, op zoek naar een veilige verblijfsplaats. Maar terwijl de eerste vraag van Matthijs van Nieuwkerk nog over dit boek gaat, de vraag of dit een profetisch boek is, speelt de literatuur in het vervolg van het gesprek geen rol meer en gaat het over de vluchtelingencrisis zelf en de vraag wat ‘we’, de Nederlanders, de Europeanen, hiermee moeten. Van Nieuwkerk vraagt het Wieringa letterlijk en zegt daarbij: ‘We vragen het dit keer niet aan een politicus, maar aan een schrijver, een vrij denker.’ (DWDD 16-9-2015)

Wat hier ten eerste opvalt is dat Van Nieuwkerk een schrijver ziet als een vrij denker. Hij verbindt deze twee identiteiten met elkaar alsof iedere schrijver per definitie een vrij denker is, maar is dat wel het geval? Nog opvallender misschien is dat aan de schrijver, en volgens Van Nieuwkerk dus de vrij denker, een van de grootste actuele maatschappelijke vraagstukken voorgelegd wordt. Betekent het feit dat iemand een vrij denker is dat hij antwoord kan geven op vragen als deze? Een kritische kijker zou kunnen denken: Wat weet hij daar nou van? Hij heeft een boek geschreven over vluchtelingen en nu gaat hij ons vertellen wat we moeten doen? Toch wordt Wieringa hier, ten overstaande van een groot publiek, in de positie gezet om het antwoord op dit vraagstuk te geven. Om Nederland te vertellen wat we moeten doen, hoe we dit probleem op kunnen lossen. Zijn rol is hier veel groter dan alleen de auteur van het boek over

vluchtelingen. Hij heeft hier de rol van publieke intellectueel. Maar waarom kennen we een auteur als Wieringa deze rol toe? Waarom wordt juist hij uitgenodigd om hierover te praten? Blijkbaar heeft hij als schrijver een bepaalde autoriteit waardoor hij zich kan uiten over maatschappelijke onderwerpen, in dit geval het vluchtelingendebat, en, belangrijker nog,

waardoor zijn mening of visie belangrijk wordt gevonden. Iedereen kan wel zeggen wat hij denkt van de vluchtelingenstroom, maar niet iedereen wordt uitgenodigd om prime time op televisie zijn antwoord te geven op de vraag: wat moeten we doen? Wieringa’s mening doet er, door zijn autoriteit als literair auteur, weél toe. Hij bevindt zich tussen de ‘literaire wereld’ en de

maatschappij en kan in dit debat gezien worden als publieke intellectueel.

Niet alleen in dit fragment van De wereld draait door zien we Tommy Wieringa als publieke intellectueel. De auteur is te zien in diverse televisieprogramma’s, in het theater en schrijft columns voor verschillende dagbladen en sociale media. Via al deze kanalen geeft hij zijn visie op niet-literaire zaken en vraagstukken. In deze scriptie ga ik hierop in en schets ik een beeld van de auteur Tommy Wieringa als publieke intellectueel. Hierbij richt ik mij specifiek op het huidige vluchtelingendebat. De onderzoeksvraag voor deze scriptie luidt dan ook: in hoeverre en op welke manier vervult Tommy Wieringa de rol van publieke intellectueel binnen het vluchtelingendebat?

Met dit onderzoek sluit ik aan bij het werk van Odile Heynders, hoogleraar Vergelijkende Literatuurwetenschappen aan de Universiteit van Tilburg. Zij heeft veel onderzoek gedaan naar publieke intellectuelen en hun rol in de maatschappij en stelt hierover:

(11)

In het Europese debat over migratie en integratie wordt een interessant aandeel geleverd door schrijvers als publieke intellectuelen. Zij waarschuwen voor bureaucratie, rigiditeit en versimpeling van feiten, maar evengoed wijzen zij op de kwetsbaarheid van de

samenleving en de kracht van de vrijheid van meningsuiting. Ze brengen literatuur en politiek bij elkaar. (Tilburg University)

Als publieke intellectueel kunnen schrijvers dus een belangrijke rol spelen in het

maatschappelijke debat. Er wordt zelfs gesteld: ‘De rol van de schrijver is relevanter dan ooit’ (Ibid). Als aanvulling op het werk van Heynders, onderzoek ik hoe Tommy Wieringa als publieke intellectueel een bijdrage levert aan het vluchtelingendebat. Dit onderzoek kan gezien worden als een nieuwe casestudy bij haar werk. Het biedt een nieuw perspectief en een completer beeld van de rol die schrijvers als publieke intellectuelen kunnen spelen in de hedendaagse

maatschappij.

Om antwoord te kunnen geven op de onderzoeksvraag, zal ik eerst het theoretisch kader schetsen waarbinnen dit onderzoek valt. Als bredere achtergrond ga ik in op het onderscheid tussen autonomie en engagement. Vervolgens spits ik de theorie meer toe en richt ik mij op het begrip ‘publieke intellectueel’. Hierbij maak ik vooral gebruik van de teksten van Odile Heynders. Zij heeft veel onderzoek gedaan naar publieke intellectuelen en onderscheidt vier verschillende niveaus in het onderzoek naar publieke intellectuelen. In het tweede gedeelte van deze scriptie ga ik in op de casus Tommy Wieringa. Ik maak voor het onderzoek gebruik van de vier

verschillende niveaus van Heynders en deze zullen dan ook de structuur van dit tweede gedeelte bepalen. Per niveau onderzoek ik Tommy Wieringa als publieke intellectueel binnen het

vluchtelingendebat. In de conclusie komen de vier niveaus samen en geef ik antwoord op de onderzoeksvraag in hoeverre en op welke manier Wieringa deze rol vervult.

(12)

2.1 L

ITERAIREAUTONOMIEENLITERAIRENGAGEMENT

Alvorens op de positie van de publieke intellectueel in te gaan, bespreek ik eerst het bredere kader, namelijk de discussie rond literaire autonomie en engagement. Ik begin met een theoretische verkenning van deze twee begrippen en ga vervolgens in op de complexe relatie tussen deze twee schijnbaar botsende visies op wat literatuur zou moeten zijn en welke plek de schrijver in de samenleving in zou moeten nemen.

Een autonome literatuuropvatting gaat ervan uit dat literatuur onafhankelijk is, op zichzelf staat en haar eigen wetten heeft. Thomas Vaessens, hoogleraar Nederlandse letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam, heeft het concept autonomie opgedeeld en geeft twee verschillende invullingen (2006). De eerste betreft de autonomie van het literaire veld. De actoren die binnen dit veld actief zijn in zowel de materieïle als de symbolische productie van literatuur zijn onafhankelijk van de sociale omgeving en staan hier los van. Binnen het literaire veld gelden eigen regels en wetten waarbij niet het economische kapitaal, maar het symbolische kapitaal van belang is (9-10). De tweede invulling die Vaessens geeft aan het begrip autonomie geeft, is de autonomie als literatuuropvatting (42-42). Naast de eis dat het literaire veld

onafhankelijk moet zijn, moet ook het literaire werk zelf als een autonome wereld beschouwd worden. Het staat helemaal op zichzelf en dus los van de maatschappelijke en sociale omgeving. Sander Bax, universitair docent literatuurwetenschap en cultuurgeschiedenis aan de Universiteit van Tilburg, heeft in zijn werk het begrip autonomie nog verder ontleed. Hij onderscheidt vijf verschillende niveaus van autonomie: maatschappelijke autonomie, sociaal-economische autonomie, institutionele autonomie, autonomie als schrijversidentiteit en poeïticale autonomie (2007). Het eerste niveau, maatschappelijke autonomie, houdt in dat dat de auteur geen

politieke of religieuze stelling neemt. Hij plaatst zich daarentegen buiten de samenleving en beschouwt deze vanaf de zijlijn. Het tweede niveau, sociaal-economische autonomie, houdt in dat de auteur economisch onafhankelijk is. Hij hoeft zich niet bezig te houden met de verkoop van zijn werken, maar hij kan zich volledig richten op het schrijven. Het derde niveau,

institutionele autonomie, heeft betrekking op het literaire veld, dat autonoom functioneert en dus los staat van de maatschappij waarin het veld zich bevindt. Deze institutionele autonomie komt overeen met de eerste invulling van autonomie die Vaessens beschreef. Het vierde niveau van autonomie, autonomie als schrijversidentiteit, verwijst naar de manier waarop de auteur zichzelf profileert en positioneert. Een autonome auteur zet zichzelf neer als onafhankelijke buitenstaander. Hij hoeft zich niet op een bepaalde manier te presenteren aan het publiek, omdat

(13)

hij niet afhankelijk is van dit publiek. Het vijfde en laatste niveau van autonomie dat Bax

onderscheidt, de poeïticale autonomie, gaat over de tekst zelf. Deze wordt gezien als een eigen, op zichzelf staande entiteit.

Engagement wordt vaak gezien als het tegenovergestelde van autonomie. Er zijn ook veel tegenstellingen te vinden tussen deze twee visies op literatuur. Waar de autonome literatuur onafhankelijk is en de maatschappij vanaf de zijlijn beschouwt, wil de geeïngageerde auteur zich juist bemoeien met deze maatschappij. Deze literatuur geeft een bepaalde visie op de

samenleving en heeft hiermee een politieke of sociale functie. De boodschap of de inhoud staat bij geeïngageerde literatuur centraal en is belangrijker dan de vorm van de tekst, waar autonome literatuur vaak sterker op gericht is. Een ander onderscheid dat gemaakt kan worden, is dat autonome literatuur geschreven is en gericht is op de eeuwigheid, terwijl de geeïngageerde literatuur juist gaat over de maatschappelijke actualiteit. Geert Buelens is professor moderne Nederlandse letterkunde aan de Universiteit van Utrecht en stelde over geeïngageerde literatuur dat het literatuur is die ernaar streeft ‘om achterhaald te worden, oud nieuws te zijn’ (Buelens).

Een ander kenmerk van geeïngageerde literatuur is dat de auteur zijn eigen meningen en ideeeïn uit in zijn werk en daarvoor ook verantwoordelijk gehouden wil worden. Het is zijn eigen visie op de maatschappij en hij kan daarop aangesproken worden. In de autonome literatuur is deze relatie tussen het werk en de auteur niet zo gemakkelijk aan te tonen en kan de auteur zich altijd verschuilen achter zijn personages. Het werk staat daar immers los van de wereld

eromheen en dus ook van de schrijver. De Franse literatuurcriticus Roland Barthes

introduceerde hiervoor in 1968 het idee van ‘de dood van de auteur’ (2004). De moderne lezer moet niet meer proberen om erachter te komen wat de auteur met de tekst bedoeld heeft, maar hij moet de auteur wegdenken en zelf betekenis aan het werk geven. Iedereen kan een tekst op zijn eigen manier interpreteren en creeïert dus een eigen betekenis. Dit ligt anders bij

geeïngageerde literatuur. Hierbij is het doel van de auteur niet om de lezer zijn eigen betekenis aan de tekst te laten geven. Hij wil een boodschap en zïéjn visie overbrengen op zijn lezers. De dubbelzinnigheid die kenmerkend is voor fictie is daarom misschien wel het grootste probleem binnen dit genre (Beeks 55). Auteurs die zich willen engageren, worstelen dan ook vaak met de vorm waarin zij hun tekst gieten. Om hun boodschap eenduidig over te brengen, zullen ze moeten inboeten aan de poeïticale autonomie van de tekst. Ook voor de andere niveaus van autonomie zijn er consequenties verbonden aan het engageren van de auteur (Bax 2007). In een geeïngageerde tekst neemt de auteur juist weél een politieke of religieuze stelling in, waardoor hij niet langer maatschappelijk autonoom is. Wanneer de schrijver bezig is met aandacht genereren voor zijn werk en dit zoveel mogelijk wil verkopen, is hij ook niet langer sociaaleconomisch autonoom. Wanneer hij uit het literaire veld breekt en het publieke domein opzoekt, geldt ook de autonomie van het literaire veld niet meer. Tenslotte neemt ook de autonomie als

(14)

schrijveridentiteit af, als de auteur een bepaalde geeïngageerde posture aanneemt om zich te presenteren in het publieke veld. Doordat de geeïngageerde auteur zijn schrijfkamer verlaat en zich mengt in het publieke debat, kan dit consequenties hebben voor zijn imago. Hij kan zijn onafhankelijke status van schrijver en dus zijn autonome autoriteit in gevaar brengen (Bax en Beeks 393). Uit de negatieve connotatie van de woorden die gebruikt worden, blijkt dat autonomie vaak als uitgangspunt en als de gewenste positie gezien wordt.

Zoals autonomie en engagement hierboven beschreven worden, lijken de twee

begrippen elkaars tegenovergestelde. De onderlinge relatie is echter complexer. Het engagement kan de autonome status van een auteur niet alleen in gevaar brengen, de auteur heeft deze autonome status ook nodig om zich te engageren. De autonomie vormt het fundament van zijn autoriteit (Bax 2015 120). Deze autoriteit, die de schrijver verkregen heeft vanwege zijn status als autonome auteur, is een voorwaarde om iets te kunnen zeggen over de maatschappij. Iedereen kan wel zijn mening uiten en zijn visie geven over de samenleving, er is een bepaalde autoriteit nodig voordat deze mening of visie ook belangrijk wordt gevonden. Bax en Beeks stellen hierover: ‘Een schrijver kan er […] niet simpelweg voor kiezen om ofwel ‘autonome’ (zuivere, wereldvreemde) literatuur te schrijven, ofwel ‘geeïngageerde’ (betrokken, politiek bewuste) literatuur. […] Om zich als schrijver publiekelijk te manifesteren heeft hij immers het symbolische kapitaal nodig dat zijn literaire romans hem hebben verschaft.’ (395) Ook in zijn onderzoek naar het engagement van Harry Mulisch, laat Bax zien dat autonomie een voorwaarde is voor engagement. Hij stelt over Mulisch: ‘Hij had de bijzondere status van het schrijverschap nodig om politiek gewicht in de schaal te leggen. De woorden van een literair schrijver zijn in het publieke domein van belang omdat hij schrijver is. Om die reden was het voor hem van groot belang om zich in de media en in zijn boeken te blijven profileren als autonoom schrijver’ (105). Wanneer een auteur zich engageert, wordt zijn autonome schrijversidentiteit dus niet zomaar opgegeven. Deze is juist van groot belang. Benoit Denis stelt dat geeïngageerde schrijvers voortdurend een balans zoeken tussen autonomie en engagement, om zo hun autoriteit te behouden om zich over de maatschappij te uiten. Voor deze auteurs is de centrale vraag: ‘hoe kan ik betrokken zijn, zonder daarmee mijn vrijheid op te geven?’ (Bax 2010 60). Ook Sarah Beeks behandelt de relatie tussen autonomie en engagement en stelt dat deze twee uitersten geen recht doen aan de literaire praktijk: ‘Individuele schrijvers creeïren immers steeds hun eigen mengvormen, die moeilijk theoretisch en schematisch te vangen zijn’ (52). Autonomie en engagement vormen samen een spanningsveld waarbinnen de schrijver zijn positie moet bepalen (Ibid). Beeks wijst er ook op dat autonomie vaak gelijkgesteld wordt aan vorm en engagement gelijkgesteld wordt met inhoud, zoals in de ‘vorm-of-vent?’-discussie in Nederland in het interbellum (53). Deze koppeling met vorm en inhoud noemt Beeks onterecht. Ze stelt zelfs het tegenovergestelde: ‘geeïngageerde auteurs zijn in hoge mate gericht op de vorm van hun

(15)

literaire werk, omdat die vorm misschien wel hun sterkste wapen is’ (Ibid). Het is juist het literaire karakter dat hun teksten onderscheid van bijvoorbeeld journalistieke of politieke teksten en waardoor de tekst meer zeggingskracht krijgt (Ibid).

Een bekend boegbeeld van de geeïngageerde literatuur is de Franse filosoof en schrijver Jean-Paul Sartre. Hij was in de jaren zestig een van de meest invloedrijke literaire intellectuelen en heeft met zijn werk Qu’est-ce que la litteérature? (Wat is literatuur?) grote invloed gehad op de denkbeelden over literatuur en engagement (Beeks 59). Volgens Sartre gaat de boodschap van het literaire werk boven de vorm: ‘eerst de moraal, pas daarna het vers’ (Franssen 143). De vorm wordt gebruikt om de boodschap goed over te brengen op het publiek, zoals ook Beeks de vorm als het ‘wapen’ van de geeïngageerde auteur ziet (53). Hij introduceert in zijn boek het begrip litteérature engageée en stelt dat geeïngageerd schrijverschap een handeling is:

De “geeïngageerde” schrijver weet, dat het woord een handeling is: hij weet dat onthullen veranderen betekent en dat men niet anders kan onthullen dan met de opzet te wijzigen. Hij heeft de onmogelijke droom opgegeven een onpartijdig beeld van de maatschappij en van het mensdom te geven. (Sartre 24)

Uit dit citaat blijkt dat Sartre gelooft dat ‘de schrijver met zijn woorden iets kon veranderen in de werkelijkheid, want schrijven was onthullen’ (Beeks 59). De auteur moet volgens Sartre ook de pretentie hebben om met zijn tekst de hele wereld te bereiken en een verandering teweeg te brengen (Ibid). Sartre stelt dat de schrijver zich duidelijk moet mengen in het maatschappelijke debat en zich hierin op verschillende manieren kan uiten: ‘De schrijver is een spreker; hij duidt aan, bewijst, beveelt, weigert, vraagt om opheldering, smeekt, beledigt, overreedt en insinueert’ (21). Dit alles doet hij om met zijn woord te onthullen.

Een hedendaagse pleitbezorger voor literair engagement is Thomas Vaessens, hoogleraar Nederlandse letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam. In zijn boek De revanche van de roman stelt hij dat er meer aandacht moet zijn voor engagement in de roman. Dit genre lijkt niet zo geschikt voor engagement, maar eerder voor autonome literatuur. Toch stelt Vaessens dat, ondanks dat een roman literair mag zijn, men deze literatuur niet alleen moet zien als een autonoom werk dat losstaat van de maatschappij. Vaessens vindt dat er op een nieuwe, politiek gerichte manier over literatuur nagedacht dient te worden en dat literaire teksten zoals romans gelezen moeten worden als ‘ideologisch geladen interventies van auteurs in de publieke sfeer, zonder daarbij onmiddellijk klaar te staan met de hakbijl van de deconstructie of de politiek correcte meetlat van het postmodernisme’ (2009 224). Een roman is volgens hem dus niet een kunstwerk dat los staat van de maatschappij, maar het is een ‘interventie’ van de auteur, die iets te zeggen heeft over deze maatschappij.

(16)

Zowel Vaessens als Sartre pleiten voor engagement in literatuur. Vaessens stelt dat romans niet alleen gelezen moeten worden als autonoom werk, maar meer als geeïngageerd werk, waarmee de schrijver intervenieert in de maatschappij. Sartre beschrijft de rol van de geeïngageerde schrijver en wat die volgens hem zou moeten doen, namelijk onthullen. Zoals we eerder gezien hebben, verlaat de schrijver die zich engageert zijn autonome positie buiten de maatschappij. Hij gaat zich juist bemoeien met actuele vraagstukken. Hij zoekt een nieuwe positie binnen het spanningsveld van autonomie en engagement. De auteur kan met zijn

culturele autoriteit de rol van publieke intellectueel vervullen. Zoals eerder gesteld, onderzoek ik in deze scriptie in hoeverre en hoe Tommy Wieringa deze rol vervult in het vluchtelingendebat.

2.2 D

EPUBLIEKEINTELLECTUEEL

Om onderzoek te doen naar de rol van Tommy Wieringa als publieke intellectueel, is het belangrijk een duidelijk beeld te hebben bij dit begrip en wat deze rol inhoudt. Hoogleraar Vergelijkende Literatuurwetenscahppen Odile Heynders heeft veel onderzoek gedaan naar publieke intellectuelen. In haar werk Writers as Public Intellectuals: Literature, Celebrity, Democracy geeft ze een duidelijke definitie van het begrip, die ik ook in deze scriptie zal hanteren:

The public intellectual intervenes in the public debate and proclaims a controversial and committed and sometimes compromised stance from the sideline position. S/He has critical knowledge and ideas, stimulates discussion and offers alternative scenarios in regard to topics of political, social and ethical nature, thus addressing non-specialist audiences on matters of general concern. Public intellectual intervention can take many forms ranging from speeches and lectures to books, articles, manifestos, documentaries, television programmes and blogs and tweets on the Internet. Today’s public intellectual operates in a media saturated society and has to be visible in order to communicate to a broad public. (2015a 3)

In het eerste gedeelte van deze definitie blijkt dat de publieke intellectueel ingrijpt in het publieke debat en zich dus geeïngageerd opstelt. Toch behoudt hij zijn positie aan de zijlijn, wat kenmerkend is voor de autonome auteur. Dit kan, zoals we in de vorige paragraaf gezien hebben, problematisch zijn. Want hoe meng je je als schrijver in debatten buiten het literaire veld zonder je autonome positie aan de zijlijn van de maatschappij te verliezen? En hoe kun je je vanuit deze

(17)

positie engageren? Dit zijn de dilemma’s van een publieke intellectueel. Om een groter en breder publiek aan te spreken, moet hij soms aan intellectuele inhoud inboeten. Hij moet de juiste balans weten te vinden tussen zijn autonome status en zijn maatschappelijke betrokkenheid, zodat hij het publiek weet te bereiken en tegelijkertijd zijn ‘cultural authority’ behoudt (21). Omdat hij rekening moet houden met deze balans, neemt de publieke intellectueel een ‘sometimes compromised stance’ in.

Dat het aangesproken publiek bestaat uit ‘non-specialist audiences’, is cruciaal voor de publieke intellectueel en vormt het verschil met de niet-publieke intellectueel. Deze mengt zich ook in politieke en maatschappelijke debatten, maar richt zich enkel op zijn peers, zijn mede-intellectuelen (4). De term ‘intellectueel’ wordt in deze betekenis gebruikt sinds de

Dreyfusaffaire in Frankrijk aan het einde van de negentiende eeuw. In die periode werd er met de term gedoeld op een groep culturele figuren, waaronder schrijvers, artiesten en journalisten, die zich mengden in het juridische proces tegen de joods-Franse officier Alfred Dreyfus, die valselijk beschuldigd werd van spionage voor Duitsland. Een belangrijke rol in deze affaire speelde de Franse schrijver EÉmile Zola, die in zijn open brief J’Accuse het schandaal openbaar maakte en hiermee aanzet gaf tot een groot protest onder schrijvers, kunstenaars,

wetenschappers en onderwijzers (Heynders 2015a 3, Beeks 58). Beeks citeert Luc Rasson, die het volgende stelt over deze affaire:

Tijdens de Dreyfus-zaak begint men te beseffen dat schrijvers, kunstenaars, hoogleraren, kortom intellectuelen […] invloed kunnen hebben. Zij verlaten hun ivoren torens en publiceren artikelen, ondertekenen manifesten of kopen op straat voor een zaak die juist en rechtvaardig lijkt, ook al beschikken zij niet over de specifieke competentie waardoor zij met kennis van zaken kunnen spreken. (Beeks 58)

Dat de term ‘intellectueel’ in deze betekenis sinds de Dreyfusaffaire gebruikt wordt, wil echter niet zeggen dat er voéoér deze tijd geen personen zijn geweest die deze rol vervulden. Sinds de Renaissance zijn er wel degelijk schrijvers geweest die in deze positie stonden en zich

onafhankelijk en kritisch uitten ten opzichte van zaken die in de maatschappij speelden (Melzer et al.; Lacroix en Nicolaïïdis; Heynders 3). Voor hen bestond echter de term ‘intellectueel’ nog niet.

De krant waarin de brief van Zola verscheen, L’Aurore, is een literaire krant en het zijn dus vooral de intellectuelen die op de hoogte werden gebracht en zich gingen mengen in deze affaire. Het brede publiek werd hier niet bij betrokken. De intellectuelen richtten zich vooral op hun peers, de mede-intellectuelen. Dit veranderde gedurende de twintigste eeuw. In onderdrukte maatschappijen, namen zij de rol op zich van woordvoerder namens het volk en tegen de

(18)

autoriteit en de staat. In de vrije maatschappij maakten zij gebruik van de vrijheid om zich te uiten (Heynders 2009 6). Wanneer de intellectueel zich niet meer enkel op andere intellectuelen richt, maar zijn boodschap aan het bredere publiek wil overbrengen, spreken we van een

publieke intellectueel. Volgens Heynders verwijst de toevoeging ‘publieke’ naar ‘the activities of translation, mediation and the popularization of ideas, aimed at a wider outreach and

communication’ (2015a 4). De publieke intellectueel stapt als het ware uit de intellectuele kring waar hij toe behoort en wil zijn boodschap overbrengen op het grotere niet-intellectuele publiek. In het geval van schrijvers houdt dit in dat zij buiten het autonome literaire veld treden. Zoals in het vorige hoofdstuk naar voren is gekomen, kan dit schadelijk zijn voor het imago van de auteur omdat hij aan zijn autonome autoriteit inboet. Heynders stelt hierover: ‘Significantly, the public intellectual sometimes makes compromises with regard to the intellectual content of ideas in order to address a larger audience’ (4). De auteur breekt in dit geval niet alleen met de

autonomie van het literaire veld, maar ook met zijn autonomie als schrijversidentiteit. Om zijn boodschap aan het grote publiek over te brengen, moet hij zich op een bepaalde manier

presenteren zodat het publiek naar hem wil luisteren. Hij moet hier dus de balans vinden tussen zijn autonome schrijveridentiteit en een publiek figuur. Heynders bespreekt dit zoeken naar een balans in haar werk als volgt: ‘The public intellectual negotiates between rational thinking, posture and audience’ (20). Ook de maatschappelijke autonomie wordt door de auteur als publieke intellectueel doorbroken. Hij houdt zich niet onafhankelijk, maar mengt zich juist in het publieke debat en uit zijn kritische ideeeïn hierover. Om het brede publiek te bereiken, kan de publieke intellectueel ervoor kiezen zijn boodschap in eenduidigere teksten weer te geven in plaats van in dubbelzinnige fictionele teksten, wat gevolgen heeft voor de poeïticale autonomie van de tekst.

In haar werk Writers as Public Intellectuals zet Heynders zich af tegen eerdere ideeeïn over de publieke intellectueel. Ze is het niet eens met de opvatting van de Franse socioloog Pierre Bourdieu, die de intellectueel definieert als zowel paradoxaal als bi-dimensionaal (9). Het paradoxale ziet Bourdieu in het klassieke onderscheid tussen autonomie (‘pure cultuur’) en engagement en het idee dat de intellectueel zijn autoriteit heeft verkregen in de autonome literatuur en deze gebruikt om zich te engageren. Dat een intellectueel bi-dimensioneel is, betekent voor Bourdieu dat hij twee verschillende doelen heeft: hij wil bij het autonome

intellectuele veld horen en tegelijkertijd zijn autoriteit inzetten om zich te engageren buiten dat veld. Volgens Bourdieu zendt de intellectueel hiermee een dubbele boodschap uit: hij wil alleen gelaten worden om onafhankelijk en autonoom te kunnen blijven, maar hij wil ook de

mogelijkheden krijgen om zich te engageren in de politieke actualiteit (9). Bourdieu ziet de moderne journalistiek en de daarbij behorende criteria van leesbaarheid, actualiteit en nieuwswaarde als een bedreiging voor de literaire autonomie. Deze ontwikkeling vindt hij

(19)

onacceptabel (9). Bourdieu is duidelijk iemand die autonomie als de gewenste positie ziet en zich negatief uit over engagement.

Heynders ziet juist nieuwe mogelijkheden voor de publieke intellectuelen. Door de vele beschikbare mediavormen kunnen zij zich tegenwoordig op verschillende manieren uiten en zo een breed publiek aanspreken:

This concerns […] the philosopher using radio and television programmes to ask attention for specific topics and stances, as well as the literary author participating in a discussion on the Internet to defend democracy […] or the novelist promoting her popular fiction on Facebook and Pinterest while at the same time writing intellectual pieces in blogs on The Guardian website. No public intellectual today sticks to one genre or just one platform’ (10).

Heynders stelt dat de autonomie die Bourdieu voorstaat, tegenwoordig geen adequate

kwalificatie meer is voor literatuur (10). Zij heeft geen probleem met wat Bourdieu ziet als de bi-dimensionaliteit van publieke intellectuelen en ziet het juist als een positieve ontwikkeling dat zij zich met verschillende genres en via verschillende media kunnen mengen in het openbare debat.

Heynders reageert ook op de ideeeïn van de Duitse filosoof en socioloog Juïrgen

Habermas, die eveneens negatief is over de positie van intellectuelen in het huidige tijdperk van televisie en internet. Hij houdt vast aan de tegenstelling tussen de autonome intellectueel en entertainment en vindt dat intellectuelen niet op televisie thuishoren. Heynders zegt over Habermas dat ‘his idea of the public sphere is still based on a modern and liberal society with clearly separated venues for rational discussions on the one hand, and pleasure on the other’ (11). In mediavormen zoals het internet en de televisie ziet zij juist mogelijkheden voor

intellectuelen om een groter publiek te bereiken. Waar Habermas echter wel terecht op wijst, is dat het door samenkomen van intellectuelen en entertainment in hetzelfde medium, het lastiger wordt voor het publiek om vast te stellen wat de relevantie van iemands mening of visie is (11). Bij gescheiden kanalen was makkelijker te onderscheiden wat gericht was op vermaak en wat gericht was op het overbrengen van een boodschap. Habermas ziet het liefst een duidelijke scheidingslijn tussen publieke intellectuelen en celebrities. Heynders vindt dit onderscheid achterhaald en denkt juist dat entertainment en de intellectuelen elkaar kunnen gebruiken: ‘It would be much too simplifying to state that the public intellectual offers knowledge to the general audience, while the celebrity offers entertainment. In today’s public sphere, public intellectuals […] deliberately make use of celebrity strategies by displaying their private life and even intimate relationships in public, as such attracting more attention regarding the message

(20)

they want to bring over’ (13). De publieke intellectueel zet dus niet alleen literaire of intellectuele strategieeïn in, met het doel zijn autonome status te behouden, hij maakt ook gebruik van celebrity strategies om aandacht te genereren voor de boodschap die hij over wil brengen (Ibid).

Niet alleen schrijvers kunnen de rol van publieke intellectueel vervullen. In 2011 is door de Engelse kranten The Guardian en The Observer een top 300 van Britse intellectuelen

samengesteld (18). De intellectuelen in de lijst zijn onderverdeeld in 25 categorieeïn, waaronder academici, historici, filosofen, politici, wetenschappers en critici. Literaire auteurs zijn zeer goed vertegenwoordigd: alleen de groep journalisten/redacteuren was groter met 61 intellectuelen. Het is opvallend dat de twee grootste groepen en dus verreweg de meeste intellectuelen mannen en vrouwen van het geschreven woord zijn. Heynders stelt over hen: ‘They live through the battle of ideas, and they take action by wording and (re)phrasing new ideas and perspectives’ (Ibid). De meeste schrijvers die genoemd worden als intellectueel hebben culturele autoriteit verkregen als gewaardeerde en gecanoniseerde literaire auteurs en schrijven zowel romans als essays (Ibid). Deze‘blurring of literary conventions concerning authorschip, text and genre’ is typisch voor de literaire auteur als publieke intellectueel (33). Het feit dat van de 300 gekozen intellectuelen maar liefst 54 personen auteur zijn, geeft aan hoeveel autoriteit en zeggingskracht men aan hen toekent.

Niet iedere schrijver wil de rol van publieke intellectueel echter vervullen. Een goed voorbeeld hiervan is Gerard Reve. Na zijn literaire debuut werd in een interview gevraagd naar zijn visie op een actueel onderwerp, maar hij weigerde die te geven: ‘Het is een misvatting […] dat ik over enig maatschappelijk onderwerp een belangrijk betoog of enig steekhoudende verklaring zou kunnen leveren’ (Vaessens 2009 207) Hij vindt dat succesvolle schrijvers ‘een volkomen onredelijke hoeveelheid gezag toegedacht [krijgen]’ en snapt niet waarom men zou luisteren naar zijn meningen over actuele maatschappelijke vraagstukken: ‘Zo ver is het dus al gekomen, dat men iemand van vier en twintig jaar, met twee halve opleidingen, die vier en twintig boeken gelezen en eéeén geschreven heeft, gezag wil geven in zijn oordeel over de

neteligste sociale vraagstukken’ (Ibid). Er zijn meer voorbeelden te vinden van auteurs die zich niet in het maatschappelijke debat wilde mengen en vasthielden aan hun autonome positie, maar sinds de Dreyfus-affaire zijn er ook al vele schrijvers geweest die de rol van publieke

intellectueel vrijwillig op zich genomen hebben (Beeks 57).

Heynders heeft zich niet alleen bezig gehouden met de theorievorming rondom de publieke intellectueel, ze heeft zich ook gericht op een aantal casussen. Hierin beschrijft ze verschillende auteurs als publieke intellectuelen. In haar werk Writers as Public Intellectuals bespreekt ze zeven verschillende Europese casussen. De schrijvers die ze onderzoekt, vullen allemaal op hun eigen manier hun rol als publieke intellectueel binnen de maatschappij waarin

(21)

ze leven in. Heynders heeft ook een artikel geschreven over de Nederlandse dichter Ramsey Nasr en zijn rol als publieke intellectueel (2015b). Dat artikel begint, net als deze scriptie, met een optreden van de publieke intellectueel in De Wereld Draait Door (291). Nasr, destijds benoemd tot Dichter des Vaderlands, was daar eind januari 2013, de dagen rondom de aankondiging van Koningin Beatrix’ abdicatie, drie dagen achtereen te gast. Heynders stelt hierover het volgende:

Dat een dichter, uïberhaupt een gast, drie dagen achtereen aan de DWDD tafel plaats neemt, is uitzonderlijk en zegt iets over de interesse van de redactie en de gastheer, en de bekendheid, of wat men kan noemen de ‘cultural authority’ van de dichter (Collini 2006). Die autoriteit ontstaat op basis van samenhangende factoren: prestige gebaseerd op werk, talent en opleiding, het vermogen zich duidelijk uit te spreken, en

herkenbaarheid door visibiliteit. Optreden in een prime time televisie infotainment programma is een indictie van iemands culturele autoriteit en mediale

aantrekkingskracht. (292)

Wat Heynders met zowel de zeven casestudies in Writers as Public Intellectuals als Ramsey Nasr in haar artikel heeft gedaan, doe ik met Tommy Wieringa: ik onderzoek zijn rol als publieke intellectueel.

Om Wieringa als publieke intellectueel te onderzoeken, maak ik gebruik van de theorie van Heynders. Zij stelt ten eerste dat er geen objectieve maatstaf is om te bepalen of iemand een intellectueel is (2015a 5). Er zijn vele factoren waar rekening mee gehouden moet worden om na te gaan in hoeverre iemand de rol van publieke intellectueel vervult. Het gaat er niet alleen om dat een intellectueel iets te zeggen heeft tegen een publiek. Zoals Heynders in haar werk beargumenteert: ‘We also have to consider and qualify the medium and style of writing, the visibility of the intellectual persona, the specific issue discussed, and the addressed public or the participants in the debate accepting (or not) the intellectual’s authority’ (5). Om overal rekening mee te houden, heeft Heynders een schema opgesteld van vier verschillende niveaus waarop de publieke intellectueel onderzocht kan worden. Heynders stelt over dit schema: ‘[It] helps us to examine and organize various activities and negotiations in the late modern public sphere, and points at the dynamic relationship between the public intellectual as role, the writing and debating as activities, and the audience(s) as responsive’ (21). Het schema is weergegeven in Tabel 1.

Public Intellectual

Cultural Authority The PI has ideas, cultural authority and credentials, and the talent to give a broad, contestable, popularizing and new perspective on issues of general concern.

(22)

Social and Cultural Context The PI operates in a specific (trans)national, societal and economic context, which provides a narrative frame that is used as well as criticized.

Mediated Context of Production and Reception

The PI introduces an issue, using the appropriate media, and a particular rhetoric (style of arguing and framing). Aesthetic Performance and

Theatricality

The PI implements aesthetic features in text and performance, and consciously creates a persona in the media with an effect on audiences.

Tabel 1: De vier verschillende niveaus in het onderzoek naar intellectuelen (Heynders 2015a 21).

Voordat ik inga op de casus van Tommy Wieringa en zijn rol als publieke intellectueel zal onderzoeken aan de hand van het schema van Heynders, zal ik eerst kort de vier verschillende niveaus van het schema bespreken.

Culturele autoriteit: Heynders gebruikt deze term van Stefan Collini om te wijzen op de autoriteit die de intellectueel heeft (21). Deze autoriteit kan gebaseerd zijn op de opleiding of specialisatie van de intellectueel, maar ook wat de intellectueel bereikt heeft op het artistieke vlak. Als we deze term koppelen aan de discussie over literaire autonomie en engagement, kunnen we stellen dat de culturele autoriteit van de intellectueel zijn status is die hij verkregen heeft binnen het autonome literaire veld. Er wordt van de intellectueel verwacht dat hij de maatschappij vanaf zijn positie aan de zijlijn beschouwt en bekritiseert, maar tegelijkertijd moet hij zijn ideeeïn over kunnen brengen aan het grote publiek. Ook dit publiek speelt hier een rol. Zij kunnen zijn ideeeïn accepteren en afwijzen en hebben daarmee invloed op de rol van de publieke intellectueel (22). Voor mijn onderzoek naar de culturele autoriteit van Tommy Wieringa let ik ten eerste op zijn status als schrijver. Welke literaire status heeft hij en waaruit blijkt dit? Ook onderzoek ik zijn talent om zijn visie te uiten en over te brengen op het publiek. Daarnaast richt ik mij op de rol die dit publiek speelt in de waardering en autoriteit van Wieringa.

Sociale en culturele context: De publieke intellectueel is actief binnen een bepaalde (trans)nationale, maatschappelijke en economische context. Dit niveau van het onderzoek richt zich op publieke wereld waarin hij zich begeeft en waarin debatten worden gevoerd (22). De publieke intellectueel wil discussies teweegbrengen binnen deze publieke sfeer. Volgens Edward W. Said is de publieke intellectueel hiermee per definitie bezig met politiek: ‘The moment you publish essays in a society you have entered political life; so if you want not to be political, do not write essays or speak out’ (in Heynders 22). De sociale en culturele context waar ik mij in dit onderzoek specifiek op richt, is die van de vluchtelingencrisis en het daarover ontstane debat in Europa en Nederland. Ik geef een beschrijving van deze context en ga vervolgens in op de vraag in hoeverre Wieringa gebruik maakt of kritiek levert op het narratieve frame dat ontstaan is binnen deze context.

(23)

Gemediatiseerde context van productie en receptie: Op dit niveau van het onderzoek naar de publieke intellectueel wordt de focus gelegd op de woorden die gebruikt worden. Volgens Heynders weet iedere publieke intellectueel wat de retorische kracht van taal is en hoe hij deze het beste in kan zetten om zijn boodschap goed over te brengen op het publiek. De publieke intellectueel spreekt verschillende groepen mensen aan en zorgt ervoor dat hij voor ieder publiek het juiste medium en daarbij de juiste retorische keuzes maakt. Deze keuzes hebben niet alleen betrekking op de stijl die hij hanteert, maar ook op de argumenten die hij aanhaalt (22). Ik let op dit niveaus van het onderzoek op de verschillende media die Wieringa gebruikt om verschillende groepen mensen aan te spreken en de verschillende vormen en tonen die hij daarbij hanteert.

Esthetiek en zelfpresentatie: Heynders stelt dat de publieke intellectueel niet alleen bezig is met de inhoud van zijn tekst, zijn boodschap, maar dat hij ook esthetische elementen aan zijn teksten toevoegt. Zowel in zijn teksten als in zijn performances is de schrijver bezig met hoe hij overkomt op het publiek. De manier waarop hij zichzelf presenteert in de media, de persona die hij creeïert van zichzelf, heeft consequenties zijn ‘credibility, persuasiveness and attractiveness of the public intellectual’ (23). Op dit niveau van het onderzoek let ik ten eerste op de esthetiek in Wieringa’s teksten. Daarnaast richt ik mij op de esthetiek in de persona Wieinga zelf Ik

onderzoek op welke manier hij zichzelf presenteert, hoe hij over wil komen op het publiek en of deze zelfpresentatie eenduidig of juist ambigu is.

Ondanks dat het schema van Heynders een goed handvat biedt voor mijn onderzoek naar Tommy Wieringa als publieke intellectueel, zijn er ook kanttekeningen bij te plaatsen. Zo zijn de vier niveaus die ze onderscheidt niet altijd concreet en eenduidig omschreven. In haar

beschrijving van het schema stelt ze dat het ons helpt om verschillende activiteiten en rollen van de publieke intellectueel te onderzoeken en voegt ze daar aan toe: ‘[T]hus making it possible to distinguish between intellectual repertoires and ideas, the visibility of the intellectual, the mediator function, and the responses of the publics’ (21). Ze noemt hier vier verschillende aspecten van de publieke intellectueel waar onderzoek naar gedaan kan worden. Deze komen echter niet helemaal overeen met de vier niveaus van onderzoek die ze in het schema voorstelt: culturele autoriteit, sociale en culturele context, gemediatiseerde context van productie en receptie, en esthetiek en zelfpresentatie.

Ook zijn deze vier niveaus van onderzoek niet altijd strikt te onderscheiden. Heynders noemt het schema zelf ook ‘a flexible methodology’ (22). Hoewel het voor het onderzoek prettig is om deze vier niveaus als uitgangspunt te hebben, is het dus niet duidelijk in hoeverre deze niveaus daadwerkelijk van elkaar te onderscheiden zijn. In Heynders’ eigen zeven casestudies in Writers as Public Intellectuals komen de vier niveaus niet altijd duidelijk terug. Ze past ze wel toe, maar ze doet dit ongestructueerd. Ze onderzoekt per casestudie niet alle vier niveaus uit het

(24)

schema, maar ze richt zich op de thema’s of de gebruikte strategieeïn die bij een bepaalde publieke intellectueel dominant zijn (21). Het is dus de vraag in hoeverre Heynders het schema zelf gebruikt als uitgangspunt voor haar onderzoek naar publieke intellectuelen.

Voor mijn onderzoek naar Tommy Wieringa als publieke intellectueel binnen het vluchtelingendebat gebruik ik het schema van Heynders weél duidelijk als uitgangspunt. De vier niveaus van onderzoek die zij onderscheidt, vormen ook de structuur van de analyse. In het eerste hoofdstuk zal ik mij richten op de culturele autoriteit van Tommy Wieringa. Vervolgens onderzoek ik in het tweede hoofdstuk de sociale en culturele context waarbinnen hij als publieke intellectueel actief is. Het derde hoofdstuk is gericht op de gemediatiseerde context van

productie en receptie en in het vierde hoofdstuk focus ik me op de esthetiek in Wieringa’s teksten en van mediaoptredens. Ten slotte komen in het laatste gedeelte, de conclusie, alle vier de niveaus van het onderzoek bij elkaar.

3. C

ASUS

: T

OMMY

W

IERINGA

ALS

PUBLIEKE

INTELLECTUEEL

(25)

3.1 C

ULTURELEAUTORITEIT

Het eerste niveau van onderzoek naar de rol van Tommy Wieringa als publieke intellectueel, richt zich op zijn culturele autoriteit. Er is een bepaalde autoriteit nodig om de rol van publieke intellectueel te vervullen. Er moet een reden zijn waarom het publiek de ideeeïn en meningen van de publieke intellectueel serieus neemt. Het moet duidelijk zijn dat hij niet zomaar iemand is, maar iemand met autoriteit. Iemands culturele autoriteit kan op verschillende gronden gebaseerd zijn. De opleiding die iemand gevolgd heeft, het werk dat iemand doet of iemands specialisatie. Bij een schrijver is deze autoriteit vooral gebaseerd op wat hij op het artistieke vlak bereikt heeft. Belangrijk hierin is de waardering vanuit het literaire veld. Deze waardering kan geuit worden in recensies en is concreet meetbaar aan de hand van eventuele prijzen die de schrijver gewonnen heeft met zijn werk. Ook de uitgever waar de schrijver bij zit, de

boekhandels en bibliotheken waar zijn werk ligt en de andere schrijvers waar de publieke intellectueel mee omgaat, kunnen invloed hebben op zijn culturele autoriteit. Binnen het literaire veld bevinden zich ook de academische literatuurcritici en het literatuuronderwijs. Deze twee actoren spelen een belangrijke rol in de symbolische productie van literatuur en hebben invloed op hoe belangrijk een schrijver en zijn werk gevonden worden (Dorleijn en van Rees 18-19). Maar niet alleen de actoren binnen de materieïle productie, de distributie en de symbolische productie van literatuur zijn belangrijk voor de waardering van een auteur, ook het publiek speelt hierin een grote rol. Dit is de groep die uiteindelijk het werk leest en bij wie de schrijver een bepaald effect wil hebben. Zijn teksten moeten het publiek boeien, ontroeren, verwonderen, raken of aanzetten tot nadenken. In hoeverre dit lukt, speelt een grote rol in de waardering van de schrijver bij het publiek.

Naast de literaire status van de publieke intellectueel, waar ik mij in de eerste paragraaf op richt, is het voor zijn culturele autoriteit ook belangrijk dat hij zijn visie goed kan

overbrengen op het publiek. Hier is een bepaald talent voor nodig. In hoeverre Wieringa dit talent heeft of toebedeeld krijgt, bespreek ik in de tweede paragraaf. In de derde en laatste paragraaf ga ik verder in op de rol van het publiek. Hierbij kijk ik naar welke culturele autoriteit door dit publiek wordt toegekend aan Wieringa.

3.1.1 L

ITERAIRE STATUS

De literaire status van een auteur wordt gevormd door verschillende actoren binnen het literaire veld. Zowel literaire instituties als het publiek spelen een rol in de statusvorming van een auteur. Suzanne Janssen heeft onderzoek gedaan naar literatuurkritiek en stelt: ‘De behandeling die bepaalde teksten van [literaire] instituties en van het in literatuur geïïnteresseerde publiek

(26)

ontvangen, verschaft hen een specifieke status, i.e. die van (kwalitatief hoogstaande) literaire werken’ (10). Zo een hoge status voor zijn werk, vergroot ook de literaire status van de schrijver.

Van Tommy Wieringa kunnen we stellen dat hij een behoorlijke status heeft binnen het literaire veld. Het feit dat hij in 2014 gevraagd werd het Boekenweekgeschenk te schrijven, is misschien al genoeg om dit te onderbouwen. Hij noemt dit zelf ‘iets heel eerbiedswaardigs’ en vindt het ‘fantastisch om te doen’ (DWDD 23-4-2013). De wereld draait door laat schrijvers zien die eerder de eer hadden het Boekenweekgeschenk te schrijven en laten blijken hoe blij zij hier mee waren. Zo noemt Joost Zwagerman het ‘een fenomenale eer’, benadrukt Tom Lanoye hoe uniek het Boekenweekgeschenk is en kan het woord ‘Boekenweekgeschenk’ volgens Kees van Kooten niet vaak genoeg gezegd worden (Ibid). In dit fragment wordt niet alleen benadrukt hoe eervol auteurs het vinden het Boekenweekgeschenk te mogen schrijven, Wieringa wordt hier ook in dit rijtje bekende en belangrijke auteurs geplaatst. Hij is een van de bekendste schrijvers van het moment. In een speciale thema-uitzending van De wereld draait door over de verkiezing van het belangrijkste boek, wordt hij genoemd als een van de belangrijkste auteurs in de periode na 9/11 (DWDD 22-4-2016).

Deze hoge status, zowel binnen het literaire veld als daarbuiten, heeft Wieringa niet vanaf het begin van zijn carrieère gekend. Na zijn studies Geschiedenis in Groningen en Journalistiek in Utrecht, komt zijn literaire loopbaan moeilijk op gang. Zijn debuut

Dormantique’s manco uit 1995 en zijn tweede werk Amok uit 1997 worden slecht ontvangen door de literaire critici. In de Leeuwarder Courant wordt Dormantique’s manco ‘een

onsamenhangend geheel’ genoemd, waarin een duidelijk verhaal of eenduidige stijl mist (Peppelenbos 1995). Wieringa is tegenwoordig zelf ook erg negatief over zijn entree in de literaire wereld en ziet het liefst dat beide boeken ongedaan worden gemaakt. Om deze reden heeft hij recensent Peppelenbos tevergeefs gevraagd zijn recensie van Dormantique’s manco van het internet te verwijderen (Peppelenbos 2011). Wieringa stuurt hem: ‘Ik probeer de eerste twee romans langzaam uit het zicht te laten verdwijnen’. Hij noemt de werken zelf, nog kritischer dan de recensenten, ‘jeugdwerk, ongedisciplineerde erupties’ (Ibid). Na zijn eerste twee werken verruilt Wieringa zijn uitgever In de Knipscheer voor Nederlands grootste en bekendste

uitgeverij De Bezige Bij. Hier brengt hij in 2002 zijn derde roman, Alles over Tristan. Ook deze roman verkoopt niet goed, maar de critici zijn wel erg enthousiast en het werk haalt de longlist van de AKO Literatuurprijs. Ook wint Wieringa met Alles over Tristan de Halewijnprijs, een literatuurprijs uit de stad Roermond die gegeven wordt aan literair talent dat extra

belangstelling verdient. Eindelijk is er waardering vanuit het literaire veld, nu moeten alleen de verkoopcijfers nog omhoog.

Dit gebeurt met zijn volgende roman in 2005, de grote bestseller Joe Speedboot. De recensies zijn vol lof. Het Parool noemt het ‘een boek om verliefd op te worden’ (Serdijn), NRC

(27)

Handelsblad vindt het werk ‘wervelend geschreven’ (Steinz 2005), De Groene Amsterdammer beschrijft het als ‘een prachtig boek over opgroeiende jongens’ (’t Hart) en De Telegraaf als een ‘ode aan de verbeelding en de heroiek’ (Schut). De Standaard stelt concluderend: het was ‘een boek waarvan je gelukkig wordt’ (Cloostermans). Na al deze lovende reacties vanuit het literaire veld volgt een zelf opgezette promotieactie van Wieringa. Uit angst dat boekhandelaren Joe Speedboot niet of nauwelijks zouden inkopen, ‘[vraagt] hij zo’n tweehonderd vrienden,

kennissen en andere relaties om naar hun lokale boekhandel te gaan en naar het boek te vragen. Dat zou de boekverkopers moeten prikkelen om Joe Speedboot in huis te halen’ (Dessing). In hoeverre deze actie en de hierover geschreven berichten werkelijk invloed hebben op het succes van Joe Speedboot, is niet duidelijk. Dessing stelt dat de roman toéch wel zou gaan lopen, ‘omdat het een geweldig boek is dat talloze lezers wist te raken. […] En al die lezers waren zo

enthousiast dat ze het boek aan hun vrienden cadeau deden en het hun collega’s aanraden’ (Ibid). Het is vooral deze mond-tot-mondreclame die een goed boek tot ‘megaseller’ maken (Ibid). Dat is bij Joe Speedboot zeker gelukt. Het werk wordt een absolute bestseller en Wieringa is in eéeén klap een bekende schrijver. Ook wordt het boek met verschillende prijzen bekroond: de Ferdinand Bordewijk Prijs voor het beste Nederlandstalige prozawerk, de eerste Magazijn La Vie en Rose Prijs en de Tzumprijs, de prijs voor de beste zin in verhalend proza. Wieringa krijgt deze voor de zin: ‘De knalpijpen glansden als bazuinen, de wereld leek te verschroeien in

allesverzengend lawaai wanneer de jongens het gaspedaal intrapten met de koppeling in, alleen om te laten weten dat ze bestonden, zodat niemand daaraan zou twijfelen, want wat niet

weerkaatst, bestaat niet’ (Wieringa 2005 26). Naast deze drie gewonnen prijzen is Joe Speedboot ook nog genomineerd voor de AKO Literatuurprijs, de Libris Literatuur Prijs, de Gouden Uil, de NS Publieksprijs, de Literatuurprijs Gerard Walschap en de prijs voor het mooiste boekomslag.

De volgende roman van Wieringa volgt in 2009 en is getiteld Caesarion. In tegenstelling tot de opgewerkte en optimistische toon van Joe Speedboot, is dit werk een stuk ernstiger. Dit tot teleurstelling van enkele literaire critici, die hadden gehoopt op een Joe Speedboot deel twee. NRC Handelsblad is echter zeer positief en meldde over de roman: ‘Tommy Wieringa heeft er met Caesarion voor gezorgd dat hij bij de Grote Tien van de Nederlandse literatuur hoort’ (Steinz 2009). Ook Caesarion wordt genomineerd voor de AKO Literatuurprijs.

In 2012 komt Dit zijn de namen uit, waarmee Wieringa De Libris Literatuur Prijs wint. In het juryrapport wordt het boek geroemd om zijn ‘stilistische bravoure, filosofische diepgang en aforische kracht gepaard […] met een hecht getimmerde compositie’ (Libris Literatuur Prijs). Ook recensenten prijzen Dit zijn de namen om de ‘adembenemende stijl’ (Bok) Toch wordt er ook kritiek geleverd op de roman. Zo wordt de thematiek ‘wat te gekunsteld’ genoemd (Ibid). Een andere recensent stelt: ‘Tommy Wieringa hanteert de pen met grote vaardigheid, maar

(28)

vergeet zo af en toe, te midden van alle literaire technieken, zijn hoofdpersonen ook echt kleur te geven, ze herkenbaar te maken’ (Joosse). Jeroen Vullings deelt deze mening en stelt dat hierdoor ‘de vertelling […] steriel blijft, ondanks het menselijke leed dat in het vertelde passeert’

(Vullings). Toch maakt de ‘stilistische virtuositeit […] Dit zijn de namen een genot om te lezen, een gedurfd en rijk boek, ook al is er wel wat op af te dingen’ (Bok). De roman wint, naast de Libris Literatuurprijs, ook de Prijs van de Lezersjury van de Gouden Uil en de Inktaap, de prijs die wordt uitgereikt door een jury bestaande uit middelbare scholieren uit Nederland,

Vlaanderen, Suriname en Curaçao.

Het succes van Wieringa is niet beperkt gebleven tot Nederland. Ook buiten de landsgrenzen is hij een gewaardeerd auteur. Zijn werk wordt wereldwijd vertaald in onder andere het Hebreeuws, Koreaans, Frans, Duits en Engels. The Independent noemt Joe Speedboot ‘Geestig, doordacht en verrassend gevoelig. Een schitterende reis naar het onbekende’ (Tucker). Caesarion komt op de shortlist van de prestigieuze International IMPAC Dublin Literary Award 2013 en wordt geprezen door onder andere Le Figaro en Publishers Weekly. Over Dit zijn de namen schreef The Times Literary Supplement: 'Highly intelligent. Tommy Wieringa will make you think and keep you reading eagerly to the final page' (Lowdon). The Guardian noemde het een tijdloos verhaal van migratie (Taplin).

Het is wel duidelijk dat Wieringa een grote literaire status heeft. Hij wordt gerekend tot de grootste Nederlandse auteurs van het moment. Collega-auteur Kluun stelt zelfs: ‘Tommy Wieringa gaat samen met Arnon Grunberg en nog een nader te bepalen schrijver de toekomstige Grote Drie van de 21ste eeuw vormen’ (Nightwriters). En ook al hecht Wieringa hier zelf weinig waarde aan - ‘Het citaat van Kluun valt voor mij in de categorie entertainment. Je zou wel helemaal zot zijn om dat ernstig op te vatten’ (Verhoeven) -, dit citaat zegt zeker iets over de hoge status van Wieringa als literair schrijver, net zoals de reactie van Wieringa iets zegt over de lage literaire status van Kluun. Wieringa’s status is zo hoog zelfs, dat de recensent die zijn debuutroman afkraakte, zijn woorden terug neemt en inziet dat het boek zo slecht nog niet was (Peppelenbos 2011). Dat Wieringa een van de grootste en bekendste Nederlandse auteurs is, blijkt ook uit het feit dat hij afgebeeld staat op de Nationale Boekenbon. Hij werd hiervoor door middel van een stemming gekozen en won het daarbij van Geert Mak, Herman Koch en Ronald Giphart (Facebook Tommy Wieringa 1-5-2014. 26-5-2014).

3.1.2 T

ALENT OMVISIETEUITEN

Onder culturele autoriteit valt niet alleen de status van de schrijver binnen het autonome literaire veld. Voor een publieke intellectueel heeft deze autoriteit volgens Heynders ook te maken met ‘talent to give a broad, contestable, popularizing and new perspective on issues of

(29)

general concern’ (2015a 21). De publieke intellectueel moet dus in staat zijn om vanuit een nieuw perspectief naar maatschappelijke vraagstukken te kijken en om dit perspectief over te brengen op het publiek.

Om te onderzoeken in hoeverre Tommy Wieringa dit talent heeft, is het niet alleen van belang om te kijken naar of en hoe dit talent terug te vinden is in zijn teksten en optredens, maar ook naar wat anderen over hem zeggen en hoe hij door anderen gepositioneerd wordt. Om dat te illustreren, keer ik terug naar Wieringa’s optreden in De wereld draait door op 16 september 2015. Dat hij hier in de uitzending zit en praat over de vluchtelingencrisis zegt iets over hoe hij door anderen gezien wordt en welke rol zij hem toekennen. Hij zit niet zomaar bij shows als De wereld draait door, hij wordt daarvoor uitgenodigd. Op zich is dat niet zo bijzonder: er zitten vaker schrijvers bij Matthijs van Nieuwkerk aan tafel om te praten over hun nieuwe boek of andere aan literatuur gerelateerde onderwerpen. Zo was Wieringa zelf ook al eerdere keren te gast: in januari 2012 toen hij het libretto had geschreven voor de korte opera over Willem Holleeder, in april 2013 toen bekend werd dat hij het volgende Boekenweekgeschenk zou gaan schrijven, in oktober 2013 bij de uitreiking van de NS Publieksprijs, in maart 2014 toen zijn Boekenweekgeschenk uitgebracht was en in maart 2015 om samen met andere auteurs te praten over het Boekenweekthema ‘waanzin’ (DWDD). Zijn rol in de uitzending van 16 september 2015 is echter anders. Zoals in de inleiding al aangegeven is, gaat het begin van het gesprek wel over de roman Dit zijn de namen, maar deze wordt meteen geïïntroduceerd in het kader van de vluchtelingencrisis, waar de rest van het gesprek over gaat. Wieringa zit er niet meer alleen als de schrijver van de roman, maar eerder als degene die misschien het antwoord heeft op een grote maatschappelijke vraag. Dit komt duidelijk naar voren wanneer Van Nieuwkerk hem letterlijk de vraag stelt: wat moeten we doen met de vluchtelingenstroom richting Europa? De makers van De wereld draait door kennen Wieringa hier de culturele autoriteit toe om zijn visie op dit vraagstuk aan de rest van Nederland te presenteren. Zij achten hem in staat om een nieuw perspectief op de zaak te geven en dit goed over te brengen aan het publiek. Dit zegt dus niet zozeer iets over of Wieringa dit talent ook echt heeft, maar meer over hoe anderen hem neerzetten als iemand met dat talent.

Toch stelt Matthijs van Nieuwkerk deze vragen niet zomaar aan Wieringa en is hij ook niet de eerste die dat publiekelijk doet. In de uitzending wordt een fragment van Wieringa in het Italiaanse televisieprogramma La Lettura laten zien. Hij was hier te gast om te praten over Dit zijn de namen en de vluchtelingencrisis. Met dit fragment gaat Van Nieuwkerk in op het grote succes van Wieringa’s roman in Italieï, waar de vluchtelingencrisis nog veel meer dan in Nederland heét maatschappelijke onderwerp van debat is. Zoals Wieringa stelt: ‘Italieï is […] werkelijk overspoeld. Je kunt niet op een terras zitten zonder overspoeld te worden door de wereldproblematiek’ (DWDD 16-9-2015). Het feit dat de roman in Italieï sinds de komst van de

(30)

grote aantallen vluchtelingen in het land een succes is en veel verkocht wordt, zegt ook al iets over de culturele autoriteit die men daar aan het werk van Wieringa toekent. Van Nieuwkerk stelt hierover: ‘Dit boek lijkt haast profetische kwaliteiten te bezitten. Geen wonder dat de Italiaanse vertaling het op dit moment bijzonder goed doet’ (Ibid). Ten eerste valt hier de woordkeus op. Met het woord ‘profetisch’ impliceert Van Nieuwkerk dat Wieringa, naast dat hij antwoord kan geven op grote maatschappelijke vraagstukken, ook nog een voorspellende gave heeft. Daarnaast komt in dit citaat naar voren dat de Italianen blijkbaar iets nodig hebben om zich aan vast te houden in de vluchtelingencrisis en zij dit zoeken in de literatuur, en wel in Wieringa’s werk. Dit blijkt ook uit de vragen die de schrijver daar vanuit de journalistiek krijgt. Wieringa zegt in De wereld draait door: ‘Daar vragen dus journalisten oprecht: “Wat gaan we hier nu aan doen?” Radeloos’ (DWDD 16-9-2015). Een voorbeeld hiervan geeft Wieringa in column van een jaar eerder, in september 2014:

Op een literair festival in Mantova sprak ik met een journalist van de katholieke krant l’Avvenire over de migratieproblematiek. Of ik een oplossing wist, vroeg hij, omdat ik er tenslotte een roman over geschreven had. Het was niet de eerste keer tijdens mijn verblijf in Italieï dat me die merkwaardige honger naar een eenvoudig antwoord op een zo complex probleem opviel. Ze vroegen niet alleen naar mijn gedachten over de vluchtelingenstromen, maar ook of ik wist wat eraan te doen was. (20-9-2014)

Uit dit citaat blijkt niet alleen dat Wieringa in Italieï vaker wordt neergezet als degene met het antwoord op de vluchtelingenproblematiek, degene met de culturele autoriteit en het talent om dit op te lossen, maar ook de houding van Wieringa zelf hierin. Hij laat hier doorschemeren hoe hij er zelf over denkt dat hij deze rol toebedeeld krijgt en dat mensen naar hem toekomen met deze grote vraagstukken. Hij noemt het ten eerste ‘merkwaardig’ dat mensen een eenvoudig antwoord zoeken op een complex probleem als migratie. Hiermee geeft hij aan dat hij zelf niet gelooft in zo’n eenvoudig antwoord en dat hij weet dat het niet zomaar op te lossen is. In het citaat komt ook naar voren dat Wieringa niet begrijpt waarom mensen naar heém toe komen voor dat eenvoudige antwoord. ‘[O]mdat ik er toevallig een roman over geschreven had’, klinkt erg cynisch en lijkt op de kritische gedachten als ‘ Wat weet hij daar nou van?’ Wieringa lijkt er in dit citaat zelf ook zo over te denken. Hij ziet zichzelf als schrijver, die toevallig een roman over dit onderwerp geschreven heeft, maar daardoor niet meteen een expert is op dit gebied is weet wat we moeten doen. In De wereld draait door zegt hij: ‘Ik heb bij toeval […] een boek geschreven dat nu in het hart van de tijd past’ (16-9-2015). In de column van september 2014 vertelt Wieringa verder over zijn gesprek met de journalist in Mantova:

(31)

Om de journalist niet met lege handen weg te sturen, opperde ik dat het misschien tijd werd om groter en gevaarlijker te denken. Omdat het verdeelsysteem over Europese landen gefaald had, gezien de bloei van de populistische partijen en algemene weerzin tegen het onderwerp, was het misschien tijd om aan eéeén afzonderlijk land te denken, een staat uitsluitend bestemd voor vluchtelingen, ballingen en gelukszoekers, zodat we niet telkens herinnerd worden aan onze tekortkomingen. Aan ons pijnlijke gebrek aan hulpvaardigheid en het humanitaire deficit. (20-9-2014)

Met het eerste gedeelte van de eerste zin geeft Wieringa hier weer aan dat hij eigenlijk niets te zeggen heeft op de vragen van de journalist over de migratieproblemen. Het enige dat hij kan doen, is aansporen om ‘groter en gevaarlijker te denken’, wat misschien wel de kracht is van auteurs van fictie. Een oplossing voor de migratieproblematiek kan Wieringa de journalist niet geven, maar ‘om hem niet met lege handen weg te sturen’, stelt hij toch maar een plan voor om een vluchtelingenstaat op te richten. Een plan die op het eerste gezicht serieus bedoeld lijkt. In het vervolg wordt echter voor zowel de journalist in Mantova als voor de lezer van de column onduidelijk hoe serieus Wieringa nu eigenlijk is met zijn idee:

‘En waar moet dat land komen dan?’ vroeg hij.

‘Misschien kunnen we daar een relatief nutteloos land als Portugal of Slovenieï voor inrichten.’

‘Zoals Palestina’, zei hij. ‘Of het kalifaat’, zei ik.

Nu wist hij niet meer of hij met een idealist of een cynicus van doen had. Dat was de enige vraag die ik in het midden liet. (20-9-2014)

Ook in de uitzending van De wereld draait door stelt Wieringa dat hij zichzelf niet ziet als de expert op het gebied van migratie. Nadat hij verteld heeft over de journalisten die hem radeloos vragen wat te doen, zegt hij: ‘Ik was op een gegeven moment ook enigszins radeloos omdat ik natuurlijk geen antwoord heb op zo’n enorme vraag en toen heb ik gezegd: “Waarom richten we niet een relatief nutteloos land als Portugal in als vluchtelingenstaat?”’ (DWDD 16-9-2015). Hij verwijst hiermee dus weer terug naar het eerder beschreven gesprek met de Italiaanse

journalist. De vraag van Van Nieuwkerk of hij serieus is, moet Wieringa na enige twijfel met nee beantwoorden, maar hij heeft er wel degelijk over nagedacht. Dat blijkt wanneer hij zijn visie geeft op de plannen van een Egyptenaar en een Israelieïr, die weél serieus aangegeven hebben een vluchtelingenstaat te willen stichten: ‘[Zij] opperen om ze op een eiland te zetten. Dan heeft het toch de geur van separatie, van afzondering, van kamp. Ik denk dat het in het hart van de wereld

(32)

moet liggen, in ons midden’ (Ibid).2 Net zoals het in de column voor de Italiaanse journalist onduidelijk is, is het ook hier voor zowel Van Nieuwkerk als het publiek niet duidelijk of

Wieringa een idealist of een cynicus is. Wanneer Van Nieuwkerk begint over de twee mannen die voorgesteld hebben een vluchtelingenstaat op te richten, claimt Wieringa dat ze dat idee van hem gestolen hebben. Als hem gevraagd wordt of hij serieus is over een land als Portugal inrichten als zo’n vluchtelingenstaat, antwoordt hij van niet om vervolgens wel weer zijn

serieuze mening over het plan van de twee mannen te geven. Wieringa lijkt hier ongrijpbaar. Dit past bij het beeld van de autonome schrijver. Hij is eigenzinnig en het publiek weet niet echt wat ze van hem moeten denken. En ondanks dat hij zichzelf niet als expert of degene met de

antwoorden ziet, wil hij toch wel zijn visie delen. Later in het gesprek reageert hij op de passage over de vluchtelingencrisis uit de troonrede en geeft hij hierbij ook zijn eigen mening over het vluchtelingenvraagstuk geeft:

”Er is een integrale aanpak nodig met inbegrip van alle relevante factoren” of zoiets. Dat is geen taal waarmee je mensen welkom heet. Ik vind oprecht dat er in die troonrede had moeten staan: Nu jullie met zo veel komen. Degenen die er zijn, die sluiten we aan ons hart. Die drukken we aan onze borst en vrij krachtig. Zodat jullie echt van ons worden. Dat betekent niet dat je die grenzen openzet voor ongelimiteerde migratie, maar wel dat de lui die er zijn, dat je daar goed voor zorgt. En dat je dus zorgt dat ze zich hier welkom voelen, zodat je niet opnieuw een generatie of generaties boze zonen krijgt over de toch wel gebrekkige ontvangst van hun vaders. Want dat creeïert boze zonen. Dus je moet ze welkom heten. (Ibid)

In deze passage verwoordt Wieringa dan toch zijn eigen ideeeïn over de vluchtelingencrisis. Zijn antwoord op de vraag van de Italiaanse journalisten, waar voor Wieringa zichzelf niet als

geschikte persoon zag om te beantwoorden. Hier doet hij dat dan toch. Hij geeft zijn mening over wat we zouden moeten doen met deze vluchtelingen. Blijkbaar vindt hij hier van zichzelf dat hij wel genoeg culturele autoriteit en het talent heeft om zijn visie aan het publiek over te brengen. Hij heeft hier niet langer de rol van schrijver, die toevallig een boek over het onderwerp

geschreven heeft, maar neemt hier echt de rol van publieke intellectueel binnen het vluchtelingendebat op het zich.

2 Het idee om vluchtelingen op een eiland in de Middellandse Zee op te vangen, is nog erg actueel. In het Noordhollands Dagblad van 6 juni 2016 staat een artikel over het project Europe in Africa. Architect Theo Deutingen ontwierp hiervoor een kunstmatig eiland, waarop kenmerken van een aantal grote Europese steden terug te vinden zal zijn en waar vluchtelingen een nieuw en veilig bestaan kunnen opbouwen (Ubert, Europe in Africa).

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Deze vooringenomenheden zijn bij de meeste HRM-afdelingen niet bekend; hierdoor wordt er veelal niet aan vrouwen gedacht voor bepaalde functies 27 en hebben ze ook niet altijd

Gemeenten staan in 2015 voor de moeilijke taak om voor het eerst zorg en ondersteuning te gaan regelen voor de in hoofdstuk 1 beschreven taken en groepen.6 In dit

Smallstonemediasongs.com printed & distributed by KoormuziekNL, Dordrecht - www.koormuziek.nl Vermenigvuldigen van deze bladmuziek zonder toestemming van de uitgever is

heid tot onzen lleere Jezus Christus konden komen, zonder dispuut en bezwaar, maar heelemaal zeker zouden zijn, dat wij in Hem alles vinden wat ons ontbreekt,

[r]

▪ Medische besluitvorming waarbij onvoldoende aandacht is voor de context van de patiënt, kan heel verkeerd uitpakken (contextuele errors).. Presenteert de patiënt

nieuwe Wmo-taken rekening houden met innovatie (dat wil zeggen: met initiatieven van burgers zelf en nieuwe vormen van burgerparticipatie); hoe ziet een vernieuwde vorm

Wij hebben voor vijf groepen nagegaan hoe zij zich tol het overheidsimago verhouden: vrouwen, jongeren, hoog opgeleiden, werknemers in de publieke sector ('ambtenaren') en mensen