• No results found

Uit het Ypersch Volksleven

In document Biekorf. Jaargang 38 · dbnl (pagina 195-199)

Volksgeneeskunde.

VROEGERging het volk maar om den docteur ‘als het neep’. Voor gewone ziekten en kwalen meesterden de menschen volgens eigen wete en overlevering en volgens den raad van ‘wijze’ mannen of vrouwen uit het gebuurte. Men wees de oorzaak van het kwaad, men kende allerlei remediën, men wist voor elke plage naar welken heilige men moest gaan dienen.

Ziehier eenige voorbeelden van die geneeskundige gebruiken, zooals ze hier te Yper vroeger bestonden en heden bij 't volk nog veel in leven zijn.

S p e e n . - Speen vangt ge als ge, bezweet zijnde, op een blauwe zulle of op een versch geschorsten boom gaat zitten. Was men er lichtjes van aangedaan, dan was de remedie: kokend water gieten op kervel en laten trekken; die kervel werd dan in een doek gedaan en de lijdende moest daar op zitten; het kervelzop diende om de zieke lichaamsdeelen te bessen. - Als het erg was, dan maakte men zalf: lijnzaadolie en oliette-olie (huile d'oeillette) te zamen gekookt met wit of geel was en met wit roet (talk). Men liet dit koken totdat het schuimde.

Ve r h i t t i n g . - Tegen verhitting maakte men een drank: in een flesch jenever deed men een guillebertwortel, een vierendeel zwarte kandijsuiker, een bakje van de fijnste olie en daarin raspte men een ‘neute van schade’ (muskaatnoot). Men moest er wel voor zorgen dat die noot van 't mannelijk geslacht was; om dit te weten, was 't genoeg een naaide in de noot te steken: kwam er zop uit, 't was een manneke. Dien drank moest men 24 uren laten trekken in de warmte. De zieke dronk daarvan, 's morgens en 's avonds, een fermen dreupel.

Een andere remedie mengde, in een flesch rooden wijn, zes dorren van eiers, een pond broodsuiker en een bakje fijnolie.

F l e u r u s . - Daartegen is niets beter dan een ferm glas lijnzaadolie te drinken. B u i k p i j n . - Hiervoor was de beroemde Haarlemsche olie het doeltreffendste middel. Voor den oorlog liepen de leurders daarmee het land af.

E k s t e r o o g e n . - Daarvoor smolt men hoestekoeke (kalissiestok, jus de réglisse) en men plakte den plaaster warm op de aksterooge.

Wa t e r z u c h t . - Die aan waterzucht leden, moesten op een kooksel van bijtenettels (brandnetels, urtica) zitten.

K a t h e r i n e w i e l . - Men liet een roeten keerske druipen in fijnolie. Met dit mengsel werd het katherinewiel bestreken. Hielp die remedie niet, dan ging men dienen voor S. Catharina te Zillebeke.

Z i l t e en B o r s t z w e e r . - Daartegen moest men klijte halen uit den klijteput, dicht bij M. Angillis' huis. Die klijte werd gekneed met vischolie of vet en op de wonde gestreken. De klijte verhardde en brokkelde weldra af, te zamen met de reuvetjes van de wonden.

N a g e l z w e e r . - Tegen de nagelzweer en de v l i e g e n d e h i t t e (vliegende vuur, uitslag van puisten) liet men een ajuin zwart branden onder den borst der stove. De ajuin werd heet op de zweer gelegd.

S c h u r f . - De beste remedie om 't schurf te bessen, was patattenzop, alsook saindoux en sulferblomme.

B r a n d . - Om genezen te worden van den brand in 't gezichte, droeg men een mannelijke ‘note van schade’ in zijn onderveste, langs den kant van 't herte.

G e w o n e w o n d e n . - Daartoe diende klaverbalsem, alsmede lelieblaadjes op olie getrokken.

Boekennieuws

Ch. F. Haje. Taalschut. Schrijf weer Nederlandsch. Leiden, N.V. Leidsche Uitgeversmaatschappij, 1932. 15 × 21 cm., 160 bl. = Flor. 1,90 (gebonden).

Brom en Goebe hebben jaren achtereen alhier gebromd en gerommeld tegen de snuggere ‘opbouwers der Vlaamsche cultuur’ die niet weten wat Vlaamsch is. Maar bij velen is 't lijk op een aande dat 't regent: ze schudden 't af, want in Vlaanderen zelf en kan men toch geen Nederlandsch leeren! Buiten het Noorden geen zaligheid: daar alleen is 't ware en zuivere Algemeen Beschaafd te vinden, al wat Holland schrijft is wel!

't Doet ons waarlijk deugd dat een volbloed Noord-Nederlander, een bekwaam taalgeleerde, het als zijn p l i c h t aanziet de handen uit de mouw te steken om, zonder aanmatiging, ‘de wonden in de taal aan te wijzen en bij elke het middel tot herstel aan te geven.’ De wonden die doctor H. meestert, zijn vooral de onzalig woekerende Germanismen en ook wel de Gallicismen die dikwijls, langs het Duitsch om, de Nederlandsche taal besmetten.

Wij, Vlamingen, kregen overlaatst den al te zwaren pak van Peeters'

B e l g i c i s m e n op de maag: al wat het Zuiden en vooral dat booze Westen! -schrijft is slecht! In T a a l s c h u t zien we nu, dat vele van die ergste z.g. Belgicismen eigenlijk Hollandicismen zijn! Die etterwonde stooft in 't Noorden en de ziekte waait maar al te snel alhier over, door de slaafsche happigheid van dien schrik van halve geleerden waarmee we geschoteld zijn.

Dr. H. steekt niet weg het ‘ondietsch en baldadig schuim’ dat hij ontmoet bij de Kalff's, vader en zoon, bij de professoren Krabbe, Kernkamp, Pos, Casimir, Blok, van Gijn, Scheltema; sommige halve goden der fraaie letteren verschijnen voor de vierschaar en zelfs de deur van de geliefde Ina Boudier-Bakker wordt niet zonder een klop voorbij gegaan.

Dr. H. is ook niet zacht voor de ‘M o d e w o o r d e n ’ die ‘zich nestelen in het spraakgebruik van den halven beschaafde en van den schijnbaar ontwikkelde’. Hij brandmerkt onbarmhartig: Mentaliteit, Realiseeren, Involveeren, Pulseeren, Saneeren, Simplistisch, Sabotage, Vitaliteit enz. Is dat durven, voor een Noord-Nederlander, alzoo onrechtstreeks onze ‘jonge Vlaamsche cultuur’ ontrieven! ja ontstichten en verergeren!

Dr. Ch.F. Haje, Biekorf en al zijn lezers begroeten U als een vriend en bondgenoot: ons bindt één zelfde werkdadige liefde voor de schoonheid en zuiverheid van het Dietsche woord!

Stijn Streuvels. Tieghem. Het Vlaamsche Lustoord. Tweede bijgewerkte uitgave. Tielt, J. Lannoo, 1932. In-12, 176 bl. = Fr. 8.

Tieghem mag van geluk spreken dat Stijn Streuvels zijn Lijsternest op den beêweg naar Sint Aernout heeft gebouwd. Van dan voort en kon de schoonheid van zijn ligging en van zijn overleveringen aan den kunstenaar niet ontgaan: dat innig Vlaamsche hoekje moest hem vroeg of laat een beschrijving afdwingen.

Streuvels heeft Tieghem b e l e e f d : Sint Aernout en zijn bedevaart - met bezonken Vlaamsche vroomheid; de streek met genietende ontvankelijkheid; de menschen -met leutige en smakelijke wijsheid. Die bezielde éénheid ligt hier beschreven in lustigen, eenvoudigen trant; zij werd een brokke boeiende lezing voor den gaanden man, een deugdelijk volksboek.

De N a b e s c h o u w i n g , in deze tweede uitgave bijgevoegd, wekt bezorgdheid en weze hier onderstreept: 't is een dringende oproep om te verhelpen aan het stoffelijk en geestelijk verval van het heiligdom: Tieghems schoonheid en vroomheid vergaat! Er is een sterke hand vandoen om Vlaanderens Lustoord weerdig te houden van zijn heiligen patroon!

V.

C.C.A. Wauters. Over de Oude Vrije Visschersnering van Blankenberge. Heist-op-den-Berg, Corvana, 1931. In-12, 98 bl. = Fr. 10. Te bestellen bij den Schrijver: 79, de Smet de Naeyerlaan, Blankenberge.

In dit handige boek heeft Schr. samengebracht al wat gedenkweerdig is over het visschersbedrijf van Blankenberge. Oorsprong en oudere geschiedenis zijn, bij gebrek aan bronnen, minder bekend; 't gaat meest over de 17een vooral de 18eeeuw. De Reglementen van 1696 en 1767 leveren een uitvoerige beschrijving van de toenmalige inlichting der nering. Vele gegevens zijn ontleend aan de oorkonden van Sint Antoniuskerk. Al deze bescheiden zijn besproken en toegelicht door een man van 't vak. Toch zouden wij de werkwijze, vooral in het opzoeken der bronnen, wat vaster willen zien, in 't voordeel van den Schrijver zelf. Aldus had hij het Reglement van Maria-Theresia kunnen benuttigen, zooals het volledig afgedrukt is in den Zesden Placcaert-Boeck van Vlaenderen blz. 1322-1340 (Gent, 1786), in plaats van de slordige kopij uit het stadsarchief daarvoor aan te spreken.

Het boek verdient een goede plaats in de wetenschappelijke reeks onzer volksboekerijen. De belangstellende lezers zullen met verlangen uitzien naar een tweede werk, door den Schr. in zijne voorrede beloofd, over de ‘Folklore van Blankenberge’.

- J. Leroy. Pieter de Pensejager. Derde Uitgave. Tielt, J. Lannoo, 1931. 182 bl. = Fr. 10.

De hernieuwde uitgaven van Pastor Leroy's werken getuigen er van, dat hij door 't volk geern gelezen wordt. Bij denzelfden uitgever zijn al de andere werken van P. Leroy goedkoop te verkrijgen: Valentijn en Wolfried, Karel de Blauwer en zeven bundels Zeisels en Vertellingen.

Vragen en antwoorden.

In document Biekorf. Jaargang 38 · dbnl (pagina 195-199)