• No results found

Nog over het balspel

In document Biekorf. Jaargang 38 · dbnl (pagina 116-121)

IN verband met de aanteekeningen hier vroeger verschenen,(1)

aangaande de

verscheidene wijzen waarop eertijds het balspel in Vlaanderen beoefend werd, kunnen we nog de volgende wetenswaardigheden aan den belangstellenden lezer mededeelen. Het kaatsspel was als volksvermaak zoo algemeen in de gebruiken ingeburgerd, dat het zelfs tot binnen de kloostermuren was ingedrongen.

Op de merkwaardige kaart van de Duinen-abdij, door Pieter Pourbus in 1577-1580 geschilderd en nu in het Gruuthuuse-museum te Brugge bewaard(2)

, staat tusschen de gebouwen, een langwerpig vierkante opene plaats afgebeeld met het bijschrift: ‘Caetspel’. De monikken zullen dus geregeld wat verpoozing in een partijtje kaatsen gezocht hebben.

Maar niet alleen voor arbeiders en burgers, kloosterlingen en schooljongens, was kaatsen een aantrekkelijke ontspanning. Het blijkt ook in de gunst te hebben gestaan bij de hoogere standen. Althans wat Brugge betreft, wordt zulks gestaafd door Sanderus' Flandria Illustrata. De afbeelding van het Prinsen-hof, voorkomend in de uitgave van 1641, vertoont dat er binnen de omheining van de prinselijke verblijfplaats (in den linker bovenhoek der plaat) niet minder dan drie verschillende ruimten aan de beoefenaars van de balspelen voorbehouden waren. Men ziet er personnages op geteekend die, al of niet voorzien van niet duidelijk te onderscheiden paletten of raketten, met het balspel bezig

(1) Biekorf, 1930, blz. 375.

(2) id. 1930. blz. 65. - Een afdruk van die kaart staat vooraan in de beide uitgaven (1839 en 1864) van het Cartularium der abdij.

zijn. Op een van de zijden van de grootste der drie speelplaatsen staat er een niet onaanzienlijk gebouw, in den plaatwijzer aangeduid als zijnde de ‘conchiergerie van tcaetspel’.

Een andere getuigenis voor de algemeene bekendheid van de balspelen, in 't bizonder van het kaatsen, wordt ons geleverd door een eigenaardig en leerrijk conversatieboekje, betiteld: Dialogi Familiares, geschreven door Antonius Van Torre, van de societeit Jesu, ten behoeve van de studenten van het Antwerpsch college, en waarvan de eerste uitgave in 1657 verscheen bij Martinus Verdussen, te Antwerpen. Het werkje had ten doel de studenten, wien het latijn-spreken opgelegd was (op straf van het signum!), vertrouwd te maken met de latijnsche wendingen en woorden, die het meest in hun dagelijkschen omgang met elkaar en met hun meesters te pas kwamen.

Van de drie hoofdstukken, die het boekje behelst, is er een volledig gewijd aan samenspraken (de latijnsche vertaling staat naast den vlaamschen tekst) over verscheidene spelen en spelregels. De uitvoerige bizonderheden die er, in den vorm van gesprekken onder de spelers, gegeven worden nopens het kaatsspel, toonen eens te meer aan, hoezeer te dien tijde het kaatsen in de gunst der studeerende jeugd moet gestaan hebben.

Bij de kaatsbanen van Brugge, waarvan de ligging aangegeven wordt door K. de Flou, in zijn Woordenboek der Toponymie, dient nog gevoegd te worden: een ‘Caetspel by St Annakerke’, waarvan gewag wordt gemaakt in het Ferieboek der Tresorie van Brugge, jaar 1550, fo176, ro(1)

.

Zooals boven reeds gezegd, waren, te Brugge, allerhande balspelen verboden op straten en pleinen. De deken van de Mueraers en de Amman hielden een waakzaam oog over de speelzieke jeugd, en niet zelden

leest men in de registers van de Tresorie aanteekeningen in den aard van de hieronderstaande voorbeelden.

‘Amman contra Corn. Janss. Symons 6 lb. par. van zyn zone zondaghe leden viii daghen te spelen met ysere bollen binder hooghmesse’. 1604.

‘Amman contra Lenaert van Nooreweghe 3 lb. par. van zyn kyndren te spelen b e e r t e l e n b a l up sheeren strate’.

1606.

‘Amman contra Loys vande Walle 3 lb. par. van zyn kyndt te spelen b e r t e l e n b a l up St Salvators kerchof bescadeghende de veynsters van tweduwenhuus van Boonem’.

1606.

‘Amman contra Adriaen Beernaerts om 6 lb. par. quia zyn zone ghespeelt met de p a l e t t e in de halle’.

1611.

‘Deken mueraers contra Guillede Meyere om 6 lb. par. quia zyn zone bevonden c a t s e n d e ande Ghentpoorte binnen de hoochmesse, den 3n Paeschdach, cum costen. De verweerdere zeght dat dhooghmesse in zyn prochie ghedaen was,...’

1612.

‘Deken mueraers contra Jacques Vandevelde om 3 lb par. quia g h e c a t s t m e t p a l e t t e inde halle ende ghebroken de glasen, ende voorts om reparatie vande schade’.

1614.

Het verbod gold dus vooral gedurende de goddelijke diensten, en ook voor die spelen waarbij gevaar voor schade bestond. Anders zullen de openbare plaatsen der stad niet zelden tot tooneel voor balspelen hebben gediend. De ruime Vrijdagmarkt schijnt een geliefdkoosd oord daarvoor geweest te zijn, te oordeelen naar volgende strophe uit een lied van 't begin der 18eeeuw,(1)

waarvoor de onbekende rijmschrijver als stemme opgeeft: ‘foy snuyftaback’.

...5. de Vrydaghs markt mach dan wel syn ghepreesen 't is eventwel veel schoonder als voor desen men siet de jonckheydt hier, daer nemen hun plesier met b o l l e n en de c a t s e n fray al uyt den swier. Ons Brugghsche borgery commen dat al aensien 't is voor ons brugsche stadt een groot plesier.

De stadsoverheid was, op dit stuk, niet altijd zoo gedoogzaam geweest.

Integendeel, want luidens hier onderstaande uittreksel uit het Ferieboek der Tresorie ano1561(1)

, dreigt het magistraat met boete en verbeurdverklaring van het ‘corpus delicti’, ingeval er, spijts het verbod, nog op de Vrijdagmarkt geclost wordt:

‘Nopende tclossen up de Vrydachmarct te statuerene dat te verbiedene up de peyne van 5 s. par. daertoe de poorten ende de bollen te nemene die den calengierende thenden 3 daghen toebehooren zal’.

De bisschop van Gent moest in 1624 den al te grooten ijver voor het balspel te keer te gaan. Zijn bevelbrief luidt: ‘Verbieden oock op Sondaghen ende

Heyligh-daghen op de Straete te Kaetsen voor den elf uren, ende van den eenen tot den dryen naer de Vespers; insgelyckx alle Kaet-spelen te openen, daer te spelen of te gaen sien, Clos-baenen, Rolle-baenen,... te openen oft te hantieren.,. voor den elf uren, op peyne van ses Carolus guldens ten opsiene van den Openaer, ende dry guldens van de Hanteerders’(2)

.

Dat ook het klossen van vrij algemeene bekendheid was, getuigen de beelden aan dit spel ontleend, die niet zelden in oude volksboeken voorkomen. Daaraan herinneren de volgende stijlfiguren aangewend door P. Jan David in den Christelijcken Bie-Corf

der H. Roomscher Kercke (Antwerpen 1600). ‘Die in de closbane te voren wiste, dat

hy van voor de poorte zoo droghe af-gheschoten soude worden, meest als hijt nu scheen al ghewonnen te hebben: Ick meyne, hy soude zijn bolle op eenen anderen cant ghestiert hebben. Maer (ocharme) tis nu te spade, zy hebben den clop ende

scheut wech... Zy (de ketters) mogen den bal metten tanden keeren, als zy dien metter hant niet af-ketsen en conen. bl. 504 en 347.’ De zin is: Zij moeten maar trachten

den zin mijner

(1) Stadsarchief, Brugge.

(2) Synodicon Belgicum, IV, bl. 293 (Mechelen. 1839). Ook afgedrukt in den Derden Placcaet-Boeck van Vlaanderen, bl. 10 (Gent, 1685).

woorden te vatten, hun ‘plan trekken’ zooals er nu zou gezegd worden.

Aangaande het verbod van spelen gedurende de goddelijke diensten, en zelfs, in andere plaatsen, op zon- en heiligdagen, weze er nog aangehaald dat, in een middelnederlandsch tractaat over de Tien Geboden uit het einde der 15eeeuw,(1)

onder het derde gebod vermeld worden: degene die op de geboden heiligdagen ‘dan ume geldt off gewin spelen, kaetse, bogelslaen, dobelen, karnuffelen (een soort kaart-spel), worptafelen ende der ghelijcken’.

J.C.

Uit het Ypersch volksleven.

De loting.

VROEGERwas 't de Loting die besliste of men ‘naar den troep’ moest of niet. Allerhande bijgeloovige middeltjes werden aangewend om geen ‘slechten numero’ te trekken. Een der meest bekende was het volgende:

Kinders ‘met een helm geboren’ zijn gelukskinders, zoo gelooft het volk. De vliezige helm, die hoofd en aangezicht van een uitverkoren borelingske bedekt had, werd dan ook weigerlijk bewaard. Op den dag van de trekking naaide men hem in de mouw van den loteling. Alzoo mocht hij gerust en zeker zijne hand in den trommel steken: 't middel was onfeilbaar, tenware het... een slechte helm was! Die kostelijke helm werd gereedelijk aan vrienden en kennissen uitgeleend.

Een slecht voorteeken voor den loteling was, als hij op den dag der trekking, bij 't verlaten van zijn huis, eerst eene vrouw ontmoette(2)

. Had de jongen er ‘hem in getrokken’, dan moest

(1) J. Geffcken. Der Bildercatechismus des 15. Jahrhunderts. Col. 169 (Leipzig 1855) (2) Vgl. Volkskunde, VII, bl. 178 en 185.

hij naar ‘'t consul’ om gekeurd te worden. 't Gebeurde weleens dat jongens, die maar een paar centimeters boven de kleinste mate (1 m. 55) uitstaken, de kunste zochten en vonden om in te krimpen. Den dag vóór 't consul dronken z'hulder potje-rol met jenever en gingen dan slapen op een blauwe zulle. 's Anderendaags waren ze eenige centimeters ingekrompen en te klein voor den troep.

M.C.

De slag rond den Kemmelberg.

In document Biekorf. Jaargang 38 · dbnl (pagina 116-121)