• No results found

Bijgeloof en tooverij in de middeleeuwsche catechese

In document Biekorf. Jaargang 38 · dbnl (pagina 75-79)

DAT ook de Volkskunde in menig opzicht door de vroegere catechetische handboeken

gediend wordt, blijkt o.m. uit het weinige dat ik hier volgen laat, betrekkelijk het bijgeloof en de tooverij.

Die stof wordt immers besproken in de uiteenzetting van het eerste der Tien Geboden(1)

.

1. In Des Coninx Summe, de middelnederlandsche vertaling (1478) van de Summe le roy(2)

lezen we:

‘[zondigen tegen het eerste gebod] omdat een meer gheloeft dan hi is sculdich te gheloven, als die waerseghers, of die daer in gheloven, of van den goeden [afgoden] houden, of nachtemerrien... of beelwitten(3)

, daere dese oude wiven of pleghen te callen [= klappen] dat si selve wanen dattet waer is, datsi op beseme pleghen te riden te roocgate uut, of dat die witte wive of die varende vrouwen die wiven uten cramen pleghen te leyden, of alle die toveren of wychelen of ghelove of hope daer in hebben.’

2. In het Fundament van der Kerstenre Geloeve (Hs. der 15eeeuw): ‘[zondigen tegen het gebod] die wane setten in den verworpenen dagen(4)

of in den dagen die na middewinter comen, daer die gecke lude die maende der iaer bi merken willen of troest setten in den nieu iaren diemen geeft, of die enige holdinge [= inachtneming] heeft inden loep der sonnen of der manen of enige tide, anders dan daerse God toe gescapen heeft, oft in wichlinge of in toverie of in den duvel te vermanen [= bezweren, oproepen] of in waerseggen of in zegeningen of in boeten [= geneesmiddelen] dat tegen die proevinge der meister van medecinen is.’

3. In de Tafel van der Kerstenre Gheloven van Dirc van Delf (Hs. der 15eeeuw):

(1) De teksten zijn ontleend aan het werk van D.C. Tinbergen, Des Coninx Summe, n. 33 en de Aanteekeningen op bl. 131, 135, 143 en 160 (Leiden, 1907).

(2) Zie daarover Biekorf, 1931, bl. 149-150.

(3) B e l e w i t t e , Duitsch P i l w i z is de mnl. naam van elven, den mensch genegen geesten in de Germaansche mythologie, met de w i t t e w i v e n gelijkgesteld. Beteekende naderhand ook: tooverheks en vrouwelijk monster, zeemeermin. Zie daarover Mnl. Wdb. I, 845 en Ned. Wdb. II, 1294.

‘... tegen dit gebod misdoen alle dieghenen die... aen nigromancie of toverie, aen droem of aen visioen of der quenen boete of aen waersaghers hem keren...’

4. In het Dietsce Doctrinale (Hs. 1373):

‘... die hopen ende die troest setten in truffen [= verzinsels], in boeten ende in droomen, in waersagheren, in toverien, in de duvel te ghemanene...’

5. In het Boecxken van der Biechten van Rosemond van Eindhoven:

‘[wijze van belijden] ic heb mi beraden metten duvel of metten ghene die met swarte konsten ende metten viant omgingen ende heb mijn ghelove daerop gheset, ende heb met menige manieren van supersticien ende ongheloven omghegaen; als ick iet verloren heb oft om kinderen ende knechtkens te crigen, so heb ick sommighe personen die daer wat of wouden weten ende nochtans dat niet af en weten, beraden ende mijn betrouwen ende ghelove daerop ghestelt... Die wychelien, supersticien ende manieren van onghelove daer ghi mede hebt omghegaen, die ghemeenlick uter boecke vanden spinrock(1)

worden ghenomen.’ 6. In den Kerstenspiegel van Dirk van Munster(2)

:

‘[overtreden het gebod] die hem behelpen mit droomen, visioenen, wijchelen ende zwarte consten. Die enige briefkens bi hem draghen om enich ongheval te verhoeden, daer dicwijl duvelsche namen onder godlicke namen genoemt worden. Die toveren inden water of in der lucht of in den viere of inder eerden(3)

ende dier gelijke. Die geloef setten in hantbesieninge of in der voegelen sangen of in datgene dat hem des morgens eerst gemoet of dat int eerste van

(1) Hierdoor is blijkbaar bedoeld het bekende volksboek D i e E v a n g e l i ë n v a n d e n S p i n r o c k e , een vertaling van de E u u a n g i l e s d e s Q u e n o i l l e s waarvan de oudste druk te Brugge bij Colard Mansion omstreeks 1480 werd uitgegeven.

(2) Ik benuttigde het exemplaar der Univ. Bibl. te Gent. - Over Dirk van Munster en zijn werk, zie Biekorf, 1931, bl. 144-150 en 207-213.

den iare gesciet of in verworpen dagen of uren. Die hem naden planeten ende sterren gehelijc regieren ende den sterren toescriven dat si goet of quaet doen. Die als heiligen beelden of namen ende sonderlinge dat cruis ons liefs heren Jhesu Xristi of sinen heiligen naem schilderen of malen, scriven, setten of leggen in onbetamelijke ende oneerbaerlike steden als in onreyne plaetsen of daermen mit voeten over gaet. Die mitten duvelen gemeenscap hebben, overdracht maken. Die verboden consten als

ars notoria(1)

ende dier gelijc studieren of scriven, leren of doen lezen. Die verloren goet mitten duvel soeken. Die gode temptieren mit campe te vechten of mit geloeyende ijser te dragen. Die valsche rollekens ende onbesceidelijken aflaet voor sommige gebeden scriven daer si veel menschen mede bedriegen ende god onteeren. Die haer gelove oec setten in witten beelden [belewitten] of in witte vrouwen, nachtmeren, gaende boken(2)

of neckers ende diergelike.’

Ook later nog, in den Catechismus van P. Franciscus Coster uitgegeven

‘T'Antwerpen inde plantijnsche druckerije By Jan Moerenthof’ ten jare 1604, lezen we een belangwekkende vraag over tooverij:

‘M[eester]. Gheeft mij eenighe al-sulcke dinghen [waaronder bijgeloof schuilt]? D[iscipel]. Sulcks is de om-draeyinghe van den t e m p s t , om te weten wie ons yet ghestolen heeft(3)

. Het draghen van eenighe billetkens van seker stoffe(4)

,

(1) De Ars Notoria was een boek vol bijgeloof, dat de kennis van alle wetenschappen en kunsten beloofde in veertien dagen.

(2) Boken = b o e k i j n d.z. voorteekens, wondere verschijningen, als door droomen den mensch geopenbaard.

(3) Over 't bijgeloof van den draaienden t e m s t of zeef, zie Biek. 1930, bl. 201-204 en 208-282. (4) Bedoeld is voorzeker m a a g d e n -p e r k a m e n t dat met zegeningen beschreven, als

toovermiddel gedragen werd, vooral door soldaten. Zie zulk geval in 1592, alhier 1930, bl. 326.

oft met sekere letteren, teeckenen, oft op sekeren tijdt, oft van sekere persoonen gheschreven om niet gequetst te worden. Sekere woorden, die men de koeien, peerden(1)

, menschen in de oore blaest, om van den wolven oft andere beesten niet ghehindert te worden, oft van sekere sieckten ghenesen te zijn: ende dier-ghelijcke hondert andere, die te langh souden wesen te verhaelen.’

E. FRUTSAERT.

In document Biekorf. Jaargang 38 · dbnl (pagina 75-79)