• No results found

80 Winnende partij:

In document Vestigingsplaats van vennootschappen (pagina 80-84)

Fiscus.

Datum uitspraak: 23 maart 1999 Instantie: Hof Arnhem Rolnummer: 98/150 MK II Artikelen: art. 4 AWR Jaar van aanslag: 1992, 1993 Vindplaatsen: VN 1999/25.22

Geschil:

In geschil is of de inspecteur belanghebbende terecht aansprakelijk heeft gesteld voor negen naheffingsaanslagen omzet- en loonbelasting?

Vaststaande feiten:

K heeft op 27 december 1991 samen met een andere natuurlijk persoon een onderneming onder de naam Home-Choise Inc. (hierna: de vennootschap) opgericht in de staat Delaware (VS). Deze vennootschap was voor haar ontbinding ten gevolge van faillissement, eveneens statutair gevestigd in Delaware. De bedrijfsactiviteiten vonden in Nederland plaats. De vennootschap heeft niet of niet voldoende loon- en omzetbelasting afgedragen. K is door de ontvanger op grond van het feit dat hij leider was van de vaste inrichting aansprakelijk gesteld voor de onbetaalde rijksbelastingen. De ontvanger baseert de aansprakelijkheid van K op artikel 33, eerste lid, onderdeel b, Invorderingswet 1990.

K heeft onder andere gesteld dat nu de vennootschap in Nederland is gevestigd, hij niet aansprakelijk kan worden gesteld op grond van vorengenoemde aansprakelijkheidsbepaling uit de Invorderingswet 1990. De ontvanger had volgens K zijn aansprakelijkheidsvordering moeten baseren op de zogenoemde bestuurdersaansprakelijkheid van artikel 36, Invorderingswet 1990.

Beslissing Hof Arnhem:

Het hof overweegt als door K gesteld, en door de inspecteur niet, althans niet deugdelijk betwist, dat vast staat dat slechts de oprichting heeft plaatsgevonden buiten Nederland, terwijl alle bedrijfsactiviteiten werden uitgevoerd in Nederland en ook de leiding van de vennootschap in Nederland werd uitgeoefend. Dit brengt mede, dat Home-Choice Inc. wordt aangemerkt als een in Nederland gevestigd lichaam. K kan aldus niet op grond van artikel 33, lid 1, onderdeel b van de Invorderingswet 1990 aansprakelijk gehouden worden.

Winnende partij:

81

Datum uitspraak: 9 juni 1999 Instantie: Hof Amsterdam Rolnummer: 98/3331 MK III Artikelen: -

Jaar van aanslag: 1991

Vindplaatsen: VN 1999/36.10

Geschil:

In geschil is primair of belanghebbende, gedurende het gehele jaar of een gedeelte daarvan, geacht moet worden inwoner te zijn van Frankrijk?

Vaststaande feiten:

Belanghebbende, een naar Nederlands recht opgericht lichaam, wordt feitelijk geleid door de moedervennootschap in Frankrijk. Belanghebbende fungeert als houdstermaatschappij en heeft twee gevoegde Nederlandse dochters die ten dele met geleend geld zijn gefinancierd. De belastinginspecteur stelt zich op het standpunt dat belanghebbende voor de toepassing van het Frans-Nederlandse belastingverdrag op grond van artikel 4, lid 4, geacht moet worden in Frankrijk te zijn gevestigd. Met het (negatieve) resultaat van belanghebbende zou derhalve bij de bepaling van het resultaat van de vaste inrichting geen rekening hoeven te worden gehouden. Belanghebbende stelt zich echter op het standpunt geen inwoner van Frankrijk te zijn.

Beslissing Hof Amsterdam:

Naar het oordeel van het Hof heeft de inspecteur met hetgeen hij heeft gesteld en aangevoerd tegenover de gemotiveerde betwisting door belanghebbende niet, althans onvoldoende, aannemelijk gemaakt dat belanghebbende naar Frans nationaal recht als inwoner van Frankrijk dient te worden aangemerkt. Immers, zou het Hof al veronderstellenderwijs aannemen dat de feitelijke leiding van belanghebbende in het (gehele) onderhavige jaar in Frankrijk is gelegen, dan nog is naar het oordeel van het Hof onvoldoende aannemelijk geworden dat zulks - ingevolge de Franse belastingwetgeving - tevens inhoudt dat sprake is van onderworpenheid aan de Franse vennootschapsbelasting op grond van woonplaats, verblijf, plaats van leiding of enige andere soortgelijke omstandigheid in de zin van het eerste lid van artikel 4 van het Verdrag.

Winnende partij:

82

Datum uitspraak: 10 augustus 2000 Instantie: Hof ‘s-Hertogenbosch Rolnummer: 97/0715 MK III

Artikelen: art. 4 AWR; art. 2 Wet VPB 1969. Jaar van aanslag: 1991

Vindplaatsen: VN 2001/19.6

Geschil:

In geschil is of belanghebbende in Nederland dan wel in België is gevestigd.

Vaststaande feiten:

Belanghebbende is op 20 oktober 1989 opgericht. De oprichting vond plaats in het kader van een fusie van de niet Amerikaanse divisies van B Corporation (hierna: B), gevestigd in de Verenigde Staten, C (gevestigd in Italië) en D (gevestigd in Finland). De aandelen van belanghebbende worden gehouden door X Holding NV en D Finance International NV. Deze vennootschappen zijn beide opgericht naar Nederlands recht. De aandeelhouders zijn gevestigd in de Verenigde Staten en Finland. De oprichting van belanghebbende vond eveneens plaats naar Nederlands recht en heeft haar statutaire zetel te L, in Nederland. Haar bestuur werd in 1991 gevormd door de Stichting F (hierna: de Stichting). De bestuurders van de Stichting rapporteerden aan B. Het bestuur van belanghebbende vergaderde nooit in L (Nederland). In 1990 is in een bestuursvergadering van de Stichting, gehouden op 20 en 21 februari van dat jaar te M, Virginia (Verenigde Staten), besloten tot het oprichten van een coördinatiecentrum in Q (België). Daartoe werd opgericht X Services SA, waarvan de aandelen worden gehouden door belanghebbende.

Belanghebbende vormt de moedermaatschappij van een fiscale eenheid in de zin van artikel 15 van de Wet VPB 1969. Zij heeft leningen opgenomen bij X Services SA ter financiering van de verwerving van een aantal binnenlandse deelnemingen.

Beslissing Hof ‘s-Hertogenbosch:

De inspecteur heeft bij controle geconstateerd dat in 1991:

(i) X NV in externe publicaties aangeeft dat het kantoor te Q (België) het hoofdkantoor is van belanghebbende;

(ii) Dhr. R, de Chief Executive Officer met de meeste bevoegdheden is die Q (België) als thuisbasis heeft;

(iii) De administratie van X NV gevoerd wordt in Q (België);

(iv) De meeste dagelijkse beslissingen van de drie in het vestigingsplaats onderzoek genoemde personen, voor zover die beslissingen binnen hun bevoegdheden vallen, genomen worden vanuit het hoofdkantoor in Q (België);

83

Op grond van deze constateringen stelt de inspecteur zich op het standpunt ´dat Q (België) kan worden aangemerkt als plaats van waaruit de feitelijke leiding gevoerd wordt over X NV´.

Het Hof oordeelt echter dat de door de inspecteur gestelde feiten en omstandigheden onvoldoende zijn om te kunnen concluderen dat belanghebbende in 1991 in België gevestigd was. De inspecteur heeft naar het oordeel van het Hof in elk geval onvoldoende aannemelijk gemaakt dat belanghebbende in 1991 in België haar voornaamste inrichting of zetel van bestuur of beheer als bedoeld in artikel 94 van het (Belgische) Wetboek van de Inkomstenbelastingen heeft gehad. Naar het oordeel van het Hof is het gelijk derhalve aan belanghebbende. Belanghebbende is niet in België gevestigd en wordt (reeds) daarom op grond van artikel 2, lid 4, van de Wet VPB 1969 geacht in Nederland gevestigd te zijn.

Winnende partij:

Belanghebbende.

Datum uitspraak: 28 februari 2001 Instantie: Hoge Raad Rolnummer: 35 557

Artikelen: art. 2 Wet VPB 1969; art. 1 Wet DB 1965; art. 34 BRK; art. 4 en 10 Overeenkomst Nederland-België t.v.v.d.b.

Jaar van aanslag: 1992

Vindplaatsen: BNB 2001/295c* VN 2001/15.11 FED 2001/315 Datum Hofuitspraak: 16 juli 1999

Vindplaats: Niet opgenomen in VN en FED

Geschil:

In geschil is de betekenis van artikel 34, tweede lid, van de Belastingregeling voor het Koninkrijk (hierna: BRK).

Vaststaande feiten:

Belanghebbende is opgericht naar Nederlands recht. Op 11 september 1990 is de werkelijke leiding van belanghebbende overgebracht naar de Nederlandse Antillen, alwaar zij vervolgens onderworpen was aan een belasting naar de winst. In 1992 heeft belanghebbende op twee tijdstippen door middel van inkoop van eigen aandelen (ƒ 1 998 528 respectievelijk ƒ 3 000 000) uit haar winst, als opbrengst van aandelen aan haar aandeelhouders uitgekeerd. Haar aandelen werden toen gehouden door natuurlijk personen, die op 18 juli 1990 uit Nederland waren geëmigreerd naar België en sindsdien onafgebroken inwoner van België waren. Ter zake van voormelde uitkeringen heeft belanghebbende zogenoemde nihil-aangiften gedaan, waarbij zij zich op het standpunt stelt dat zij ten tijde van de uitkeringen niet in Nederland was gevestigd. De inspecteur heeft zich bij het vaststellen van de onderhavige aanslag op het tegenovergestelde standpunt gesteld.

84

In document Vestigingsplaats van vennootschappen (pagina 80-84)