• No results found

Recente invulling in de jurisprudentie: Wood v Holden

In document Vestigingsplaats van vennootschappen (pagina 41-45)

3.2.4.3 ´Central management and control´ gelegen in meerdere landen

3.2.5 Recente invulling in de jurisprudentie: Wood v Holden

Nadat zo ongeveer vijfenveertig jaar lang de hoogste rechterlijke instanties zich in het Verenigd Koninkrijk niet hadden hoeven buigen over het vraagstuk van de vestigingsplaats van vennootschappen kwam daar in 2005 verandering in toen er door de UK High Court, en vervolgens in

110

Swedish Central Rail Co Ltd v Thompson (1925), 9 TC 342.

111

V.E. Metzler ea., ´The De-Beers-Case: A Role Model for the Determination of Corporate Residence in Tax Treaties?´, Steuer und Wirtschaft International, 2004, blz. 458.

112 Union Corporation Ltd v IRC (1952), 34 TC 207.

113

J. Schwarz, Booth: Residence, Domicile, and UK Taxation, 12th edition, Tottel Publishing, West Sussex, 2008, blz 134-135.

42

het hoger beroep dat daar een jaar later op volgde door de Court of Appeal, een uitspraak werd gewezen in het arrest Wood v Holden. Deze uitspraak is voor de praktijk van zeer groot belang.114 De casus behelst een complexe structuur om belastingheffing over vermogenswinsten te voorkomen, welke vereenvoudigd kan weergegeven zoals in onderstaande figuur:

Eulalia BV, een vennootschap opgericht naar Nederlands recht, was een dochteronderneming van de op de Britse Maagdeneilanden gevestigde vennootschap CIL. Deze CIL werd bestuurd door allerlei trustmaatschappijen, opgezet door Mr. en Mrs. Wood. Een Nederlandse Trust maatschappij, ABN Amro Trust, werd benoemd als de ‘managing director’ van Eulalia BV. Eulalia BV kocht van haar moeder, CIL, op 23 juli 1996 de aandelen in Holdings Ltd. Enkele maanden later, op 21 oktober 1996, verkocht Eulalia BV de aandelen in Holdings Ltd, op hetzelfde moment als Mr. And Mrs. Wood hun belang in Holdings Ltd, tegen een aanzienlijk hogere prijs, aan een onafhankelijke derde partij verkochten.

In deze casus ging het om de vraag of de vestigingsplaats van Eulalia BV al dan niet in het Verenigd Koninkrijk lag gelegen. Om de structuur succesvol te laten zijn, was het namelijk noodzaak dat Eulalia BV niet gevestigd zou zijn in het Verenigd Koninkrijk. Dit betekende dat Eulalia BV niet enkel moest zijn opgericht naar het recht van een derde land (de casus speelde zich af na invoering van de ‘incorporation rule’, zie paragraaf 3.3 hierna), maar bovendien dat haar ‘central management and control’ buiten het Verenigd Koninkrijk moest zijn gelegen.

Belanghebbende was van mening dat dit laatste het geval was nu haar directeur Nederlands was (i.c. ABN Amro Trust) en aldaar handelde, het bestuur van Eulalia BV in Nederland bijeenkwam om te beslissen over de aan- en verkoop van Holdings Ltd en ABN Amro Trust ook tevens alle contracten tekende aangaande deze aandelentransacties.

De gehele structuur - zoals weergegeven in de figuur - was echter opgezet door PricewaterhouseCoopers in het Verenigd Koninkrijk. De verkoop van de aandelen in Holdings Ltd was eveneens voorbereid en gedocumenteerd door PricewaterhouseCoopers in het Verenigd Koninkrijk.

114

Statement of Practice 1/90, Paragraph 18 en J. Carrell, ‘ Wood v Holden: corporate residence’, The Tax Journal, 2006, blz. 9.

43

HMRC was daarom van mening dat ABN Amro Trust slechts handelde op aanwijzingen van PricewaterhouseCoopers, en dat daarom het ‘ central management and control’ van Eulalia BV zich in het Verenigd Koninkrijk bevond.

De Special Commissioners overwogen, in overeenstemming met de mening die HMRC was toegedaan, dat Eulalia BV in het Verenigd Koninkrijk was gevestigd. De bevinding dat ‘the only acts

of central management and control of Eulalia were the making of the board resolutions and the signing and execution of documents in accordance with those resolutions’ was hierbij voor de Special

Commissioners van cruciale betekenis.115 De Special Commissioners concludeerde dat het

ondertekenen van deze resoluties en documenten, noch het mentale proces dat daaraan voorafgaat, onvoldoende is om te kunnen concluderen dat Eulalia BV niet in het Verenigd Koninkrijk gevestigd zou zijn.

In het hoger beroep dat belanghebbende aanspande moest de UK High Court zich over de casus buigen. De UK High Court deelde de hierboven vermelde opvatting van de Special Commissioners niet:

‘What (the Special Commissioners) seem really to be saying is that, although the only acts of control and management took place outside the UK, there was not much involved in them. But the test of a company’s residence is still the central management and control test: it is not the law that that test is superseded by some different test if the business of a company is such that not a great deal is required for central control and management of its business to be carried out’.116

HMRC had het standpunt dat Eulalia BV in het Verenigd Koninkrijk was gevestigd mede laten bepalen door de case law van Unit Construction (besproken in paragraaf 3.2.4.1).In de zaak Unit Construction had de moedervennootschap het ‘management and control’ van de dochtervennootschap overgenomen. De UK High Court oordeelde echter dat dit een ‘wholly exceptional’ casus was. In de zaak Wood v Holden was het bestuur niet ‘overgenomen’ en hebben er bij Eulalia BV – in tegenstelling tot bij de drie Keniaanse dochtervennootschappen in de zaak Unit Construction – bestuursvergaderingen plaatsgevonden. Bovendien heeft het bestuur van Eulalia BV naar het oordeel van de UK High Court zelf de kernbeslissingen genomen over de aan- en verkoop van de aandelen Holdings Ltd.117

Het oordeel van de UK High Court dat het bestuur van Eulalia BV – in casu ABN Amro Trust - de kernbeslissingen had genomen bij de aandelentransacties, was voornamelijk gebaseerd op een getuigenverklaring van de Heer Wirix, hoofd van de interne juridische afdeling van ABN Amro Trust.118 De Heer Wirix verklaarde dat ABN Amro Trust nimmer zomaar aanbevelingen van derden uitvoert aangaande vennootschappen waar zij het bestuur van uitoefent. Altijd wordt beoordeeld of het in het belang is van de vennootschap waar zij het bestuur over uitoefent en tevens of het ABN Amro Trust zelf niet schaadt. Daartoe wordt de gehele (aangeleverde) documentatie aan een uiterst

115

R. Fraser, ‘Wood v Holden: the final decision, British Tax Review, 2006, blz. 693 en J. Carrell, ‘Wood v Holden: corporate residence’, The Tax Journal, 2006, blz. 10.

116 Wood v Holden (2005), EWHC 547.

117 G. Maito, Residence of Companies under Tax Treaties and EC Law, IBFD, Amsterdam, 2009, blz. 832-834 en J. Carrell, ‘Wood and another v Holden: corporate residence’, The Tax Journal, 2006, blz. 10.

44

deskundig onderzoek onderworpen. De kernbeslissing over de aan- en verkoop van de aandelen Holdings Ltd lag dus volgens de UK High Court wel degelijk bij ABN Amro Trust. De Special Commissioners hadden eveneens betoogd dat ABN Amro Trust over te weinig informatie beschikte om akkoord te gaan met de aankoopprijs van in totaal 23.7 mln. GBP. 119 De UK High Court overwoog dienaangaande:

‘It would be a far-reaching proposition to state that any subsidiary entering into a contract to acquire property from its parent on such a basis without independent consideration of the terms is necessarily ceding its central management and control to the parent’.120

De Special Commissioners uiten eenzelfde kritiek over de overeengekomen verkoopprijs van 30.8 mln. GBP, die in min of meer dezelfde bewoordingen door de UK High Court werd weersproken:

‘But in paragraph 145 they (the Special Commissioners) nevertheless were of the opinion that Eulalia’s decision to accept the terms was so insufficiently informed that it failed to be an effective decision. This disregards several substantially undisputed facts: that ABN Amro Trust on behalf of Eulalia had engaged PwC to advise and represent it on negotiations for a resale (so that the critical responsibility to evaluate the terms of a resale rested in the first instance with PwC). PwC duly advised and recommended ABN Amro Trust to accept the offer´.121

Op grond van de bovenstaande overwegingen en het feit dat ABN Amro Trust wel degelijk de kernbeslissingen nam, kon de UK High Court niet tot een andere conclusie komen dan dat het ‘central management and control’ van de vennootschap in Nederland was gelegen.

HMRC kon zich niet vinden in deze uitspraak van de UK High Court, en ging in hoger beroep. De Court of Appeal boog zich in 2006 over deze casus, maar oordeelde niet anders dan de UK High Court. Inhoudelijk gezien toetste de Court of Appeal de uitspraak van de UK High Court. Zij oordeelde dat de rechtsopvatting van de UK High Court juist was. Vermeldenswaardig is het oordeel van de Court of Appeal inzake het ‘central management and control’, zoals dat werd uitgeoefend door ABN AMRO Trust. Rechter Chadwick overwoog namens de Court of Appeal:

‘In my view the judge (UK High Court) was correct in his analysis of the law. In seeking to determine where ‘central management and control’ of a company incorporated outside the UK lies, it is essential to recognise the distinction between cases where management and control of the company is exercised through its own constitutional organs (the board of directors or the general meeting) and cases where the functions of those constitutional organs are ‘usurped’, in the sense that management and control is exercised independently of, or without regard to, those constitutional organs. And, in cases which fall within the former class, it is essential to recognise the distinction (in concept, at least), between the role of an ‘outsider’ in proposing, advising and influencing the decisions which the constitutional organs take in fulfilling their functions and the role of an outsider who dictates the decisions which are to be taken. In that context an “outsider” is a person who is not, himself, a participant in the formal process (a board meeting or a general meeting) through which the relevant constitutional organ fulfils its function…

119 D. Hughes, ‘Testing Corporate Tax Residence in the U.K. High Court’, Tax Notes International, 2005, blz. 969.

120

Wood and v Holden (2005), EWHC 547.

45

…The Netherlands Company’s directors had not been bypassed and they had not stood aside. They had also decided to accept the agreement proposed by the accountants (PwC) and had made the decision to sign and execute the documents. Their was an effective decision by a constitutional organ, exercising management and control.122

De Court of Appeal maakt dus een duidelijk onderscheid tussen een ´outsider´ (lees: PricewaterhouseCoopers) die bestuursbeslissingen ontwerpt, daarover adviseert of deze beïnvloedt, en een ´outsider´ die bestuursbeslissingen dwingend aan het (statutaire) bestuur oplegt. Doet de eerste situatie zich voor, dan berust het ´central management and control´ nog bij het (statutaire) bestuur, terwijl in laatstgenoemde situatie deze daadwerkelijk verschoven is naar de ´outsider´.

3.3. INCORPORATIESTELSEL

123

3.3.1 Inleiding

In 1981 kwam een voorzichtige discussie op gang over een voorgenomen hervorming van de ongeschreven rechtsregels op het gebied van de vestigingsplaats. Uiteindelijk duurde het nog zeven jaar voordat deze hervorming in het Verenigd Koninkrijk gestalte kreeg. Op 15 maart 1988 werd in het Verenigd Koninkrijk een incorporatiestelsel ingevoerd, dat voor vennootschappen opgericht naar het recht van het Verenigd Koninkrijk een volledige breuk betekende met het verleden. De ´incorporation rule’ heeft namelijk voorrang op het in de case law ontwikkelde criterium ´central management and control’, zij het dat dit alleen geldt voor vennootschappen die zijn opgericht naar het recht van het Verenigd Koninkrijk.124 Deze vennootschappen worden aldus te allen tijde als binnenlands belastingplichtig aangemerkt, zonder enig feitelijk onderzoek naar waar en op welke wijze deze vennootschappen activiteiten ontplooien en bestuurd worden.125 Voor naar vreemd recht opgerichte vennootschappen heeft de case law zijn waarde behouden en is en blijft de ´central management and control´ test de enige juiste methode om de vestigingsplaats van een vennootschap te bepalen.

De ´íncorporation rule´ van het Verenigd Koninkrijk is vergelijkbaar met de vestigingsplaatsfictie van Nederland, die in de vorige hoofdstukken reeds aan de orde is gekomen. In de komende subparagrafen zal de invoering van het incorporatiestelsel aan de orde komen.

In document Vestigingsplaats van vennootschappen (pagina 41-45)