‘Náar hoor’, zegt ze Ze heeft een hekel aan de heete huizenblokken en de gloeiende
bruggen, de zweetende werkpaarden en het heesche rochelende geronk van de
zeebooten. ‘L-làm’, zegt ze fel. En dan blijft zij ineens op een groentemarkt, bij de
manden en kisten met boonen en prei en asperges stil staan. En ze snuift weer of ze
snurkt. ‘Ja - dié lucht.’ En ze weet ineens dat ze de heele zomer al, zonder er bij te
denken, naar Anderst verlangd heeft ‘Houdt dat dan nooit op?’ Stilletjes loopt ze
verder. Ze gaat weer 's naar vroeger terug De wind was als koud drinken in het groene
bosch Kussens van mos
gen er overal. Ze weet nou al lang de namen van al de wonderdingen die ze toen
gezien heeft. Eetbare morielje moet er geweest zijn, koningsvaren grooter dan zijzelf,
vliegenzwammen en aardsterren, ratelaars, zwart bilzenkruid en nog zoo'n bende
meer... En ze ziet ook de lange bruine Davia die hout sprokkelde, en de soezende
broeiende Ubbo, die altijd alleen was, en Pieter die zijn land bewerkte en zijn beesten
verzorgde en Hanne die in de pap roerde en kousen breide en boonen afhaalde... En
het huis met de grijze luiken ziet ze. En Moeder die met haar speelt in de voortuin
en haar achterna zit en pakken wil en Vader - die meedoen mag Ze drukt de knokkels
van haar warme hand stijf tegen haar droge lippen aan en kreunt en glimlacht tegelijk.
- De kleerhaken in de lange bovengang van de type-inrichting zijn allemaal al
leeg. Koert Borkus geeft Sjeuke van Rinzel nog gauw een innige arm op de afstap
aan het eind van de trap, dan duiken ze samen weg in het donker van de straat, de
anderen joelen al in de verte. ‘Die gaan de Schiedamsche singel op’, denkt Lied,
‘maar Sjeuke en Koert, die nemen ook de Baan...’ Ze friemelt een beetje aan haar
mantelkraag en aan het slotje van haar aktentasch, dan komt ze ook naar buiten, en
trekt de deur aan de straat zorgvuldig achter zich dicht. Koert en Sjeuke loopen al
heelemaal in de verte en van de anderen is niks meer te zien... Lied voelt de
zomeravond-rust in de schemerige leege straat als iets kalmeerends, als een
verademing ook Het geratel van de lettertoetsen rettelt nog na in haar hoofd en ze
ziet nog het saamhoorige praten van de anderen, voelt nog de drukkende warmte van
het glimmende
lichte lokaal... ‘Steno is fijner dan machineschrijven’, denkt ze terloops Ze kijkt naar
Koert en Sjeuke ‘We worden al een oud klasje, wij met ons allen - vlakbij het
eindexamen, en een verliefd stel in ons midden, we schieten op!’ Bij Wolff slaan
Koert en Sjeuke rechts af, de hoek om. En Lied vergeet ze een tijdje
Ze slentert maar zoo'n beetje rond. ‘Oom en Tante zijn toch weer niet thuis.’ Ze
komt dan ook weer op een singel terecht. Daar loopt ze graag. De huizen leunen met
grijze avondmuren in de maanschemer weg De wind blaast voorzichtig in het gras
en in de bladeren. De boomen ruischen als vroeger En het water ziet er uit of het
vergeten heeft dat het water is. Er valt een beetje maanlicht over heen, dat maanlicht
leeft, het ademt, het trilt... Wat moe blijft Lied op het weeke singelpad bij een beuk
staan en doet haar hoed af. Ze zou ook wel ergens tegen aan willen leunen, tegen
een stam, maar ze komt er niet toe. Ze denkt ook eigenlijk niet Wat er in haar omgaat
is te ver-af om het met woorden beet te grijpen. De loome zomeravond is ook binnen
in haar: een geheimzinnig halfduister, een vaag lichtschijnsel, iets van moeheid en
iets dat lief is en schrijnt. En Moeder's glimlach is er ook, en de klank van Vader's
zachte heesche stem, het koele kijken van Franske van Diempst, de vittende oogen
van Rachel Ros, Tante Alwine verdiept in haar eigen élégance, gênant van haar eigen
élégance, Oom Louis die op zijn eentje leeft - die óok op zijn eentje leeft... Muziek
neuriet vaag naar haar toe uit de verte, iets dat zoet is en smelterig. der Rosenkavalier
misschien... Ze merkt ineens weer dat er menschen over het
toir gaan. Een tram giert in een zijstraat Een man loopt opzettelijk dicht langs haar
heen. ‘Née’, denkt ze afwerend. Ze kijkt toch nog wel, ze kijkt - om te zien of hij
knap is Hij gluurt nog een keer, hij staat even stil onder een straatlantaarn. ‘Nee.’ Ze
stapt of ze aan éen stuk door loopen wil naar huis, ze staat ook weer stil... En dan
begint ze zoo-maar een fragment op te zeggen uit een Duitsche ballade. Ze heeft veel
van buiten geleerd. Een Engelsch kerkvers komt haar ook in de gedachten ‘Peace,
perfect peace’, en een stuk uit Misunderstood schiet haar te binnen ‘O’, denkt ze, ‘ik
ben weer aan het repeteeren’ Soezend kijkt ze het pad af De lange magere
boomschaduwen liggen als scheeve kruisen over de aarde Schemer treedt uit het licht
In document
Alie Smeding, Liefde · dbnl
(pagina 188-191)