• No results found

Als het warmer wordt, heeft ze ook weer veel aan te merken op de stad Ze vindt de Gedempte Binnenrotte en het viaduct weer zoo akelig en de Tunnel en de Steiger

In document Alie Smeding, Liefde · dbnl (pagina 188-191)

‘Náar hoor’, zegt ze Ze heeft een hekel aan de heete huizenblokken en de gloeiende

bruggen, de zweetende werkpaarden en het heesche rochelende geronk van de

zeebooten. ‘L-làm’, zegt ze fel. En dan blijft zij ineens op een groentemarkt, bij de

manden en kisten met boonen en prei en asperges stil staan. En ze snuift weer of ze

snurkt. ‘Ja - dié lucht.’ En ze weet ineens dat ze de heele zomer al, zonder er bij te

denken, naar Anderst verlangd heeft ‘Houdt dat dan nooit op?’ Stilletjes loopt ze

verder. Ze gaat weer 's naar vroeger terug De wind was als koud drinken in het groene

bosch Kussens van mos

gen er overal. Ze weet nou al lang de namen van al de wonderdingen die ze toen

gezien heeft. Eetbare morielje moet er geweest zijn, koningsvaren grooter dan zijzelf,

vliegenzwammen en aardsterren, ratelaars, zwart bilzenkruid en nog zoo'n bende

meer... En ze ziet ook de lange bruine Davia die hout sprokkelde, en de soezende

broeiende Ubbo, die altijd alleen was, en Pieter die zijn land bewerkte en zijn beesten

verzorgde en Hanne die in de pap roerde en kousen breide en boonen afhaalde... En

het huis met de grijze luiken ziet ze. En Moeder die met haar speelt in de voortuin

en haar achterna zit en pakken wil en Vader - die meedoen mag Ze drukt de knokkels

van haar warme hand stijf tegen haar droge lippen aan en kreunt en glimlacht tegelijk.

- De kleerhaken in de lange bovengang van de type-inrichting zijn allemaal al

leeg. Koert Borkus geeft Sjeuke van Rinzel nog gauw een innige arm op de afstap

aan het eind van de trap, dan duiken ze samen weg in het donker van de straat, de

anderen joelen al in de verte. ‘Die gaan de Schiedamsche singel op’, denkt Lied,

‘maar Sjeuke en Koert, die nemen ook de Baan...’ Ze friemelt een beetje aan haar

mantelkraag en aan het slotje van haar aktentasch, dan komt ze ook naar buiten, en

trekt de deur aan de straat zorgvuldig achter zich dicht. Koert en Sjeuke loopen al

heelemaal in de verte en van de anderen is niks meer te zien... Lied voelt de

zomeravond-rust in de schemerige leege straat als iets kalmeerends, als een

verademing ook Het geratel van de lettertoetsen rettelt nog na in haar hoofd en ze

ziet nog het saamhoorige praten van de anderen, voelt nog de drukkende warmte van

het glimmende

lichte lokaal... ‘Steno is fijner dan machineschrijven’, denkt ze terloops Ze kijkt naar

Koert en Sjeuke ‘We worden al een oud klasje, wij met ons allen - vlakbij het

eindexamen, en een verliefd stel in ons midden, we schieten op!’ Bij Wolff slaan

Koert en Sjeuke rechts af, de hoek om. En Lied vergeet ze een tijdje

Ze slentert maar zoo'n beetje rond. ‘Oom en Tante zijn toch weer niet thuis.’ Ze

komt dan ook weer op een singel terecht. Daar loopt ze graag. De huizen leunen met

grijze avondmuren in de maanschemer weg De wind blaast voorzichtig in het gras

en in de bladeren. De boomen ruischen als vroeger En het water ziet er uit of het

vergeten heeft dat het water is. Er valt een beetje maanlicht over heen, dat maanlicht

leeft, het ademt, het trilt... Wat moe blijft Lied op het weeke singelpad bij een beuk

staan en doet haar hoed af. Ze zou ook wel ergens tegen aan willen leunen, tegen

een stam, maar ze komt er niet toe. Ze denkt ook eigenlijk niet Wat er in haar omgaat

is te ver-af om het met woorden beet te grijpen. De loome zomeravond is ook binnen

in haar: een geheimzinnig halfduister, een vaag lichtschijnsel, iets van moeheid en

iets dat lief is en schrijnt. En Moeder's glimlach is er ook, en de klank van Vader's

zachte heesche stem, het koele kijken van Franske van Diempst, de vittende oogen

van Rachel Ros, Tante Alwine verdiept in haar eigen élégance, gênant van haar eigen

élégance, Oom Louis die op zijn eentje leeft - die óok op zijn eentje leeft... Muziek

neuriet vaag naar haar toe uit de verte, iets dat zoet is en smelterig. der Rosenkavalier

misschien... Ze merkt ineens weer dat er menschen over het

toir gaan. Een tram giert in een zijstraat Een man loopt opzettelijk dicht langs haar

heen. ‘Née’, denkt ze afwerend. Ze kijkt toch nog wel, ze kijkt - om te zien of hij

knap is Hij gluurt nog een keer, hij staat even stil onder een straatlantaarn. ‘Nee.’ Ze

stapt of ze aan éen stuk door loopen wil naar huis, ze staat ook weer stil... En dan

begint ze zoo-maar een fragment op te zeggen uit een Duitsche ballade. Ze heeft veel

van buiten geleerd. Een Engelsch kerkvers komt haar ook in de gedachten ‘Peace,

perfect peace’, en een stuk uit Misunderstood schiet haar te binnen ‘O’, denkt ze, ‘ik

ben weer aan het repeteeren’ Soezend kijkt ze het pad af De lange magere

boomschaduwen liggen als scheeve kruisen over de aarde Schemer treedt uit het licht

In document Alie Smeding, Liefde · dbnl (pagina 188-191)

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN