• No results found

Ze zit weer in die warme rammelende trein En ze zucht: ‘Ze zijn wel van me weggegaan - maar ik heb immers nooit me Vader's en Moeder's hand losgelaten,

In document Alie Smeding, Liefde · dbnl (pagina 196-200)

lieve God?’ En dan neemt ze ook weer plaats in die lange zaal met de tafeltjes en

krijgt eerst Duitsch en dan rekenen en dan aardrijkskunde het Suezkanaal en het

Panamakanaal, hoe een tunnel gebouwd wordt, de Alpenspoorwegen... En ze heeft

al-door last van een haarpiek, die haarpiek valt over haar oogen heen en kriebelt.

Stil, ze moet toch goed luisteren Die mijnheer met de rosse knevel en de diepe blauwe

oogen heet Gagestern Hij vraagt zooveel en zoo gauw, hij praat binnensmonds. Ze

moet zich inspannen om hem te verstaan... ‘Ik moet toch slagen. Ik moet nou toch

mijn eigen boterham verdienen?’ Maar alles vloeit ook weer dooreen, de wanden

daar en de stoelen. En het gezicht van mijnheer Gagestern lijkt ineen te storten

- Er is iets dat Lied wakker wil maken. Ze doet haar oogen open - wakker is ze

dan toch niet Ze kijkt toe, alles is nog een vage vreemde droom. De stoelen zijn

levende wezens met bevende bruine ruggen. Er steken groene vingers uit de violetten

op de lage laden-kast. Tante Alwine's handen hebben een masker van schaduw, als

een leeg rond gezicht staart een schotel naar het plafond En de tafel is een sidderend

dier op pooten die doorbuigen... Tante Alwine laat haar

hoofd zakken of ze bidt, en dan schreit ze, alles bidt mee, alles schreit mee, ook de

regen op het dak, ook de nacht aan het raam. En dan kruipt de angst uit het beddedek

en dan is er angst in de schemer, en in de warmte, en in de lichtkring van de kleine

lamp En als Tante Alwine nog in haar stoel zit, lijkt ze ook al heen en weer te loopen

in de kamer. Ze staat aan het voeteneind van het bed, maar ze neemt ook een

vaasachtige kan in haar handen, ergens bij een deur. Lied sluit de oogen, en ze meent

dat ze luid-op praat, maar ze fluistert niet eens, ze denkt dat alleen maar. ‘Er is iemand

gestorven’, denkt ze, ‘en er is ook wat doodgegaan in mezelf, ik voel het - ik voél

het. En ik ben bang - ik weet niét wié het is - ik ben ontzettend bang.’ Ze kijkt op,

en Tante Alwine is er niet meer De deur daar ergens is dicht. En er is geen enkel

geluid in huis. De stilte is vol bevreemding... Maar achter de tafel met de starende

schotel, zit nog iemand een grijs mensch, een schaduw, schaduwen zijn grijze

menschen... ‘Grijs mensch, wie is er dan doodgegaan? Zeg niet, dat het me Vader

is. Me Vader moet leven. Vader, dat is een stuk van me eigen hart’ Ze vergeet het

schaduw-mensch ook weer ‘Vader, kom toch bij me, ik ben bang Vader, ik ben

eenzaam, ik ben verschrìkkelijk eenzaam. Ik ben zoo lang alleen geweest, Vader,

veel te lang En nóu ben ik ziek Zou ik misschien doodgaan? Als ik doodga, zie ik

jou niet meer, me Vader. En ik wìl je weerom zien! Ik wìl je zien. Ik wìl je bij me

hebben, Vader, ik heb je bar gemist, en ik heb je altijd liefgehad. Ik ben er nooit mee

opgehouen jou lief te hebben, me Vader...’ Nou wordt haar tong weer zoo heet en

dik, nou

heeft ze weer zoo'n dorst. En het bed zweet, drijfnat is het bed, het is ook of ze er uit

wegglijdt naar de vloer, en ze dwarrelt zoo zonderling in het rond, of ze maar een

snipper papier is. Maar dan zit ze ook weer in de zaal met de kleine tafeltjes en ze

krijgt handelscorrespondentie en boekhouden en handelsaardrijkskunde ‘Dat heb ik

niet gehad’, denkt ze. Ze schudt haar hoofd. ‘Nee’, zegt ze telkens, ‘ik weet het niet

mijnheer.’ En diep in zichzelf huilt ze radeloos ‘Ik zal zakken, Vader, nou weet ik

niks meer, nou ben ik àlles vergeten Oh God, Vader, wat moet ik toch beginnen?,

en jij hebt me alleen gelaten...’ Soezerig verwonderd betast ze dan het vochtig-warme

beddedek. En ze moet haar oogen ineens wijd open sperren. Die grijze schaduw

achter de tafel met de starende schotel komt overeind en loopt op haar toe. En dan

is het opeens geen schaduw meer - het is Vader ‘Hermelijn’, zegt hij zachtjes,

‘hermelijn’. En hij zit al bij haar. Hij houdt haar hand al vast. En ze schrikt erg. ‘Ik

droom maar...’ Ze kan bijna niet ademen, en glijdt telkens weg naar een schemerige

diepte. Maar als ze dan opkijkt, zit Vader toch bij haar, en glimlacht en houdt haar

hand vast. ‘Hoe - hoe kan dat?’, probeert ze nog uit te vorschen, ‘waar vandaan

ineens?, en wanneer?’ Ze stamelt het En ze krijgt daar geen antwoord op. Vader

neuriet een oud kerk-vers, een vers uit de tijd van Anderst. ‘God is mijn lied Hij is

de God der krachten...’ Het is of hij haar in slaap wil zingen, net als vroeger. Maar

ze wil niet slapen, ze wil wakker blijven. Zacht streelt ze zijn haar en zijn pols, en

het is of ze enkel een koelte streelt. ‘Alles is zoo vreemd met me’, mompelt

ze, ‘de stoelen ademen. En ik kan niet meer wakker worden, niet heelemaal Ben je

het dan werkelijk, Vader?, ben je er werkelijk?’ En ze kijkt zoo, ze kijkt van dichtbij

En ze ziet dat hij het is. Maar hij is erg verouderd: hij heeft veel meer rimpels in zijn

gezicht, en dat beetje blonde haar van hem is haast heelemaal grijs, en zijn oogen

zijn moe en bleek. ‘Ik ben het werkelijk’, zegt hij. En hij glimlacht lang tegen haar,

lang en haast angstwekkend liefelijk. Maar in haar blijheid is iets dat schrijnt. ‘Weet

je waar Moeder is?’, fluistert ze, ‘en was je ook altijd zoo erg alleen?’ Die vragen

schuiven weg achter een floers En Vader antwoordt enkel maar met zijn wonderbaar

kijken, zijn glimlach. Doezelig verwonderd ziet ze dat, en er is een droomerige

bevreemding in haar en een blind angst-gevoel ‘Dat ik niet met hem praten kan...

dat ik niet praten kan met hem...’ Zacht en bijna zonder druk legt Vader dan een

oogenblik zijn handen om haar voorhoofd heen, en het wordt stil in haar Hij beweegt

de lippen of hij bidt, of hij een zegen over haar uitspreekt. En hij rijst op als een die

omhoog geheven wordt Maar achter de lange dunne duisternis van de nacht, praat

hij ook nog tegen haar. ‘Ik leef’, zegt hij zacht, ‘maar niét hier... Je moet niet al te

heftig naar mij verlangen, kind. Ik wacht wel op je. Ik ben je vóorgegaan op die lange

- lange wegen van het verdriet. Mijn voetstappen staan overal. Aan het eind daarvan

is een Huis van Licht.’ En hij groet haar als een die afscheid neemt. ‘Tot weerziens,

hermelijn, tot weerziens.’ En hij glimlacht weer ontstellend dierbaar. ‘Het is toch

nacht?’, fluistert ze, ‘blijf je niet bij me? Geef je me geen zoen?’ En ze denkt meteen.

‘Zeg dàt

niet, stil - hou stil.’ Het is toch ook of ze niets gezegd heeft Vader gaat achteruit en

loopt niet. Een zachte klaarte, als de glans van een toegedekte lamp, valt over hem

heen. En hij neuriet weer zijn lievelingsvers - ze herkent het aan de klank: ‘Zijn kleed

is 't licht en Zijne keus de beste...’ Langzaam wendt hij zich af. Dan gaat hij dwars

door de violetten en het bruine kastje heen, kijkt nog éen keer naar haar om, met een

beschermende geheimvolle innigheid, en is er niet meer

Tante komt weer door die deur, daar ergens, en blijft een oogenblik op de drempel

staan en tuurt schuw rond in de kamer ‘Zong jij?, st... zit je nou overeind?, dat is niet

goed, toe, liggen gaan, zóo Ben je nou ineens wakker geworden? Ik ging maar éven

weg’ Lied luistert er bijna niet naar. Ze zegt: ‘Vader was hier - Váder. Hij zat bij me

bed. Is hij niet beneden?’ Tante zet een beker water aan haar lippen ‘Drink 's, je hebt

gedroomd kind. Je droomde maar...’ En Tante's handen trillen en er glijen tranen

over haar wangen. Lied kijkt er naar en ze duwt de beker weg. ‘Vader zei: ik leef

niet hiér.’ Ze herhaalt het. ‘Ik leef niet - hiér.’ En haar oogen branden en haar handen

zweeten. Maar schreien kan ze niet De stilte van Vader staat als een hooge wand,

tusschen haar en haar verdriet in. ‘Vader is dan - dood’ En als ze inslaapt is het of

ze duizelig bij een muur neervalt.

- Het is warm op de kamer de planken kraken van droogte, er knapt iets in het

hout, het is of iemand met zijn nagel tegen de wand tikt. Lied kijkt op en om ‘Nee’,

mompelt ze, ‘hij is er niet.’ Voetstappen gaan hier heen en daar heen. Het raam is

nou toch opgeschoven Er neuriet muziek

In document Alie Smeding, Liefde · dbnl (pagina 196-200)

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN