Mevrouw Leehman die beneden woont en die erg grijs is en erg oud, en de manke
mevrouw Groesbeek, die 's ochtends in de vroegte altijd moppert achter de wand
van haar slaapkamer en vaak wat vallen laat en de deuren hard dicht gooit En de deur
van 56b kent ze precies: bruin met een kapotte verfblaar boven de koperen klink en
in de hoogte een wit bordje met vergulde letters: Louis Leichel Maar alles is toch
nog vreemd - als ze er even naar kijkt niet, maar wel als ze er lang naar kijkt.
Er zit boven ook al een klant op Oom Louis te wachten. De kamer met het buro
is ook Oom's spreekkamer. Daar staan de grootste stoelen ‘Waar zat je nou zoo
lang?’, vraagt Tante boos. En Oom zegt. ‘We hebben heen en terug geloopen en de
weg is glad als spek, dus dat duurt dan even, hè?’ Hij zweet een beetje op zijn neus
En hij wil Tante een aai onder haar kin geven Maar Tante wil geen aai onder haar
kin hebben. Ze duwt Oom's hand weg Nou is er weer wat dat Tante niet uitstaan kan!
En Oom gaat dan maar dadelijk naar binnen, naar de klant. Hij lacht hard
en praat veel en roept om koffie in de tusschendeur ‘Laat de meid 's een versche
sterke kop koffie brengen, Alwine.’ En ze hebben niet eens een meid. Ze hebben
alleen maar Heintje Lam, de werkster, en die komt maar één dag in de week, om de
trappen en de vloeren te dweilen en het koperwerk te schuren, de rest doet Tante
alleen. Tante brengt ook de koffie naar de spreekkamer. Oom Louis en de klant
rooken daar erg. En Oom Louis schenkt na een tijdje ook nog een borrel in. Hij moet
glazen hebben Hij komt er zelf om, hij zoekt ze uit in de buffetkast, een paar erge
mooie neemt hij mee.
En Tante luistert naar Oom Louis en de klant achter het dunne schot van de
achterkamer. Maar ze doet of ze niet luistert. Ze heeft een groote stofdoek in haar
hand en daar wrijft ze mee over de vloer en over de richeltjes. Opeens staat ze ook
met die stofdoek bij Lied ‘Hoeveel borrels heeft Oom vanmorgen wel gedronken?’,
een booze onderkin heeft ze En Lied zuigt van schrik op haar duim. ‘Gneen Tante.
Ze dronken... hij - hij heb - hij dronk koffie’ Tante krijgt nog meer onderkin, en ze
knijpt de stofdoek op een dikke booze knoedel bijeen ‘Met iemand samen dan toch?,
een dame?, een heer?, die duim weg!, een vreemde?’ Lied schudt enkel maar haar
hoofd En nou krijgt Tante van die mik-oogen, net of ze een geweer afschiet. ‘Heb
jullie heen en terug geloopen, hè?, geloopen?’ Lied schudt nog altijd op die eerste
vragen van nee, nou houdt ze er verschrikt mee op, en ze knikt van ja, ze knikt erg
van ja, ze knikt aldoor ja En ze hoort meteen dat Oom de klant uitlaat en daar is ze
blij om. Maar ze moet toch ook weer op haar duim zuigen. En Tante kijkt naar de
duim of die de waarheid zegt ‘Liedia!’, en ze steekt een vuist vol stofdoek naar haar
uit, ‘zeg me direct...’ Maar dan komt Oom net weer de kamer in. En Oom die lacht
nog tegen de klant, die al weg is Dat is te zien Oom is in zijn schik over die klant.
‘Mooie order’, zegt hij. En Tante luistert niet eens. Tante zegt: ‘Wou jij nou beweren
Louis, dat je met dat kind naar de Blaak gelóopen bent?, héen - en terug?’ Oom krijgt
zijn zweetneus weer. ‘Maar mènsch!’ Hij kijkt over Tante's schouer vragend naar
Lied En Lied schudt heel even haar hoofd Het zweeten wordt dan niet erger bij Oom
En hij gaat rechter op staan En hij schopt tegen een stoel aan ‘Och wat!, dat mieterse
gedaas van jou ook, Alwine! Heb ik zoo'n prachtige order voor die meubelfabriek,
komt me die order als een gebraden duif uit luilekkerland, zoomaar in me mond
vliegen en dan drein jíj over het loopen heen en terug naar de Blaak Jij bederft en
vergalt en verpest me alles - àlles’ Oom zijn oogen zijn dan net steenen knikkertjes
‘En of ik nou geloopen heb of getramd?, wat doet dat er toe?, en al had ik op de
bonnefooi in een kroeg gezeten of met de een of andere mevrouw, die een zaak drijft,
gespróken, wat dan nog...?’ Tante klopt in haar kwaaiigheid de stofdoek zoo maar
uit, vlak voor Oom's gezicht ‘Weet ik wel!, wéet ik wel, weet-ik-wel!, maar zeg de
waarheid dan direct, zeg dan - zooals het is, zeg dan dat je getramd hebt en geborreld
en met zoo'n vrouw gesproken, zeg dat dan!’ Oom blaast met een heele boel adem
de stofjes van de stofdoek weg ‘Pfff - pfff, já, en àls ik dat dan zeg, zit jij te mieren,
en als ik het niet zeg - omdat het niet zoo is, dan geloof je me niet, pf - pfff, klop dat
vod ergens anders uit, pfff.
Enfin, vanmiddag moet ik voor Spengler naar die pannebakkerijen te Tiel, dan ben
In document
Alie Smeding, Liefde · dbnl
(pagina 115-118)