• No results found

En onder de boom vlakbij, schuilt Oom Baske voor de regen en Oom Baske kijkt naar de boom of hij er mee praat en hij klopt de stofjes van zijn politiebuis en hij aait

In document Alie Smeding, Liefde · dbnl (pagina 96-100)

zijn snor Hij doet of hij er netjes wil uitzien voor de boom. En Moeder kijkt boos

naar Oom Baske Maar ze kijkt niet boos naar Oom Reinhold

Oom Reinhold zegt. ‘Wat Eggert kan, kan ik nèt zoo goed - nee beter Hij met zijn

mondjevol Engelsch’ Moeder knikt En Oom Reinhold zegt ook: ‘Ik heb nog een

aardige stuiver’ Moeder knikt weer ‘En die kleine puk’, zegt Oom Reinhold, ‘net

haar Vader’ En hij fluistert een tijdje Maar dan praat hij ook weer overluid ‘Dàt wou

hij zelf toch? Het stond toch in die laatste brief? Hij zou het zelf nog schrijven aan

ze’ Moeder knijpt

hard in haar handen en wacht even en dan knikt ze nòg er 's. Moeder knikt op alles

wat Oom Reinhold zegt. ‘Ja Reinhold Ja Reinhold’, zegt Moeder.

En Tante Belin komt nou veel vaker. Ze haalt een boel dingen weg uit het huis,

vorken en lepels en een thee-servies en een schemerlamp, het rooie schilderijvrouwtje

en de groene lantaarn. En ze legt veel geld op de tafel!

Er komt ook een Joden-mijnheer uit Kerrebach. Die komt met een groote wagen,

daar laadt hij de kasten en de bedden in en al wat er nog meer is. En hij legt heel veel

geld op Moeder's hand. ‘Waar gaan die dingetjes van ons heelegaar na' toe?’, vraagt

Lied. En Moeder zegt ‘Hier, een zak met lekkers.’ Maar Lied houdt nóu net niet van

lekkers ‘Gaan we ergens anders wonen?’, vraagt ze. En ze denkt: ‘Dan weet Vader

ons niet terug te vinden as hij nog er 's w'rom komt.’ En Moeder zegt: ‘Ja - nee - ja

- misschien’ En Lied fluistert: ‘Maar as me Vader dan w'rom komt?’ Moeder hoort

het niet. En Moeder hoort het ook niet als ze het nog 's overluid vraagt. Moeder pakt

een groote rieten koffer in. En ze trekt Lied haar Zondagsche jurk aan en haar

Zondagsche mantel. ‘We gaan naar Tante Alwine.’ En Lied denkt eerst buiten de

deur aan de school. ‘Is er dan vicantie?, of is er zoo-maar een vrije dag?’ Moeder

zegt ‘Nee - n-ja.’

En dan zitten ze in ‘de spoor’ En Moeder zegt: ‘Kom nou 's dicht bij me.’ En ze

komt ook dicht bij Moeder. Maar Moeder's schoot is zoo vreemd geworden, Lied zit

of ze niet goed zitten durft. En Moeder doet haar armen toch stijf om Lied heen.

‘Hou je van Moeder, hè?’ Lied knikt erg. ‘Ikke - ìk - èn me Vader ook.’ Er komt een

beetje meer

ruimte in Moeder's armen. ‘Weet jij - weet jij nou óok dat Moeder veel verdriet gehad

heeft?, weet je dat?’ Lied knikt weer erg. ‘Já!, om - om de sije jurrek, hè Moeder?’,

ze aait Moeder's gouen armband, ‘en om de hoed medde veer?’ Er komt nóu nog

veel meer ruimte in Moeder's armen. Moeder snuift een beetje. En Lied kijkt naar

haar op. Moeder draagt een grijze mantel van beestevelletjes en kralen die als rooie

vlammetjes zijn en een fluweelen jurk. ‘Asje een èrrege boel verdriet hebbe, geeft

het dan er voor asje - asje beesieshuidemantels drage?’ Moeders armen laten haar

los. ‘Wat?, oh - nee.’ Ze zucht. En Lied glijdt van Moeder's knieen af en kijkt uit het

raampje, er zijn daar boomen en velden te zien. En ze ziet toch meestal Vader's

gezicht met de witte barstjes en het harde hoedje.

En dan zijn ze ook weer in de groote stad Rotterdam. ‘Hier was ik een keer met

me Vader.’ En ze zitten weer in zoo'n wagen zonder paard, dat is een trèm. En in de

tuintjes voor de hooge huizen staan boomen als takken en zes en zeven dooie

blommen.

Ze klimmen bij Tante Alwine de trap op. Er ligt daar een mooie looper, met een

leelijke er bovenop en het stinkt er naar poetsgoed en wrijfwas. En Tante Alwine is

boos op Moeder. En Moeder huilt. En ze zegt: ‘Haal nou geen oue koeien uit de

sloot!’ En er zijn daar heelemaal geen koeien, geen oue en geen nieuwe. Tante Alwine

is nog boozer. ‘Zijn dat nou al weer oue koeien? Zijn - dat - nou al weer...?’ En

Moeder wringt haar zakdoek uit, maar die is al droog. En ze praat veel. Ze zegt ook

‘Ik wou hier naar me vriendin toe. Ik moet werk zien te krijgen. Ik kan toch niet van

de wind

leven? Als jij het kind nou een week bij je houdt...? Ik kan het kind toch niet overal

mee naar toe sleepen...?’ En Tante Alwine praat er tusschendoor. ‘Wat voor vriendin?

Van een vriendin hièr wist ik niks. Hoe heet dat mensch?, waar woont ze?, getrouwd?,

niet getrouwd? Wat doet dat mensch voor de kost? Op een kantoor? En wat zoek jij

voor werk?’ Moeder geeft dadelijk antwoord. En dat is dan goed. Dat mag dan van

Tante Alwine. ‘Drink je hier koffie?’ Moeder zegt: ‘Ja - graag.’ En ze grijpt haar

handschoenen al ‘Dan ga ik nou maar eerst. Tot straks dan, over een uur zoo wat,

met de koffie...’ Maar ze geeft Lied niet enkel een tikje tegen haar wang. Ze zoent

Lied zoo hard, ze knijpt Lied. En ze fluistert: ‘Lieverd, liéverd, hermelijn.’ En er

staan tranen in haar oogen. In de deur kijkt ze zóo, dat Lied haast een schreeuw moet

geven. En dan is ze al beneden. En op de straat bij de trèm staat Oom Reinhold, ja,

dat is Oom Reinhold!, Oom Reinhold staat daar!, en ze stappen samen in en ze rijden

weg Tante Alwine zegt: ‘Zie je je Moeder daar?’ En Lied zegt niks Ze wordt zoo

raar... Tante wacht met de warme hap eten en de koffie. En Moeder komt niet. En

Lied knijpt haar-eigen van angst... Tante Alwine staat alsmaar voor het raam. Maar

Moeder komt niet.

's Avonds is er wèl een brief, een brief met papieren geld er in. En Tante Alwine

is toch evengoed boos. En ze kleedt Lied boos uit, en ze doet de rieten koffer boos

open, en haalt er boos een pon uit. En boos zegt ze ook: ‘Je gebed.’ En Lied knielt

en prevelt: ‘Lâ-me Vader w'rom komme, lieve Heer, lâ-me Vader tòch w'rom komme.’

En Tante Alwine zegt boos: ‘Wàt?’ Het gebed deugt zeker niet. Ze geeft haar toch

wel een zoen Maar

dan legt ze haar in een groot koud bed, in een kamer waar ze al-door achter de wand,

In document Alie Smeding, Liefde · dbnl (pagina 96-100)

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN