scharensliep - en ze gaat ook mee, de tweede trap op, naar boven, naar de slaapkamers
en de droogzolder. En ze weet niet waarom ze dat doen moet Ze móet het. Ze moet
ook dicht naast Tante gaan staan, aan het aanrecht en aan de groote gladde tafel
binnen En ze moet zacht langs Tante's streepjesschort strijken, heel zacht ‘Me Tante,
die is een zus van me Vader.’ Héel zacht strijkt ze weer langs het schort en het schort
voelt boos en koud aan ‘Neem het kind mee’, zegt Tante tegen Oom, ‘als je toch de
stad ingaat. Ik heb haar heele dagen hier en ze hangt nou zoo om met dat
vacantie-gelummel’ Tante kijkt er naar, wat voor gezicht Oom Louis trekt - of hij
soms liever alleen gaat. Maar Oom heeft ook een brief gehad, waar hij een groote
glimplek van kreeg, midden in zijn eene wang en hij zegt: ‘Goed’ Hij snijdt het puntje
van zijn nieuwe sigaar af. ‘Doe haar het beste aan dat ze heeft’ En Tante doet dat
ook. Haar rooie manteltje krijgt
ze aan, met de bont-randen en haar rooie muts met het bont-bultje opzij, en haar
Zondagsche veterschoenen. En dan mag ze mee. Ze heeft dikke bruine wanten aan,
wanten die veel grooter dan haar handen zijn, die wanten heeft Tante ‘op de groei’
gekocht. ‘Degelijke wanten’, zegt Tante.
De straten zijn nog wit en glad En Lied glijdt telkens uit. Maar Oom Louis zegt
niet: ‘Geef me een hand’ En Lied kan Oom Louis uit haar-eigen ook geen hand geven
Waarom het zoo is, dat weet ze niet Het kan niet. Ze glijdt maar zoo'n beetje en soms
zegt ze zacht ‘Oh’, heel zacht toch maar, het piept een beetje, dàn valt ze temet Ze
komen langs de Blommerdijksche laan, met de grasveldjes in het midden, achter de
perkhekken ‘Gràs’, zegt Lied En Oom kijkt niet eens Ze gaan meteen langs de
Hildegardiskerk Het lange hek er voor is wit op al de punten, net het hek van het
boschhuis is het, en in de open kerkedeuren ruikt het naar Moeder's zwarte reukstaafjes
Lied snuift diep En ze kijkt nog een keer om. Ze kijkt vaak om als ze hier loopt. ‘Die
zwarte dingetjes die te rooken stonden...’ Oom doet ergens een brief in een deurbus.
En dan loopen ze terug, en gaan de kant van school op, langs de branderij met de
blokjesstoep en de dichte groene luiken en de kleine beeldjeszaak en de groote
behangsel-winkel Daar is het grijze ‘bouw’-schut met de eendere prenten van de
Singer-naaimachines, en daar is het muurtje waar de boomtak overheen hangt en die
boomtak is dik van de sneeuw. Lied blijft er even bij stil staan Een witte boomtak
-dat is een endje van Anderst. ‘Boomtak’, zegt ze tegen Oom Louis. Maar Oom Louis
hoort dat niet. Oom Louis rookt, met zijn sigaar schuin omhoog, en hij stapt door.
Ze komen ook in het straatje van school En de school staat daar toch maar erg alleen
in dat witte nauwe straatje. Op de rollaag er voor, daar wachten anders de moeders,
de moeders die de kinderen afhalen... Als Lied uit school komt, dan kijkt ze altijd
het eerst naar die rollaag. En dan loopt ze hard weg. Zoo-maar! Nou is er geen-een
moeder. Ze hoeft nou niet hard weg te loopen en zoo akelig heet te worden, nou niet.
En hier, voor dit huis staat ze wel met Bekkie Kreg in het portiek Zoo'n stoepetje
met een endje poort er om heen, dat heet portiek ‘Me school’, zegt ze nog tegen Oom
Louis. En Oom Louis kijkt naar haar of hij denkt: ‘Wat is dat ook weer voor een
kind? Wat loopt daar naast me?’ Hij zegt toch nog ‘Leer maar goed.’ En hij neemt
groote stappen Hij draagt ook groote bruine schoenen met slobkousen en hij glijdt
nooit uit. Hij loopt hier langs de witte trapstoepetjes en de deuren en de menschen
of hij ze temet niet ziet Maar twee of drie keer zegt hij eentje vriendelijk goeiendag
Dat is dan misschien een klant. Op 56b in de Hildegardisstraat komen ook klanten
Dat hoort bij Oom zijn vak Maar wat voor vak dat eigenlijk is en hoe het heet, dat
weet Lied nog niet goed. Het heeft een buitenlandsche naam en het begint met ‘Akwi’,
dàn komt er nòg wat, en dàt is ze vergeten Maar Oom zijn Baas heet Spengler en
Co, dat weet ze wel.
Tegen een vreemde juffrouw met een kroeshoofd en een schotsche mantel zegt
Oom nou zoo maar: ‘Dag lieve kind’ En hij maakt een raar geluid met zijn tong. Een
klant is dat toch niet. Lied glijdt háast weer uit Dat komt omdat ze naar de schotsche
juffrouw keek en niet naar de straat. De schotsche juffrouw die knipoogde tegen
Oom Louis
In document
Alie Smeding, Liefde · dbnl
(pagina 110-113)