bij zijn mond wordt nog grooter. Het is ook of er scheurtjes in zijn oogen zijn, ja, er
ìs daar wat kapottigs, het is er zoo rood, het bloedt haast Zéer doet dat, het doet háar
zeer dat daar wat kapottigs is, ergens onder haar schort doet het zeer, een eindje
voorbij de parelmoeren knoop van de band. Wat zit daar? Ik voel mijn Vader's zeere
oogen... Ze legt haar handen allebei om zijn eene hand heen en drukt haar wang tegen
zijn mouw. ‘Vaderman’, zegt ze als vroeger. ‘Wat is er?’, vraagt hij, maar hij let er
niet op wat ze zegt Hij kijkt op zijn horloge. Telkens kijkt hij op zijn horloge. En in
het dorp blijft hij zoo maar voor de aptheek staan en kijkt naar de dikke bruine
flesschen. Geen mensch blijft daar staan. Hij kijkt ook weer op zijn horloge. En hij
weet niet eens goed dat zij bij de waterpomp op het plein bij hem vandaan moet. Ze
zoent hem toch zoo. ‘Vader! Vader!’ Ze doet haar handen om zijn gezicht heen, om
al die heete erge barstjes. ‘Ja! ja!’, zegt hij en hij blijft bij de pomp staan, en kijkt
om door de lange takkenpoort van het pad. ‘Vader!’, roept ze. En hij hoort het niet.
‘Vader’, fluistert ze. Hij kijkt op zijn horloge
In school is ze telkens even weg. En ze zit toch aldoor op haar plaats in de bank.
Juffrouw Dieke leert de kinderen een nieuw versje. En Juffrouw Dieke doet ze een
teekening voor op het bord Een huis wordt het met een bel op de deur. Maar Lied
raakt achterop, ze vergeet mee te doen. ‘Me Vader-ze-oogen die bloeden temet’, zegt
ze in haar-eigen. Juffrouw Dieke houdt op met teekenen en
kijkt naar haar en komt naar haar toe. ‘Wat doe jij nou, meiske?, zal ik jou 's helpen?’
Ze zit op een punt van de bank bij Lied, en teekent nog een extra mooie klink aan
de deur. ‘Lieveke’, fluistert ze. En Lied legt haar hand op Juffrouw's zachte rok. En
Juffrouw pakt die hand en streelt de vingers éen voor éen. Dan is ze ook weer bij het
bord en teekent een schuur bij het huis. En ze doet ook nog een vertelsel. Hoe is dat
vertelsel ook weer? Juultje Baske die zit naast Lied, en Juultje Baske die heeft ronde
groote neusgaten en kleine witte tanden en lange zwarte krullen en Feico Daats die
zit vóor haar, Feico die heeft twee koperen ankers op zijn matrozenkraag. En al de
andere jongens dragen blauwe kieltjes en al de andere meisjes hebben gele dunne
vlechtjes. Lied ziet dàt wel. Ze ziet ook de school wel, witte muren met grijze endjes
en achter de blinde ruitjes blommen met veel dooie bladertjes.
Als de school uit is, vergeet Lied haar muts op te zetten. Ze staat bij de muurhaak
in de gang en vergeet het Ze kijkt naar de andere kinderen, die dansen en schreeuwen,
die stompen elkaar en dringen naar de buitendeur toe. Juultje Baske zegt nog wat...
Ja, wat zei Juultje Baske toch? En die groote Trinelza Belin draaft ook voorbij. Er
zit een jongen achter haar aan. Die jongen van Veder moet haar weer hebben, die
jongen neemt haar haast te pakken. Lied houdt zich stijf vast aan haar muurhaak.
‘Mijn Vader heb kapottige - kapottige oogen.’ Ze moet zich daar nog stijver bij
vasthouen. Opeens is Juffrouw Dieke er ook. ‘Kom 's bij me - jíj’, zegt Juffrouw
Dieke, ‘wil je water drinken? Komt je Moeder je halen?’ Lied wrijft met haar muts
over haar gezicht. ‘Moeder?, nee
Juffrouw, Moeder die speelt muziek. Oom Reinhold was er...’ Juffrouw neemt dan
enkel maar de bloem uit het knoopsgat van haar bloes. ‘Wil jij die?, een mooie, hè?’
Ja!, Lied wil hem graag, het is een rosse met veel bladertjes, een erge mooierd.
‘Dank-ku.’ Juffrouw schuift de muts op Lied's hoofd, en neemt haar bij de hand en
gaat heelemaal mee tot dicht bij huis. Lied kijkt vaak naar Juffrouw op. En Juffrouw
ziet het altijd en lacht tegen haar. ‘Wat is er lieveke?’ Maar wat er is, dat kan Lied
toch niet zeggen. ‘Me Váder’, denkt ze, ‘me Váder.’ Maar ze schudt haar hoofd en
trekt haar mond breed en zet haar schoenen vast neer, ze loopt stampend, dat is fiksch
Ze wil een fikserd wezen. En ze draagt de rosse blom recht in haar hand, of het een
brandend kaarsje is.
Juffrouw Dieke loopt zachter en blijft dan staan en geeft haar een zoen ‘Nou moet
ik terug. Dag Liedje Ulen, tot morgen. Ga je dan dadelijk naar huis?’ Lied knikt wel
een keer of vier en wuift nog en loopt achteruit tot aan de bocht, om Juffrouw Dieke
zoo lang mogelijk te zien En dan is ze weer alleen. En ze vergeet wat ze de Juffrouw
beloofd heeft. Ze gaat zitten op een stobbe aan het pad. Want ze durft niet goed naar
huis... Màg ze dan naar binnen?, of moet ze weer gauw naar buiten met een suikerbal?
Misschien is Oom Luuk er weer, Oom Luuk met zijn booze gezicht. Of misschien
is Oom Reinhold er nog. Oom Reinhold die het hek zoo stijf vast deed.
Het licht wordt eerst rosse en dan wordt het donkergeel als het flesscheglas in de
aptheek. Er komen groene gezichten in de boomwortels De uil is er, hij krast... Vader
zegt dat hij krast. Vader weet het... Vader weet alles. Er vliegen ook
vleermuizen rond, kleine zwarte vleugeltjes hebben ze. Er komen al meer zwarte
In document
Alie Smeding, Liefde · dbnl
(pagina 41-44)