• No results found

een paar keer dat harde hoedje van zijn hoofd afnemen en met zijn zakdoek over zijn haar en zijn voorhoofd strijken. Al zijn witte barstjes zweeten en de witte krabbel

In document Alie Smeding, Liefde · dbnl (pagina 41-44)

bij zijn mond wordt nog grooter. Het is ook of er scheurtjes in zijn oogen zijn, ja, er

ìs daar wat kapottigs, het is er zoo rood, het bloedt haast Zéer doet dat, het doet háar

zeer dat daar wat kapottigs is, ergens onder haar schort doet het zeer, een eindje

voorbij de parelmoeren knoop van de band. Wat zit daar? Ik voel mijn Vader's zeere

oogen... Ze legt haar handen allebei om zijn eene hand heen en drukt haar wang tegen

zijn mouw. ‘Vaderman’, zegt ze als vroeger. ‘Wat is er?’, vraagt hij, maar hij let er

niet op wat ze zegt Hij kijkt op zijn horloge. Telkens kijkt hij op zijn horloge. En in

het dorp blijft hij zoo maar voor de aptheek staan en kijkt naar de dikke bruine

flesschen. Geen mensch blijft daar staan. Hij kijkt ook weer op zijn horloge. En hij

weet niet eens goed dat zij bij de waterpomp op het plein bij hem vandaan moet. Ze

zoent hem toch zoo. ‘Vader! Vader!’ Ze doet haar handen om zijn gezicht heen, om

al die heete erge barstjes. ‘Ja! ja!’, zegt hij en hij blijft bij de pomp staan, en kijkt

om door de lange takkenpoort van het pad. ‘Vader!’, roept ze. En hij hoort het niet.

‘Vader’, fluistert ze. Hij kijkt op zijn horloge

In school is ze telkens even weg. En ze zit toch aldoor op haar plaats in de bank.

Juffrouw Dieke leert de kinderen een nieuw versje. En Juffrouw Dieke doet ze een

teekening voor op het bord Een huis wordt het met een bel op de deur. Maar Lied

raakt achterop, ze vergeet mee te doen. ‘Me Vader-ze-oogen die bloeden temet’, zegt

ze in haar-eigen. Juffrouw Dieke houdt op met teekenen en

kijkt naar haar en komt naar haar toe. ‘Wat doe jij nou, meiske?, zal ik jou 's helpen?’

Ze zit op een punt van de bank bij Lied, en teekent nog een extra mooie klink aan

de deur. ‘Lieveke’, fluistert ze. En Lied legt haar hand op Juffrouw's zachte rok. En

Juffrouw pakt die hand en streelt de vingers éen voor éen. Dan is ze ook weer bij het

bord en teekent een schuur bij het huis. En ze doet ook nog een vertelsel. Hoe is dat

vertelsel ook weer? Juultje Baske die zit naast Lied, en Juultje Baske die heeft ronde

groote neusgaten en kleine witte tanden en lange zwarte krullen en Feico Daats die

zit vóor haar, Feico die heeft twee koperen ankers op zijn matrozenkraag. En al de

andere jongens dragen blauwe kieltjes en al de andere meisjes hebben gele dunne

vlechtjes. Lied ziet dàt wel. Ze ziet ook de school wel, witte muren met grijze endjes

en achter de blinde ruitjes blommen met veel dooie bladertjes.

Als de school uit is, vergeet Lied haar muts op te zetten. Ze staat bij de muurhaak

in de gang en vergeet het Ze kijkt naar de andere kinderen, die dansen en schreeuwen,

die stompen elkaar en dringen naar de buitendeur toe. Juultje Baske zegt nog wat...

Ja, wat zei Juultje Baske toch? En die groote Trinelza Belin draaft ook voorbij. Er

zit een jongen achter haar aan. Die jongen van Veder moet haar weer hebben, die

jongen neemt haar haast te pakken. Lied houdt zich stijf vast aan haar muurhaak.

‘Mijn Vader heb kapottige - kapottige oogen.’ Ze moet zich daar nog stijver bij

vasthouen. Opeens is Juffrouw Dieke er ook. ‘Kom 's bij me - jíj’, zegt Juffrouw

Dieke, ‘wil je water drinken? Komt je Moeder je halen?’ Lied wrijft met haar muts

over haar gezicht. ‘Moeder?, nee

Juffrouw, Moeder die speelt muziek. Oom Reinhold was er...’ Juffrouw neemt dan

enkel maar de bloem uit het knoopsgat van haar bloes. ‘Wil jij die?, een mooie, hè?’

Ja!, Lied wil hem graag, het is een rosse met veel bladertjes, een erge mooierd.

‘Dank-ku.’ Juffrouw schuift de muts op Lied's hoofd, en neemt haar bij de hand en

gaat heelemaal mee tot dicht bij huis. Lied kijkt vaak naar Juffrouw op. En Juffrouw

ziet het altijd en lacht tegen haar. ‘Wat is er lieveke?’ Maar wat er is, dat kan Lied

toch niet zeggen. ‘Me Váder’, denkt ze, ‘me Váder.’ Maar ze schudt haar hoofd en

trekt haar mond breed en zet haar schoenen vast neer, ze loopt stampend, dat is fiksch

Ze wil een fikserd wezen. En ze draagt de rosse blom recht in haar hand, of het een

brandend kaarsje is.

Juffrouw Dieke loopt zachter en blijft dan staan en geeft haar een zoen ‘Nou moet

ik terug. Dag Liedje Ulen, tot morgen. Ga je dan dadelijk naar huis?’ Lied knikt wel

een keer of vier en wuift nog en loopt achteruit tot aan de bocht, om Juffrouw Dieke

zoo lang mogelijk te zien En dan is ze weer alleen. En ze vergeet wat ze de Juffrouw

beloofd heeft. Ze gaat zitten op een stobbe aan het pad. Want ze durft niet goed naar

huis... Màg ze dan naar binnen?, of moet ze weer gauw naar buiten met een suikerbal?

Misschien is Oom Luuk er weer, Oom Luuk met zijn booze gezicht. Of misschien

is Oom Reinhold er nog. Oom Reinhold die het hek zoo stijf vast deed.

Het licht wordt eerst rosse en dan wordt het donkergeel als het flesscheglas in de

aptheek. Er komen groene gezichten in de boomwortels De uil is er, hij krast... Vader

zegt dat hij krast. Vader weet het... Vader weet alles. Er vliegen ook

vleermuizen rond, kleine zwarte vleugeltjes hebben ze. Er komen al meer zwarte

In document Alie Smeding, Liefde · dbnl (pagina 41-44)

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN