• No results found

Volgens het in de afd. Poerwokerto geldend adatrecht ontleent de oudste erfgenaam in geen geval aan die qualiteit eenig recht om eigener

In document EN VERZAMELING (pagina 137-140)

94 Conservatoir beslag

1. Volgens het in de afd. Poerwokerto geldend adatrecht ontleent de oudste erfgenaam in geen geval aan die qualiteit eenig recht om eigener

autoriteit een deel der nog niet verdeelde erfenis te verkoopen, op andere wijze te vervreemden of ook maar te verpanden, zoodat in ieder geval derden aan een in strijd met dat zeer billijke beginsel aangegane verbinte-nis tegenover het erfrecht der erfgenamen geen rechten kunnen ontkenen.

Landr. Poerwokerto 24 December 1909. T, 95, blz. 101.

2 . Volgens het in de Lampongsche districten geldende patriarchale fa-milierecht bezit de getrouwde vrouw geen rechtspositie, maar wordt zij, door het betalen van djoedjoer (bruidschat), door haren man als 't ware gekocht en gaat zij aldus uit haar eigen familieverband over in dat van haar man. Zij of haar familie kan tegen den man of diens familie nimmer eenige rechten doen gelden dan voorzoover de bruidschat nog niet be-taald mocht zijn.

De weduwe gaat, door het leviraatshuweiijk bij het ontbreken van mannelijke nakomelingen, als deel der nalatenschap weer over aan een der mannelijke verwanten des erflaters in de zijlinie.

Blijft er alleen een dochter over, dan neemt deze bij de stamvoortzetting geheel de plaats in van een zoon en is als zoodanig rechthebbende op het familiegoed, totdat zij een zoon ter wereld brengt of sterft, in welk laatste geval de naaste mannelijke verwanten haars vaders diens nalatenschap erven. Deze verwanten hebben intusschen het recht om den boedel onder zich te houden en de voogdij over de minderjarige uit te oefenen.

RvJ. Batavia 18 Maart 1910. T. 94, blz. 189.

3 . De vraag, wie erfgenaam is, moet ook t. a. van het tot de nalatenschap behoorend onroerend goed opgelost worden volgens het recht van den erflater en niet volgens dat van de plaats, waar het goed is gelegen.

Bij onroerend goed, in Europeesch eigendom bezeten door een Maleier van Sum. Westkust, is de lex rei sitae niet het Menangkabauwsche recht, maar het B.W.

Indien zulk een Maleier zich op Java gevestigd heeft en daar hoofd der inheemsche bevolking is geworden, moet hij geacht worden zich met die bevolking te hebben vereenzelvigd en daardoor te zijn gekomen onder de heerschappij van het voor dezen geldend adatrecht.

RvJ. Batavia 15 Juli 1910. T. 94, blz. 455.

4. Volgens het te Pontianak voor Maleiers geldend adatrecht kunnen de

132 Erfrecht (Inlandsch).

schulden der nalatenschap uit de baten worden verhaald en zijn de erfge-namen verplicht die schulden uit de opbrengst der baten te voldoen, welke last als een ondeelbare schuld op den geheelen boedel rust.

De erfgen. zijn echter, naar verhouding van hun aandeel, persoonlijk voor de voldoening der schulden aansprakelijk, indien zij, zonder aan even-gemelde verplichting te voldoen, door verdeeling der nalatenschap het onderpand voor die voldoening aan zijn bestemming onttrekken.

RvJ. Batavia 10 J a n u a r i 1913. T . 100, blz. 177.

5. Volgens het ook ter Oostkust van Sumatra geldende Hindoe-adatrecht wordt, bij ontstentenis van zoons, kleinzoons en achterkleinzoons i n d e mann.'lijn, de weduwe tot de nalatenschap geroepen, met uitsluiting der broeders en zelfs van de ouders, indien de overleden echtgen. niet meer leefde als lid van een onverdeeld familieverband, doch een zelfstandig be-staan voerde.

Alleen als de weduwe een onzedelijk leven leidt, verliest zij haar erfrecht.

RvJ. Medan 10 F e b r u a r i 1913. T . 99, blz. 396 met aant.

6 . Volgens het Lampongsche adatrecht treedt de oudste man in de oudste mannelijke linie op als vertegenwoordiger (penjimbang) van de familie, en als zoodanig als eenige erfg. van overledenfamilieleden.

Indien de erflater een minderjarige dochter nalaat, worden de goederen haars vaders haar eerst uitgekeerd, indien zij, mondig geworden, met goedvinden van den penjimbang huwt, daar haar man dan de plaats van een zoon des erflaters inneemt ; tot dat tijdstip blijven zij onder berusting en beheer van den penjimbang, die ze echter niet mag vervreemden. Bij haar overlijden, of indien zij tegen den zin van den penjimbang huwt, ver-vallen die goederen voorgoed aan den penjimbang, althans aan de familie.

Er is geen bezwaar tegen, dat behalve de penjimbang nog een ander familielid in rechte optreedt om samen met hem de meerbedoelde goede-ren van den onrechtmatigen bezitter op te eischen.

Proatin te Menggala 4 N o v e m b e r 1914. T . 104, blz. 131 met a a n t .

7. Waar naast den penjimbang nog een ander familielid in kwaliteit van erfgenaam den eisch ingesteld hebbende, gebleken is geen erfg. te zijn, moet de eisch te zijnen opzichte niet ontvankelijk worden verklaard.

RvJ. Batavia 7 Mei 1915. T . 104, blz. 609 (in appel van n°. 4).

8. In het Menggalasch adatrecht gaat de zoon uit het eerste huwelijk al-tijd als erfgenaam vóór, boven den zoon uit het tweede huwelijk, zelfs al is de laatste ouder. Deze laatste gaat zijnerzijds als erfgenaam vóór boven de dochter uit het eerste huwelijk, ten ware zij mocht zijn aangenomen als zoon om als erfgenaam op te treden.

133 Erfrecht (Inlandsen).

Een dergelijke adoptie van een dochter als zoon kan slechts rechtsgel-dig geschieden, indien de toestemming van de penjimbangs der soekoe is verkregen.

RvJ. Batavia 7 Mei 1915. T. 104, blz. 595.

9. Vermenging van vreemde Inlanders met de bevolking der streek, waar zij zich metterwoon gevestigd hebben, kan alleen worden aangenomen, bij vestiging gedurende minstens twee geslachten en is verder van allerlei bijzondere omstandigheden afhankelijk.

Dergelijke vermenging is van feitelijken aard en moet bij ontkenning door de tegenpartij naar eisch van rechten bewezen worden, doch kan niet door eigen wetenschap des rechters komen vast te staan.

Waar in het onderhavige geval vermenging niet is aangetoond, heeft de eerste rechter ten onrechte het adatrecht der inheemsche maleische be-volking toegepast op de door eischer gestelde feiten, volgens welke naar in deze toepasselijke Mandailingsche adatrecht de oudste zoon (panggo-raran) en de jongste zoon (panjalpoean) met uitsluiting der andere kin-deren (silitonga) en der weduwe, de nalatenschap van hunne mandailing-schen vader bekomen.

RvJ. Medan 28 December 1917. T. 110, blz. 95 (anders landraad Medan).

E r k e n n i n g van natuurlijke kinderen.

1. Eischer heeft als Chinees, kr. de voor hem geldende adat, het recht om zijn kind op te eischenvan een ieder, die het aan zijn vaderlijke macht onttrekt en als vader belang bij de betwisting eener door een ander ge-dane erkenning van dat kind.

Aan het bewijs van zijn vaderschap staat niet in den weg het door de wet uitgesproken verbod van onderzoek naar het vaderschap.

Door gedaagde's beroep op die erkenning heeft de vordering tot op-eisching van het kind vanzelfde strekking eener betwisting dier erkenning gekregen, terwijl geen enkele wetsbep. voorschrijft, dat zoodanige betwis-ting alleen bij een afzonderlijk ingestelde actie zou kunnen geschieden.

RvJ. Batavia 10 Maart 1911. T. 99, blz. 475, W. 2455,2456. Men houde rekening met S. ' 17 n°. 129 !

2. In het gestelde dat de pupil van eischer is de eenige zoon en eenige universeele erfgenaam zijns vaders, ligt opgesloten dat hij is wettig of natuurlijk erkend kind van dien vader, welk gestelde o.m. is bewezen door de omstandigheid dat de naam van dien pupil op den grafsteen zijns vaders voorkomt.

RvJ. Batavia 9 Augustus 1912. T. 105, blz. 278 (het appel inn°.6).

3. Eischer, het feit der erkenning stellende, is niet gehouden tevens alle

134 Erkenning van natuurlijke kinderen.

feiten in den eisch op te nemen, waaruit kan voortvloeien, dat die erken-ning niet ongeldig is.

Wanneer in den loop van een geding de staat van een kind ter sprake komt, kan de niet-ontvankelijkheid der actie niet worden staande gehou-den met de bewering, dat de gedaagde niet als Justus contradictor in een geschil over dien staat kan worden aangemerkt.

Eischer, als vader zijn kind opvorderende, dat aan zijn vaderlijke macht is onttrokken, behoeft met eene, volgens zijne posita nietige erkenning geen rekening te houden, in het bijzonder niet vóóraf een actie in te stellen om die erkenning nietig te doen verklaren.

H G H o f 16 J a n u a r i 1913. T . 99, blz. 475, W . 2455, 2456.

4 . Het uit een Inlandsche vrouw geboren, met hare toestemming door den Eur. vader wettelijk erkend kind verkrijgt door die erkenning den staat van Europeaan en moet, zoolang die erkenning niet bij rechterlijk vonnis is nietig verklaard, als zoodanig beschouwd worden. Mitsdien isdeLand-raad onbevoegd.

L a n d r a a d Batavia 26 April 1913. T . 102, blz. 60.

5. De vordering, ingesteld enkel tegen het erkende natuurlijke kind, waarbij wordt gevraagd nietig verklaring der erkenning is niet ontvanke-lijk, nu de erkenner niet in het geding is.

H G H o f 26 J u n i 1913. T . 101, blz. 50, W . 2508.

6. De erkenning van een natuurlijk kind door den Chineeschen vader is aan geen enkelen vorm gebonden.

H G H o f 24 J u n i 1 9 1 5 . T . 105, blz. 278.

7. Het chineesche gewoonterecht brengt mede, dat de erkenning van een natuurlijk kind door den vader, uit de omstandigheden kan worden afge-leid, zonder dat daartoe eenig geschrift is vereischt.

H G H o f 24 J u n i 1915. T . 105, blz. 268.

8. Mr. A. Neytzell de Wilde. Onware Erkenningen.

T . 107, blz. 3 S3.

Exceptiën.

1. De exceptie van onbevoegdheid moet worden in behandeling genomen

In document EN VERZAMELING (pagina 137-140)

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN