• No results found

Ook voor goederen van een gehuwde Chineesche vrouw welke niet ten

In document EN VERZAMELING (pagina 190-193)

167 Getuigenverhoor in burgerlijke zaken

1. Ook voor goederen van een gehuwde Chineesche vrouw welke niet ten

i8s Huwelijksgoederenrecht.

huwelijk zijn aangebracht, niet door erfenis, legaat of schenking zijn ver-kregen en ook niet kunnen worden aangemerkt als winst in den eigen-lijken zin des woords, gold de regel van art. 2 al. 5 S. 1855 N°. 79, dat de aankomst dier goederen aan de vrouw niet anders kan worden bewezen dan door de daar genoemde schriftelijke bescheiden.

Pres. RvJ. Soerabaia 1907 zonder dagt. T. 93, biz. 14Q.

2. Al is de aanbrengst ten huwelijk van het kapitaal (in geld) door de Chineesche vrouw door authentieke bescheiden bewezen, zoo moet voor het bewijs, dat haar zekere meubels en handelsgoederen toebehooren toch nog door deugdelijke schriftelijke bescheiden worden aangetoond, dat deze met het aangebrachte kapitaal of de daarmede behaalde winsten verkregen zijn.

RvJ. S e m a r a n g 28 J u n i 1911. T . i o i , blz. 359.

3 . De door de naturalisatie bekomen hoedanigheid van Nederlander kan

— nu door de wet niet uitdrukkelijk het tegendeel is bepaald — alleen van invloed zijn op na die naturalisatie verkregen rechten, zoodat nu par-tijen eerst na hun huwelijk den staat van Nederlanders bekomen hebben, hun huwelijksgoederen recht niet beheerscht wordt door het B. W., doch door art. 2 S. 1855 N°. 79

RvJ. Batavia 25 Juni 1915. T. 105, blz. 448.

4 . De vermelding van den term „inboedel" zonder meer bij de huwelijk-sche voorwaarden levert niet het bewijs op van de aanbrengst der op het tijdstip der huwelijksvoltrekking tot den inboedel behoorende goederen en is geheel onvoldoende om den eigendom te bewijzen van de op eenig later tijdstip den inboedel samenstellende goederen, daar bij het bezigen van dien term elke aanwijzing tot vaststelling van de identiteit der goede-ren ontbreekt.

H G H o f 31 J a n u a r i 1918. T . i n , blz. 321.

Hypotheek.

1. Een volgens de bep.n der Overschrijvingsord. in verband met het B. W.

gevestigde hypotheek op een in de openbare registers ingeschreven, aan een Inlander in eigendom toebehoorend onroerend goed wordt in haar ge-heel, dus ook t. a. van de wijze van haar tenietgaan, beheerscht door de voor Eur. op dat stuk geldende Wetsbep.n.

Aan iederen kooper van een, hetzij volgens de bep.n van de Rv., hetzij volgens die van het T. R. gerechtelijk uitgewonnen, met hypotheek be-zwaard onroerend goed, onverschillig tot welken landaard die kooper behoort, staat het derhalve vrij dat goed, op de wijze bij de Rv. bepaald,

i86 H y p o t h e e k .

te gaan zuiveren van de daarop gevestigde hypotheken, welke den koop-prijs te boven gaan.

H G H o f 2 December 1909. T . 94, blz. 148.

2. Het gebruik maken door den eersten hypotheekhouder van het beding, bedoeld in art. 1178 B. W., levert op tenuitvoerlegging van een execu-torialen titel, zoodat ontvankelijk is verzet tegen den, krachtens dat be-ding vastgestelden, openbaren verkoop van het verbonden goed.

RvJ. Soerabaia 22 December 1909. T . 98, blz. 76. Anders H G H o f 18 Mei 1911 ibid.blz. 8 1 , W . 2449. Zie n o . 4.

3. Voor de geheele burgerlijke rechtsvordering geldt het beginsel, dat aan elke vordering een belang ten grondslag moet liggen en dat de nietig-heid van rechtshandelingen slechts dan mag worden aangenomen, als zij uitdrukkelijk in de wet is uitgesproken, of het onvermijdelijk gevolg is van een wetsvoorschrift.

Niet-ontvankelijk is daarom het appèl tegen een beschikking tot rang-regeling op grond van het niet door den ie n hypotheekhouder in acht nemen van den termijn van art. 1211 B. W. bij de beteekening van dag van verkoop van het verhypothekeerde aan een ingeschreven schuld-eischer, als de toewijzing van het perceel niet op den in het exploit ver-melden, maar op een lateren dag heeft plaats gehad, zoodat toch niet minder dan dertig dagen tusschen de aankondiging van den verkoop en de toewijzing waren verloopen.

H G H o f 22 September 1910. T . 96, blz. 40.

4. De bep.a van art. 507 Rv. behooren, daar zij inbreuk maken op de eigendoms-rechten van den beslagene, in den meest engen zin te worden uitgelegd en kunnen niet toegepast worden op verkoop krachtens on-herroepelijke volmacht.

In tegenstelling met een beslag ter tenuitvoerlegging van een executo-rialen titel belemmert de aanzegging van den voorgenomen verkoop door den hypotheekhouder den eigenaar van het verbonden goed dus geenszins in de vrije beschikking daarover.

Hieruit volgt, dat de eigenaar, die zich tegen den voorgenomen verkoop kr. onherr. volmacht verzet om met zijne vordering tot schadevergoeding ontvankelijk te zijn uitdrukkelijk moet stellen hoe en op welke wijze hem door de aanzegging schade is berokkend.

Een onrechtmatig optreden van den hypotheekhouder tegen den derden bezitter kan nimmer eenig rechtsgevolg hebben voor den schuldenaar, en deze kan, wanneer de derde bezitter het niet noodig vindt hem in vrij-waring op te roepen, het geschil tusschen de strijdende partijen laten

vol-187 Hypotheek.

dingen zonder dat dit op zijne rechten of verplichtingen van den minsten invloed is, ook dan niet, wanneer het door den derden bezitter gedaan verzet ongegrond wordt bevonden.

Door tegelijk en tezamen met den derden bezitter te vorderen, dat het door hen gedaan verzet tegen den voorgenomen verkoop van het hypo-thecair verbonden goed gegrond zal worden verklaard, eischt hij dus iets, waarbij hij geenerlei belang heeft, weshalve hij in zijn verzet niet ontvan-kelijk moet worden verklaard.

H G H o f 18 Mei 1 9 t i . T . 98, blz. 8 1 . W . 2449.

5. Al ware een stilzwijgende lastgeving denkbaar, dan zou toch i. c. de beweerde stilzwijgende goedkeuring der lastgeefster, na het vervallen der volmacht, geenerlei effect gehad hebben, vermits de wet hier (volmacht tot het verkenen van een hypotheek) een authentieke akte vordert, aan welken eisch niet wordt voldaan door een eenvoudige goedkeuring van hetgeen, na het vervallen der akte, uit kracht daarvan werd verricht.

H G H o f 23 Mei 1912. T . 99, blz. 116.

6. Het verhaalsrecht van den eersten hypothecairen schuldeischer, die het beding van onherroepelijke volmacht heeft gemaakt, kan niet gedeerd worden door een wijziging in den rechtstoestand van den schuldenaar of diens vermogen, in het bijzonder niet door de beneficiaire aanvaarding van des schuldenaars nalatenschap. Hiertegen verzetten zich noch art. 1034 B.W. noch art. 494 Rv., daar het eerste slechts eene bevoegdheid geeft aan de erfgenamen voor het geval de hypothecaire schuldeischers hunne rechten niet of niet kunnen uitoefenen, terwijl het tweede toepassing mist zoolang er noch van eene persoonlijke schuld des erfgenaams, noch van eene gerechterlijke uitwinning sprake is.

H G H o f 20 M a a r t 1916. T . 109, blz. 251.

In- en Uitvoerrechten (zie ook : accijnsen en brievengeheim).

1. De ambtenaren der in- en uitvoerrechten zijn bevoegd poststukken,

In document EN VERZAMELING (pagina 190-193)

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN