• No results found

Een deskundige verklaring kan alleen tot voorlichting van den rechter dienen, doch niet onder de bewijsmiddelen bedoeld bij art. 371 Sv

In document EN VERZAMELING (pagina 120-123)

94 Conservatoir beslag

3. Een deskundige verklaring kan alleen tot voorlichting van den rechter dienen, doch niet onder de bewijsmiddelen bedoeld bij art. 371 Sv

ge-rekend worden.

HGHof 12 October 1910. T. 95, biz. 493. W . 2420, 2421.

4 . Het ambtseedig visumrepertum van een civiel geneesheer levert wel is waar in strafzaken, ingevolge S. 1892 n°. 106, bewijs op, voorzoover het een verklaring inhoudt, omtrent hetgeen de geneesheer aan het voorwerp van onderzoek heeft waargenomen, doch in dat Stbl. is niet bij uitsluiting in strafzaken bewijskracht aan zulk een geschrift toegekend (hier werd dat vis.rep. in een civiele zaak als bewijsmiddel aangewend).

RvJ. Soerabaia 19 Februari 1919. T. 112, blz. 148.

Desolate boedels.

1. Mr. J. van Davelaar. Praeadvies over de vragen :

1. Zijn de wettelijke bepalingen betreffende het beheer en de adminis-tratie van desolate boedels, ten aanzien van Inlanders en m. h. g. g., voor zoover zij niet aan de Eur. wetgeving onderworpen zijn, nog van kracht en voor toepassing vatbaar ?

2. Is in ieder geval een nadere wettelijke regeling van den concursus creditorum in geval van insolventie van de sub i ° . vermelde personen ge-wenscht ? Zoo ja, in welken geest ?

3. Is, afgescheiden van de sub 2°. gestelde vraag, met het oog op den concursus creditorum, aanvulling der bep.n van het LR. betreffende de executie van civiele vonnissen gewenscht? Zoo ja, in hoeverre ?

T. I02, blz. 297.

Diefstal.

1. Wanneer is t.1. gelegd, dat Ie bekl., opzichter van een onderneming zijnde, aan zijn inl. medebekl.n, wetende daartoe niet gerechtigd te zijn, heeft gelast een kist met karet der ondern. uit de goedang, waarvan hij als opzichter den sleutel bewaarde en waarin hij van te voren die kist af-zonderlijk had laten zetten om de wegneming te vergemakkelijken, weg te nemen en naar zijn woning te brengen ; dat die medebekl.D, met behulp van dien sleutel en ing. dien last, wetende tot het opvolgen daarvan niet gehouden te zijn, die kist arglistig uit die goedang weggenomen en ten huize van le n bekl. gebracht hebben, waarop deze er den inhoud heeft doen uitnemen en wegvoeren, om dien ten eigen bate te verkoopen — is dit t. a. van die inl. bekl.n een voldoende imputatie van diefstal en, ten aan-zien van ie n beklaagde, van medeplichtigheid daaraan, zoowel door aan-sporing daartoe en het verschaffen van een werktuig als door heling van het gestolene.

us

Diefstal.

Uit het feit, dat Ie bekl. als opzichter die kist voor den beheerder van dat land ter opbewaring gekregen en geplaatst had in die goedang, waar-van hij den sleutel bezat, volgt niet, dat hij die kist bij wege waar-van last — of bewaargeving zelfstandig, afgescheiden van het land, in zijn bezit heeft gehad.

Zijn bezit was derhalve ook niet zoodanig, dat hierdoor na die wegne-ming, medeplichtigheid aan dien diefstal werd uitgesloten.

HGHof 9 Januari 1909. T. 93, blz. 454. W. 2409. Met Naschrift der Red. in verband waarmede wordt gewezen op de omstandigheid dat deze beslissing werd genomen volgens oud Swb.

2 . Iemand, die een voor een ander bestemde kennisgeving van de ont-vangst van een aangeteekenden brief, buiten weten van den geadresseer-de, in dorso van diens handteekeningstempel voorziet en zich vervolgens op die" kennisgeving den voor den geadr. bestemden brief door den post-ambtenaar laat afgeven, daarna den brief opent en zich het daarin aanwe-zige geld toeeigent, maakt zich niet schuldig aan diefstal en ook niet aan oplichting.

Voorz. Landr. Tjiandjoer 3 Augustus 1909.

De RvJ. Batavia gelastte de terechtstelling van verdachte wegens mis-bruik van vertrouwen.

De Landr. sprak den beklaagde vrij, omdat niet gebleken was dat hij van den geadresseerde eenigen last had ontvangen om den aang. brief af te halen en ook de postambtenaar, die hem den brief afgaf, hem geen last kon geven om den brief aan een of ander bepaald persoon af te geven.

T. 94, blz. 70, met Noot der Red. In een naschrift ibid. blz. 173 verdedigt de ldvoorz. zijne be-schikking en wordt hij weerlegd door Mr. jelgerhuis Swildens in „Diefstal van waardeloos goed."

blz. 174.

3. Hij die zich een door den eigenaar verloren en op den openbaren weg gevonden en opgeraapt voorwerp door den vinder, wetende hoe deze in het bezit daarvan is geraakt, doet afgeven, dat voorwerp naar zijn huis medeneemt, het aldaar zonder de politie daarmede in kennis te stellen eenige dagen bewaart en er ten slotte als eigenaar over beschikt maakt zich schuldig aan diefstal.

RvJ. Semarang 10 October 1911. T. 97, blz. 248.

4. Het zich toeëigenen door een assistent-apotheker van goederen, die zich in de apotheek bevonden, is diefstal in dienstbaarheid en geen mis-bruik van vertrouwen, vermits die goederen niet kunnen worden gezegd hem te zijn toevertrouwd (remis), ook al mocht hij die onder zekere voor-waarden verkoopen of gebruiken om daarvan recepten klaar te maken, en derhalve niet kunnen worden beschouwd door vrijwillige overgave uit het bezit van den eigenaar in dat van bekl. te zijn overgegaan.

HGHof 14 Januari 1914. T. 103, blz. 106.

I i 6 Diefstal.

5. Waar de wegneming geschiedde met het oogmerk om daardoor een proces over erfelijk individueel bezitrecht uittelokken, en bekl. alvorens tot die wegneming over te gaan, den eigenaar en de politie heeft gewaar-schuwd, is die wegneming niet arglistig geschied.

RvJ. Batavia 8 September 1914. T. 104, blz. 52.

6. De verzwarende omstandigheid „nacht" is niet te laste gelegd met de woorden „in den avond van 12 op 13 Maart 1915" en in ieder geval niet bewezen, nu de diefstal heeft plaats gehad tusschen 8 uur namiddag en 5.30 voormiddag, zoodat de mogelijkheid bestaat, dat het feit is gepleegd in de ochtendschemering, welke niet valt onder het begrip „nacht" in den zin der strafwet.

HMGHof 24 September 1915. T. 105, blz. 630.

7 . Volgens de aloude gewoonten op het particuliere land Manoekan, worden de gronden door de opgezetenen bezeten volgens Inlandsch recht, hebbende de landheer t.a. van den grond slechts een precair recht.

De opgezetenen zijn verplicht een aandeel in den paddioogst van de door hen geoccupeerde gronden aan den landheer af te staan, welke leverings-plicht van zuiver burgerrechtelijken aard is, en alle poenale sanctie mist, zoodat van diefstal door een opgezetene gepleegd t.a. van het aan den landheer toekomende aandeel in den padioogst, van het door hem geoc-cupeerde stuk grond geen sprake kan zijn.

Landraad Soerabaia 11 April 1917. T. 109, blz. 165, bekr. door RvJ. Soerabaia.

8. Ook op de particuliere landerijen beoosten de Tjimanoek bestaat een grondrecht der Inlandsche opgezetenen, dat in overeenstemming met het Regl. op de part. landerijen bewesten de Tjimanoek erfpachtsrecht kan worden genoemd.

Het bestaan van zulk een recht kan slechts worden aangenomen indien het is gevestigd op een bepaald stuk grond.

Waar dus jaarlijksche wisseling van sawahs naar aanwijzing en goedvin-den van goedvin-den landeigenaar plaats had, moet worgoedvin-den aangenomen, dat die sawahs niet met dat erfpachtsrecht bezwaard, doch vrije eigendom van den landheer waren, zoodat de daarop geteelde oogst ook zijn eigendom is, en wegname door de beplanters van meer dan de volgens de uitgifte-voorwaarden aan hen toekomende helft van dien oogst als diefstal is te beschouwen.

RvJ. Soerabaia 11 Augustus 1917. T. 109, blz. 427.

9. De woorden in art. 364 Swb. : „mits deze niet gepleegd zijn in eene woning of op eene besloten erf, waarop een woning staat" zijn alleen van toepassing op de feiten omschreven in art. 363 N°. S Swb. Derhalve is

117 Diefstal.

diefstal van niet meer dan f25.— waarde, gepleegd overdag in een wo-ning, als lichte diefstal strafbaar en behoort dit feit tot de kennisneming van den Landrechter.

Voorz. L a n d r a a d Koedoes 22 J a n u a r i 1918. T . 110, blz. 108.

10. Het steken van een hand door een getraliede deur, dan wel door een raam is in strafrechtelijken zin geen inklimming.

De dief, die buitenshuis op een woonerf staande, zijn hand steekt door de tralies van de huisdeur en op deze wijze een zich in een woning bevin-dend voorwerp wegneemt, kan niet gezegd worden „zich in die woning te hebben bevonden", weshalve in zulk een geval art. 363, 3U. Swb. geen toepassing kan vinden.

Voorz. L a n d r a a d Pasoeroean 27 F e b r u a r i 1918. T . n o , blz. 320.

11. Mr. R. H. Kleyn. Strafbare heling.

T . 93, blz. 118.

12. Mr. J. J. van Tiel. Tweede naschrift.

T . 95, blz. 155.

Mr. R. H. Kleyn. Geen misverstand.

ib. blz. 156.

13. De plaats van diefstal. Art. 363 3°S. W.B. Verhandelingdoor Soebroto.

T . 112, blz. 195.

D i e n s t w e i g e r i n g .

1. Wel is bij art. 80 C.W. aan een militair de verplichting opgelegd om in den dienst aan de orders, hem gegeven door dengene, die boven hem ge-steld is, terstond en zonder daartegen te redeneeren, te gehoorzamen, doch het nalaten daarvan is in artikel 95 C.W. alleen met straf bedreigd, indien het een dienstverrichting betreft. Dit is niet het geval, als een lui-tenant aan een fuselier, dien hij op straat tegenkomt, gelast zich naar de kazerne te begeven, omdat hij met politiekamer gestraft is.

H M G H o f 2 Juli 1909. T . 93, blz. 154.

D i e r e n m i s h a n d e l i n g .

1. Het opzettelijk zonder rechtmatige oorzaak, als gepast middel tot eenig

In document EN VERZAMELING (pagina 120-123)

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN