• No results found

Eenvoudige vrijwaring is een processueel middel om, zoo mogelijk, de hoofd vordering en de vordering tot schadeloosstelling tegen den waarborg

In document EN VERZAMELING (pagina 182-187)

167 Getuigenverhoor in burgerlijke zaken

1. Eenvoudige vrijwaring is een processueel middel om, zoo mogelijk, de hoofd vordering en de vordering tot schadeloosstelling tegen den waarborg

tegelijkertijd berecht te zien, en oproeping daartoe kan dus plaats hebben in al die gevallen, waarin een partij in een proces, hetgeen van haar

ge-177 Hoofdelijke verbintenis.

vorderd wordt, weder geheel often deele op een derde kan verhalen, ter-wijl daarbij niet vereischt wordt, dat de vordering tegen den waarborg van eenigen invloed zij op den uitslag van het hoofdgeding.

Derhalve kan de hoofdelijk medeschuldenaar van een acceptdebiteur, op wien deze ingevolge art. 1292 B. W. verhaal heeft, worden opgeroepen om dien debiteur voor zijn aandeel te vrijwaren; art. 1293 B. W. staat hieraan niet in den weg daar die bepaling slechts de strekking heeft vast te stellen hoever de aansprakelijkheid der hoofdelijke schuldenaren onder elkaar gaat en uit dat art. geenszins valt af te leiden dat de band welke daardoor tusschen hoofdelijke schuldenaren ontstaat, pas gelegd wordt nadat een hunner de schuld heeft voldaan.

H G H o f 22 September 1910. T . 96, blz. 28.

H u i s v r e d e b r e u k .

1. Onder „binnendringen" in art. 167 W. v. Str. moet worden verstaan een binnenkomen in eens anders woning tegen diens door afsluiting, door eenige andere daad dan wel door woorden gebleken wil.

Derhalve is volgens dat art. niet strafbaar het 1.1. gelegde binnentreden in eens anders woning zonder diens voorkennis of verlof, welk feit wel viel onder de thans vervallen strafbep. van art. 4 No. 22 Alg. Pol. Straf-regl., weshalve gemeld op 1 Januari 1918 in werking getreden W. v. Str.

als bevattende de voor den bekl. gunstigste bepaling in deze vantoe-passing is.

RvJ. Medan 12 J a n u a r i 1918. T . 110, blz. 110.

2 . Martoredjo werd volgens de stukken van V. O. verdacht dat hij op zeker tijdstip wederrechtelijk vertoevend op het besloten erf van A. B.

zich niet aanstonds op vordering van den rechthebbende had verwijderd.

De ldraadvoorz. ontkende die wederrechtelijkheid, daar de verdachte naar verklaring van den rechth. klaarblijkelijk met een verzoek, derhalve zon-der kwade bedoeling kwam.

Voorz. L a n d r . Malang 2 December 1918. T . 112, blz. 470 bekr. door RvJ. Soerabaia.

3. Volgens de stukken van V. O. werd M. er van verdacht dat zij op ze-keren avond de bijgebouwen van het huis in gebruik bij mevr. v.H. weder-rechtelijk was binnengedrongen. Zij was daar echter binnengekomen ver-gezeld van en meegenomen door den aldaar wonenden chauffeur van ge-noemde bewoonster, zoodat zij niet kon gezegd worden daar te zijn binnengedrongen, daargelaten of haar verblijf aldaar al dan niet weder-rechtelijk was.

Voorz. L a n d r . M a l a r g 14 December 1918. T . 112, blz. 741 bekr, door RvJ. Soerabaia.

i78

Huurcommissieordonnantie.

1. De Huurcommissie-ord. is niet van toepassing op gebouwen, welke zoo-wel als schuur (goedang) of als woonhuis zijn verhuurd, zoodat een huur-opzeggingsgeschil, betreffende een onder die voorwaarden verhuurd ge-bouw niet behoort tot de kennisneming der huurcommissie.

RvJ, Medan i N o v e m b e r 1918. T . i n , b l z . 503.

2 . Een als woning gebouwd huis, dat tijdelijk als kantoor dient, valt niet onder de werking der huurcomm. bep. (huurcommissie Buitenzorg). Het feit, dat eene woning tijdelijk als kantoor wordt verhuurd verandert niets aan de bestemming der woning en dus had de huurcomm. het verzoek van den verhuurder om goedk. der hoogere huur dan die van i Jan. '16 moe-ten in behandeling nemen.

ResicLrechter Buitenzorg (zonder d a g t . ) T . 112, blz. 273.

3. Onder „nieuw gebouwde woning" in art. 3 H. O. moet worden verstaan een in al zijn deelen nieuw opgetrokken, in zijn geheel voor bewoning ge-schikt en bestemd gebouw.

H G H o f 17 April 1919. T . 112, blz. 308.

Huur en verhuur.

1. Het risico van den verhuurder houdt niet op bij levering der verhuurde zaak (i. c. de bestanddeelen van een stoomketel), maar hij is verplicht, ge-durende den geheelen huurtijd den huurder het overeengekomen genot der zaak te waarborgen.

Bij het in huur leveren van een ketel met minder werkdruk dan bedon-gen was, bestaat er geen gebrek bij de geleverde zaak, maar heeft wan-praestatie plaats.

H G H o f 9 September 1909. T . 93, blz. 393. Vonnis a quo zie Verz.blz. 79 sub 104, blz. 109 sub 18.

2 . Waar een huurovereenkomst bij geschrifte is aangegaan voor den tijd van eenjaar, kan het enkele feit, dat de huur niet is opgezegd rechtens in geen geval het gevolg hebben, dat die huurovereenkomst is verlengd.

RvJ. Makasser 13 October 1909. W . 2445.

3. De verhuurder is eerst dan schuldig aan wanpraestatie indien hij be-hoorlijk in kennis gesteld is met hetgeen volgens den huurder wanpraesta-tie oplevert, vermits de schadeacwanpraesta-tie eerst dan eenige uitwerking kan heb-ben, wanneer den schuldenaar op wettige wijze het toegebracht nadeel is medegedeeld.

RvJ. Makasser 16 N o v e m b e r 1910. W . 2459 en 2460.

4. Om een geldige huurovereenkomst aan te gaan is het geen vereischte, dat de verhuurder van eenig zakelijk recht ook inderdaad de rechtheb-bende op dat zakelijke recht is.

179 Huur en verhuur.

Indien derhalve door een Eur. of m. d. g., die erfpachtsrechten op een particulier land heeft gekocht en deze rechten verhuurd heeft, uit die huur-overeenkomst geageerd wordt, kan op de ontvankelijkheid zijner vorde-ring niet van invloed zijn het verbod aan Eur.n en m. d. g. om zulke rech-ten te koopen, gesteld dat zulk een verbod werkelijk bestaat.

RvJ. Batavia, 18 November 1910. W . 2424, 2425.

5. Het tusschentijds verlaten door den huurder van een perceel, hetwelk hij voor geruimen tijd heeft gehuurd kan alleen dan van invloed zijn op de verplichtingen die kr. de wet dan wel kr. overeenkomst op hem rusten, wanneer dit is geschied, omdat hij buiten zijn toedoen geen genot meer van het gehuurde kon hebben dan wel wanneer de verhuurder hiermede genoegen neemt en op eenige wijze toont, dat hij den huurder van de overeenkomst ontslaat, hetzij door hem hiermede uitdrukkelijk in weten-schap te stellen, hetzij door zelf over het verhuurde te beschikken.

RvJ. Batavia 26 Mei 1911. W . 2432 en 2433.

6. Een aanzegging door den verhuurder aan den huurder, dat de huur wordt opgeslagen en dat indien de huurder daarmede geen genoegen neemt hij het huis zal hebben te ontruimen, moet beschouwd worden als een op-zegging van de mondeling aangegane huur, waarbij het voorstel wordt gedaan tot het sluiten van een nieuwe huurovereenkomst tegen een hoo-geren prijs.

Uit art. 1572 B.W. mag niet door redeneering a contrario worden afge-leid, dat de verhuurder zich op een stilzwijgende wederinhuring kan be-roepen, indien de huurder, nadat hem de huur is opgezegd, in het genot van het verhuurde blijft.

Al zou uit het feit, dat de huurder i. c. na gedane aanzegging van den opslag der huur in het bezit van het gehuurde is gebleven, een vermoeden kunnen worden geput voor de toestemming van den huurder tot het slui-ten van een nieuwe huurovereenkomst tegen verhoogden huurprijs, zoo kan dit enkele niet op de wet gegronde vermoeden op zichzelf geen volle-dig bewijs opleveren voor het tot standkomen van de nieuwe huurover-eenkomst.

RvJ. Batavia 15 December 1911. T . 97, blz. 470.

7. Het beding dat, bij wanbetaling der huurpenningen, de huurovereen-komst van rechtswege ontbonden zal zijn, is geldig, zoodat tusschenhuurovereen-komst des rechters om, in geval van wanbetaling die overeenkomst alsnog ont-bonden te verklaren, volmaakt overbodig is.

RvJ. Batavia 23 Mei 1913. T . 101, blz. 167.

8. De vordering tot ontruiming op grond van geëindigde huur en

vergeef-i8o H u u r en v e r h u u r .

sehe sommatie tot ontruiming is niet-ontvankelijk, nu het positum.datde huurder-eigenaar het perceel in geschil aan den verhuurder heeft verkocht zonder dat daarbij de levering, die i. c. alleen door overschrijving kon ge-schieden, wordt gesteld, volgt dat de huurder dat perceel steeds — na be-ëindiging der huur zelfs uitsluitend — als eigenaar, derhalve niet zonder titel occupeerde.

H G H o f 3 Juli 1913. T . 100, blz. 483, W . 250a.

9 . Indien de verhuurder van het beding in de huurovereenkomst, dat de huur bij vooruitbetaling vóór of op den Sen van iedere maand zal worden voldaan, en dat ingeval van eenmalige niet betaling over de loopende maand de verhuurder het recht heeft de huur als van rechtswege ontbon-den te beschouwen, wenscht gebruik te maken, eindigt de huur aan het einde van de maand, waarin'zulks ter kennis van den huurder is gebracht.

Nadat de huurovereenkomst op deze wijze ontbonden en geëindigd is, kan de verhuurder door een eenzijdige daad, waaruit blijkt, dat hij van de vordering der huurpenningen afziet, de huur wederom doen voortduren.

RvJ. Batavia 30 J a n u a r i 1914. T . 103, blz. 509.

10. Waar eischer zijn eisch tot betaling doet steunen op de stelling zijner-zijds zijne contractueele verplichting tot levering te hebben nagekomen, en gedaagde in zijn verweer eveneens zijn verplichting om te betalen af-hankelijk stelt van de voorafgaande voldoening van eischer aan diens contractueele leveringsplicht, brengt de aard der tusschen partijen ge-sloten overeenkomst mede, dat de verplichting tot betaling eerst na de levering geboren wordt.

H G H o f 23 Juli 1914. T . 103, blz. 210.

11. De huurder van een stuk grond, is eigenaar van de daarop geteelde vruchten ook vóór de afscheiding.

H G H o f 27 April 1916. T . 108, blz. 432.

12. De pensionhouder, die in rechten betaling vordert van den pension-prijs van een maand, stellende, dat de tegenpartij voor een maand kamers en pension had besproken, moet tevens stellen althans aantoonen, dat ge-durende dien geheelen termijn de kamers met pension ter beschikking van de tegenpartij zijn gebleven, zijnde dit de tegenpraestatie, waartoe hij verplicht was.

Waar is komen vast te staan, dat door eischer na het vertrek der ge-daagde binnen de maand de kamers (voor het resteerend gedeelte van de maand) onder gelijke condities onafgebroken aan anderen zijn verhuurd, en in dien tijd het pension vol is geweest, zoodat de gedaagde (gesteld zij

i 8 i Huur en verhuur.

had voor een maand gehuurd, zooals eischer beweert) niet had kunnen terugkomen, moet eischer geacht worden, dat vertrek als het afzien van een tegenpraestatie zijnerzijds te hebben beschouwd, daarvan te hebben gebruik gemaakt en zijn recht te hebben verwerkt.

Residentierechter Malang 4 December 1916. T . 109, blz. 25 met naschrift.

13. Mr. A. Neytzell de Wilde. Het afbetalingscontract in Ned.-Indië.

T . 104, blz 481.

Huur en verhuur v a n d i e n s t e n .

1. Een geémployeerde op een tabaksonderneming, aan wien een

In document EN VERZAMELING (pagina 182-187)

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN