• No results found

87 Competentie in strafzaken

In document EN VERZAMELING (pagina 93-99)

Verklaring afgelegd door dien vorst, niet inhoudt, dat de onderdanen van het zelfbestuur, wegens strafbare feiten gepleegd tegen Gouvernements onderdanen, onderworpen zijn aan de Gouvernementsrechtspraak.

Bg. Voorz. Landr. Medan 13 Augustus 1912. T . 99, blz. 50.

5. Door het enkele feit der inlijving van het landschap Pegatan en Koesan bij het rechtstreeksch gebied, is de Gouvernementsrechter getreden in de bevoegdheid van den vervallen inheemschen rechter en mitsdien ook be-voegd tot de berechting van misdrij ven, vóór die inlij ving, in dat landschap gepleegd.

RvJ. S o e r a b a i a 19 December 1912. T . 100, blz. 60 (anders landraadvoorz. Bandjermasin).

Naar aanleiding van deze beslissing : D. Zijn bij inlijving van een zelf-bestuur overgangsbepalingen op strafr. gebied noodzakelijk?

T . 100, blz. 167.

6. De bij de wet op het Nederlandschap (Ned. Stblad 1892 n°. 268) ge-maakte regeling omtrent de nationaliteit doet niet te kort aan de in Indië bestaande wetgeving, voorzooverre deze haren grond vindt in de hier te lande aangenomen onderscheiding der bevolking in rassen (Europeanen en met dezen gelijkgestelden en Inlanders en met hen gelijkgestelden).

Genoemde wet heeft derhalve geenerlei verandering gebracht in het voorschrift van art. 15 der Bepalingen omtrent de invoering van en den overgang tot de nieuwe wetgeving, zoodat— tot de inwerkingtreding der regeling op de gemengde huwelijken — de inlandsche vrouw, hoewel door haar huwelijk met een Nederlander, Nederlandsche geworden, krachtens art. 15 slechts privaatrechtelijk aan de europeesche wetgeving werd on-derworpen, terwijl publiekrechtelijk op haar van toepassing bleef het voor haar ras geldende recht, weshalve zij in strafzaken voor den inlandschen rechter moet terecht staan.

H G H o f 22 J a n u a r i 1913. T . 99, blz. 436.

Met Noot der red. wijzende op d e nog niet in werking getreden wijziging van a r t . 109 R.R., w a a r d o o r alle N e d e r l a n d e r s aan de b e p . voor E u r o p . worden onderworpen en dus de E u r . rechter competent zou worden.

7. Hoewel heling, als medeplichtigheid aan diefstal, een accessoir karak-ter draagt, volgt toch uit geen enkele wetsbepaling dat de bevoegdheid des rechters om van dit misdrijf kennis te nemen wordt bepaald door de plaats waar de diefstal, het hoofdfeit, is gepleegd.

RvJ. Batavia zonder dagt. (1913).

Met naschrift van Ch. Bodemeyer. T . 100, blz. 323. Heling is door het nieuwe Strafwb. als be-gunstiging tot een afzonderlijk misdrijf gestempeld.

8. Voor de beoordeeling der competentie des rechters in de zaak van een

88 C o m p e t e n t i e in strafzaken.

burger, die als militair of met militair gelijkgestelde een misdrijf heeft ge-pleegd, maar als zoodanig reeds was ontslagen toen er een strafvervolging tegen hem werd ingesteld, is beslissend het tijdstip van den aanvang der strafvervolging, naar den algemeenen regel, dat dit tijdstip de beslissing van vraagpunten van formeel recht beheerscht, gelijk het tijdstip van het plegen van een delict voor de beoordeeling van onderwerpen van materi-eel recht maatgevend is.

H G H o f 21 October 1914. T . 103, biz. 364 met naschrift.

9. Overtreding van art. 7 Stb. 1905 n°. 316, het verzuimen om bij aan-komst te Singapore den zeebrief door den Consul-Generaal aldaar te doen afteekenen, derhalve in het buitenland gepleegd, valt buiten de kennis-neming van den Ned.-Indischen strafrechter.

De strafrechter vermag eerst dan over de al dan niet-ontvankelijkheid van het O. M. te beslissen, indien hij zelf bevoegd is om van de voorge-brachte zaak kennis te nemen. Absoluut onbevoegd zijnde behoort hij zich ambtshalve onbevoegd te verklaren.

H G H o f 18 N o v e m b e r 1914. T . 103, blz. 476. De RvJ. had den off. v. j . niet ontv. verklaard met zijne strafvervolging. De red. van T . doet opmerken dat bij arrest 28 Mei '13, T . 100, blz. 243, werd beslist dat de exceptie van nietigheid van dagv. óók a a n die van onbevoegdheid primeert.

10. Een onderzoek naar 's rechters bevoegdheid om een subsidiair feit te berechten, komt eerst dan te pas, wanneer de primaire ten laste legging niet het door het O. M. beoogde gevolg heeft.

H G H o f 17 F e b r u a r i 1915.T. 104,blz.279, vernietigend het vonnis van den RvJ. Batavia 17 Octo-ber i 9 i 4 . T . i o 3 , b l z . s s 6 .

11. Waar de Soesoehoenan van Solo zich in overeenstemming met de In-dische Regeering ten aanzien van bepaalde categoriën van bloed- en aan-verwanten de rechtspraak in strafzaken heeft voorbehouden, kan in deze de bevoegdheid van den Raad van Justitie niet uit art. 31 van het Druk-persreglement worden afgeleid, vermits deze bepaling evenals het geheele regl. op de R.O. waarvan zij een uitbreiding is, slechts gelden kan, indien in het algemeen de bevoegdheid des gouvernementsrechters vaststaat.

H G H o f 28 April 1915. T . 104, blz. 557.

12. De rechtsmacht der Inlandsche vorsten in Soerakarta en Djokja-karta strekt zich niet uit buiten de grenzen van hun territoir, zoodat een sirafbaar feit gepleegd door een overigens aan die rechtsmacht onderwor-pen persoon, op Gouvernementsgebied gepleegd, behoort tot de bevoegd-heid des Gouvernementsrechters.

H G H o f 22 Juli 1915- T . 103,blz. 3oo(anders RvJ. S e m a r a n g ) .

13. Ten aanzien van de strafrechterlijke verantwoordelijkheid in het

ge-89

C o m p e t e n t i e in s t r a f z a k e n .

val van overtreding van Stbl. 1905 N°. 88, bevattende het verbod om de drukpers te gebruiken tot het verspreiden van berichten omtrent de be-weging van schepen, behoorende tot de Zeemacht van N.-I., kunnen geen andere voorschriften gelden, dan die in art. 11 van het Drukpersregl (Stbl.

1856 N°. 74) gegeven, zoodat eene vervolging op die voorschriften ge-grond kr. art. 31 van dat Regl. moet worden berecht door den Raad van Justitie.

HGHof 25 October 1916. T. 107, blz. 445.

14. Overeenkomstig het volkenrecht wordt elk schip in volle zee geacht territoir te zijn van de natie, wier vlag het voert, zoodat een op een Ned.-Indisch vaartuig, varend onder Nederlandsche vlag gepleegd misdrijf op Ned.-Indisch territoir is gepleegd. Nu de wet niet den rechter aanwijst, in wiens ressort in dergelijke gevallen de berechting moet plaats hebben, zijn beide Landraden, die zich onbevoegd hebben verklaard, evenals elke andere Landraad tot kennisneming van het gepleegde feit bevoegd.

Waar de Koninklijke Pakketvaart Mij., aan wie het schip aan boord waarvan het misdrijf is gepleegd toebehoort, te Batavia haar hoofdzetel heeft en dit schip dus daar thuis behoort, komt het rationeel voor, dat de zaak berecht wordt door den Landraad te Batavia, omdat al de getuigen, al mogen die dan aan boord van het schip verblijf houden, toch moeten geacht worden te Batavia te wonen.

HGHof 10 Maart 1918. T. 110, blz. 284.

15. Volgens art. 29 Invoeringsverordening Strafwb. is niet de Raad van Justitie, doch de Landraad te Medan bevoegd kennis te nemen van vóór de invoering der nieuwe strafwetgeving door een Inlander gepleegde fei-ten, waarvan het één in art. 25 van het Drukpersregl. (St.bl. 1856N0.74), het ander in art. 21 van dat regl. j°. de artt. 282 en 283 W . v. Sr. voorlnl.

en beide gelijkelijk in de artt. 310 en vgl. van het nieuwe W. v. Sr. voor N.-I, zijn strafbaar gesteld, indien de zaak op een der in het aangehaald art. 29 Inv.verord. vermelde wijzen nà 1 Jan. 1918 bij den rechter is aan-hangig gemaakt.

Geen enkel voorschrift der overgangsbepalingen bepaalt, dat de toe-passelijkheid na 1 Januari 1918 der bep. van het oude materieele straf-recht als de voor den verdachte meest gunstige bep., tengevolge heeft, dat nu ook de bep. der oude wet ten aanzien van de rechterlijke bevoegdheid van toepassing zijn.

HGHof 24 Juli 1918.T. u i , blz. 234 (jurisdictiegeschil).

16. Art. 240*7 Inl.regl. geldt ook in het geval dat er een onbevoegdver-klaring van den landrechter was voorafgegaan aan die van den Landraad.

co

C o m p e t e n t i e in strafzaken.

Er kan geen jurisdictiegeschil bestaan tusschen dien rechter en den Land-raad en eerstgenoemde is verplicht aan de beschikking van den lan dLand-raad- draad-voorzitter, die de zaak naar het landgerecht verwijst, te voldoen.

RyJ. Soerabaia 19 October 1918. T. it2,blz. 82. Bij vonnis van denzelfden Raad van dezelfde dagt.T. 112, blz. 220 is hetzelfde beslist en de fisc, griffier te Blitar met zijn verzoek om regeling van rechtsgebied niet ontv. verklaard. Zie naschrift van mr. Visser ibidem.

17. Bekl. was op het tijdstip, waarop hij volgens de dagv. het t.1. gelegde feit zou gepleegd hebben, Inlander. Voor het uitbrengen dier dagv. werd hij echter bij ord., met Europ. gelijkgesteld. De Raad v. j . te Mak. achtte het tijdstip van het plegen maatgevend ; het HG. oordeelde echter dat de regels omtrent rechterlijke bevoegdheid eerst toepassing bekomen op het oogenblik, dat de rechter zijne beslissing neemt.

HGHof 31 Juli 'i8. T. 112, blz. 84 vernietigende RvJ. 28 November '17 ibidem.

18. Aangezien een kebajan is een ambtenaar in den zin der wet, is mis-handeling tegen hem gepleegd in de rechtmatige uitoefening zijner be-diening strafbaar volgens art. 356 2d e Sr. en behoort die zaak door den Landraad te worden berecht, niet door den Landrechtér.

Landrechter Semarang i6 Januari '19. T. 112, blz. 165 bekr. door RvJ. Soerabaia.

Concessie.

1. Onder de uitdrukking „lid van de bevolking" en „occupant" in art. 4 der model-akte voor landbouw-concessie (Bijblad n°. 4770) zijn te ver-staan niet alleen de inheemsche bevolking, de opwonenden, maar alle In-landers en d. g. g., die volgens inheemsche instellingen eenig recht op den grond hebben bekomen van het Vorstenbestuur, derhalve ook zij die — hoewel elders woonachtig — hunne gronden door anderen laten bebouwen en exploiteeren.

Een eisch tot ontruiming, door den concessionaris gericht tegen een tot deze laatste categorie behoorend persoon, behoort dus krachtens art. 24 dier model-akte tot de bevoegdheid van het hoofd van Gewestelijk be-stuur, niet tot dien van den landraad.

RvJ. Batavia 28 April 1916. T. 106, blz. 227.

2 . De toepassing van de successie-ordonnantie is volkomen bestaanbaar met het aan het landschap Deli gelaten zelfbestuur.

De bepaling in het politiek contract, dat het Gouvernement zich tegen-over het Zelfbestuur de bevoegdheid voorbehoudt tot het heffen van be-lastingen van rechtstreeksche onderdanen, heeft uitsluitend de strekking om de bevoegdheid van het Zehbestuur te beperken tot zijn eigen onder-danen.

91 Concessie.

In art. 2 der successie-ord. zijn onder „alle onroerende zaken gelegen of gevestigd binnen N.-I." uitsluitend te verstaan de naar Eur. recht in eigendom bezeten onroerende goederen, en de zakelijke rechten, die krachtens dat recht daarop kunnen worden gevestigd.

Een landbouwconcessie valt niet daaronder, zoodat daarvan geen recht van overgang verschuldigd is.

HGHof 4 Mei 1916. T. 106, blz. 420 met aant. red. van het T.

Condictio indebiti.

1. De rechtsvordering tot het herkrijgen van het onverschuldigd be-taalde, komt ook toe aan hem, die heeft betaald ter kwijting van een vermeende schuld van een derde.

RvJ. Semarang n October 1918.T. m , blz. 479.

Connexiteit in burgerlijke z a k e n .

1. Verwijzing, op grond van connexiteit (verknochtheid), is niet toelaat-baar, indien hierdoor in de volstrekte bevoegdheid des rechters verande-ring zou worden gebracht. (Het gold hier eene civiele zaak).

RvJ. Semarang 10 Januari 1913. T. 99, blz. 464. (De Raad heeft zich blijkens zijne overwegingen vereenigd met de gronden in de appelmemorie ontwikkeld).

Conservatoir b e s l a g .

1. Het vonnis van van waardeverklaring van een conservatoir beslag (vol-gens Rv.) geeft denverkrijger daarvan alleende bevoegdheid de in beslag genomen goederen voor zoover ze aan zijn schuldenaar toebehooren, te verkoopen, doch doet hem geenszins een absoluut recht tot verkoop dier goederen verkrijgen.

RvJ.Soerabaia, 9 October 1907. T. 93, blz. 287.

2. Hij, op wiens goederen door een ander, terzake van een schuld eens derden, conservatoir beslag (ex. W b . van rechtsv.) is gelegd, kan wegens de daardoor gepleegde onrechtmatige daad vergoeding van de daardoor geleden schade vorderen, waarbij als natuurlijk accessoir kan worden ge-voegd een eisch tot opheffing van het beslag en uitlevering der in beslag genomen goederen.

De omstandigheid of het gelegd beslag van waarde is verklaard of althans de vanwaardeverklaring is gevraagd komt hierbij niet in aan-merking.

HGHof 16 September 1909. T. 93, blz. 409.

3. Tot het verkenen van het in artikel 300 Rv. bedoelde verlof om con-servatoir beslag te leggen, is bevoegd de President van dien Raad van

92 Conservatoir beslag.

Justitie, voor wien de eischer, gebruik makende van de keuze, toegekend in art. 3IO Rv., zijn vordering verkiest in te stellen.

HGHof 24 Februari 1910. T. 94, blz. 462.

4. De verkoop van goederen, waarop conservatoir beslag gelegd is op last van den President van den Landraad, wordt door dit beslag op zich zelf nog niet nietig gemaakt.

RvJ. Batavia 19 Augustus 1910. T. 95, bh. 215.

5. De wet beschouwt een op twee of meer achtereenvolgende dagen ver-richte beslaglegging als één voortgezette handeling, zoodat van een der-gelijk beslag slechts één proces-verbaal behoort te worden opgemaakt.

RvJ. Semarang 25 Januari 1911. T. 97, blz. 520.

Hier was conservatoir beslag gelegd kr. Wb. van Rv.

6. Nu is verzuimd om in opvolging van art. 731 Rv. afschrift der dag-vaarding tot van waardeverklaring van het derde beslag binnen 14 dagen na het uitbrengen daarvan aan den derden gearresteerde te laten betee-kenen, is dat beslag nietig.

RvJ. Soerabaia s Juli 1911. T. 102, blz. 504.

7. Ten einde eene vordering wegens verschuldigd bewaarloon ter zake van een gelegd (pand) beslag ontvankelijk te doen zijn, is het noodig, dat door den eischer gesteld worde, dat hij de in beslag genomen goederen werkelijk in bewaring genomen en gehouden heeft en ze ten slotte aan een rechthebbende heeft opgeleverd.

RvJ. Soerabaja 1 September 1911. T. 97, blz. 128.

8. Het verzet tegen een nog niet van waarde verklaard (op bevel van den resid. rechter gelegd) conservatoir beslag door een derde, die beweert eigenaar te zijn der in beslag genomen goederen, is niet ontvankelijk.

Daartegen doet niet af, dat het betreft handelsgoederen en de opposant schade zou lijden door het beslag, vermits hij t. z. t. in eene schadeactie zijn verhaal kan vinden.

Residentierechter Soekaboemi 29 Maart 1912. T. 99, blz. 7. Met Noot der red.

9 . De derde eigenaar van in conservatoir beslag genomen zaken heeft niet de actie ex art. 460 Rv., mist derhalve het recht zich tegen den verkoop te verzetten. Hem staan andere middelen ten dienste om zijne goederen los te krijgen, bijv. door interventie in het proces tot vanwaardeverklaring van het beslag of derden verzet te doen tegen het vonnis daarin gewezen.

RvJ. Batavia 19 Juli 1912. T. 100, blz. 199.

1 0 . Ofschoon als regel met de hoofdvordering ook het tot van waardever-klaring van het ter zake (op last van den pres. van den RvJ.) gelegde

con-93

In document EN VERZAMELING (pagina 93-99)

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN