• No results found

Indien een commissionair, daartoe krachtens contract bevoegd, de hem in commissie gegeven koopmanschappen op zijn beurt aan een derde

In document EN VERZAMELING (pagina 80-90)

66 Burgerlijke stand

1. Indien een commissionair, daartoe krachtens contract bevoegd, de hem in commissie gegeven koopmanschappen op zijn beurt aan een derde

ten verkoop in commissie geeft, ontstaat daardoor tusschen dien derdeen den oorspronkelijken commissiegever geenerlei rechtsband.

De door den oorspronkelijken commissionair aan een anderen comm/

gegeven machtiging, waaraan nog geene uitvoering was gegeven, is door eerstgenoemde's faillissement vervallen en hierdoor het recht van den gemachtigde om den koopprijs als uitvloeisel der machtiging te vorderen.

Evenmin kan uit art. 240 tweede lid W. v. K. steun voor rechtsband tus-schen den gemachtigden commissionair en den derde, die in commissie ontving, worden geput, omdat in deze wetsbepaling den committent alleen een vordering wordt toegekend tegen derde koopers ter zake van nog niet aan den commissionair gekweten kooppenningen.

HGHof 26 October 1911. T. 98, blz. 342.

75

Competentie ( b e v o e g d h e i d ) in burgerlijke zaken.

1. Vorderingen tot voldoening van arbeidsloonen of tot uitvoering van arbeidsovereenkomsten, ingesteld tegen Europ. of m. d. g.n behooren tot de competentie van den Raad v. j . , indien de gedaagden geen woon-plaats, gekozen woonplaats of werkelijke verblijfplaats op Java of Mad.

hebben.

HGHof 2 September 1909. T. 93, blz. 383.

2 . Een vordering tot een waarde van 2000 gulden, ter zake van aan een perceel door den eigenaar van het aangrenzende erf toegebrachte schade, tengevolge van gedane uitgravingen, waardoor de aarde van het eerste perceel bij eiken regen naar het laatste afzakt, behoort tot de be-voegdheid van den residentierechter (art. 116 / s u b b i ° R. O.)

Residentier. Soekaboemi 10 December 1909. T. 94, blz. 193.

3. Interessen van de hoofdsom vaneenvannon-betalinggeprotesteerden wissel zijn verschuldigd van het oogenblik af dat het protest, waarvan zij het gevolg zijn, is uitgebracht.

Daar dit protest als de aanvang van het geding wordt beschouwd be-hooren zij tot de zoogenaamde processueele interessen.

Deze komen niet in aanmerking om samen met de hoofdsom het bedrag der vordering en daarmede de bevoegdheid van den rechter te bepalen, omdat zij eerst beginnen te loopen, nadat het geding een aanvang heeft genomen.

RTJ. Makassar 8 Juni 1910. W. 2456.

4 . Voor de beantwoording van de vraag of voor den bevoegden rechter is gedagvaard, moet de toestand worden beoordeeld zooals die was, toen de dagvaarding werd uitgebracht en niet, zooals die later is geworden.

Indien vaststaat, dat tusschen eischer en een medegedaagde, die slechts als borg van den eersten gedaagde is gedagvaard, ten einde dien eersten gedaagde af te trekken van zijn eigen rechter (een anderen RvJ.), op het oogenblik van het uitbrengen der dagvaarding geen overeenkomst van borgtocht bestond, kan die „strooborg" niet worden beschouwd als ver-weerder in den zin der wet en is, als de eerste gedaagde niet woont binnen het ressort van den rechter, waarvoor hij is gedagvaard, die rechter onbe-voegd om van de zaak kennis te nemen.

RvJ. Soerabaia 21 Juli 1910. T. 94, blz. 452.

5. Daar de Residentierechter van persoonlijke rechtsvorderingen slechts mag kennis nemen, indien deze loopen over een bepaalde waarde, f 500.—

niet te boven gaande, is hij niet bevoegd tot kennisname van een in waarde nog onbepaalden eisch tot vergoeding van schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.

76

Competentie ( b e v o e g d h e i d ) in burgerlijke zaken.

Heeft een Residentierechter kennis genomen van een dergelijke zijne bevoegdheid te boven gaande zaak, dan is van zijn vonnis geen hooger beroep toegelaten.

RvJ. Batavia 26 Augustus 1910. T . 95, blz. 266.

6. De rechterlijke macht is bevoegd tot kennisneming van een door de natuurlijke moeder ingestelde vordering tot af- en overgave van haar kind tegen den persoon, bij wien dit kind zich bevindt en die weigert het af te geven aan den moeder.

Is deze moeder een Europeesche en is de houder van het kind een vreemde oosterling, dan is de Landraad bevoegd en niet de Europeesche rechter, omdat de vordering is gegrond op artt. 301 j ° 306 en 299 B. W., welke artikelen niet op vreemde oosterlingen toepasselijk zijn verklaard.

Interlocutoir vonnis Landr. Tjiandjoer 17 J a n u a r i 1911. T . 96, blz. 394. Zie ook eindvonnis T . 97, blz. 30 en vonnissen in appèl T. 99, blz. 385.

7. Waar bij de onderwerpelijke arbeidsovereenkomst een strafbeding was gemaakt en de ingestelde vordering de nakoming van dit beding be-oogt, is niet de Raad van Justitie, doch de Residentierechter bevoegd van die vordering kennis te nemen.

De Raad van Justitie is ratione materiae onbevoegd kennis te nemen van een vordering strekkende tot betaling van de boete en terugbetaling der uitzendingskosten, welke krachtens een bij een arbeidsovereenkomst gemaakt strafbeding verschuldigd zullen zijn ingeval van eenzijdige ver-breking dier overeenkomst.

RvJ. Batavia 17 M a a r t 1911. W . 2442, bekr. door H G H o f 23 Mei 1912. T . 99, blz. 209. W . 2490.

8. De Residentierechter is onbevoegd kennis te nemen van een vorde-ring strekkende tot veroordeeling tot betaling van een bedrag van f 500.—

en van de wettelijke rente dier som tot de geheele voldoening toe, immers in het onzekere ligt, wanneer die geheele voldoening zal plaats hebben, zoodat de vordering is eene onbepaalde, althans loopt over een waarde de f 500 te boven gaande.

Residentierechter Soemenep 29 April 1911. T . 96, blz. 416.

9. Indien aan een vordering, welke overigens behoort tot de bevoegdheid van den Residentierechter, een eisch tot vanwaardeverklaring van een conservatoir derden-arrest wordt vastgeknoopt, moet ook de hoofdvor-dering worden aangebracht bij den Raad van Justitie, welke alleen bevoegd is over de vanwaardeverklaring te oordeelen.

RvJ. Soerabaja 17 April 1912. T . 98, blz. 2 3 1 .

10. Het beding in het contract, dat partijen alle geschillen, waartoe het aanleiding zal geven, zullen onderwerpen aan de uitspraak der Arr.

Recht-77

Competentie ( b e v o e g d h e i d ) in burgerlijke zaken.

bank te Amsterdam, mist bindende kracht, aangezien partijen niet ver-mogen bij overeenkomst een rechter bevoegd te maken, die, krachtens de wet, nimmer bevoegd zou kunnen zijn.

In dit geval was de bevoegdheid dier Rechtbank, krachtens de wet, uit-gesloten, omdat het betrof een persoonlijke vordering, terwijl zoowel eischer als gedaagde vreemdelingen zijn, geen hunner woonplaats heeft in het Koninkrijk en gedaagde daar evenmin werkelijk verblijf heeft.

RvJ. Medan i g Augustus 1912. T . 99, biz. 24.

U. De beteekenis der betrekkelijke uitzonderingsbepaling in het poli-tieke contract tusschen het Gouvernement van Ned. Indie en het Inland-sche Zelfbestuur van Deli, is geen andere dan deze, dat, indien iemand, in rechten aangesproken tegelijk met een Gouvernementsonderdaan, volgens de rechtsbedeeling van het Gouvernement het forum van dien gouvs. onderdaan zou moeten volgen, dit ook het geval blijft als die aangespro-ken persoon, als Sultansonderdaan, overigens nietjusticiabel zou zijn voor de Gouvernements rechtbanken.

Nu de iste gedaagde Sultansonderdaan tot den 2en gedaagde Gouver-nementsonderdaan staat in de verhouding van hoofdschuldenaar tot borg en, na de wijziging in art. 99 lid 6 Rv. (bij Stbl. 1912 n°. 521), de hoofd-schuldenaar nooit het forum van den borg volgt, behoort de vordering tegen den eersten ged. niet tot 's Raads bevoegdheid.

RvJ. M e d a n 31 Maart 1913. T . 100, blz. 92.

12. Volgens ord. S. 1890, n°. 73 geschiedt de gerechtelijke invordering van hetgeen den Lande krachtens algemeene of plaatselijke verordeningen verschuldigd is of uit anderen hoofde toekomt, bij den dagelijkschen rechter van den schuldenaar, derhalve wanneer het een Europeaan geldt, bij den Raad van Justitie.

RvJ. Soerabaia 24 September 1913. T . 102, blz. 68.

13. Op een overeenkomst in Nederland aangegaan, doch bestemd tus-schen partijen in Ned. Indië te werken, en zulks ook gedaan hebbende, is

— bij gebreke van tegengesteld beding — het Ned. Ind. Recht van toe-toepassing.

Volgens art. 116 f sub b. 30 R. O. is een arbeidsovereenkomst een po-sitieve overeenkomst waarbij de arbeider zich verbindt, zijn arbeid voor zekeren tijd aaneen bepaalden werkgever tegen loon te leveren, waaruit volgt dat een zg. concurrentiebeding, waarbij de arbeider zich verbindt binnen zekeren tijd dien arbeid noch voor zichzelf, noch vooreen anderen werkgever te zullen aanwenden, waarbij dus het niet-leveren van arbeid de bedoeling is, niet als een arbeidsovereenkomst is te beschouwen.

78

Competentie ( b e v o e g d h e i d ) in burgerlijke zaken.

Waar de gevorderde boete wegens niet nakoming van het concurrentie-beding hooger is dan f 500.— is de residentierechter onbevoegd.

RvJ. Batavia 23 J a n u a r i 1914. T . 104, blz. 410. W . 2 5 2 3 .

14. Art. 116 f sub b. 3e R. O. heeft ten doel zekere categoriën van per-sonen, volgens het spraakgebruik geen arbeiders, doch die onder onmiddel-lijk toezicht en leiding van den werkgever hun arbeid verrichten en tegen-over dezen een geheel ondergeschikte positie innemen, in het bijzonder gouverneurs en employés, ten aanzien der hier bedoelde vordering (uit-keering van bedongen aandeel in de winst) onder arbeiders te brengen.

Een administrateur eener onderneming valt daaronder niet.

RvJ. Semarang 27 Maart 1914. T . 102, blz. 382. (verg. n°. 19).

15. Het voorschrift van art. 926 Rv. laatste lid, (S' 12 n°. 521) kan in-gevolge het bepaalde in den aanhef van art. 116 f. R. O. alleen toepassing vinden, als de gedaagde woonplaats, gekozen woonplaats of werkelijke verblijfplaats heeft op Java en Madoera.

Residentie Gerecht Batavia 23 Juni 1914. T . 104, blz. 18, bekr. door den RvJ. te Batavia bij be-schikking van 9 October 1914.

16. Een vordering strekkende tot ontruiming met schadevergoeding van een door gedaagde onrechtmatig geoccupeerd stuk grond, waarop eischer zou hebben het erfpachtsrecht der particuliere landerijen, alzoo een in-landsch recht, behoort ingevolge art. 116 f sub c R. O. tot de competentie van het Residentierecht.

RvJ. Batavia 9 October 1914. T . 104, blz, 21.

17. De onderwerpelijke rechtsvordering berustende op een soerat pikoe-koeh beoogt de handhaving van — is derhalve gegrond op — een in Soerakarta geldend inheemsch gebruiksrecht, waarvan aard en omvang moeten worden beoordeeld naar inheemsche rechtsbegrippen, en valt mitsdien buiten het voor Europeanen geldende en op vreemde ooster-lingen toepasselijk verklaarde recht, terwijl de aan het recht der inlandsche eischeres gepaard gaande verplichting der gedaagde om zich van inbreuk op dat recht te onthouden, wel de strekking der ingestelde rechtsvordering bepaalt, doch in den grond daarvan geen verandering brengt.

H G H o f 15 October 1914. T . 103, blz. 449.

18. Indien tengevolge van een verweer, dat als een voldoende met redenen omkleede verwering op de hoofdzaak moet worden aangemerkt en dus als zoodanig niet kan worden voorbijgegaan, de rechtstitel door den rechter zou moeten worden beoordeeld, is betwisting van dien titel in den zin der wet aanwezig. De Residentierechter, wiens bevoegdheid

79

C o m p e t e n t i e (bevoegdheid) in burgerlijke zaken.

door zoodanige betwisting ophoudt, kan niet in eenig onderzoek omtrent de juistheid van de daarbij gestelde feiten treden.

Residentiegerecht Soerabaia 29 October 1914. T . 104, biz. 78.

19. Voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst in den zin van art.

n 6 f sub b 3 ° R. O. is niet vereischt dat de arbeider onder onmiddellijk toezicht en leiding van den werkgever zijn arbeid verricht, en tegenover dezen een geheel ondergeschikte positie inneemt, doch is daaronder be-grepen iedere overeenkomst tusschen arbeider en werkgever, waarbij de eerste tegen loon zijne arbeidskracht tijdelijk ter beschikking stelt vanden laatsten.

Een administrateur eener suikeronderneming is dus, in den zin dezer bepaling, als een arbeider te beschouwen.

H G H o f 31 December 1914. T . 104, blz. 44.

2 0 . De bij § i van art. 2 der ord.in Stbl. 1903 no. 8 aan de daar genoemde vorsten voorbehouden rechtsmacht reikt niet verder dan ieders gebied, zoodat ten aanzien van een gedaagde, die, overigens aan die rechtsmacht onderworpen, buiten dat gebied woont, de gouvernementsrechter be-voegd is.

H G H o f 31 December 1914. T . 104, blz. i n .

21. Op grond van art. 40 Celebesregl., in verband met artt. 27 ji s. 47 en 193 Amboinaregl. is de RvJ. te Makasser niet bevoegd kennis te nemen van eenen eisch in een handelszaak, gericht tegen een te Amboina wonen-den Chinees en loopende over een waarde benewonen-den f 1500.—

RvJ. Makasser n September 1914. T . 103, blz. 531, bekrachtigd bij Arrest H G H o f 29 April 1915. T . 104, blz. 631.

2 2 . Het boetebeding maakt een deel uit van de tusschen partijen ge-sloten arbeidsovereenkomst, zoodat de vordering dier boete, als beoo-gende de nakoming van een uit die overeenkomst voortgesproten verbin-tenis tot de bevoegdheid des Residentierechters behoort.

De vordering tot schadevergoeding tengevolge van de wanpraestatie des werknemers treedt in de plaats van zijne niet nagekomen verbintenis om iets te doen, zoodat de werkgever die vergoeding vorderende, uitvoe-ring vraagt der arbeidsovereenkomst, weshalve de Residentierechter ook bevoegd was om van die vordering kennis te nemen.

RvJ. Semarang 7 Mei 1915. T . 105, blz. 1. (verg. n°". 7 en 13).

2 3 . Voor de bevoegdheid van den Raad van Justitie ten aanzien van een faillietverklaring is beslissend de woonplaats van den schuldenaar op het oogenblik der indiening van het verzoek of de aangifte ; verandering

8o

Competentie ( b e v o e g d h e i d ) in burgerlijke zaken.

dier woonplaats zelfs vóór de uitspraak van het vonnis, brengt hierin geen verandering.

H G H o f 3 J u n i 1915. T. 105, blz. 377.

2 4 . De eisch tot betaling der huurpenningen is een persoonlijke vorde-ring niet vallende onder de in art. 926 Rv. in het bijzonder genoemde, en behoort dus tot „alle overige" vorderingen, die, volgens dit art., moeten worden ingediend bij den rechter van de woonplaats van den gedaagde, onverschillig waar het goed gelegen is en waar de betaling had behooren te geschieden.

H G H o f 24 Juni 1915. T . 103, blz. 384.

2 5 . Art. u ó t s u b f , R.O. j ° a r t . 1406 sub 2e B.W. sluit niet a priori uit, dat eene consignatie van een bedrag van minder dan f 500.— geldig bij eenen Raad van Justitie kan geschieden.

President RvJ. Batavia 15 October 1915. T. 106, blz. 6.

2 6 . Nu vaststaat, dat de gedaagde vennootschap geen gemeenschappelijk kantoor op Java en Mad. heeft, is de Resid.rechter onbevoegd, van een eisch tegen haar gericht op grond eener arbeidsovereenkomst kennis te nemen.

RvJ. Soerabaia 3 November 1915.T. 106, blz. 42 in h.b. van vonnis resid. gerecht Djember.

27. Waar eischer afstand heeft gedaan van hetgeen, volgens hem, ge-daagde boven f 500.— zou verschuldigd zijn, kunnen de geldelyke gevol-gen van de te nemen beslissing de waarde van dat bedrag nimmer over-schrijden, zoodat de betwisting van den rechtstitel in deze niet het gevolg heeft, dat het geschil loopt over een onbepaalde waarde of eene waarde f 500.— te boven gaande.

Resider.tierechter Soerabaia 1 Februari 1916.T. 106, b l z . i 2 t (in anderen zin, resid.gerecht Ban-d o e n g 13 Maart '14. T . 103, blz. 385).

2 8 . De door gedaagde gedane en volgehouden algeheele ontkenning van eenige overeenkomst met eischer, sluit de erkenning uit, dat iets omtrent de plaats der betaling met dezen zou zijn overeengekomen.

Ook al stond die overeenkomst vast, dan zou hieruit nog niet de be-voegdheid van den RvJ. te Soerabaia kunnen volgen ; in het bijzonder niet op grond van art. 310 4e Rv., aangezien uit de clausule in den sluitbrief :

„buyer must open a credit with bank in seller's option", niet volgt dat Soerabaia de plaats zou zijn, waar de betaling moest geschieden; eneven-min op grond van art. 310 ten 2e, daar uit de omstandigheid dat de pre-tense overeenkomst blijkens het gestelde door tusschenkomst van twee makelaars, respectievelijk te Semarang en te Soer., zou zijn gesloten niet volgt, dat die transactie te Soer. zou zijn tot stand gekomen, waar niet is

8 i

Competentie (bevoegdheid) in burgerlijke zaken.

gebleken, dat een dezer hierbij als gesubstitueerd gemachtigde van den ander is opgetreden en zoodanige substitutie in elk geval met evenveel, zoo niet meer, recht voor den tusschenpersoon te Sem. als voor dien te Soer. zou kunnen worden aangenomen.

H G H o f 2 M a a r t 1916. T . 106, blz. 397.

2 9 . Van betwisting van den rechtstitel is geen sprake, nu partijen het over de feiten geheel eens zijn, doch slechts verschillen over de vraag welke gevolgen daaraan ten opzichte der onderwerpelijke vordering verbonden moeten worden, zoodat, nu die vordering over f 500.— loopt, de Residen-tierechter bevoegd is.

RvJ. S o e r a b a i a 19 April 1916. T . 107, blz. 9.

3 0 . Het verzoek tot openbaren verkoop, ten einde tot scheiding en deeling te geraken van perceelen, behoorende tot eene onverdeelde nalatenschap van een Inlander, gedaan door een Arabier, wiens medegerechtigde in dien boedel een Inlander is, behoort tot den Landraad gericht te worden.

H G H o f 4 Mei 1916. T . 109, blz. 277.

31. Waar de verweerder opgeeft, dat de overeengekomen huurprijs niet is f 20.—, zooals door eischer is gesteld — doch slechts f 10.— 's maands, betwist hij de door eischer gestelde huurovereenkomst en daarmede den rechtstitel, waarop eischer zich beroept.

Het geschil loopt hierdoor over eene onbepaalde waarde en houdt de bevoegdheid van den resid. rechter op.

RvJ. Batavia 9 Juni 1916. T . 112, blz. 38.

3 2 . Onder de vorderingen wegens aanmatiging van gronden enz. bedoeld in art. 116 f sub c, R. O., vallen niet enkel persoonlijke vorderingen uit onrechtmatige daad, noch ook enkel vorderingen over een bepaalde waar-de loopenwaar-de, doch ook vorwaar-deringen tot ontruiming van waar-den onrechtmatig geoccupeerden grond.

RvJ. Batavia 14 Juni 1916. T . 106, blz. 485.

3 3 . De ordonnantie in S. 1890 No. 73, voorschrijvende, dat de gerechte-lijke invordering van belastingen met de daarop gevallen boeten en ver-hoogingen geschiedt bij den burgerlijken rechter, begrijpt onder boeten alle gevallen waarin boven en behalve de verschuldigde belasting, terzake van welk verzuim dan ook, nog een boete verschuldigd is, waarvan het bedrag in een bepaalde verhouding staat tot de belasting. Mitsdien is in alle die gevallen, de bevoegdheid van den strafrechter uitgesloten.

Volgens art. 10 Overschrijvingsord., wordt niet slechts voor het geval van koop en verkoop, doch in het algemeen bij elke overeenkomst tot overdracht, als de belastingschuldige aangewezen, de verkrijger van het overgedragen goed.

6

82

Competentie (bevoegdheid) in burgerlijke z a k e n .

Hoewel de inning van het overschrijvingsrecht c. q. met verhooging en boeten in den regel bij de overschrijving zelve geschiedt, gaat dat recht niet te niet, indien de inning daarvan achterwege is gebleven, zelfs indien de overschrijvingsambtenaar ter zake van dat verzuim reeds tot een boete is veroordeeld.

Het recht van den fiscus op de betaling der overschrijvingsbelasting, eenmaal ontstaan, kan niet te niet gaan door het achterwege blijven van de schatting van het over te schrijven recht door de overschrijvings-au-toriteit vóór het verlijden der akte van overschrijving. De termijn van overschrijving krachtens een overeenkomst onder opschortende voor-waarde vangt aan op den dag van het sluiten dier overeenkomst, zoo de voorwaarde vervuld wordt waaronder zij werd aangegaan.

H G H o f 13 Juli 1916. T . 108, blz. 454.

3 4 . Waar is gesteld, dat gedaagden hun kind aan eischeresse hebben af-gestaan en zich hebben verbonden, het nimmer van haar terug te zullen vorderen, derhalve zoo niet geheel, dan toch ten deele afstand hebben ge-daan van het in de ouderlijke macht begrepen recht om te beslissen, waar het kind verblijf zou houden, steunt de vordering tot ontbinding dier over-eenkomst op het familierecht, zoodat, waar die vordering haar grondslag niet vindt in de op Chineezen toepasselijk verklaarde Europeesche wet-geving, de vordering niet behoort tot de competentie van den Europee-schen rechter.

H G H o f 7 December 1916. T . 107, blz. 391 (zie d e aant. bij „adoptie").

3 5 . De vraag of eene verbintenis uit de wet al of niet naar het Europeesche recht moet worden beoordeeld, is van geen invloed op de vraag of incasu de Landraad dan wel de RvJ. te Batavia de bevoegde rechter is, daar niet het recht, waarnaar de tegen gedaagde — Vreemde Oosterling — inge-stelde vordering moet worden beoordeeld, de competentie van den rech-ter bepaalt, doch dat, hetwelk op hem ten tijde van het instellen der vor-dering ten opzichte van onderwerpen als in de vorvor-dering bedoeld, van toepassing is.

Daar gedaagde tijdens het instellen der vordering te Batavia woonde, de actie op een verbintenis uit de wet berust, en blijkens S. 1855 No. 79 (vervallen) het B.W. t. a. van het verbintenissenrecht op V. O, van toe-passing is, is de Ld. te Bat. onbevoegd om van de vordering kennis te nemen.

L a n d r a a d Batavia 31 J a n u a r i 1 9 1 7 . T . 110, blz. 160, bekrachtigd bij vonnis van den RvJ. Batavia 28 December 1917.

3 6 . Waar met „den eigen rechter" in de laatste zinsnede van art. 76 Rv.

83

Competentie (bevoegdheid) in burgerlijke zaken.

is bedoeld de „domiciliaire rechter" en de Raad v. j . uit hoofde van de woonplaats van den inlandschen gedaagde in vrijwaring bevoegd is van de tegen dezen ingestelde rechtsvordering kennis te nemen, faalt het door dien gedaagde gedaan beroep op de volstrekte onbevoegdheid van den rechter.

RvJ. S o e r a b a i a 21 M a a r t 1917. T . 108, blz. 263 (met bijschrift).

3 7 . De Landraad is niet bevoegd recht te doen op een vordering steunend op de actio pauliana, zoo deze is gericht tegen een V. Oosterling op wien art. 1341 B.W. toepasselijk is.

RvJ. Soerabaia 4 April 1917. T . 10S, blz. 384.

3 8 . Aangezien de uitvoering der onderwerpelijke, buiten N.-I. tot stand gekomen arbeidsovereenkomst met pactum de compromittendo, moet plaats hebben en dan ook plaats heeft gehad binnen N.-I., moet als de doeling van partijen worden aangenomen, dat de overeenkomst werd be-heerscht door het Ned.-Ind. recht.

H G H o f 24 Mei 1917. T . 109, blz. 64. Zie het vonnis a quo in T . 104, blz. 190.

3 9 . Waar bij de onderwerpelijke huurovereenkomst, waarvan de ontbin-ding is gevorderd, aan den huurder bovendien is toegekend het recht van

3 9 . Waar bij de onderwerpelijke huurovereenkomst, waarvan de ontbin-ding is gevorderd, aan den huurder bovendien is toegekend het recht van

In document EN VERZAMELING (pagina 80-90)

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN