• No results found

Bij de berechting van handelsmerkzaken is de rechter niet gehouden aan de bep. n betreffende de bewijsmiddelen en bewijsvoering in

In document EN VERZAMELING (pagina 196-199)

167 Getuigenverhoor in burgerlijke zaken

9. Bij de berechting van handelsmerkzaken is de rechter niet gehouden aan de bep. n betreffende de bewijsmiddelen en bewijsvoering in

burger-lijke zaken, maar kan hij die bep.n tot leidraad nemen, voorzoover zij ver-eenigbaar zijn met de merkenord.

RvJ. Batavia 14 Juni 1911. W . 2459.

10. Met de inwerkingtreding der Merkenverord. van 1893 werd aan de inschrijving van een merk in de daartoe bestemde openbare registers haar karakter van materieel rechtscheppende handeling ontnomen en het recht, dat bij de afgeschafte regeling uit de inschrijving voortvloeide, uitsluitend verbonden aan het eerste gebruik van het merk.

Ook van een onder de werking van het in S. 1893 No. 305 afgekon-digde K.B. van 9 November 1893 No. 34, zooals dat luidde vóór de daar-in bij S. 1905 No. 427 aangebrachte wijzigdaar-ingen, gedane daar-inschrijvdaar-ing van een handelsmerk, kan na verloop van den bij al. I van art. 9 der merken-verord. gestelden termijn van zes maanden, door een derde de nietigver-klaring verzocht worden, ingeval diens recht, overeenkomstig het bep. bij de 2e al. van genoemd art. 9, zooals dit thans luidt, uit een rechterlijk ge-wijsde blijkt.

H G H o f 7 September 1911. T . 97, blz. 500. W . 2464.

11. De merkenverord. beschermt slechts dan het eerste gebruik van een handelsmerk, wanneer de eerste gebruiker het gebruik van het merk uit-oefent voor zich zelf ter onderscheiding van zijn waren van die van anderen.

Dit is niet het geval, indien het gebruik, dat men van het merk maakt, zich bepaalt tot het onder dit merk invoeren en verkoopen van waren, welke reeds door den fabrikant dier waren van het bedoelde merk waren voor-zien om zijn fabrikaat van dat van anderen te onderscheiden,

H G H o f 19 October 1911. T . 97, blz. 505.

12. De op descriptieve wijze aangebrachte benaming, waaronder een han-delslichaam handel drijft, bezit een zoodanig onderscheidend karakter, als gevorderd wordt door art. 3 der ord. S. 1893 no. 305 (merkenordie).

Hieraan doet niet af, dat de woordcombinatie, welke die benaming uit-maakt, ten deele uit een aardrijkskundigen naam bestaat.

Alleen het objectieve feit van overeenstemming tusschen merken kan bij de waardeering daarvan in aanmerking komen, een bedriegelijke be-doeling tot nabootsing doet niet ter zake.

RvJ. Batavia 27 Maart 1912. T . 98, blz. 163.

13. Het woord Apollinaris, eigennaam der bron, waaruit het minerale water van dien naam verkregen wordt, mag als merk worden gebezigd

191 Industrieële e i g e n d o m .

voor alle soorten mineraalwater, welke door The Apollinaris C? limited in den handel worden gebracht.

RvJ. S e m a r a n g 29 Mei 1912. T . 99, blz. 203.

14. De Directeur van het Hulpbureau voor den ind. eigendom mag niet weigeren een merk in te schrijven op grond, dat de verzoeker tot inschrij-ving niet handel drijft in de waren, waarvoor het merk moet dienen.

De vraag of de antwoorden, gegeven door den directeur van het Hulp-bureau voor den ind. eigendom naar aanleiding van een verzoek tot in-schrijving van een merk, zijn op te vatten als een weigering, om het merk in te schrijven, is van feitelijken aard.

De beslissing over de beteekenis van dat antwoord door den eersten rechter is alzoo in cassatie onaantastbaar.

H G H o f 31 October 1912. T . 99, blz. 130, W . 2491.

15. De omschrijving, bij de inzending van het merk aan het Hulpbureau voor den ind. eigendom ter inschrijving, „alle handelsartikelen in den meest uitgebreiden zin des woords", duidt niet aan een soort van waren, waarvoor de inschrijving van het merk wordt verlangd en behoort dus, als strijdig met art. 3 j ° art. 4 der Merkenverord., als ongeschreven te worden beschouwd.

Uit het verzoekschrift tot vernietiging der inschrijving van een handels-merk behoort duidelijk te blijken welke, onder het handels-merk van gereques-treerde ingeschreven, waren door requestrant geacht worden van dezelf-de soort te zijn als die, waarvoor zijn merk is ingeschreven.

Is dit onvoldoende aangegeven, dan is herstel van dit verzuim, bij de mondelinge toelichting van het verzoek in Raadkamer, niet toelaatbaar.

RvJ. Batavia 12 M a a r t 1913. T . 100, b l i . 277, W . 2498.

16. Wanneer de inschrijver van een handelsmerk verzuimt op te komen tegen de latere inschrij ving van een daarmede geheel of in hoofdzaak over-eenstemmend merk voor dezelfde soort van waren, kan hij een aanval van dien lateren inschrijver tegen daarna door hem gedane inschrijvingen van andere merken in hoofdzaak met het eerste overeenstemmende, niet af-weren met een beroep op eerstbedoelde inschrijving, vermits het feit dier inschrijving niet kan afdoen aan de kracht, welke aan de latere inschrij-ving tegenover aan haar posterieure inschrijinschrij-vingen toekomt.

RvJ. Batavia 26 Maart 1913, T . 101, blz. 34.

17. Het voorschrift in art. 4 der nieuwe Merkenverord., dat de omschrij-ving van het merk geheel met de afbeelding moet overeenstemmen, levert geen bezwaar op tegen de inschrijving van een merk, dat in alle grootten en kleurencombinaties staat te worden gebruikt.

I Ç 2

Industrieële e i g e n d o m .

De faillietverklaring van hem, te wiens name de inschrijving van een merk heeft plaats gehad, laat de kracht dier inschrijving ongerept.

Op geschillen, ontstaan vóór de inwerkingtreding der nieuwe Merken-verord. (S. 1912 N°. 54S), doch daarna aan 's rechters oordeel onderwor-pen, zijn de bep.n dezer verord. van toepassing.

Een eenvoudige letter kan zoowel naar de oude als naar de nieuwe Mer-kenverord. als merk geregistreerd worden.

RvJ. Batavia 8 Augustus 1913. T. 101, blz. 441.

18. Krachtens het vermoeden, neergelegd in lid 2 van art. 2 der merken-verord., wordt de inschrijver geacht het merk van den dag der inschrijving af het eerst gebruikt te hebben.

Onder een gewijsde in den zin der artt. 1916 en 1917 B. W. moet ver-staan worden elk tusschen twee partijen op tegenspraak gegeven rechter-lijke beslissing en derhalve ook de uitspraak op een verzoek tot nietig-verklaring der inschrijving van een handelsmeak.

RvJ. Batavia 24 September 1913. T . 101, blz.

446-19 De vraag of de beschrijving van een ter inschrijving aangeboden merk overeenstemt met de tegelijkertijd krachtens art. 4 der Merkenverord.

aangeboden afbeelding staat ter beoordeeling van den rechter.

Wanneer de kleur of het lettertype geen onderscheidend kenmerk van het ter inschrijving aangeboden merk uitmaakt, mag daarbij niet gewei-gerd worden de in de inschrijving voorkomende woorden : „in alle com-binatiën van kleuren, de letters in alle lettertypen" mede in te schrijven, op grond dat door deze zinsnede de beschrijving met de afbeelding in strijd zou geraken.

De waarsoort wordt niet voldoende aangeduid door de vermelding : ïn-strumenten en alle soorten van werktuigen.

R v J . Batavia 29 April 1914- T . 102, blz. 534.

2 0 . Voor de vraag of twee merken in hoofdzaak met elkaar overeenstem-men komt het, waar het grootste deel der inlandsche bevolking niet kan lezen, niet zoozeer aan op de namen (opschriften), doch de op de merken

voorkomende afbeeldingen, en de hoofdvoorstelling van het merk.

H G H o f 29 April 1915. T . 105, blz. 380.

2 1 . Om te beoordeelen of er tusschen twee merken een zoodanige over-eenstemming bestaat, dat op grond daarvan de inschrijving van het jongere merk geweigerd of nietigverklaard moet worden, dient dat merk

be-schouwd te worden zóó als het ter inschrijving is aangeboden of ingeschre-ven Een gebruik van dat merk op een zoodanige wijze en met zoodanige afwijkingen van de inschrijving, dat daardoor gevaar voor verwarring met

193 Industrieele e i g e n d o m .

het oudere merk ontstaat, kan dus zelfs wanneer de deceptieve bedoeling duidelijk is, niet tot nietigverklaring der inschrijving aanleiding geven.

RvJ. Batavia 10 November 1915. T . 106, blz. 52.

2 2 . Het strafbare feit, omschreven bij art. 23 K.B. 29 Augustus 1912 N°. 57 (I. S. 1912 N°. 545 j°. 1913N0. 214) omtrent den Industrieelen eigendom, wordt hierbij t. a. van Europeanen wel is waar slechts straf-baar gesteld met gevangenisstraf van acht dagen tot drie maanden, doch tevens — zij het terloops — tot misdrijf gestempeld.

H G H o f 7 April 1915. T . 107, blz. 437. Verg. Invoeringsverord. nieuwe Sr.

2 3 . Art. 393 W b . v. Sr. Ingevolge lid 2 van art. 2 Regl. industrieele eigen-dom van 1912 wordt hij, die een handelsmerk doet inschrijven op de wijze in art. 4 van dit Regl. aangegeven, geacht de eerste gebruiker van dat merk te zijn.

H G H o f 23J u l i i9i 9 . T . H 2 , b l z . 3 7 i . (Verg. de officièele toelichting der Sts.commissie op a r t . 388 ontwerp Strafwbk.).

2 4 . Mr. P. Leendertz. De zoogenaamde kleurenclausule.

T . 105, blz. 433.

Ingebrekestelling.

1. Indien bij een vordering tot schadevergoeding wegens wanpraestatie

In document EN VERZAMELING (pagina 196-199)

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN