• No results found

Vervanging en het ontstaan en verdwijnen van banen

In document Trendrapport vraag naar arbeid 2006 (pagina 52-57)

3 Stromen in en uit het personeelsbestand

3.5 Vervanging en het ontstaan en verdwijnen van banen

De lagere instroom en in vergelijking met 1998 en 2000 nog altijd lagere

uitstroom van werknemers in 2004 kunnen, tegen de achtergrond van de minder gespannen arbeidsmarkt, voor een groot deel worden teruggevoerd op een lagere omloopsnelheid van personeel. Een duidelijke aanwijzing hiervoor is de sterke afname van de baan-baanmobiliteit uit paragraaf 3.3. Dit roept de vraag op of er daarnaast eveneens sprake is van een geringere dynamiek in de werkgelegenheids-structuur. Technologische vooruitgang kan regelmatige aanpassingen in een arbeidsorganisatie nodig maken, waarbij op één plaats in de organisatie functies verdwijnen en er elders nieuwe functies bijkomen. De conjuncturele situatie kan dit proces beïnvloeden via de investeringen in nieuwe technieken en processen.

Daarnaast kan de conjuncturele situatie zelf aanleiding zijn voor het ontstaan of verdwijnen van banen. Inkrimping van het personeelsbestand kan gepaard gaan met reorganisaties en gedwongen ontslagen. Anderzijds kan in een periode van hoogconjunctuur personeelsschaarste leiden tot het opheffen van moeilijk in te vullen posities, gekoppeld aan een herverdeling van arbeidstaken.

Het OSA-Arbeidsvraagpanel bevat naast de eerder in dit hoofdstuk besproken informatie over de in- en uitstroom van werknemers ook informatie over de mate waarin organisaties opengevallen posities opnieuw opvullen. Over de laatste twee werknemers die het bedrijf in 2004 hebben verlaten, is gevraagd of deze arbeids-plaatsen opnieuw werden ingevuld en indien dat het geval was, of het hierbij interne of externe vervanging betrof. Dezelfde vragen zijn ook gesteld over de vrijgekomen functie van de laatste twee werknemers die in 2004 binnen de vestiging van positie zijn veranderd. Met behulp van deze gegevens kan

bijvoorbeeld op bedrijfstakniveau een betrouwbare schatting worden gemaakt van het aantal functies dat niet wordt gecontinueerd. In combinatie met de eerder in dit hoofdstuk besproken stroomgegevens kan vervolgens worden nagegaan welk deel van de instroom en interne doorstroom van werknemers in nieuw ontstane banen terecht is gekomen.

3.5.1 Vervanging van de uit- en doorstroom

Zoals in paragraaf 3.1 bleek, komt de daling van de uitstroom tussen 2000 en 2004 voornamelijk voor rekening van het kleinere aantal vrijwillige ontslagen. De uitstroom in de categorieën waarvoor het initiatief meer bij de bedrijven en

instellingen zelf ligt, is in de periode 2000-2004 juist toegenomen. Het valt daarom te verwachten dat de door uitstroom of interne doorstroom opengevallen posities in 2004 minder vaak worden opgevuld dan in 1998 en 2000. Tabel 3.6 laat zien dat deze verwachting juist is. Sterker nog: het vervangingspercentage was in 2004 lager dan in alle eerdere jaren. Dat geldt zowel voor de vervanging van de uitstroom, als van de door interne doorstroom vrijgekomen posities.

Tabel 3.6: Vervanging van opengevallen arbeidsplaatsen in 1994 - 2004 en het aandeel daarbinnen van interne vervanging (als percentage van de vrijgekomen arbeidsplaatsen, respectievelijk van de vervanging)

Opvulling van opengevallen arbeidsplaatsen (%)

Totaal Als gevolg

Of de vervanging intern plaatsvindt of door het aantrekken van nieuw personeel blijkt minder gevoelig voor conjuncturele ontwikkelingen. Interne vervanging komt duidelijk vaker voor bij banen die door interne mobiliteit vrijkomen dan bij door de uitstroom openvallende banen. Dit kan als reden hebben dat bij interne mobiliteit vaak sprake zal zijn van een aantal op elkaar afgestemde doorstroom-bewegingen. Van de functies die in 2004 door interne doorstroom van personeel vrijkwamen, is 52 procent intern opgevuld (even vaak als in 2000), is voor 41 procent geen nieuwe invulling gezocht (was 11 procent in 2000 en 20 procent in 2002) en is voor de resterende 21 procent nieuw personeel in dienst gekomen (was nog 37 procent in 2000).

Bij de door uitstroom vrijgekomen plaatsen is in 2004 zowel de externe als de interne vervanging lager dan in 2000 en 2002. Van de door uitstroom van werknemers vrijgekomen banen is in 2004 slechts 13 procent intern opgevuld

(was nog 22 procent in 2000 en 18 procent in 2002), voor 39 procent werd nieuw personeel aangetrokken (was nog 60 procent in 2000 en 50 procent in 2002) en de resterende 48 procent werd opgeheven (tegen 17 procent in 2000 en 31 procent in 2002).

Figuur 3.5: Interne en externe vervanging, naar sector en bedrijfsgrootte (percentage van door uit- en doorstroom opengevallen posities)

0

Figuur 3.5 laat zien dat de vervangingskansen verschillen tussen sectoren en grootteklassen. Vrijgekomen banen worden het vaakst weer opgevuld in de zorgsector en de overige dienstverlening en het minst vaak in de bouwnijverheid en de industrie.

Tussen bedrijfsgrootte en vervanging is geen duidelijke samenhang zichtbaar. Wel hangt daarbinnen het aandeel interne vervanging uiteraard sterk samen met de bedrijfsgrootte. In grote bedrijven maakt de grotere interne arbeidsmarkt het eenvoudiger om voor een vrijgekomen functie een interne kandidaat te vinden.

Kleine bedrijven zijn vaker op de externe arbeidsmarkt aangewezen. Deze verschillen zijn het sterkst bij het vervangen van werknemers die het bedrijf verlaten hebben. Als een werknemer intern van functie verandert, wordt deze ook in kleine bedrijven in ruim een kwart van de gevallen door een interne kandidaat opgevolgd.

3.5.2 Baancreatie en baanvernietiging

Het aantal in 2004 door interne en externe mobiliteit vrijgekomen banen bedraagt 13,5 procent van de initiële personeelsomvang, nagenoeg evenveel als in 2002, maar aanmerkelijk minder dan in 2000 en 1998. De vrijgekomen banen zijn bovendien, zoals we zagen, minder vaak weer opgevuld. Aangezien het

opvullingspercentage sterker is gedaald dan het aantal vrijgekomen banen, zijn er in 2004 meer banen opgeheven dan in 2000 of 2002. Deze baanvernietiging kan eenvoudig berekend worden door het aantal vrijgekomen banen (als aandeel van de personeelsomvang) te vermenigvuldigen met het aandeel daarvan waarvoor geen vervanging is of wordt gezocht. Aangezien het saldo van baancreatie en baanvernietiging gelijk is aan de groei van het personeelsbestand kunnen we hieruit ook het aantal nieuw gecreëerde banen berekenen. De informatie over interne vervulling kunnen we vervolgens gebruiken om te bepalen welk deel van de nieuwe werknemers en welk deel van de intern doorstromende werknemers in nieuwe banen terecht zijn gekomen.

Tabel 3.7: Baancreatie en baanvernietiging in 1994, 1996, 1998, 2000, 2002 en 2004 (aantal banen per honderd werknemers)

Baancreatie Baanvernietiging

1994 3,4 3,7

1996 5,2 3,6

1998 5,6 2,9

2000 5,0 2,4

2002 5,9 3,8

2004 4,2 6,3

Zoals Tabel 3.7 laat zien, is de baanvernietiging in de periode van 1994 tot 2000 geleidelijk gedaald. Tussen 2000 en 2002 is deze trend gekeerd, resulterend in een baanvernietiging die in 2002 al hoger was dan in 1994 en in 2004, met 6,3 procent van het aantal banen hoger is dan in alle eerdere jaren. In 2002 was er bij de vestigingen die zowel aan het begin als aan het einde van 2002 minstens 5 werknemers in dienst hadden gemiddeld nog steeds sprake van een toename van de personeelsomvang. Dat impliceert dat de baancreatie tussen 2000 en 2002 nog is toegenomen. In 2004 is de personeelsomvang bij deze bedrijven echter gedaald, zodat er meer banen vernietigd zijn dan gecreëerd. In vergelijking met 2002 viel de baancreatie in 2004 daarom fors lager uit.

In Figuur 3.6 is de baancreatie en baanvernietiging in 2004 uitgesplitst naar sector en grootteklasse. In de zakelijke dienstverlening en de industrie is de

baan-vernietiging met ruim 8 procent het hoogst geweest. In de zorg- en welzijnssector en het onderwijs zijn verhoudingsgewijs de minste banen opgeheven.

Figuur 3.6: Baanvernietiging en baancreatie, uitgesplitst naar bedrijfstak (per honderd werknemers)

-12 -8 -4 0 4 8 12

Onderwijs Overheid Overige dienstverlening Zorg en welzijn Zakelijke dienstverlening T ransport Handel, horeca en reparatie Bouwnijverheid Industrie en landbouw T otaal

Baanvernietiging Baancreatie

In het onderwijs is ook de baancreatie laag, zodat deze sector opvalt door een over-all lage dynamiek in de werkgelegenheidsstructuur. De hoogste baancreatie vond plaats in de bouwnijverheid (6,9 procent van de banen), op enige afstand gevolgd door de overheid (5,6 procent). De baancreatie was in 2004 het laagst in de industrie.

Ten slotte is nagegaan of de nieuwe banen bezet worden door intern doorgestroomde of door nieuw aangetrokken werknemers. Dit geeft een verrassend beeld: de vraag naar interne doorstroom voor het opvullen van vrijgekomen posities is nagenoeg gelijk aan het aantal intern mobiele

werknemers. Per saldo wordt de doorstroom daarom vrijwel geheel gebruikt voor vervanging en worden de nieuw gecreëerde plaatsen hoofdzakelijk bezet door nieuw geworven personeel. Overigens is hiervoor maar iets minder dan de helft van de nieuwe werknemers nodig (45 procent). De andere instromers worden

binnengehaald ter vervanging van vertrokken of intern doorgestroomde werknemers.

In document Trendrapport vraag naar arbeid 2006 (pagina 52-57)