• No results found

Ontvangen subsidies voor scholingskosten

In document Trendrapport vraag naar arbeid 2006 (pagina 151-158)

7 Scholing: noodzaak, beleid en activiteit

7.5 Ontvangen subsidies voor scholingskosten

Niet alleen het bedrijfsleven kan de kenniseconomie stimuleren door zijn

personeel te scholen, ook de overheid kan dit doen, bijvoorbeeld door middel van subsidies of fiscale maatregelen die scholing bevorderen. In Nederland financiert de overheid initiële scholing, terwijl scholing van werknemers als taak van de organisaties en werknemers zelf wordt gezien. Wel wordt er door de overheid subsidie verstrekt voor scholing. Op sectorniveau zijn er ook opleidingsfondsen die scholingsgelden beheren, zoals de O&O-fondsen, waaraan leden (werkgevers) verplicht een financiële bijdrage leveren. Door scholing vanuit zo’n fonds te financieren wordt het risico van de individuele werkgever op het verloren gaan van scholingsinvesteringen (bijvoorbeeld doordat de bijgeschoolde werknemer bij een concurrent in dezelfde branche gaat werken) beperkt.

Aan werkgevers is gevraagd of een deel van hun scholingskosten gesubsidieerd werd of via fiscale maatregelen werd vergoed. Met uitzondering van de sector onderwijs, is het percentage organisaties dat subsidie ontvangen heeft voor cursuskosten, dan wel gebruik gemaakt heeft van een bijzondere fiscale maatregel, gedaald (zie Figuur 7.4). Deze daling is opmerkelijk, daar het

percentage organisaties dat scholingsactief is, licht is gestegen is (zie Tabel 7.7) en het percentage werknemers dat deelneemt aan een cursus is toegenomen (zie Tabel 7.8).

In de totale economie is de daling in subsidieontvangers 10 procentpunten: van 44 procent in 2002 naar 34 procent in 2004. Vooral werkgevers in het onderwijs en in de bouwnijverheid ontvingen een tegemoetkoming in de cursuskosten

(respectievelijk 70 en 69 procent), hoewel dit percentage in de bouw in 2002 op 80 lag. In de zakelijke dienstverlening heeft nog maar 11 procent van de

organisaties een tegemoetkoming in de kosten ontvangen, ofschoon in deze sector 88 procent van de organisaties scholingsactief is. Grotere organisaties krijgen doorgaans vaker een tegemoetkoming in studiekosten dan kleinere organisaties.

Figuur 7.4: Percentage organisaties dat subsidie ontvangen heeft voor hun cursuskosten, of waarvan de cursuskosten via een bijzondere fiscale maatregel werden vergoed, naar sector en bedrijfsgrootte, 2002 en 2004

0

Opleidings- en ontwikkelingsfondsen (O&O-fonds) zijn de belangrijkste bronnen voor een tegemoetkoming in de cursuskosten, met name in de bouwnijverheid (67%) en het onderwijs (41%). In de totale Nederlandse economie heeft 19

procent van de werkgevers subsidie uit een O&O-fonds ontvangen. Wat betreft de grootte van de organisaties bestaat er een vrij gelijke spreiding van het gebruik van O&O-fondsen. Slechts de allerkleinste organisaties (5-9 werknemers) maken hier met 13 procent iets minder vaak gebruik van (zie Tabel 7.11).

Behalve uit het O&O-fonds wordt er subsidie ontvangen uit Europese gelden (ESF) (7%), overheidsfondsen (6%) en fiscale maatregelen (5%). Al deze vormen worden veel minder vaak genoemd dan het O&O-fonds. Binnen de sector handel, horeca en reparatie wordt relatief vaak aanspraak gemaakt op Europese gelden (12%), evenals in de industrie en landbouw (10%) en de overige dienstverlening (9%). In de sector onderwijs benut men vaker overheidsfondsen (33%).

Tabel 7.11: Subsidiebronnen voor tegemoetkoming in opleidingskosten van personeel in percentages naar sector en bedrijfsgrootte, 2004

O&O- of scholingsfondsen Europese Gemeenschap (ESF) Overheidsfondsen Fiscale maatregelen Anders CWI/ Arbeidsvoorziening Private instellingen

Totale economie 19 7 6 5 4 1 1

Industrie en landbouw 31 10 3 5 5 2 1

Bouwnijverheid 67 3 0 10 3 1 1

Handel, horeca en reparatie 12 12 5 6 5 0 1

Transport 16 5 4 1 2 1 0

Zakelijke dienstverlening 5 2 0 3 1 0 0

Zorg en welzijn 10 5 7 7 5 1 1

Overige dienstverlening 15 9 4 9 5 0 3

Overheid 4 3 7 2 6 0 0

Onderwijs 41 4 33 1 7 0 1

5-9 werknemers 13 5 4 2 4 1 0

10-19 werknemers 21 5 7 5 4 0 1

20-49 werknemers 27 10 7 6 4 0 2

50-99 werknemers 25 10 5 8 4 2 0

100-499 werknemers 24 20 10 18 3 2 1

500 en meer werknemers 21 32 23 24 7 12 0

In het vorige trendrapport38 werd de verwachting uitgesproken dat minder organisaties van bijzondere fiscale maatregelen gebruik zouden gaan maken, omdat de overheid regelingen op dat gebied heeft versoberd. Ook werd er gesteld dat het niet zeker was of organisaties een alternatief zouden vinden in de O&O-fondsen of Europese ESF-regelingen. Om te zien wat er na 2002 gebeurd is, zijn de belangrijkste subsidiebronnen in Tabel 7.12 naast elkaar gezet.

Het blijkt dat tussen 2002 en 2004 het gebruik van fiscale maatregelen om een tegemoetkoming in scholingskosten te krijgen, inderdaad fors is afgenomen, van 24 naar 5 procent in de totale economie. Deze daling is niet opgevangen door een veel groter gebruik van andere subsidiebronnen. Ook het O&O-fonds is relatief minder vaak aangesproken, maar deze daling was met 23 procent in 2002 naar 19 procent in 2004 geringer. Vooral het gebruik van Europese fondsen is gestegen

38 Bekker, S., A. Gielen, M. Kerkhofs, H. Meihuizen, A. Román, J. Schippers & M. de Voogd-Hamelink (2005), Trendrapport vraag naar arbeid 2004, Tilburg: OSA.

van 1 naar 7 procent in 2004, met name in grotere organisaties. De sector onderwijs laat een flinke stijging in de benutting van overheidsfondsen zien.

Tabel 7.12: Subsidiebronnen voor tegemoetkoming in opleidingskosten van personeel in percentages naar sector1 en bedrijfsgrootte, 2002 en 2004

O&O- of

1 In 2002 waren er in de sectoren bouwnijverheid, transport en overige dienstverlening te weinig waarnemingen om cijfers weer te geven.

7.6 Conclusies

Ongeveer 17 procent van de Nederlandse werkgevers vindt dat hun werknemers onvoldoende zijn toegerust voor de eisen die hun werk de komende jaren aan hen stelt. Dit geldt met name voor de sectoren overheid en onderwijs, waar ongeveer een derde van de bedrijven en instellingen een tekort aan toegerustheid signaleert.

Binnen de groep organisaties met onvoldoende toegerust personeel, is volgens werkgevers 11 procent van het personeelsbestand niet klaar voor de toekomst. In alle Nederlandse organisaties is ongeveer 4 procent van de werknemers onvol-doende geëquipeerd. Redenen voor een gebrek aan toegerustheid lopen uiteen, maar het meest genoemd is een tekort aan kennis. Deze reden werd zowel in 2004 als 2006 door twee derde van de organisaties als oorzaak van onvoldoende

toegerustheid gegeven. Het tekort aan kennis is in 2006 het meest prangend in de

sectoren onderwijs (86%) en overige dienstverlening (85%), wat voor deze sectoren tevens een toename ten opzichte van 2004 is. Andere redenen die door organisaties met onvoldoende toegerust personeel worden gegeven voor dit tekort zijn een gebrek aan brede inzetbaarheid (51%) en een lage leerbereidheid (45%).

Scholingsbeleid krijgt in de helft van de organisaties in de Nederlandse economie een tamelijk hoge prioriteit en van 13 procent een hoge prioriteit. Een steeds groter deel van de organisaties geeft mogelijkheden tot studieverlof: 66 procent in 2006. Deze stijging geldt vooral voor de sectoren handel, horeca en reparatie, zorg en welzijn en transport. Ook binnen de kleinere organisaties steeg het percentage organisatie met verlofmogelijkheden voor studie. In een derde van de organisaties heeft een of meer werknemers studieverlof aangevraagd. Verlofaanvragen worden in het overgrote deel van de organisaties geheel (93%) of gedeeltelijk (7%)

gehonoreerd.

Via stages of BBL-trajecten kan leren en werken gecombineerd worden. Het percentage organisaties met werknemers in een beroepsbegeleidende, BBL of duale leerweg daalt sinds 2000 licht tot 22 procent in 2006. In de bouwnijverheid zijn dergelijke trajecten populair, maar het percentage organisaties in deze sector met werknemers in een BBL-traject is de afgelopen jaren fors gedaald: van 60 procent in 2000 naar 35 procent in 2006. Het percentage werknemers dat binnen alle organisaties via een BBL-traject werkt, blijft met 2,2 procent van de

werknemers ongeveer stabiel. Dit stabiele percentage, gecombineerd met een dalend percentage organisaties met werknemers die een BBL-traject volgen, betekent dat de inspanningen voor het begeleiden van deze werknemers door een kleinere groep organisatie wordt geleverd. Veertig procent van de organisaties in de totale economie heeft een stagiaire BOL of Hbo. De sector onderwijs heeft met 88 procent veruit het vaakst een stagiaire in dienst, wat een verdubbeling is van het percentage organisaties in het jaar 2000. Het percentage werknemers dat via een beroepsbegeleidende, BBL of duale leerweg in dienst is, is in de totale economie 2,2 procent in 2006. Het percentage werknemers dat stagiaire is, ligt hoger op 4,3 procent.

Driekwart van de Nederlandse bedrijven is in 2004 actief op het gebied van scholing. Hiermee herstelt het aandeel scholingsactieve bedrijven zich na een lichte terugval in 2002. Binnen de sector overheid is nagenoeg elke organisatie scholingsactief en ook grote organisaties ontplooien vrijwel allemaal

scholings-activiteiten. Ook het aandeel werknemers dat aan scholing deelneemt stijgt in 2004, met name in de transportsector en de sector zorg en welzijn. Doorgaans bieden organisaties zowel externe als interne cursussen aan. Vooral cursussen op het gebied van milieu en arbeidsomstandigheden worden goed bezocht. In 40 procent van de organisaties in de Nederlandse economie worden werknemers op dit punt bijgeschoold. Vooral in de bouwnijverheid, industrie en landbouw en bij de overheid is dit een belangrijk studiethema. Ook een cursus management is in trek, evenals scholing in communicatie, automatisering en techniek.

Aan werkgevers is gevraagd of een deel van hun scholingskosten wordt vergoed door middel van een subsidie of het gebruik van een fiscale maatregel. Met uitzondering van de sector onderwijs, is het percentage organisaties dat subsidie ontvangen heeft voor cursuskosten gedaald. Deze daling is opmerkelijk, daar het percentage scholingsactieve organisaties licht is gestegen en ook het percentage werknemers dat deelneemt aan een cursus is toegenomen. In de totale economie is de daling in subsidieontvangers 10 procentpunten: van 44 procent in 2002 naar 34 procent in 2004. In de zakelijke dienstverlening heeft nog maar 11 procent van de organisaties een tegemoetkoming in de kosten ontvangen. Grotere organisaties krijgen doorgaans vaker een tegemoetkoming in studiekosten dan kleinere organisaties. Opleidings- en ontwikkelingsfondsen zijn de belangrijkste bronnen voor een tegemoetkoming in de cursuskosten, vooral voor de bouwnijverheid (67%) en het onderwijs (41%). In de totale Nederlandse economie heeft 19 procent van de werkgevers uit een O&O-fonds subsidie ontvangen. Behalve uit het O&O-fonds wordt er subsidie ontvangen uit Europese gelden (ESF) (7%), overheidsfondsen (6%) en fiscale maatregelen (5%), hoewel al deze vormen veel minder vaak genoemd worden dan het O&O-fonds. Tussen 2002 en 2004 is het gebruik van fiscale maatregelen om een tegemoetkoming in scholingskosten te krijgen drastisch afgenomen, van 24 naar 5 procent voor de totale economie. Deze daling is niet opgevangen door een veel groter gebruik van andere

subsidiebronnen.

8 Research & Development en informatie- en

In document Trendrapport vraag naar arbeid 2006 (pagina 151-158)