• No results found

Uitstroom uit de organisatie naar de WAO

In document Trendrapport vraag naar arbeid 2006 (pagina 134-138)

6 Arbeidsomstandigheden, verzuimbeleid, ziekteverzuim en uitstroom naar de WAO

6.4 Uitstroom uit de organisatie naar de WAO

In het OSA-vraagpanel wordt niet alleen gevraagd naar de hoogte van het

ziekteverzuim, maar ook naar cijfers over arbeidsongeschiktheid. Omdat gevraagd is naar cijfers over 2004 hebben de arbeidsongeschiktheidsgegevens betrekking op de WAO, en nog niet op de WIA. Aan de deelnemende organisaties is verzocht aan te geven hoeveel van hun werknemers in 2004 de organisatie hebben verlaten vanwege het feit dat ze in de WAO zijn beland. De arbeidsongeschiktheids-gegevens uit het OSA-vraagpanel hebben dus alleen betrekking op werknemers die arbeidsongeschikt zijn geworden én bij hun werkgever zijn vertrokken. Ze vallen daarmee lager uit dan de UWV-cijfers over het totale aantal nieuwe WAO’ers. Tabel 6.10 geeft het aantal uitstromers naar de WAO per 1000 werknemers volgens het OSA-panel. De uitstroom piekte in 2000 met 4,0

uitstromers naar de WAO per 1000 werknemers. De uitstroom daalde vervolgens tot 2,1 promille in 2004. Cijfers van het UWV over het totale aantal nieuwe WAO-uitkeringen laten een vergelijkbaar patroon zien met een stijging van het aantal nieuwe uitkeringen tot 2000/2001, en daarna een daling.34 Wel is bij het OSA-vraagpanel de daling tussen 2000 en 2002 wat forser geweest. De uitstroom van werknemers naar de WAO lag in alle jaren, met uitzondering van 2002, het hoogst in de publieke sector (de niet-commerciële dienstverlening), gevolgd door de sector bouw, industrie en landbouw.

Tabel 6.10: Uitstroom van personeel naar de WAO, 1994-2004 (aantal uitstromers per 1000 werknemers)1

1994 1996 1998 2000 2002 2004

Totale economie 3,5 3,3 3,7 4,0 3,0 2,1

Bouw, industrie en landbouw 3,8 3,6 3,4 4,5 4,5 2,5

Commerciële dienstverlening 2,0 2,7 2,9 3,3 2,3 1,6

Niet-commerciële dienstverlening 4,7 4,0 5,2 4,7 2,9 2,9

5-99 werknemers 2,1 2,4 2,7 2,9 1,5 1,4

100-499 werknemers 4,9 4,9 4,8 5,4 4,8 3,2

500 en meer werknemers 4,7 4,0 5,1 5,2 4,7 3,4

1 Omdat het aantal uitstromers naar de WAO te gering is om betrouwbare cijfers te geven over de sectoren en grootteklassen die in de andere tabellen worden onderscheiden, wordt in deze tabel een grofmaziger indeling van sectoren en grootteklassen gebruikt.

34 Zie onder meer: UWV (2005). Kroniek van de sociale verzekeringen 2005. Wetgeving en volume-ontwikkeling in historisch perspectief. Amsterdam: UWV.

In Tabel 6.11 is te zien wat de uitstroom naar de WAO was in organisaties met en zonder inkrimping van het personeelsbestand in de afgelopen twee jaar. De uitstroom naar de WAO lag duidelijk hoger in organisaties met inkrimping van het personeelsbestand, dan in organisaties zonder inkrimping. Hier kunnen verschillende redenen voor zijn. Ten eerste kunnen organisaties die moeten inkrimpen de WAO hebben gebruikt als een alternatief afvloeiingskanaal voor overtollige medewerkers. Volgens een analyse van het CPB is de verborgen werkloosheid in de WAO-instroom echter grotendeels verdwenen sinds 200235, hoewel het in incidentele gevallen nog wel steeds kan voorkomen. Een tweede reden is dat herplaatsing van gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers in een andere functie moeilijker zal zijn als de werkgelegenheid in een organisatie afneemt.

Tabel 6.11: Uitstroom naar de WAO in organisaties met en zonder inkrimping van het personeelsbestand in de afgelopen twee jaar

Uitstroom naar de WAO (in promille) Geen inkrimping van het

personeelsbestand de afgelopen twee jaar

1,7

Inkrimping zonder gedwongen ontslagen 3,0

Inkrimping met gedwongen ontslagen 2,5

6.5 Conclusies

Gegevens uit het OSA-werkgeverspanel lijken er op te wijzen dat de werkdruk in Nederland is gedaald tussen 2001 en (het voorjaar van) 2004, om vervolgens tussen 2004 en (het najaar van) 2005 weer iets te stijgen. De ontwikkeling van de werkdruk volgt daarmee de ontwikkeling van de economie. De reden hiervoor is waarschijnlijk de volgende. Als de economie aantrekt en er meer vraag ontstaat naar de producten en diensten van werkgevers, zullen deze meestal eerst even de kat uit de boom kijken, voor zij nieuwe werknemers aantrekken. Als gevolg hiervan stijgt de werkdruk van de zittende medewerkers. Als de economische groei afneemt en het werkaanbod daalt, zullen werkgevers hun personeelsbestand vaak niet onmiddellijk inkrimpen, maar eerst even afwachten of deze

ontwikkeling zich doorzet. De werkdruk van het personeel daalt dan.

35 Zie Koning, P. en Van Vuuren, D. (2006). Hidden unemployment in disability insurance in the Netherlands. Den Haag: CPB.

Het ziekteverzuim in Nederlandse bedrijven daalde na 2000 eveneens. Dat zal voor een belangrijk deel te danken zijn aan overheidsmaatregelen zoals de Wet Verbetering Poortwachter en een grotere aandacht van bedrijven voor beheersing van het verzuim. De verslechtering van de economische situatie zal echter ook hebben bijgedragen aan de vermindering van het verzuim. Er wordt vaak verondersteld dat werknemers zich in economisch slechte tijden niet zo

gemakkelijk ziek durven melden uit angst dat een negatieve beeldvorming hen parten zal spelen bij een eventuele inkrimping van het personeelsbestand. Deze veronderstelling lijkt inderdaad te kloppen; uit het OSA-vraagpanel blijkt dat het verzuimpercentage lager ligt in organisaties met een inkrimping van het

personeelsbestand door middel van gedwongen ontslagen dan in organisaties zonder inkrimping van het personeelsbestand.

De laatste tijd is er veel aandacht voor het verbeteren van de leefstijl van

Nederlanders; gezonder eten, meer bewegen, etc. Omdat werkgevers ook belang hebben bij een gezonde leefstijl van hun werknemers – gezonder levende

werknemers zullen immers waarschijnlijk minder zullen verzuimen – is er ook steeds meer aandacht voor het promoten van een gezonde leefstijl door

werkgevers. Het OSA-vraagpanel laat zien dat ongeveer de helft van de

werkgevers in het personeelsbeleid een zeer hoge tot tamelijk hoge prioriteit geeft aan het bevorderen van een gezonde leefstijl. Dit is veel lager dan het percentage werkgevers dat een zeer hoge tot tamelijk hoge prioriteit geeft aan andere

onderdelen van het verzuimbeleid, zoals duidelijke regels rond ziekmelding en het zorgen voor een gezonde werkplek. Die percentages liggen op meer dan 80

procent. Vermoedelijk vinden werkgevers het bevorderen van een gezonde leefstijl minder vaak hun verantwoordelijkheid dan onderdelen van het

verzuimbeleid die betrekking hebben op verzuimprocedures en inrichting van de werkplek. Dat is begrijpelijk, omdat het bevorderen van een gezonde leefstijl aan het privé-leven van werknemers raakt. In de bouw wordt het vaakst een hoge prioriteit gegeven aan het bevorderen van een gezonde leefstijl van het personeel.

De reden hiervoor is vermoedelijk dat het werken in de bouw tamelijk belastend is, waardoor het extra belangrijk is dat het personeel goed fit is.

In document Trendrapport vraag naar arbeid 2006 (pagina 134-138)