• No results found

verlening voor transitiejongeren 5.6.1 Integrale jeugdhulp in onderzoek en praktijk

5.6.2 Vertaling naar de probleemgroep

Uit de voorgaande hoofdstukken kan worden opgemaakt dat complexe meervoudige problematiek (hoofdstuk 3) en in het verlengde daarvan transitieproblematiek (hoofdstuk 4) een aangelegenheid van diverse aan-grenzende domeinen en disciplines is die een integrale aanpak behoeft.564

Uit de inzichten die in dit hoofdstuk zijn geschetst kan echter niet precies

561. TSD 2016 en TSD & STJ 2017. TSD en STJ zijn afzonderlijke samenwerkingsverbanden van de rijksinspecties: Inspectie Jeugdzorg, Inspectie voor de Gezondheidszorg, Inspectie Vei-ligheid en Justitie, Inspectie van het Onderwijs en Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

562. Inspectie SZW 2017.

563. Zie Dörenberg, Frederiks & Moonen 2016, p. 2968.

worden bepaald wat deze integrale zorg zou moeten inhouden voor jon-geren met transitieproblematiek.

Problematisch is dat de doelgroep bij het bereiken van de meerder-jarigheid een beroep moet doen op ofwel het maatschappelijke vangnet ofwel – indien deze door een ander wettelijk kader en bij gebreke hiervan de Jeugdwet wordt gefinancierd – de verlengde zorg in de LVB- zorg of de jeugd- GGZ, waarna men in de volwassenzorg van deze afzonderlijke gebieden terecht kan komen.565 Deze versnippering in de zorg voor jon-geren met complexe meervoudige problematiek lijkt haaks te staan op de integrale jeugdhulp die de doelgroep verondersteld wordt ook na het achttiende levensjaar nodig te hebben.

Uit de inzichten die in de sociaalwetenschappelijke en medisch- wetenschappelijke analyse zijn vergaard kan worden geconcludeerd dat jongeren met transitieproblematiek op het moment dat zij achttien wor-den niet vanzelfsprekend zouwor-den moeten worwor-den overgedragen aan een ander zorgdomein, maar vanwege de gedeelde noemer in hun problema-tiek een beroep zouden moeten kunnen doen op een aansluitend aanbod van integrale zorg voor adolescenten én jongmeerderjarigen met complexe meervoudige problematiek. Wat die integrale zorg exact moet inhouden zal onderzoek moeten uitwijzen. Het is daartoe van belang dat kennis en verantwoordelijkheid worden gedeeld in een wetenschappelijke samen-werking tussen de betrokken expertises (gesloten jeugdhulp, LVB- zorg, jeugd- GGZ, maatschappelijk domein etc.).566 In een later stadium kan die samenwerking zich dan vertalen in afstemming tussen de zorgdomei-nen: in algemene zin in samenwerkingsverbanden alsook op individueel niveau van de cliënt. Bij de bestaande verdeling in de organisatie van zowel onderzoek als zorg, waarin deze jongeren een minderheid zijn, val-len zij echter vaak tussen wal en schip.567

Een stap verder zou zijn om, op basis van de uitkomsten van nader onder-zoek de residentiële jeugdhulpverlening te harmoniseren. Een integraal zorgaanbod zou zich kunnen ontwikkelen ongeacht de financieringsstro-men die aan de verschillende zorgdomeinen, de KJP, orthopsychiatrische instellingen, OBC’s en MFC’s, (kunnen) zijn verbonden. Gezien de ontwik-keling die jongeren tussen hun achttiende en vijfentwintigste doormaken

565. Zie tevens hoofdstuk 3 paragraaf 3.6 en hoofdstuk 8 paragraaf 8.3.1 en 8.3.2.

566. Ten tijde van de afronding van dit onderzoek brachten de Branches Gespecialiseerde Zorg voor Jeugd een gezamenlijk actieplan uit waarin een krachtenbundeling is voorgesteld om de ‘best passende zorg voor jongeren’ te realiseren; BGZJ 2019. Het initiatief is een goede basis voor de aanbevelingen in dit onderzoek.

en de behoefte aan individuatie en verzelfstandiging zal in deze integrale zorg specifiek aandacht kunnen worden besteed aan relevante onderwer-pen, zoals opleiding, arbeidsoriëntatie, werk, overgang naar een zelfstandig leven en de sociale en maatschappelijke ontwikkeling.568 Deze conclusie licht ik nader toe in de deelconclusies in hoofdstuk 6 (zie paragraaf 6.1.2).

5.7 Bevindingen naar aanleiding van

hoofdstuk 5

De indicatieve bevindingen uit de sociaalwetenschappelijke en medisch- wetenschappelijke analyse ondersteunen de hypothese dat jongeren met complexe meervoudige problematiek respectievelijk transitieproblema-tiek integrale jeugdhulp nodig hebben alsook dat deze jeugdhulp de werk-zame factoren continuïteit en stabiliteit dient te realiseren en behouden. Op basis van de typologie van Stein, in het bijzonder de ‘overlevers’ en ‘vechters’, lijken er twee subtypen residentiële zorgverlaters met tran-sitieproblematiek te kunnen worden onderscheiden: de groep jongeren die voortgezette bescherming behoeft in termen (van de afronding) van verblijf en behandeling in een residentiële voorziening waar zij reeds vóór hun achttiende zijn geplaatst of – in het kader van integrale jeugdhulp-verlening – elders; en de groep jongeren voor wie intensieve begeleiding in termen van nazorg na het vertrek uit de residentiële voorziening waar zij reeds verblijven volstaat. Bij afwezigheid van voldoende onderbouwde wetenschappelijke inzichten over jongeren met transitieproblematiek kan echter niet zuiver worden onderbouwd of er in het individuele geval sprake moet zijn van nazorg of een gedwongen verlengd verblijf. Volledig onduidelijk is bovendien nog of en onder welke voorwaarden nazorg suc-cesvol kan zijn voor jongeren met transitieproblematiek, vooral voor de groep ‘vechters’, en waarom. Vanwege de vrijwillige acceptatie van deze nazorg, die bij transitiejongeren doorgaans niet aanwezig is, zal de reactie op transitieproblematiek gelegen (kunnen) zijn in gedwongen verlengd verblijf. De noodzaak tot een gedwongen verlengd verblijf kan voorlopig enkel worden gebaseerd op het veiligheidsbelang van de jongere, maar of een verlengd verblijf ook zinvol is, kan niet voldoende worden afgeleid uit beschikbaar onderzoek. Op basis van de – los van transitieproblematiek – aanwezige inzichten over succesfactoren in de (gesloten) residentiële zorg kan (slechts) zeer voorzichtig worden gesteld dat voor het welslagen van

een verlengd verblijf van belang kunnen zijn: de behandelmotivatie, de participatie en de hulpverlenersrelatie. Het empirisch bewijs voor het antwoord of met een gedwongen verlengd verblijf ook het ontwikkelings-belang van de jongere in kwestie wordt gediend is echter dun. De ver-wachte baat bij een gedwongen verlengd verblijf en behandeling kan bij afwezigheid van concreet onderzoek naar transitieproblematiek derhalve niet worden gegarandeerd. Ik stel vast dat de integrale zorg voor jongeren met transitieproblematiek nog in de kinderschoenen staat en een ont-wikkeling op dit terrein, mede vanuit een potentiële harmonisatie van de vrijwillige en gedwongen (residentiële) jeugdhulpverlening voor deze probleemgroep, in termen van onderzoek en beleid sterk gewenst is.