• No results found

Biologische veranderingen: implicaties voor de cog- cog-nitieve en sociaal- emotionele ontwikkeling van

ling van achttien- tot vijfentwintigjarigen

4.6.1 Biologische veranderingen: implicaties voor de cog- cog-nitieve en sociaal- emotionele ontwikkeling van

jongmeerderjarigen

Om uitleg van de biologische veranderingen in de jongmeerderjarig-heid te geven, dienen we een stap terug te nemen naar de adolescentie. In de adolescentie voltrekt zich een biologisch rijpingsproces dat zowel de hormoonhuishouding als de hersenontwikkeling betreft.381 De biolo-gische veranderingen, in het bijzonder die van hormonale aard, starten in de puberteit circa tussen de leeftijd van elf en dertien jaar oud. In de late adolescentie is de rol van hormonen minder groot, maar vinden er

376. De transitie op sociaal vlak verwijst naar de veranderingen in de wijze waarop de samen-leving het individu definieert. Zie hierover Steinberg 2014, p. 8 en 85-115.

377. Zie noot 387.

378. Zie noot 388.

379. Zie noot 399.

380. Steinberg 2014, p. 7-8. Zie tevens Nelis & Van Sark 2014, p. 19 en Mönks & Knoers 2009, p. 228. Het model waarin deze veranderingen zouden kunnen worden geplaatst betreft het zgn. ‘biopsychosociaal model’.

voornamelijk belangrijke veranderingen in de hersenen plaats.382 Gedu-rende ons leven zijn de hersenen zich continu aan het reorganiseren, maar de meest wezenlijke veranderingen vinden plaats rondom het twintigste levensjaar.383 De reorganisatie van de hersenen betreft vooral veranderin-gen in de witte en grijze stof in het brein: vanaf de kinderleeftijd neemt het totale volume van de grijze stof langzaam af (een snoeiproces waar-door de dichtheid van de hersencellen afneemt), terwijl ongeveer tegelij-kertijd het totale volume van de witte stof toeneemt door een proces dat ‘myelinisatie’ heet. Hierdoor wordt de communicatie tussen neuronen sneller en efficiënter. Myelinisatie vindt gefaseerd plaats en gaat door tot de leeftijd van circa vijfentwintig tot dertig jaar.384 Nieuwe technieken, in het bijzonder ‘functional magnetic resonance imaging’ (fMRI), een tech-niek waarbij de activiteit van de hersenen in beeld wordt gebracht, hebben bovendien tot de gevorderde inzichten geleid dat de frontale cortex, het hersenschorsgebied dat wordt gebruikt voor planning en flexibiliteit en daarmee dus belangrijk is voor het overzien van lange termijn consequen-ties van gedrag, zich bijvoorbeeld nog tot het vijfentwintigste levensjaar ontwikkelt. Ook de laterale cortex, het gebied van de frontale cortex dat naast het plannen van gedrag tevens wordt gebruikt voor het toepassen van regels en instructies, blijft zich tot die leeftijd veranderen. De grijze stof, het gebied in de hersenen dat wordt gebruikt voor het verwerken van informatie ontwikkelt zich zelfs nog na het vijfentwintigste levensjaar.385

De cognitieve en sociaal- emotionele ontwikkeling van jongeren ver-loopt daarom trager dan lang werd verondersteld, omdat zij deels onder invloed staan van de veranderingen die gedurende deze periode, in ieder geval tot de leeftijd van circa vijfentwintig jaar oud, in de hersenen plaats-vinden.386 Naast cognitieve vaardigheden387, die hypothetisch en kritisch denken ondersteunen, ontwikkelen de sociaal cognitieve functies zich, die jongeren in staat stellen om anderen te begrijpen en met elkaar om te

382. Zie Van Leijenhorst & Crone 2009, p. 3.

383. Cvitan, Klaassen & Van Amelsvoort 2016, p. 455.

384. Crone 2013. Zie tevens Cvitan, Klaassen & Van Amelsvoort 2016, p. 455.

385. Crone 2013.

386. Ten Brummelaar & Kalverboer 2011, p. 66. Zie ook Boonmann & Naeije 2010, p. 13-14. Zie het onderzoek van Stams e.a. 2006 voor de associatie van de vertraagde ontwikkeling in het moreel redeneren met (jeugd)delinquentie.

387. Cognitie refereert aan het proces (in de hersenen) dat de wijze waarop mensen over be-paalde zaken denken ondersteunt, of te wel: het denkvermogen.Zie over de cognitieve ontwik-keling bijvoorbeeld Steinberg 2014, p. 7-8 en 55-83; Crone 2013, p. 26-27; Olthof 2013, p. 87-107; Weijers 2008b, p. 78-81 en Raaijmakers & Deković 1994, p. 76-80.

gaan: de zogenoemde toename van ‘prosociaal gedrag’.388 Ook de emoties die jongeren ervaren in relatie tot hun medemensen ontwikkelen zich nog in de twintigerjaren.389 Niet alleen krijgen zij een ander perspectief op de samenleving, ook de manier waarop zij zichzelf (zelfbewustzijn en zelf-reflectie) en anderen waarnemen verandert.390 In toenemende mate tonen jongmeerderjarigen verantwoordelijkheidsgevoel en ontwikkelen zij het vermogen vooruit te denken. Pas wanneer de hersenen zijn uitgerijpt, zijn jongeren in staat om hun emoties te reguleren.391

De mogelijke disbalans tussen het zich ontwikkelende brein en de cognitieve systemen die zich volgens verschillende tijdspaden ontwik-kelen maakt jongeren dan ook extra kwetsbaar.392 Onderzoekers spreken van een ‘maturational gap’: een vijf tot tien jaar vacuüm waarin jonge-ren zich geen duidelijke rol kunnen aanmeten vanwege de discrepantie tussen biologische en sociale volwassenheid. Volgens Moffitt verklaart deze ‘maturational gap’ bijvoorbeeld het plegen van delicten door ‘ado-lescence limited type’ delictplegers.393 De drijfveer achter het plegen van delicten zou het bewijzen van volwassenheid en autonomie zijn: een moti-vatie die zij geleidelijk verliezen zodra tastbare legitieme volwassen rollen beschikbaar komen. Pas dan hebben zij ‘iets te verliezen’ als zij volharden in delictgedrag.

Crone, maar ook andere deskundigen, spreken tegenwoordig bij voor-keur van een flexibel brein.394 De bevinding dat het brein nog ‘onrijp’ is, is volgens hen te rigide: eerder dient gesproken te worden van een flexibel brein dat inactief is op standaard zaken, maar overactief (althans meer actief dan in andere levensfasen) en gemotiveerd, op creatieve aspecten en sociale relaties. Het brein ontwikkelt zich anders en wordt mede bepaald door de sociale en emotionele context. Juist de sociale en emotionele

388. Zie Steinberg 2005, p. 69-74 die verwijst naar de ontwikkeling van prosociaal gedrag. Burnett e.a. 2011, p. 1654-1664 verwoorden dit als de ontwikkeling van het ‘sociale brein’. Diverse Nederlandse onderzoekers duiden deze ontwikkeling als ‘social perspective taking’, bijvoorbeeld Güroğlu, Van den Bos & Crone 2014, p. 1-13 (die tevens over prosocial behavior spreken); Van Duijvenvoorde & Crone 2013, p. 110-111; Van den Bos e.a. 2011, p. 60-70 en Wes-tenberg 2008, p. 16. Zie tevens Choudhury, Blakemore & Charman 2006, p. 165-174 en Blake-more & Choudhury 2006, p. 296-312.

389. Crone 2013, p. 27. Zie tevens Crone 2009, p. 826-828.

390. Crone 2013, p. 28.

391. Nelis & Van Sark 2014, p. 36. Zie tevens Dahl 2004, p. 21.

392. Boonmann & Naeije 2010, p. 12. Zie tevens Blakemore & Choudhury 2006 en Steinberg 2005.

393. Zie hierover nader hoofdstuk 3, paragraaf 3.5.3.

context kan in deze fase heel bepalend zijn voor hoe iemand zich verder ontwikkelt: ‘positieve omgevingsfactoren’ of ‘negatieve omgevingsfacto-ren’ kunnen al dan niet in combinatie met een erfelijke kwetsbaarheid er mede toe bijdragen dat iemand wel of niet een psychiatrische stoornis ontwikkelt.395 De ontwikkeling van de hersenen en in samenhang daar-mee de cognitieve vermogens maken jongeren kwetsbaar(der) als zij in slechte omstandigheden opgroeien.396 Anderzijds biedt de leeftijd hun ‘a unique window of opportunity for fostering resilience’.397 Afhankelijk van hun context stelt de flexibiliteit van de cognitieve functies jongeren op gedrags- en emotioneel niveau – meer dan volwassenen – in staat om aanpassingen te maken in het gedrag, zoals het bijstellen van intrinsieke motivatie en doelen.398