• No results found

voor transitiejongeren?

5.5.1 Behandelmotivatie van residentiële jongeren

De complexe meervoudige problemen van jongeren met transitieproble-matiek vragen voor hun achttiende om een intensieve behandeling, terwijl de intrinsieke motivatie voor behandeling bij deze jongeren vaak gering is vanwege bijvoorbeeld wantrouwen en teleurstelling in eerdere hulpverle-ning. Een beperkte behandelmotivatie is niet alleen redengevend voor het gebruik van een drukmiddel zoals een machtiging gedwongen plaatsing, zij is bovendien een van de hoofdredenen voor het vroegtijdig eindigen van de behandeling, door bijvoorbeeld het weglopen uit de instelling.518

Volgens Kroneman e.a. is voor een effectieve residentiële behandeling een zekere mate van ‘zelfdeterminatie’ noodzakelijk waardoor jongeren de deelname aan een therapeutische behandeling als een persoonlijk belang zien: zogenoemde ‘geïdentificeerd gereguleerde motivatie’. Zij wij-zen daarom op het belang van (onderzoek naar) een actieve interventie die nodig is om een brug te slaan tussen factoren die debet zijn aan de beperkte behandelmotivatie (zoals wantrouwen en teleurstelling) en een niveau van behandelmotivatie dat een succesvolle deelname aan behan-deling mogelijk maakt.519 Volgens de onderzoekers dient er in een ver-nieuwde visie op behandeling meer aandacht te zijn voor autonomie, rela-tionele verbondenheid en de kwaliteit van het leefklimaat: drie psycho-logische basisbehoeften die volgens de zelfdeterminatie- theorie van Deci & Ryan520 motivatie beïnvloeden. Zij leggen uit: autonomie refereert aan een gevoel van keuzevrijheid, competentie hangt samen met het gevoel dat het je zal lukken om een bepaalde activiteit te realiseren en relationele verbondenheid verwijst naar het gevoel erbij te horen en in staat te zijn (vertrouwelijke) relaties met anderen op te bouwen. Een investering in die aspecten zal bijdragen aan het vergroten van de persoonlijke overtuiging (‘zelfdeterminatie’) van jongeren.

Het open groepsklimaat dat Van der Helm en Harder onderschrijven kan deze basisbehoeften ondersteunen.521 Het onderzoek van Van der Helm toont aan dat de ontwikkeling van jongeren positief kan worden beïnvloed door een ‘open leefklimaat’ (in plaats van repressief), waarin behandelmotivatie, interne locus of control522 en de ontwikkeling van

518. Kroneman e.a. 2015, p. 261 en Vermaes e.a. 2012, p. 38.

519. Kroneman e.a. 2015.

520. Zie hoofdstuk 4, paragraaf 4.5.2, noot 421.

521. Kroneman e.a. 2015, p. 265-266 en p. 270.

522. Locus of control is de mate waarin mensen de gevolgen van hun daden aan zichzelf (in-ternal) of aan anderen (ex(in-ternal) toeschrijven. Zie hierover nader Van der Helm e.a. 2009, p. 37.

belangrijke sociale vaardigheden kunnen worden bevorderd.523 Ook Har-der legt naar aanleiding van haar bevindingen de nadruk op het belang van behandelmotivatie van jongeren, die wordt gestimuleerd door een positieve bejegening door medewerkers van de residentiële instelling in plaats van een – overwegend gehanteerde – controlerende aanpak.524 De zwakke behandelmotivatie is volgens haar een risicofactor: bij veel jon-geren in de gesloten jeugdhulp ontbreekt het aan bewustzijn van (de ernst van) hun problematiek en zij zijn doorgaans niet van plan om in de nabije toekomst zelf actie te ondernemen. De beperkte motivatie, het beperkte zelfinzicht en het opstandige vijandige gedrag van jongeren roepen bij pedagogisch medewerkers echter gemakkelijk een beheersmatige bena-dering op, die volgens haar onderzoek, alsmede dat van Van der Helm, juist een averechts effect blijkt te hebben op de zorg.525 Zeker bij jongeren met ernstig probleemgedrag wordt eerder een controlerende aanpak toe-gepast, maar deze heeft een negatieve invloed op de kwaliteit van hun relatie met de jongere en dit werkt door op het effect van de behandeling. De behandelmotivatie is juist bij hen zo cruciaal, omdat de uitkomsten bij voortijdige uitval slechter zijn bij jongeren die problematisch gedrag laten zien tijdens de plaatsing en ongemotiveerd zijn voor behandeling.526 Het is daarom van essentieel belang dat aan hun behandelmotivatie wordt gewerkt door het bewerkstelligen van een positieve relatie tussen jongeren en groepsleiders. Of, zoals Boendermaker, Van Rooijen & Berg het ver-woorden: ‘het bieden van een standvastig (maar niet hard) therapeutisch klimaat in combinatie met consistente (maar niet opdringerige) emotio-nele ondersteuning biedt de beste kansen voor de ontwikkeling van jon-geren’.527 Als er aandacht wordt besteed aan het verbeteren van de motiva-tie bij de jongeren zullen er vermoedelijk ook betere behandeluitkomsten

523. Van der Helm 2011, p. 126-127. Zie tevens Van der Helm e.a.2014, p. 260-275 en Van der Helm e.a. 2009, p. 36-48.

524. Harder 2011, p. 38. Die bevinding wordt ondersteund in het onderzoek van Van der Helm e.a.: een repressief klimaat wordt geassocieerd met passieve coping (er is geen verband met behandelmotivatie). Zie Van der Helm e.a. 2014, p. 268. Zie over de negatieve effecten van een ‘controlling approach’ Harder 2011, p. 56 en haar conclusie dienaangaande, p. 205.

525. De Lange e.a. 2011b.

526. Boendermaker, Van Rooijen & Berg 2012, p. 18. Zie tevens Konijn, Cavelaars & Boender-maker 2003, p. 52. Wat betreft het risico op vroegtijdig vertrek geldt: hoe ouder bij opname, hoe ernstiger gemiddeld genomen de problemen en hoe meer kans op voortijdige beëindiging van de plaatsing; Ten Brummelaar e.a. 2011, p. 53, die onder meer naar het onderzoek van Harder, Knorth & Kalverboer verwijzen.

zijn.528 De veranderingsgerichtheid bij jongeren met complexe meervou-dige problematiek is immers niet statisch, maar kan zich ontwikkelen.529

Ik constateer dat die aanname wordt ondersteund door de bevindingen uit hersenonderzoek die erop wijzen dat jongmeerderjarigen een flexi-bel brein hebben dat hun op gedrags- en emotioneel niveau – meer dan volwassenen – in staat stelt om aanpassingen te maken in het gedrag, waaronder het bijstellen van intrinsieke motivatie.530 Bij jongeren met psy-chopathologie is er evenwel een verhoogd risico op langdurende onbereik-baarheid, zodat het te meer van belang is een professionele werkrelatie te hanteren die op een juiste wijze inzet op het verhogen van de motivatie.531

Het onderzoek van Harder, Knorth en Kalverboer naar de motivatie voor behandeling in gesloten jeugdhulp laat voorzichtig positieve resul-taten zien, in die zin dat de motivatie voor behandeling in gesloten jeugd-hulp toenam gedurende de plaatsing. Hoewel verder diepgaand onder-zoek wordt aangeraden, concluderen zij dat de behandelmotivatie van de betreffende jongeren waarschijnlijk verbetert door expliciet aandacht te besteden aan het zorgverleden, de mening van de jongere over de plaat-sing, doelgerichte activiteiten en het creëren van perspectief gedurende het verblijf.532 Ook het onderzoek van Krabbenborg laat zien dat de zelf-determinatietheorie bruikbaar is voor het begrijpen van de kwaliteit van leven van dak- en thuisloze jongeren.533 Haar onderzoek naar ‘Houvast’, een werkmethodiek voor thuis- en dakloze jongeren, wijst uit dat ‘com-petentiebeleving’ is gerelateerd aan het ervaren van minder psychi-sche klachten.

528. Harder, Knorth & Kalverboer 2011a, p. 271 en p. 273. Zie over het belang van behandel-motivatie bij psychosociale residentiële hulp ook de dissertatie van Harder en het onderzoek van Van der Helm 2011, in het bijzonder p. 55, alsook de bijdrage van Souverein, Van der Helm & Stams 2013, p. 1943 en – in een eerste aanzet tot aandacht hiervoor –, Knorth, Klomp & Meulman 2001, p. 192-203.

529. Van Binsbergen e.a. 2001, p. 201. Zie tevens Van Yperen & Van der Steege 2007, p. 91, die een gebrekkige motivatie opvatten als een te beïnvloeden factor, in tegenstelling tot een stabiele eigenschap.

530. Zie ook hoofdstuk 4, paragraaf 4.6.1.

531. Ibid. Zie tevens het door de onderzoekers voorgestelde conceptueel model (twee dimen-sionaal model voor behandelingsmotivatie) waarmee de praktijk van het justitieel inrichtings-werk meer grip krijgt op het begrip ‘behandelmotivatie’.

532. Harder, Knorth & Kalverboer 2011a, p. 271 en p. 273. Vergelijk inmiddels ook de resulta-ten van het onderzoek van Barendregt e.a. 2018, die erop wijzen dat aandacht voor ‘Quality of Life’ (QOL- factoren, uit het Good Lives Model) – in plaats van risicofactoren – in de residenti-ele jeugdhulpverlening gunstigere resultaten laat zien na vertrek uit de zorg.

5.5.2

Participatie van jongeren in de residentiële