• No results found

Het lastige onderscheid tussen tijdelijk of blijvend probleemgedrag in de ontwikkeling

problematiek in de residentiële jeugdhulpverlening

3.2 Het lastige onderscheid tussen tijdelijk of blijvend probleemgedrag in de ontwikkeling

naar volwassenheid

In het navolgende zal ik uitleg geven van de specifieke problemen waar adolescenten mee kunnen kampen. In hoofdstuk 4, in para-graaf 4.2, zal aan de orde komen dat deze problemen, in het bijzon-der de hierna in paragraaf 3.3 uitgewerkte complexe meervoudige problemen, na het achttiende jaar doorlopen.

Het merendeel van de adolescenten doorloopt de overgang naar volwas-senheid zonder moeilijkheden. Er kunnen zich echter problemen voordoen, die mede worden bepaald door de bijzondere ontwikkelingsfase waarin deze jongeren zich bevinden. De meeste adolescenten vertonen weleens dwars, opstandig, misschien zelfs agressief gedrag. In het verleden was het gebruikelijk om deze diverse vormen van onhanteerbaar gedrag af te doen als ‘heilzaam puberaal gedrag’ of ‘afzetten tegen volwassenheid’, hetgeen aansluiting vindt bij de in de negentiende eeuw geïntroduceerde invloed-rijke gedachte van ‘storm and stress’ of ‘normative turmoil’49. Inmiddels is het de gedeelde opvatting onder wetenschappers en therapeuten dat het ervaren van emotionele- (internaliserende) of (externaliserende) gedrags-problemen50 in sommige gevallen kan worden beschouwd als voornoemde turmoil, maar dat de meeste jongeren de fundamentele veranderingen die aan de adolescentie verwant zijn zonder aanzienlijke ‘psychologische beroering’ ondergaan.51 De problemen kunnen echter moeilijk van elkaar te differentiëren zijn en kunnen kenmerkend zijn voor zowel de ‘turmoil’ in de adolescentie alsook voor het begin van ernstige psychiatrische aandoe-ningen.52 De onderlinge verschillen tussen adolescenten die problematisch gedrag vertonen kunnen groot zijn in gedrag, alsook in hun relationele functioneren en op emotioneel en cognitief gebied.53 Ook in vergelijking

49. Zie Hall 1904, die deze termen introduceerde, die eerder door zijn Amerikaanse collega Burnham werden gekwalificeerd als ‘sturm und drang’. Zie Burnham1981.

50. Zie noot 58.

51. Zie Powers, Hauser & Kilner 1989, p. 200-208 en Garnefski 1997, p. 3 en p. 141. Die gema-tigde opvatting wordt overigens ook buiten het wetenschappelijke discours gedeeld door ‘de maatschappij’. Zie hierover Arnett 1999, p. 317-326.

52. Cvitan, Klaassen & Van Amelsvoort 2016, p. 460.

met klachten bij volwassenen zijn klachten in de adolescentie (maar ook na het achttiende jaar, zoals in hoofdstuk 4 aan de orde komt) zowel in intensi-teit als duur wisselender. Daarnaast moet in aanmerking worden genomen dat klachten in de periode van de adolescentie (maar ook na het achttiende jaar, zoals eveneens in hoofdstuk 4 aan de orde komt) kunnen veranderen.54

Hoewel alle jongeren dezelfde transities doormaken die inherent zijn aan de ontwikkelingsfase waarin zij zich bevinden – de adolescentie – zijn de emotionele en gedragsgerelateerde gevolgen van deze veranderingen niet uniform voor elk van hen. Hun problematiek wordt bovendien mede beïn-vloed door de sociale context waarin zij zich bevinden.55 Probleemgedrag van adolescenten kan zodoende niet meer worden aangenomen als vast en onvermijdelijk kenmerk van de adolescentie, maar moet per individu worden beoordeeld.56

3.3 Complexe meervoudige problematiek van

adolescenten

3.3.1

Soorten complexe meervoudige problemen

Centraal in dit onderzoek staan jongeren met complexe, meervoudige problemen op (nagenoeg) alle levensgebieden. Dit probleemgedrag kan bestaan uit gezins- en opvoedproblemen57, psychosociale58 (gedrags- of

54. Verhulst 2011. Zie tevens Cvitan, Klaassen & Van Amelsvoort 2016, p. 460.

55. Garnefski 1997, p. 3; Arnett 1999, p. 324. Zie hierover ook Dahl 2004, p. 6-7.

56. Zie bijvoorbeeld Ter Bogt & Meeus 1994, p. 32-34; Meeus 1994, p. 308; Koops 1996, p. 1-13 & Koops & Slot 1998, p. 4.

57. Gezins- en opvoedproblemen zijn problemen als gevolg van ontoereikende kwaliteiten van de opvoeders, problemen in de ouder- kindrelatie (verwaarlozing, mishandeling, seksueel misbruik e.d.), problemen van de opvoeder of een ander gezinslid of in de omstandigheden van het gezin (bijvoorbeeld met huisvesting). Zie Prinsen, Bruinsma & Oudhof 2008, p. 8.

58. Psychosociale problematiek (of: ‘ontwikkelingsproblematiek’) is een containerbegrip voor allerhande verschijnselen die doorgaans kunnen worden onderscheiden in gedragspro-blematiek (externaliserend van aard) en emotionele progedragspro-blematiek (internaliserend van aard). Gedragsproblemen ofwel externaliserende problemen zijn problemen die naar buiten gericht zijn, zoals bijvoorbeeld druk en impulsief gedrag, ADHD, opstandig gedrag en/of antisociaal gedrag, oppositioneel opstandige gedragsstoornis en antisociale gedragsstoornis. Emotionele problemen of internaliserende problemen zijn problemen die naar binnen gericht zijn, zoals bijvoorbeeld introvert gedrag, angstproblemen, separatieangststoornis, fobieën en specifieke angsten, obsessief- compulsieve stoornis (dwangmatig gedrag), stemmingsproblemen, stem-mingsstoornissen (waaronder depressie) en selectief mutisme.

Zie bijvoorbeeld Garnefski 1997 en Prinsen, Bruinsma & Oudhof 2008, p. 7 en 8 en, recenter, Stegge 2013.

emotionele) problemen of psychiatrische59 problemen.60 Vaak is er sprake van gecombineerde problematiek, in de (ontwikkelings)psychopatholo-gie geduid als co- morbiditeit.61 Belangrijke bijkomende problemen zijn bijvoorbeeld middelengebruik62, delinquentie63 of een licht verstandelijke beperking64.65 Deze jongeren, die zodanig structurele problemen verto-nen dat zij aanleiding zijn tot het verleverto-nen van residentiële jeugdhulp-verlening, zijn de adolescenten met ‘complexe meervoudige problema-tiek’.66 De problematiek is ‘meervoudig’, hetgeen betekent dat de jongeren op meerdere levensgebieden vastlopen, zoals school, vriendenkring en gezin. In menig geval groeien zij op in disfunctionele gezinnen. Ouders beschikken bijvoorbeeld niet over adequate opvoedingsvaardigheden of hebben zelf psychische of psychiatrische problemen.67 Ook is de relatie tussen ouders en kind vaak verstoord en zijn er conflicten en diverse gezagsproblemen.68

59. Dit zijn (psychiatrische) ziektebeelden welke psychisch lijden tot gevolg hebben. De oor-zaken zijn meestal niet goed bekend. Alle psychiatrische problemen worden beschreven in de Diagnostic and Statistic Manual of Mental Disorders (DSM). Voorbeelden zijn: depressie, au-tisme, schizofrenie, ticstoornis etc.

60. Zie Prinsen, Bruinsma & Oudhof 2008, p. 7 en 8. Zie over de duiding van de soort proble-matiek tevens Giedd, Keshavan & Paus 2008.

61. Co- morbiditeit betekent het tegelijkertijd hebben van twee of meer stoornissen of aandoe-ningen. Zie hierover onder meer Doreleijers 2008, p. 87-88; Doreleijers & Fokkens 2010a, p. 99 en Doreleijers & Duits 2011, p. 97 e.v.

62. Zie hierover bijvoorbeeld de resultaten van het onderzoek van Van den Elzen 1999 en re-cent nog het onderzoek van Van der Nagel 2016 over de relatie tussen LVB en verslavings-problematiek. Verslavingsproblematiek begint meestal rond het twintigste levensjaar, aldus Cvitan, Klaassen & Van Amelsvoort 2016, p. 458.

63. Zie hierover nader paragraaf 3.5.3 onder ‘Justitiële residentiële jeugdhulpverlening op ba-sis van een strafrechtelijke veroordeling’.

64. Zie hierover nader paragraaf 3.5.2 onder ‘LVB- zorg’.

65. Meest recent bevestigd in het onderzoek TSD & STJ 2017. Zie daarnaast Prinsen, Bruinsma & Oudhof 2008 en <http://www.nji.nl/Multiprobleemgezinnen- Probleemschets- Definitie>.

66. De suggestie om deze twee aspecten, de termen ‘meervoudig’ en ‘complex’, uit elkaar te halen wordt gedaan in een aantal publicaties van het NJI die de thema’s ‘meervoudige ontwikkelings-problemen bij jongeren’, ‘multi- probleemgezinnen’ en ‘residentiële jeugdhulp’ betreffen. Zie <http://www.nji.nl/nl/Download- NJi/Publicatie- NJi/Kinderen_met_meervoudige_ontwikke-lingsproblematiek.pdf>; <http://www.nji.nl/Multiprobleemgezinnen- Probleemschets- Definitie> en <http://richtlijnenjeugdhulp.nl/residentiële- jeugdhulp/inleiding/>.

Complex is in dit kader de tegenpool van eenvoudig (oplosbaar). Meervoudig is in dit verband het tegenovergestelde van enkelvoudig (en relatief simpel oplosbaar). 

67. Zie bijvoorbeeld De Roos & Bot 2013, p. 34-35; De Lange e.a. 2011a, p. 9 e.v. en Ten Brum-melaar e.a. 2011, p. 10.

Doorgaans komt men meerdere probleemgedragingen zelden tegelijk in zuivere vorm tegen, maar worden ze in wisselende combinaties aange-troffen.69 Deze ‘complexiteit’ wordt veroorzaakt door de langdurige inter-actie tussen kindeigen factoren en risico- en beschermende factoren in de omgeving, die het accent in de problematiek (kunnen) bepalen.

Complexe meervoudige problematiek is dan ook niet te vatten in een uniform klinisch beeld.70

3.3.2

Multi- problembenadering van complexe meervoudige

problematiek

Een juist begrip van complexe meervoudige problematiek mag zich van-wege de wisselende combinaties waaronder dit onder jongeren wordt aangetroffen alsook de diagnostisch onzekerheid niet tot één verklaring beperken, maar moet vanuit verschillende invalshoeken worden gecom-bineerd71 en vereist een ‘multi- problem approach’72. In die (multiproblem-) benadering moet er voldoende aandacht zijn voor de stadia van de pro-blematiek (die in intensiteit en gedaante dus kunnen veranderen) en de samenhangende risico- en beschermende factoren.73 Voor verschillende problemen kunnen (diverse) risicofactoren (kindfactoren; ouder- en gezinsfactoren of omgevingsfactoren74) worden onderscheiden, waarbij de impact van zowel aanleg als omgeving op de afwijkende ontwikkeling wordt erkend.75 In elke fase van het leven spelen, naast risicofactoren, ook beschermende factoren een rol, die maken dat een jongere ‘veerkrachtig’

69. Cvitan, Klaassen & Van Amelsvoort 2016, p. 460. Zie tevens Scholte 1994, p. 292, die in dit verband opmerkt: ‘[…] dat er allerlei biologische, maatschappelijk- structurele, interpersoonlij-ke en intrapsychische factoren in het spel kunnen zijn, die bovendien in afwisselende patronen op elkaar kunnen inwerken.’

70. Garnefski wijst eind jaren negentig al op de verwevenheid van de diverse problemen en/ of symptomen onder adolescenten. Op zichzelf genomen zijn deze immers niet uniform. Zij abstraheert de problematiek evenwel naar een afzonderlijk te duiden probleemgroep adoles-centen met meervoudige problematiek, die kan worden onderscheiden van (de kleine groep) jongeren die ‘slechts’ één van de mogelijke problemen (depressiviteit, angst, gedragsproble-matiek, middelen- gebruik) ervaren. Zie Garnefski 1997, p. 8. Ik verwijs tevens naar de bevin-dingen van Matthys ten aanzien van ‘langdurig anti- sociaal gedrag’; Matthys 1995, p. 182 en Matthys 2007 en Clarizio 1997, p. 255.

71. Scholte 1994, p. 292.

72. Zie Garnefski 1997. Zie tevens Cvitan, Klaassen & Van Amelsvoort 2016, p. 460.

73. Cvitan, Klaassen & Van Amelsvoort 2016, p. 460.

74. De Roos & Bot 2013, p. 130-132.

(‘resilient’76) is. Wanneer blijkt dat bepaalde factoren (zoals een goed IQ, veilige gezinsomstandigheden, goede vrienden) meer worden waargeno-men bij jongeren met veerkracht, worden deze gedefinieerd als ‘bescher-mende factoren’.77 In een risicovolle situatie kan een beschermende factor negatieve risicofactoren op de ontwikkeling geheel of gedeeltelijk teniet doen.78 De dynamiek tussen risico- en beschermende factoren speelt een wezenlijke rol in de risicotaxatie die op enig moment kan worden gemaakt voor de problematiek waarmee een jongere te kampen krijgt.

3.3.3

Risicotaxatie van complexe meervoudige problematiek

Een risicotaxatie kan in kaart brengen welke factoren de problemen bij jongeren veroorzaken en in stand houden. Echter, binnen de betrokken zorg en samenwerkingsverbanden blijkt complexe meervoudige problema-tiek lastig in beeld te kunnen worden gebracht, mede omdat de gangbare screenings- en classificatiesystemen hierin tekortschieten.79 De ontwik-keling en validatie van risico- en behoeftetaxatie- instrumenten voor de jeugdhulpverlening en jeugdbescherming staat nog in de kinderschoenen.

In het jeugdstrafrecht wordt sinds 2012 gewerkt met de LIJ (landelijk instrumentarium jeugdstrafrechtketen): een risicotaxatie- instrument dat is gebaseerd op het zogenoemde Risk- Need- Responsivity- model (RNR- model80) van Andrews & Bonta, ook wel bekend als het risico-, behoefte- en responsiviteitsmodel. In dit model schrijft het risicobeginsel voor dat de intensiteit van een interventie moet zijn afgestemd op het recidiverisico van jongeren; het behoeftebeginsel geeft aan dat een interventie gericht moet zijn op veranderbare (dynamische) risicofactoren die direct samen-hangen met recidive, en het responsiviteitbeginsel geeft aan dat een inter-ventie moet passen bij de motivatie, leerstijl en intellectuele mogelijkheden van de dader.81 Tot nu toe worden de RNR- principes alleen toegepast in

76. Zie over ‘resilience’ het onderzoek van Stein 2005 en Stein 2006b, p. 422-434 (in het bij-zonder p. 428-429).

77. Braet, Prins & Bijttebier 2014, p. 39.

78. Ibid.

79. Prinsen, Bruinsma & Oudhof 2008, p. 7.

80. Andrews & Bonta 2006.

81. Uitgaande van het RNR- model meet het LIJ- instrument zodoende naast risicofactoren ook beschermende factoren, de signalen van een zorgwekkende psychosociale situatie en de responsiviteit, waaronder de motiveerbaarheid, leerstijl en veranderbaarheid van de adoles-cent in zijn of haar omgeving. Zie hierover Broeders, Van der Helm & Stams 2015, p. 322 en Van der Put e.a. 2011.

de justitiële jeugdhulpverlening.82 Het toepassen van de RNR- beginselen zou het effect van preventieve en curatieve interventies mogelijk ook ver-groten voor adolescenten met complexe meervoudige problematiek (die buiten het strafrechtelijke kader vallen). Ook Van der Put, Assink & Stams onderstrepen het belang van de risicotaxatie in het ‘civielrechtelijke kader’. Zij baseren zich op vergelijkbare risicofactoren en beschermende factoren van delinquentie en kindermishandeling en verwaarlozing. Op basis van de resultaten van vier studies hebben zij een nieuw instrument ontwikkeld: het Actuarieel Risicotaxatie Instrument Jeugdbescherming (ARIJ), bestaande uit een veiligheidstaxatie, een risicotaxatie en een dyna-misch risicoprofiel.83

Het LIJ of de ARIJ kan een belangrijke bijdrage leveren aan de poten-tiële ontwikkeling van een risicotaxatie- instrument voor de probleem-groep in dit onderzoek.84 Zoals verder zal blijken, in hoofdstuk 3 en 4, is er nog weinig wetenschappelijk bekend over transitiejongeren. Als gevolg daarvan zou er in vervolgonderzoek ook aandacht moeten worden besteed aan risicotaxatie in het bijzondere verband van transitieproblematiek. Ik licht deze aanbeveling nader toe in de deelconclusie in hoofdstuk 6 paragraaf 6.2.

3.4 Soorten residentiële jeugdhulpverlening voor

adolescenten met complexe meervoudige