• No results found

De laatste jaren is de ontwikkeling naar volwassenheid van jongeren die uit de residentiële jeugdhulpverlening groeien veelvuldig onderwerp van onderzoek.438 In het bijzonder Stein439 heeft specifiek onderzoek verricht

436. Cvitan, Klaassen & Van Amelsvoort 2016, p. 454.

437. Stein 2006a, p. 274 en Stein 2006b, p. 427.

438. Harder e.a. 2011, p. 2431. Ook Stein verwijst in 2006 naar de stijging kwantitatieve en kwalitatieve studies naar ‘young people leaving care’. Zie Stein 2006a, p. 273 en Stein 2006b, p. 422.

439. Stein is verbonden aan The International Research Network on Transition to Adulthood

from Care (INTRAC): een samenwerkingsverband onder zijn coördinatie met collega’s Ward en

naar wat inmiddels bekend is als de ‘transition to adulthood’ van ‘care leavers’.440 Mede naar aanleiding van zijn onderzoek heeft het aantal stu-dies over dit onderwerp een hoge vlucht genomen.441

4.8.1

Internationale studies met betrekking tot de ‘transition

to adulthood from care’

Uit diverse internationale studies kan in zekere algemene zin worden vastgesteld dat jongeren die uit de residentiële jeugdhulpverlening groeien op langere termijn slechtere uitkomsten vertonen dan jongeren die niet in de zorg hebben verbleven. In tegenstelling tot jongeren die geen residen-tieel jeugdhulpverleningsverleden hebben, lopen zij meer risico op: jong ouderschap; zwerven; het plegen van delicten en aanhoudende psychoso-ciale en psychiatrische problematiek Daarnaast hebben zij in termen van opleiding en werk doorgaans een slechter opleidingsniveau en stromen zij minder vaak door naar een hoger niveau in het onderwijs en/of werk.442

Om die reden lopen zij een hoger risico op sociale uitsluiting.443 Voormalige tehuisbewoners en pleegkinderen hebben vaak te kampen met stigmatise-ring en uitsluiting. Dat is in elk geval de perceptie van de jongeren zelf.444

De nieuw verworven vrijheid die zij krijgen bij het verlaten van de zorg, staat haaks op de sociale uitsluiting die zichtbaar is in hun ontwikke-ling naar volwassenheid.445 Ondanks verschillen in de populatie, het type residentiële plaatsingen en het geldende juridische kader en beleidsraam-werk in de diverse landen waarin inmiddels onderzoek is verricht naar de transitie naar volwassenheid van residentiële zorgverlaters, kunnen

in het onderzoek naar het fenomeen ‘transition to adulthood from care’. De publicatie van het boek, Young People’s Transitions from Care to Adulthood (Stein & Munro 2008), met daarin diverse landenpublicaties, is een waardevol resultaat van die krachtenbundeling.

440. Zie Stein 2005; Stein 2006a, p. 273-279; Stein 2006b, p. 422-434 en Stein & Munro 2008. Zie tevens ander onderzoek van Clark & Unruh 2009 en Young e.a. 2011.

441. Zie bijvoorbeeld Knorth, Knijff & Roggen 2008, p. 131, zij noemen Stein: ‘[…] internatio-naal een van de meest vooraanstaande wetenschappers op het terrein van de ontwikkeling en maatschappelijke herintegratie van voormalige tehuisbewoners en pleegkinderen’.

442. Zie Stein 2006a, p. 273 en Stein 2006b, p. 423; Munro & Stein 2008, p. 11-20; Dumaret, Donati & Crost 2009, p. 4 en Clark & Unruh 2011, p. xiii. en 4. Zie daarnaast European Social Network 2012.

443. Harder e.a. 2011, p. 2431. Zie tevens Clark & Unruh 2011, p. xiii; Dumaret, Donati & Crost 2009, p. 4, Stein & Munro 2010, p. 67 en Stein 2006b, p. 423.

444. Knorth, Knijff & Roggen 2008, p. 127.

445. Zie bijvoorbeeld ook Dumaret, Donati & Crost 2009, p. 11: ‘[…] led to ambivalent feelings: the satisfaction of being free, coupled with feelings of isolation’.

de resultaten van de verschillende internationale studies volgens Stein zodanig worden geïnterpreteerd dat een hoog risico op sociale uitsluiting van deze probleemgroep mag worden aangenomen.446

4.8.2

Nederlandse studies met betrekking tot de ‘transition to

adulthood from care’

De resultaten van Nederlandse studies lijken de algemene bevindingen uit de internationale studies te ondersteunen. Uit recente studies naar jon-geren die uit de justitiële residentiële jeugdhulpverlening stromen, blijkt dat het met een aantal jongeren beter gaat na hun opname, zij het dat veel jongeren vanuit een achterstand problemen ervaren om het goed te doen op relevante leefgebieden.447 In het bijzonder het onderzoek van Bijleveld e.a. wijst uit dat deze kwetsbare groep de ontwikkeling naar volwassen domeinen (werk, huwelijk, ouderschap, gezondheid en welzijn) over het algemeen veel later en ook minder goed doormaakt dan de gemiddelde Nederlandse man of vrouw. Met name hun bevindingen ten aanzien van het arbeidsperspectief zijn opvallend: de jongeren in hun onderzoek pres-teerden aanzienlijk onder de norm op de arbeidsmarkt, ook als hun lagere opleidingsniveau in aanmerking werd genomen, zowel in termen van par-ticipatie als arbeidsniveau.448

Naar de groep jongeren met overwegend psychiatrische of LVB- problematiek die op of rondom hun achttiende uit de jeugd- GGZ of LVB- zorg groeien is minder, en mijns inziens onvoldoende, onderzoek gedaan. De voor dit onderzoek meest relevante resultaten die de jeugd- GGZ betref-fen, zijn afkomstig van het onderzoek door Van den Reijen e.a. en door Pellerin e.a., uit welke onderzoeken blijkt dat de prognose van jongeren die hun psychiatrische behandeling vroegtijdig verlaten significant slechter is dan de prognose van jongeren die hun behandeling wel afronden. Bij zoge-naamde ‘drop- outs’ en ‘push- outs’ worden een aanzienlijke verslechtering van het algemene functioneren en psychiatrische symptomen waarge-nomen.449 Daarnaast publiceerden Klodnick e.a. in 2013 hun resultaten

446. Stein 2008, p. 289-306. Zie tevens Stein & Munro 2010, p. 67 en Stein 2006b, p. 423.

447. Zie bijvoorbeeld Harder, Knorth & Zandberg 2006; Boendermaker & Uit Beijerse 2008; Harder & Knorth 2009; Van Dam e.a. 2010; Harder 2011; Nijhof 2011; Harder, Knorth & Kal-verboer 2011b; Boendermaker, Van Rooijen & Berg 2012 en Bijleveld, Van der Geest & Hendriks 2012.

448. Bijleveld, Van der Geest & Hendriks 2012, p. 113 en 122.

van een kwalitatieve studie naar de ervaring van jongeren in volwas-senwording met overwegend ernstige psychiatrische problematiek. Hun bevindingen tonen aan dat zorgen over de toekomst overheersend zijn en dat veel jongmeerderjarigen ondanks de aanwezige volwassenenzorg worstelen met de zelfstandigheid.450 Ten aanzien van de LVB- zorg leidt het beschikbaar onderzoek naar het vertrek uit de instelling volgens Van Endschot e.a. tot de conclusie dat de residentiële behandeling van LVB- ers met bijkomende problematiek niet een ‘genormaliseerd functioneren’ van de jongere tot gevolg heeft.451 Dit heeft mogelijk te maken met de chroni-citeit van de problematiek, die langdurige zorg behoeft.452

4.8.3

Interpretatie van de studies in relatie tot

transitiejongeren

Aandacht voor verschillen tussen residentiële plaatsingen: in